Beleidsregel ‘Uitvoeringsbeleid begeleid en/of beschermd wonen en maatschappelijke opvang’

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 17-07-2024

Intitulé

Beleidsregel ‘Uitvoeringsbeleid begeleid en/of beschermd wonen en maatschappelijke opvang’

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond;

gelet op de artikelen 5.1, 5.21 en 22.10 van de Omgevingswet, artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, de artikelen 22.280 en 22.281 van het Omgevingsplan van de gemeente Roermond, en de artikelen 4.1 en 4.2 van het bestemmingsplan ‘Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Binnenstad Roermond’ (onderdeel van het Omgevingsplan van rechtswege van de gemeente Roermond);

heeft besloten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel ‘Uitvoeringsbeleid begeleid en/of beschermd wonen en maatschappelijke opvang’

Artikel 1 Definities

College:

Het college van burgemeester en wethouders.

Begeleid en/of beschermd wonen:

Een vorm van wonen onder begeleiding, waarbij het oogmerk en de nadruk liggen op het bieden van zorg aan de bewoner, zodat er geen sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning. De zorgvraag kan fysiek en/of psychisch van aard zijn.

Onder andere de volgende kenmerken kunnen wijzen op begeleid en/of beschermd wonen:

  • de zorg wordt geboden in een gebouw dat bestemd is voor het verlenen van zorg waarbij tevens de uitrusting van het gebouw sterk gericht is op zorgprocessen;

  • eventueel noodzakelijke behandeling vindt in het gebouw zelf plaats;

  • er is sprake van een verplicht begeleidings- of behandeltraject van de bewoners;

  • het doel van de behandeling is het bewerkstelligen van fysiek of psychisch herstel;

  • het doel van de behandeling is het bewerkstelligen van een gedragsverandering van de bewoners op de lange termijn, zodat zij uiteindelijk in staat zullen zijn zelfstandig te wonen;

  • er is sprake van (permanent) toezicht of begeleiding op de locatie door zorgprofessionals.

Onder andere de volgende kenmerken kunnen wijzen op nagenoeg zelfstandige bewoning:

  • de bewoners hebben geen permanente begeleiding nodig;

  • de begeleiding overnacht niet in het pand;

  • dagbesteding vindt buitenshuis plaats;

  • er is geen verplicht begeleidings- en behandelingstraject;

  • bewoning vindt plaats op vrijwillige basis;

  • bewoners functioneren zoveel mogelijk zelfstandig.

Bovengenoemde kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien en beoordeeld.

Omgevingsvergunning:

Een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1 lid 1 onder a. Omgevingswet.

Opvang:

de huisvesting van ontheemden, dak- en thuislozen, of personen die dak- of thuisloos dreigen te raken.

Artikel 2 Omgevingsvergunning voor begeleid en/of beschermd wonen, en/of opvang

  • 1. Indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning

    Gelet op het bepaalde in artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7.207b lid 1 van de Omgevingsregeling en artikel 22.286 lid 1 onder a. van het Omgevingsplan, geldt dat ten behoeve van het beoogde gebruik waarop een aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft, in ieder geval informatie moet worden verstrekt over:

    • a.

      de aard van de beoogde beschermde en/of begeleide woonvorm en/of opvang;

    • b.

      een onderbouwing van de behoefte aan de beoogde beschermde en/of begeleide woonvorm

    • c.

      het aantal bewoners dat zal worden gehuisvest;

    • d.

      eventuele beheersmaatregelen die ter bescherming van de leefbaarheid en het woon- en leefklimaat in de omgeving worden genomen;

    • e.

      de wijze waarop de omgeving bij de plannen is betrokken, of een motivering van de wijze waarom de omgeving juist niet bij de plannen is betrokken.

  • 2. Beoordeling aanvraag omgevingsvergunning

    Bij de beoordeling of een initiatief voor beschermd en/of begeleid wonen, en/of opvang leidt tot een dreigende ontoelaatbare inbreuk op de leefbaarheid en het daarmee samenhangende goede woon- en leefklimaat in de omgeving, en de wijze waarop de behoefte aan de betreffende woonvorm wordt meegewogen, wordt het kader gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 – Afwegingskader begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

  • 3. Voorwaarden omgevingsvergunning

    Aan de omgevingsvergunning voor het realiseren van beschermd en/of begeleid wonen, en/of opvang wordt altijd de voorwaarde verbonden dat het feitelijk gebruik van de vergunning niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid en een goed woon- en leefklimaat in de omgeving.

