Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024

Geldend van 16-07-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Doetinchem 2024

Hoofdstuk 1 – Inleiding

In deze verordening staan de gemeentelijke regels over maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Uitgelegd wordt hoe de gemeente uitvoering geeft aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet en wanneer een inwoner aanspraak kan maken op hulp of ondersteuning. Deze verordening is bedoeld om toegankelijk te zijn voor iedereen die een beroep doet op de Wmo of de Jeugdwet.

De volgende onderwerpen komen in deze verordening aan bod:

  • -

    het stappenplan om de melding van een inwoner en de eventuele aanvraag te beoordelen;

  • -

    de uitgangspunten voor het toekennen van maatwerk- of algemene voorzieningen;

  • -

    de soorten Wmo- en jeugdhulpvoorzieningen en de vorm waarin ze worden verstrekt;

  • -

    de afspraken die gelden tussen een inwoner/cliënt en de gemeente;

  • -

    de regels die gelden voor het indienen van klachten en calamiteiten, maar ook de manier waarop de gemeente toezicht en handhaving heeft geregeld.

De oude Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en de Verordening Jeugdhulp worden gelijktijdig met de vaststelling van deze verordening ingetrokken.

Bij deze verordening zit een toelichting die soms specifiekere informatie geeft over een artikel. Dit om de werkwijze en het beoordelingskader te verduidelijken. Deze verordening bevat ook een aantal bijlagen. In deze bijlagen staat informatie over: de gehanteerde begrippen en de soorten voorzieningen die kunnen worden ingezet en welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn.

De gemeente Doetinchem vindt het belangrijk dat er zowel voor inwoners als andere belanghebbenden een heldere en gebruiksvriendelijke verordening is. Met deze verordening hoopt zij hieraan te voldoen.

1.1 Het waarom van deze regels

In de gemeente Doetinchem vinden we het belangrijk dat:

  • -

    Inwoners actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven en zoveel mogelijk zelfredzaam zijn;

  • -

    Inwoners een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • -

    Inwoners een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

  • -

    Dat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien.

Het is de taak van het college om de inwoners van de gemeente daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Jeugdwet (Jw). Deze wetten bepalen grotendeels hoe de gemeente aan deze wetten uitvoering moeten geven, maar de gemeente mag (en moet soms) ook zelf regels opstellen. De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. De hoofdlijnen worden in deze verordening besproken. De Nadere regels gaan dieper op bepaalde onderwerpen in.

1.2 Uitgangspunten

In de gemeente Doetinchem is beleid vastgesteld in het Integraal Beleidskader sociaal domein ‘Samen groeien [gD] gewoon doen’ 2024 – 2036. Deze verordening kan niet los worden gezien van dit beleidskader. In dit beleidskader zijn de uitgangspunten en beleidskeuzes voor het sociaal domein van de gemeente vastgelegd. Deze zijn toepassing op de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet binnen de gemeente Doetinchem.

Samen groeien door gewoon doen betekent voor ons het gewone leven centraal stellen en doen wat nodig is. Dat is de visie achter ons beleid voor het sociaal domein. Wij stellen het gewone leven centraal. Mensen komen immers het meest tot hun recht wanneer ze eigen regie ervaren en mee kunnen doen in de samenleving. We kiezen ervoor om het gewone leven centraal te stellen, waarbij mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en zoveel mogelijk zelf de regie hebben en houden. We rekenen op de zelf- en samenredzaamheid van een inclusieve samenleving waarin zo veel mogelijk mensen gewoon meedoen, waarin ze zich thuis voelen en waarin ze zich kunnen ontplooien.

Soms gaat het (tijdelijk) even minder en is er meer nodig. Dan kijken we naar wat iemand wél kan. We kiezen als vertrekpunt dat een hulpvraag niet altijd een probleem is waar een zorg- of ondersteuningstraject bij hoort. Professionele ondersteuning is altijd aanvullend en waar mogelijk tijdelijk. Veel dingen die we meemaken, horen bij het normale leven. Onze aanpak is gericht op het versterken van veerkracht. Indien mogelijk lossen we samen de problemen op en versterken zo de eigen kracht. Wanneer dat niet mogelijk is, zetten we in op het accepteren van en het leren omgaan met de situatie. We investeren in het netwerk of het opbouwen daarvan. Daarmee vergroten we de veerkracht en zorgen we dat iedereen deel blijft uitmaken van onze samenleving.

We werken met vijf bouwstenen en vier sociale opgaven.