    Het college kan ter bescherming van deze aspecten aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorwaarden kunnen onder andere zien op:

    • a.

      het aantal personen dat mag worden gehuisvest;

    • b.

      beheersmaatregelen die een zorgaanbieder of aanbieder van opvang moet uitvoeren, om een onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid en een goed woon- en leefklimaat in de omgeving.

Artikel 3 Intrekking

Het college kan een omgevingsvergunning voor het realiseren van beschermd en/of begeleid wonen, en/of opvang intrekken wanneer wordt gehandeld in strijd met de voorwaarden welke conform artikel 2 lid 3 zijn verbonden aan de betreffende omgevingsvergunning.

Artikel 4 Nadeelcompensatie

Gelet op het bepaalde in de artikelen 15.1 lid 1 onder d. en 15.1 lid 2 van de Omgevingswet beoordeelt het college bij de behandeling van de aanvraag omgevingsvergunning, of aanvrager een nadeelcompensatie-overeenkomst met de gemeente moet sluiten, voordat een positief besluit op de aanvraag wordt genomen.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van het bepaalde in dit uitvoeringsbeleid, indien een te strikte toepassing daarvan leidt tot een onevenredige afweging van alle betrokken belangen.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als het ‘Uitvoeringsbeleid begeleid en/of beschermd wonen en maatschappelijke opvang’.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Roermond in zijn vergadering van 9 juli 2024.

Burgemeester en wethouders van Roermond,

De secretaris, J. van Putten

De burgemeester, Y.F.W. Hoogtanders

Afwegingskader begeleid wonen, beschermd wonen en opvang

Inleiding en instructies

Artikel 2 lid 2 van het Uitvoeringsbeleid begeleid en beschermd wonen en opvang luidt als volgt:

‘Bij de beoordeling of een initiatief voor beschermd en/of begeleid wonen, en/of opvang leid tot een dreigende ontoelaatbare inbreuk op de leefbaarheid en het daarmee samenhangende goede woon- en leefklimaat in de omgeving, en de wijze waarop de behoefte aan de betreffende woonvorm wordt meegewogen, wordt het kader gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 – Afwegingskader begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang.’

Dit document vormt het betreffende afwegingskader.

Het doel van dit afwegingskader is op basis van zoveel mogelijk geobjectiveerde gegevens bij aanvragen omgevingsvergunningen voor begeleid en/of beschermd wonen, en/of opvang, te komen tot een gewogen oordeel omtrent potentiële leefbaarheidseffecten enerzijds, de behoefte (maatschappelijke vraag en/of maatschappelijke opgave) anderzijds, en eventuele beheersmaatregelen.

Onder regie van de behandelaar van de aanvraag wordt op basis van het afwegingskader per thema getoetst of de aanvraag passend is. De inhoudelijke advisering wordt verzorgd vanuit de ambtelijke deskundigheid op het gebied van begeleid/beschermd wonen, Wmo, Jeugdhulp en/of opvang, en op het gebied van leefbaarheid. Meer specifiek wordt de leefbaarheidstoets, zoals opgenomen in onderdeel 4 (‘De locatie') uitgevoerd door het wijkteam, bestaande uit tenminste de wijkregisseur, wijkboa en wijkagent.

Bij de toepassing van dit afwegingskader worden de volgende stappen doorlopen:

  • 1.

    Vul de basisgegevens over de aanvraag in op het voorblad;

  • 2.

    Beoordeel de risico’s die de doelgroep met zich meebrengt (hoofdstuk 2);

  • 3.

    Beoordeel de leefbaarheidsrisico’s met betrekking tot de beoogde locatie (hoofdstuk 3)

  • 4.

    Beoordeel de kwaliteit van de aanvraag (hoofdstuk 4);

  • 5.

    Beoordeel of er sprake is van een maatschappelijke vraag en/of opgave (hoofdstuk 5);

  • 6.

    Controleer aan de hand van de beoordeling onder stap 2 en het stroomschema in Bijlage 1 welke stappen doorlopen moeten worden om tot een eindoordeel te komen;

  • 7.

    Doorloop, afhankelijk van de beoordeling onder stap 2 de schema’s in Bijlage 2, 3 of 4. Gebruik daarvoor de beoordelingen onder de stappen 3, 4 en 5;

  • 8.

    Vul het eindoordeel c.q. eindadvies in onder hoofdstuk 6;

  • 9.

    Voorzie het eindadvies eventueel van bijzondere aanwijzingen en/of voorwaarden.

Risicotaxatie doelgroep

Een belangrijk element in voorliggend afwegingskader is de risicotaxatie van de beoogde doelgroep van een beschermde woonvorm of (maatschappelijke) opvang. Dit afwegingskader gaat uit van een onderscheid in drie categorieën: laag/geen risico, gematigd risico of hoog risico.

Het taxeren van risico’s van doelgroepen is complex. Het is namelijk niet wenselijk om een risicotaxatie één op één te relateren aan de zorgindicatie(s) van de betreffende doelgroep. Problemen kunnen zich voordoen op allerlei levensgebieden, en hierin zijn tal van combinaties mogelijk. Daarnaast kunnen mensen zich in verschillende fases van hun traject bevinden, of ze bevinden zich in bredere zin in verschillende levensfases. Het is onmogelijk en bovendien onwenselijk om mensen en doelgroepen vooraf in hokjes te plaatsen. Voor de beoordeling van de mogelijke risico’s die een doelgroep met zich meebrengt is daarom maatwerk nodig.

Om een gedegen risicotaxatie van de doelgroep te maken zal in de meeste gevallen het advies van inhoudelijk deskundigen nodig zijn. Het is daarbij wel van belang om te allen tijde scherp te zijn op het onderscheid tussen de doelgroep en de aanbieder/aanvrager (zie daarvoor onderdeel 4 van dit afwegingskader). Bij de beoordeling van de doelgroep gaat het enkel om de vraag in hoeverre de aard van de doelgroep naar verwachting een risico voor de leefbaarheid vormt. In plaats van in categorieën van doelgroepen te denken wordt er gekeken naar de eigenschappen van de doelgroep. Betreft het bijvoorbeeld een doelgroep met actieve verslavingen waarbij een gedoogbeleid geldt? Gaat het om een doelgroep met ernstige gedragsproblematieken? Gaat het om een doelgroep waarvan eerdere pogingen niet hebben geleid tot het terugdringen van overlast?

Omdat de risicotaxatie van de doelgroep maatwerk betreft, is het belangrijk om het oordeel gedegen toe te lichten. Licht de verschillende afwegingen zo beknopt mogelijk maar zo uitgebreid als nodig toe.

Oordeel op het risico dat de doelgroep met zich meebrengt (laag/geen risico, gematigd risico of hoog risico):

Toelichting:

Risicotaxatie locatie

3.1 De buurtkenmerken

In dit onderdeel wordt beoordeeld of de voorziening past in de buurt, gelet op de onderstaande buurtkenmerken. De beoordeling op de buurtkenmerken gebeurt in het licht van de beoordeling op de doelgroep, de aanbieder en het soort zorg/ondersteuning in kwestie. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat de ene doelgroep/aanbieder goed past naast een kamerverhuurpand en juist voor meer rust kan zorgen, terwijl de vestiging van een andere doelgroep/aanbieder eventuele bestaande overlast naar verwachting juist zou versterken.

De kenmerken van de buurt worden onder andere getoetst aan de hand van een vaste set indicatoren, die in de onderstaande tabel is opgenomen. Daarnaast heeft het wijkteam de vrijheid om in de beoordeling en de toelichting andere factoren te laten meewegen. Het is immers mogelijk dat er, naast de vaste set aan indicatoren, bijzondere situaties van toepassing zijn in de nabijheid van een beoogde locatie. De onderstaande indicatoren fungeren als startpunt en leidraad om een eindoordeel te vellen over geschiktheid van de buurt. Vink aan wat van toepassing is.

Toetsingscriterium

Van toepassing?