De bouwstenen laten zien wat we belangrijk vinden, waar we voor staan en hoe we te werk gaan. Op basis van deze bouwstenen geven we de uitvoering in het sociaal domein vorm. Ze vormen onze vuistregels, die richting geven aan beleid en uitvoering. En ze bieden handelingsperspectief voor professionals. We werken in de gemeente Doetinchem met de volgende vijf bouwstenen:

  • 1.

    Inwoner centraal

  • 2.

    Veerkracht

  • 3.

    Preventie

  • 4.

    Perspectief

  • 5.

    Vertrouwen

We werken in de gemeente Doetinchem aan vier sociale opgaven:

  • 1.

    Bestaanszekerheid als basis onder een sociaal en veerkrachtig Doetinchem

  • 2.

    Verstevigen sociale basis in buurten en wijken

  • 3.

    Kansrijk opgroeien en een leven lang leren

  • 4.

    Gezond en gelukkig leven.

Dit zijn de volgende We werken op basis van de volgende uitgangspunten

  • -

    we gaan uit van de positieve ontwikkeling van alle inwoners en stimuleren dit door het creëren van mogelijkheden om zo normaal mogelijk mee te doen in de samenleving van alledag;

  • -

    We doen dit als gemeente vanuit een regisseursrol waarin we gericht zijn op het betrekken van en sturen op een beperkt aantal maatschappelijke partners in het realiseren van onze doelstellingen;

  • -

    we willen komen tot effectieve, versterkte preventie in het sociaal domein gericht op voorkoming en/of verlaging van toekomstige zorgkosten;

  • -

    we bouwen dit niet van de grond af aan op, maar zetten centraal wat al goed gaat. Op basis daarvan verstevigen we preventie, waarbij we ook heroverwegen of ombuigen.

Het is belangrijk om bij de uitvoering bewust te zijn van deze uitgangspunten. Samen zorgen we er zo voor dat we doen wat we hebben afgesproken met elkaar en de lange termijn weten te behalen en vast te houden.

1.3 Kernwaarden

Bij de toepassing van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorg ervoor dat het resultaat van het besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de te realiseren doelen;

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken;

  • 3.

    De gemeente help waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk);

  • 4.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen of volwassen inwoners met beperkingen, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

De artikelen in deze verordening zijn gebaseerd op deze kernwaarden en een besluit over maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt altijd genomen op basis van deze kernwaarden.

1.4 Wetgeving en artikelen

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die onder 1.1. zijn genoemd. De Wmo en de Jeugdwet vormen de wettelijke basis voor de artikelen die in deze verordening zijn opgenomen. Deze verordening is met name gebaseerd op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Alsmede de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet. De verordening kan dan ook gelezen worden voor beide wetten, tenzij nadrukkelijk één van beide wetten wordt bedoeld.

1.5 Buurtplein

Deze verordening wordt (ook) in acht genomen door Buurtplein B.V. (verder te noemen: Buurtplein). Het college heeft Buurtplein namelijk gemandateerd (aangewezen) om bevoegdheden namens het college uit te oefenen. Dit betekent dat Buurtplein alle meldingen van inwoners beoordeelt en namens het college kan bepalen of maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp wordt ingezet. Waar dat nodig is, wordt in deze verordening onderscheid gemaakt tussen het college en Buurtplein.

Hoofdstuk 2 – De Hulpvraag

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner hulp kan vragen aan Buurtplein als diegene ondersteuning in de zelfredzaamheid of participatie en/of gezond en veilig opgroeien nodig heeft. Hieronder is opgenomen hoe de inwoner de vraag aan Buurtplein kan stellen, hoe een verzoek wordt beoordeeld, wanneer een aanvraag kan worden gedaan en welke onderwerpen in een beslissing worden opgenomen. Het uitgangspunt is dat er één procedure is, dit is de standaardprocedure. Soms geldt voor bepaalde jeugdhulpvragen een bijzondere route, die is ook in dit hoofdstuk opgenomen.

De standaardprocedure/het beoordelingskader voor ondersteuningsvragen op grond van de Wmo en de Jeugdwet bestaat uit vier onderdelen: de melding, de beoordeling, de aanvraag en de beslissing. Dit beoordelingskader wordt, met uitzondering van bijzondere situaties, altijd gehanteerd.

2.1 Indienen hulpvraag

  • 1. Inwoners die hulp nodig hebben op het gebied van zelfredzaamheid, participatie en/of gezond en veilig opgroeien, kunnen zich melden bij Buurtplein.

  • 2. De inwoner kan deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal indienen.

2.2 Procedure melding

  • 1. Na de melding neemt de medewerker van Buurtplein de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De medewerker bevestigt de melding aan de inwoner.