Er is een groot aantal kamerwoningen en/of ministudio’s in de directe omgeving

 

Er is op grond van zorgen over de leefbaarheid in de afgelopen drie jaren door het wijkteam al negatief geadviseerd op aanvragen in de directe omgeving

 

Er zijn in de directe omgeving horecaondernemingen en/of seksinrichtingen en/of coffeeshops en/of kansspelinrichtingen die voor overlast zorgen

 

In de directe omgeving zijn (overlast gevende) maatschappelijke instellingen gevestigd

 

In de directe omgeving zijn maatschappelijke instellingen gevestigd waarvan de bewoners zelf bijzonder gevoelig zijn voor overlast

 

Oordeel

Geven de buurtkenmerken aanleiding om de aanvraag te weigeren (‘nee/niet duidelijk’ of ‘ja’)?:

Toelichting:

3.2 Overlastsignalen

In dit onderdeel wordt beoordeeld of er sprake is van zorgwekkende overlastsignalen in de omgeving.

Ook de beoordeling op dit thema moet in het licht van de beoordeling op de andere thema’s worden gezien. Wanneer van de doelgroep/aanbieder relatief veel overlast wordt verwacht, en het pand en de buurtkenmerken wijzen op een mindere draagkracht in de directe omgeving, wegen de bekende overlastsignalen zwaarder in de beoordeling.

De mate waarin reeds overlast wordt ervaren wordt getoetst aan de hand van een vaste set indicatoren, die in de onderstaande tabel is opgenomen. De onderstaande indicatoren fungeren als startpunt en leidraad om een eindoordeel te vellen over de eventuele zorgwekkende overlastsignalen uit de directe omgeving. Vink aan wat van toepassing is.

Toetsingscriterium

Van toepassing?

Overlast in de directe omgeving is een terugkerend onderwerp van bespreking in diverse gremia (wijkteams, bewonersorganisaties, gemeentelijke overleggen, overleggen bij de politie, etc.)

 

De partners in het wijkteam hebben het afgelopen jaar veel klachten over overlast en de leefbaarheid in de directe omgeving ontvangen

 

In het laatste jaar hebben er in de directe omgeving geruchtmakende handhavingsacties in het kader van de APV plaatsgevonden, zoals acties door de Task Force Overbewoning of sluitingen van drugspanden

 

Oordeel

Zijn er zorgwekkende overlastsignalen uit de directe omgeving (‘nee/niet duidelijk’ of ‘ja’)?:

Toelichting:

3.3 Het pand

In dit onderdeel worden de risico’s als gevolg van de kenmerken van het pand beoordeeld. De kenmerken van het pand moeten in het licht worden gezien van de beoordeling op de andere thema’s. Wanneer bijvoorbeeld wordt verwacht dat de doelgroep overlast zal veroorzaken, brengt de vestiging van een relatief groot aantal bewoners meer risico’s met zich mee.

De kenmerken van het pand worden onder andere getoetst aan de hand van een vaste set indicatoren, die in de onderstaande tabel is opgenomen. Daarnaast heeft het wijkteam de vrijheid om in de beoordeling en de toelichting andere factoren te laten meewegen. Het is immers mogelijk dat er, naast de vaste set aan indicatoren, bijzondere situaties van toepassing op een beoogd pand. De onderstaande indicatoren fungeren als startpunt en leidraad om een eindoordeel te vellen over geschiktheid van het pand. Vink aan wat van toepassing is.

Toetsingscriterium

Van toepassing?

Het betreft een aanvraag die bij verlening tot gevolg heeft dat de naastgelegen woning aan weerszijden ingesloten wordt door maatschappelijke instellingen en/of kamerbewoning en/of ministudio’s

 

De aard van het pand zorgt waarschijnlijk voor overlast bij ingebruikname met een maatschappelijke functie (bijv. een rijtjeshuis i.p.v. een vrijstaand huis)

 

Het gaat om een relatief groot aantal bewoners

 

Oordeel

Is het pand geschikt (‘nee/niet duidelijk’ of ‘ja’)?:

Toelichting:

De aanvraag

De verantwoordelijkheid voor het behoud van de leefbaarheid rondom een voorziening wordt zoveel mogelijk neergelegd bij aanvrager. Er wordt van de aanvrager verwacht dat deze vooraf nadenkt over maatregelen waarmee leefbaarheidsrisico’s gemitigeerd kunnen worden. Eventueel kan een aanvrager daarvoor advies inwinnen bij medewerkers van de gemeente.

Aansluitend op het maatwerk dat vereist is voor de beoordeling van de doelgroep, is ook maatwerk vereist voor de beoordeling van de aanvraag. Voor een doelgroep waarvan verwacht mag worden dat deze relatief veel overlast zal veroorzaken is in de regel waarschijnlijk meer afstemming met de buurt vereist. Voor andere doelgroepen is dit wellicht juist niet wenselijk, omdat zij bijvoorbeeld gebaat zijn bij normalisering en een onopvallende integratie in de wijk.