  • 2. De medewerker van Buurtplein verstrekt informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige cliëntondersteuner.

  • 3. Buurtplein biedt de inwoner in geval van de Wmo de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij of zij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).

2.3 Het gesprek

  • 1. Een inwoner die zich heeft gemeld bij Buurtplein, krijgt een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van Buurtplein.

  • 2. Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en het resultaat dat de inwoner wil bereiken.

  • 3. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of een cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn

  • 4. De medewerker van Buurtplein informeert de inwoner, of zijn vertegenwoordiger, over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure

  • 5. De medewerker van Buurtplein verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die Buurtplein niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de medewerker van Buurtplein aan de inwoner om die gegevens aan te leveren.

2.4 Het onderzoek

  • 1. Om te bepalen of en welke ondersteuning noodzakelijk is, doet de medewerker van Buurtplein onderzoek. Hierbij volgt de medewerker bij iedere melding het stappenplan van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)1 Dit stappenplan bestaat uit vijf stappen.

    Het stappenplan binnen de Wmo en de Jeugdwet:

    Stap 1: De medewerker stelt vast wat de hulpvraag van de inwoner is. 

    Stap 2: De medewerker stelt vast welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn. 

    Stap 3: De medewerker bepaalt welke hulp nodig is en hoeveel.

    Stap 4: De medewerker onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociale netwerk of van andere organisaties, of met andere algemene (voorliggende) voorzieningen. 

    Stap 5: De medewerker bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste resultaat te bereiken.

  • 2. De medewerker van Buurtplein informeert de inwoner over de mogelijkheden om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de hulpvraag.

  • 3. Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld. Deze staan vermeld in hoofdstuk 3, 4 en 5 van deze verordening.

  • 4. De medewerker van Buurtplein kan een andere professional of een door haar daartoe aangewezen externe onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht voor het onderzoek.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het te volgen stappenplan.

2.5 Verslag

  • 1. Binnen vijftien dagen na het gesprek stuurt de medewerker van Buurtplein de inwoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2. Als de medewerker meer informatie nodig heeft voor het verslag, waardoor het verslag niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan worden toegestuurd, dan wordt de inwoner hierover geïnformeerd.

  • 3. Uit het verslag blijkt welk resultaat de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd (ondersteuningsplan). Daarbij wordt gekeken naar de korte en naar de lange termijn.

  • 4. In geval van de Wmo, ondertekent de inwoner het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan de inwoner dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen. Eventuele opmerkingen van de inwoner worden ook als reactie in het verslag verwerkt.

  • 5. Als de inwoner een maatwerkvoorziening van de gemeente wil ontvangen, kan hij of zij dit – in geval van de Wmo – aangeven op het ondertekende verslag. De medewerker ziet het verslag dan als een aanvraag.

  • 6. In geval van aanvragen die zien op jeugdhulp, wordt een reactie op het ondersteuningsplan gevraagd.

2.6 Aanvraag

  • 1. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of hulp of ondersteuning wordt verleend op grond van de Wmo of de Jeugdwet.

  • 2. Als het gaat om een maatwerkvoorziening (in natura, pgb of anders), geldt in elk geval:

    • a.

      dat de uitkomst van het onderzoek bepaalt welke hulp wordt ingezet;

    • b.

      dat de ondersteuning langdurig noodzakelijk is;

    • c.

      dat de goedkoopst adequate voorziening wordt ingezet, die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen;

    • d.

      dat de hulp past bij het gewenste resultaat en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget bevat in elk geval:

    • a.

      Een beschrijving van de te treffen maatwerkvoorziening en het te bereiken resultaat;

    • b.

      Een beschrijving van de voorgenomen uitvoering en de uitvoerder daarvan;

    • c.

      De kwalificaties van de uitvoering; en

    • d.

      Een motivering waarom een pgb is gewenst.

2.7 Beslistermijn

  • 1. De medewerker van Buurtplein beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen en in ieder geval binnen acht weken na de melding.

  • 2. De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschort als de inwoner niet voldoende meewerkt aan het onderzoek of onvoldoende gegevens heeft verstrekt. Als de gemeente een besluit niet binnen de gestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit kan worden genomen. Op deze situaties geldt ook het bepaalde in afdeling 4.1.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.8 Inhoud besluit

  • 1. De medewerker van Buurtplein stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de cliënt. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven op grond van de Wmo en/of de Jeugdwet. Als op grond van de Wmo of de Jeugdwet hulp wordt verleend, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of op een andere manier wordt gegeven.