Voor enkele doelgroepen is het denkbaar dat er, hoeveel maatregelen er ook worden getroffen, altijd een bepaalde mate van overlast zal blijven bestaan. Er wordt dan ook gevraagd om de aanvragen te beoordelen op de vraag of uit de aanvraag blijkt dat de risico’s voldoende gemitigeerd worden. Bij doelgroepen met een hoog risico wordt daarbij rekening gehouden met wat de gemeente redelijkerwijs van een aanvrager mag verwachten.

Naast het maatwerk dat nodig is om de aanvraag te beoordelen wordt er ook getoetst aan de hand van een vaste set indicatoren, die in de onderstaande tabel is opgenomen. Deze indicatoren toetsen, naast de kwaliteit van de aanvrager, ook op eventuele eerdere ervaringen met de aanvrager. De indicatoren fungeren als leidraad om, samen met het maatwerk, een eindoordeel te vellen over de kwaliteit van de aanvraag. Vink aan wat van toepassing is.

Om een goede afweging te maken wordt ook met betrekking tot de aanvraag aangeraden waar nodig advies in te roepen van inhoudsdeskundige (beleids)medewerkers. Licht ook toe waarop de beoordeling is gebaseerd.

Toetsingscriterium

Van toepassing?

De aanvraag geeft blijk van een reële risico-inschatting ten aanzien van de doelgroep, en in de aanvraag zijn de voorgenomen beheersmaatregelen als gevolg van deze risico-inschatting duidelijk en concreet genoeg beschreven.

 

De aanvrager heeft zijn plannen niet afgestemd met de omgeving

 

De aanvrager heeft andere panden/initiatieven waarmee de partners slechte ervaringen hebben

 

Er is geen vast aanspreekpunt of vaste beheerder die beschikbaar is voor huurders, gemeente, politie en andere partners

 

De aanvrager heeft (nog) geen samenwerkingsrelatie met de gemeente

 

Blijkt uit de aanvraag dat de aanbieder, eventueel met aanwijzingen en/of voorwaarden, in staat is de risico’s voldoende (en naar redelijkheid) te mitigeren (‘nee/niet duidelijk’ of ‘ja’):

Toelichting:

De maatschappelijke opgave en/of vraag

De maatschappelijke opgave en/of vraag wordt mede getoetst aan de hand van relevante en vigerende visies en relevant en vigerend beleid. De gemeente Roermond beoogt met het voorliggende afwegingskader niet om al het aanbod van begeleid wonen, beschermd wonen of opvang te weren uit de binnenstad Roermond. Het belang van deze voorzieningen wordt juist erkend. Het belang van deze voorzieningen wordt juist erkend, echter dienen de benodigde voorzieningen te worden gevestigd op de juiste locaties. Een voorwaarde daarbij is dat het initiatief tevens past binnen de maatschappelijke opgave en/of vraag waarvoor de gemeente Roermond staat..

De mate waarin een initiatief invulling geeft op de maatschappelijke opgave en/of vraag waarvoor de gemeente Roermond staat wordt getoetst aan de hand van een vaste set indicatoren, die in de onderstaande tabel is opgenomen. Win hierbij advies in bij inhoudelijk deskundigen. De onderstaande indicatoren fungeren als startpunt en leidraad om een antwoord te geven. Vink aan wat van toepassing is.

Toetsingscriterium

Van toepassing?

Het initiatief past, blijkend uit bijv. de Structuurvisie Wonen en de Woonzorgvisie , binnen de huisvestingsopgave in Roermond

 

Het initiatief past binnen relevant en vigerend beleid dat in Roermond van kracht is, zoals dat op het gebied maatschappelijke opvang, beschermd wonen, ontheemden, etc.

 

Er zijn andere moverende redenen waaruit de behoefte aan het initiatief blijkt

 

Oordeel

Ligt er een maatschappelijke vraag en/of opgave (‘nee/niet duidelijk’ of ‘ja’)?:

Toelichting:

Eindoordeel

Wanneer er getoetst is op het risico dat de doelgroep vormt, de kwaliteit van de aanvraag, de risico’s die de beoogde locatie met zich meebrengt, en de maatschappelijke vraag en/of opgave, adviseert het wijkteam positief of negatief op het ingediende initiatief. Dit eindoordeel wordt als integraal advies meegewogen bij de besluitvorming op de aanvraag. Bij die besluitvorming kunnen, naast het voorliggend advies, ook andere (ruimtelijke) argumenten of kanttekeningen worden afgewogen. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om een aanvraag wel of niet toe te kennen ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond.

Geef onderstaand aan of positief of negatief wordt geadviseerd, eventueel voorzien van een verdere toelichting. Geef ook aan of er, wanneer het een positief advies onder bijzondere aanwijzingen en/of voorwaarden betreft, welke aanwijzingen en/of voorwaarden dat zijn, en waarom daarvoor gekozen is.

Oordeel

Positief of negatief eindadvies (eventueel met aanvullende toelichting):

Zijn er bijzondere aanwijzingen en/of voorwaarden nodig?:

Zo ja, welke?:

Bijlage 1. Inschatting risico doelgroep

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2. Geen/laag risico

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3. Gematigd risico

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4. Hoog risico

afbeelding binnen de regeling

Uitvoeringsbeleid gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Binnenstad Roermond

Toelichting

Inleiding

Het bestemmingsplan 'Gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Binnenstad Roermond' (hierna: ‘de planologische regeling’) biedt een aangepast planologisch kader voor nieuwe vormen van begeleid en beschermd wonen in de binnenstad van Roermond. Ook mogelijke nieuwe opvanglocaties zijn in dit kader meegenomen. Dergelijke voorzieningen konden zich eerder zonder nadere planologische toets op diverse locaties in de binnenstad vestigen. Met de gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Binnenstad Roermond is de mogelijkheid gecreëerd om een nadere afweging te maken over de vestiging van deze voorzieningen. Voor het overige is met de betreffende bestemmingsplanherziening het bestemmingsplan 'Binnenstad Roermond' ongewijzigd van kracht gebleven. Het betreffende bestemmingsplan maakt sinds 1 januari 2024 van rechtswege onderdeel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de gemeente Roermond.

Het is niet de bedoeling om de vestiging van woonvoorzieningen in Roermond principieel uit te sluiten. Het doel is het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat, en het beschermen van de leefbaarheid. Voorop staat dat dus dat nieuwe vormen van begeleid en/of beschermd wonen, of nieuwe opvanglocaties, niet mogen leiden tot een dreigende onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid. Deze norm is vastgelegd in artikel 4.2 van de planregels. Het is daarbij zaak om rekening te houden met de draagkracht van wijken en kernen waarin aanbieders zich willen vestigen. De bestemmingsplanherziening beoogt daarom, zoals ook al eerder beschreven, een mogelijkheid te creëren om de mogelijke risico’s voor de leefbaarheid vooraf te kunnen beoordelen.

De overheid heeft echter ook een taak om te zorgen voor voldoende woongelegenheid, ook voor doelgroepen die wellicht een woongedrag hebben dat van invloed kan zijn op de omgeving. Om die reden achten wij het wenselijk dat ook de behoefte aan een woonvorm in de afweging daaromtrent wordt betrokken. Dat gebeurt door het maatschappelijk belang en/of de maatschappelijke vraag te wegen.

Met de planologische regeling en dit uitvoeringsbeleid kan in de binnenstad van Roermond de balans worden bewaakt tussen enerzijds de druk op de leefbaarheid, en anderzijds de maatschappelijke behoefte aan woonzorgvoorzieningen en opvanglocaties. Bij de afweging omtrent nieuwe initiatieven houden we niet alleen rekening met de kenmerken van de buurt en het pand, maar ook met de kenmerken van de doelgroep. Daarnaast verschaft het de mogelijkheid om het voorzieningenaanbod in Roermond meer in lijn te brengen met bestaand beleid en bestaande afspraken, zoals de regionale afspraken in het kader van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Daarin is onder andere afgesproken dat het aanbod van beschermd wonen-voorzieningen evenrediger wordt verdeeld over de regio.

Voor nieuwe initiatieven die strekken tot begeleid en/of beschermd wonen en opvang in de binnenstad van Roermond is een omgevingsvergunning benodigd. De aanvraag wordt getoetst aan de hand van dit uitvoeringsbeleid met bijbehorend afwegingskader. Bij de beoordeling van initiatieven wordt rekening gehouden met de kenmerken van de doelgroep, de mogelijke effecten op de leefbaarheid, de kwaliteit van de aanvraag, en de maatschappelijke opgave en/of vraag voor de gemeente Roermond1.

Het bij dit uitvoeringsbeleid behorende afwegingskader (zie ook hierna) kan eveneens worden toegepast bij aanvragen omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten elders dan in de binnenstad van Roermond, voor zover daarbij een afweging omtrent de leefbaarheidsaspecten in relatie tot het maatschappelijk belang en/of de maatschappelijke opgave gemaakt moet worden, bij (nieuwe) initiatieven ten behoeve begeleid en/of beschermd wonen, of opvang.

Opzet uitvoeringsbeleid

Dit uitvoeringsbeleid bestaat uit de beleidsregel (in de zin van artikel 4.81 Awb) ‘Uitvoeringsbeleid begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ met deze toelichting, en het ‘Afwegingskader begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ (hierna ook: het afwegingskader) dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de beleidsregel.

Deze beleidsregel is als volgt opgebouwd: artikel 1 bevat een definitiebepaling, waarna in de artikel 2 (samengevat) wordt bepaald aan welke eisen aanvragen omgevingsvergunning voor beschermd en/of begeleid wonen, of opvang moeten voldoen, op welke wijze deze worden beoordeeld, en welke voorwaarden het college aan een dergelijke omgevingsvergunning kan verbinden. Artikelen 3, 4 en 5 bevatten respectievelijk een bepaling over het mogelijk intrekken van een verleende vergunning, een bepaling op grond waarvan door het college een nadeelcompensatie-overeenkomst verlangd kan worden, en een hardheidsclausule. Artikel 6 ten slotte bevat de citeertitel.

Op grond van artikel 2 van de beleidsregel wordt zoals gezegd een afwegingskader gehanteerd om concrete aanvragen om omgevingsvergunningen te kunnen beoordelen. Dit afwegingskader wordt hierna verder toegelicht.

Beoordeling op het grond van het Afwegingskader begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang

In bijlage 1 van deze beleidsregel is het ‘Afwegingskader begeleid en beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ (hierna: het afwegingskader) opgenomen.

Gezien de vele mogelijke nuances die zich kunnen voordoen, is bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningen op grond van deze beleidsregel enige ruimte voor maatwerk noodzakelijk. Het afwegingskader biedt deze ruimte. Het doel is niet om bepaalde vormen van zorg op voorhand te weren, maar juist om aanbod waaraan behoefte is goed te integreren in de buurt. De draagkracht van een buurt en de directe omgeving zijn mede bepalend voor waar vestiging wel en niet mogelijk is.

In het afwegingskader wordt allereerst een inschatting gemaakt van de risico’s die de vestiging van een bepaalde doelgroep met zich meebrengt. De risico’s kunnen worden ingeschat als geen/laag, gematigd of hoog. Afhankelijk van de risico-inschatting wordt middels één van de drie daarvoor opgestelde stroomschema’s verder getoetst op de geschiktheid van een aanvraag. Daarbij geldt in beginsel dat hoe hoger het risico is, hoe hoger de voorwaarden zijn die worden gesteld.

Wanneer er sprake is van geen of een laag risico dat de doelgroep met zich meebrengt, wordt slechtst verder getoetst op de maatschappelijke opgave en/of vraag die is gemoeid met de vestiging van de doelgroep. De maatschappelijke opgave en/of vraag wordt mede getoetst aan de hand van relevante en vigerende visies en relevant en vigerend beleid. Er is ruimte om op grond van bijzondere omstandigheden uitzonderingen te maken, en om eventueel bijzondere voorwaarden of aanwijzingen op te leggen aan de aanvrager.

Wanneer er sprake is van een gematigd of een hoog risico wordt eerst getoetst op de risico’s voor de leefbaarheid rondom de beoogde locatie. Er wordt getoetst op een drietal thema’s: de buurtkenmerken, overlastsignalen, en de eigenschappen van het pand. Onder regie van de behandelaar van de aanvraag wordt per thema getoetst of de aanvraag passend is. De inhoudelijke advisering wordt verzorgd vanuit de ambtelijke deskundigheid op het gebied van begeleid/beschermd wonen, Wmo, Jeugdhulp en/of opvang, en op het gebied van leefbaarheid. Meer specifiek wordt de leefbaarheidstoets, zoals opgenomen in onderdeel 4 (‘De locatie') uitgevoerd door het wijkteam, bestaande uit tenminste de wijkregisseur, wijkboa en wijkagent.

Als hulpmiddel bij deze beoordelingen wordt per thema een aantal vaste indicatoren gegeven. Bij doelgroepen met een gematigd risico volstaat een positief advies op één van de drie thema’s. Bij doelgroepen met een hoog risico is een positief advies op minimaal twee van de drie thema’s noodzakelijk.

Vervolgens wordt afgewogen of uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen zal treffen om de leefbaarheid in de omgeving te behouden. Bij begeleid en/of beschermd wonen, of opvang kan er sprake van een maatschappelijke vraag of een maatschappelijk belang waaraan voldaan moet worden. Daarom wordt beoordeeld of de aanbieder, eventueel met aanwijzingen en/of voorwaarden, in staat is de risico’s voldoende en naar redelijkheid te mitigeren.

Wanneer de toetsen op de locatie en de aanvraag als voldoende worden beoordeeld, wordt er getoetst op de maatschappelijke opgave en/of vraag die is gemoeid met de vestiging van de doelgroep. Ook hier is vervolgens ruimte om eventueel bijzondere voorwaarden of aanwijzingen op te leggen aan de aanvrager. Een en ander leidt uiteindelijk tot een ambtelijk advies ten aanzien van de aangevraagde omgevingsvergunning, op basis van voorliggend uitvoeringsbeleid.

In alle gevallen worden de bevindingen van het wijkteam en de andere betrokken medewerkers toegelicht c.q. gemotiveerd. Dit resulteert een ambtelijk advies omtrent de vergunbaarheid van een aanvraag.

Voorwaarden aan de omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning voor het realiseren van beschermd en/of begeleid wonen, en/of opvang wordt altijd de voorwaarde verbonden dat het feitelijk gebruik van de vergunning niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid en een goed woon- en leefklimaat in de omgeving.

Het college kan ter bescherming van deze aspecten aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Indien een vergunninghouder niet aan de voorwaarden van de aan hem of haar verstrekte omgevingsvergunning voldoet, kan dit als ultieme consequentie hebben dat de omgevingsvergunning weer wordt ingetrokken.

Intrekking van een omgevingsvergunning

Indien een vergunninghouder zich niet aan de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden houdt, kan het college de omgevingsvergunning op grond van artikel 8.97 lid 1 j. 8.0a lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) intrekken.

Conform artikel 8.97 lid 3 Bkl kan het bevoegd gezag alleen toepassing geven aan de intrekkingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Uiteraard is intrekking van een omgevingsvergunning een ultimum remedium, en moeten eerst andere handhavingsopties worden onderzocht.

Nadeelcompensatie

Het verlenen van een omgevingsvergunning voor begeleid en/of beschermd wonen, of opvang, kan leiden tot waardevermindering van onroerende zaken in de omgeving van die locatie (schade). In dat geval kan er op grond hoofdstuk 15 van de Omgevingswet sprake zijn van een recht op (of plicht tot) financiële compensatie (nadeelcompensatie) wanneer daar om wordt verzocht.

Door middel van een privaatrechtelijke afspraak, kan een eventuele financiële compensatieplicht worden doorgeleid naar de initiatiefnemer / vergunninghouder (nadeelcompensatie overeenkomst).

Per situatie zal worden beoordeeld of het sluiten van een dergelijke overeenkomst wenselijk en/of noodzakelijk is.

Hardheidsclausule

Artikel 5 van de beleidsregel bevat een hardheidsclausule. Het advies van het wijkteam is in principe leidend bij aanvragen voor het realiseren van nieuwe kamerwoningen en/of ministudio’s. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om een aanvraag wel of niet te vergunnen, ligt echter bij het college van burgemeester en wethouders. Bij deze afweging kunnen in bijzondere omstandigheden ook andere zwaarwegende belangen een rol spelen.


Noot
1

Ingevolge de bepalingen in art. 4.1 van het bestemmingsplan is het afwegingskader niet van toepassing op locaties waar al een maatschappelijke bestemming op zit en deze ook als zodanig in gebruik is.