  • 2. In het besluit (zowel bij hulp in natura, pgb of anderszins) wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en in welke vorm dit wordt verleend;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en door wie de hulp wordt gegeven;

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden en dat er een ondersteuningsplan is vastgesteld;

    • e.

      hoe vaak een eventuele tegemoetkoming wordt betaald.

  • 3. Biedt de gemeente de hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit ook vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb bedoeld is (welk resultaat/welke individuele voorzieningen);

    • b.

      hoe hoog het pgb is;

    • c.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • d.

      wat de kwaliteitseisen zijn voor de besteding van het pgb;

    • e.

      wie uitvoering geeft aan het pgb;

    • f.

      wie het budget beheert;

    • g.

      de wijze van factureren en verantwoorden van een pgb;

  • 4. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage, dan wordt de inwoner hierover ook geïnformeerd.

2.9 Verval van recht

Het recht op ondersteuning vervalt als de cliënt niet binnen zes maanden na het nemen van het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp/ondersteuning, tenzij dit de cliënt niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in de beslissing opgenomen.

2.10 Jeugdhulp via medisch verwijzers

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder en als die jeugdhulpaanbieder van mening is dat de jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen, de jeugdhulpaanbieders en de zorgverzekeraars over zulke doorverwijzingen.

  • 3. De jeugdhulpaanbieder houdt zich aan de afspraken die zijn gemaakt met het college in het kader van een contract- en subsidierelatie.

2.11 Spoedeisende gevallen

  • 1. In spoedeisende gevallen zorgt de medewerker van Buurtplein ervoor dat de inwoner de hulp en/of ondersteuning krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is en per ommegaande ondersteuning/hulp inzetten.

  • 2. Het college maakt afspraken met zorgaanbieders over de manier waarop met spoedeisende gevallen wordt omgegaan.

Hoofdstuk 3 – Zelfredzaamheid en Participatie (Wmo)

Een inwoner die vanwege een chronische beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig heeft om zichzelf dagelijks te kunnen redden (zelfredzaamheid) of om mee te doen in de samenleving (participatie), kan – als het onderzoek dit uitwijst - in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. De hulp of ondersteuning moet langdurig noodzakelijk zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoner, zodat deze in staat is om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Dit hoofdstuk bevat de criteria die gelden om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen voorzieningen in het kader van de zelfredzaamheid en de participatie.

3.1 Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn of haar zelfredzaamheid of participatie die hij of zij ondervindt, als de uitkomsten van het onderzoek, zie artikel 2.4 van deze verordening, dit uitwijst. Het gaat erom dat het college altijd eerst beoordeelt of de inwoner zijn of haar beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van anderen uit zijn/haar sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen, dan wel algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Een maatwerkvoorziening moet noodzakelijk zijn om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

  • 3. De maatwerkvoorziening is langdurig noodzakelijk.

  • 4. De maatwerkvoorziening is als goedkoopst adequate en tijdig beschikbare maatwerkvoorziening aan te merken.

  • 5. De maatwerkvoorziening is in overwegende mate op de cliënt gericht en past bij het gewenste resultaat en de persoonlijke situatie van de inwoner.

3.2 Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening

  • 1. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      als het redelijk is van de cliënt te verlangen om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen/problemen die er zijn wat betreft de zelfredzaamheid/participatie of gezond en veilig opvoeden/opgroeien;

    • b.

      als tot de leefeenheid van de cliënt een of meer personen behoren die gebruikelijke hulp kunnen verlenen;

    • c.

      als de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp kan worden opgelost of verminderd door gebruik te maken van algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen;

    • d.

      als aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.

  • 2. Het college kan een aanvraag weigeren als de inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij/zij deze had kunnen voorzien.

  • 3. Het college kan de maatwerkvoorziening ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven of met terugwerkende kracht de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kan worden beoordeeld. Als de inwoner grote problemen krijgt door de weigering (onevenredig nadeel), dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening ook toekennen.

  • 4. Als de maatwerkvoorziening die wordt aangevraagd al eerder is verleend en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

3.3 Een schone en leefbare woning

  • 1. In de gemeente Doetinchem is een Algemene voorziening Schoonmaakhulp beschikbaar als een inwoner als gevolg van zijn of haar beperkingen, psychisch of psychosociaal probleem niet in staat is om zijn of haar woning schoon en leefbaar te houden.

  • 2. Als de Algemene voorziening Schoonmaakhulp niet passend is, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

  • 3. Binnen Doetinchem zijn de Maatwerkvoorzieningen Ondersteuning Thuis: Schoon huis, Coachen gericht op het huishouden en Combinatie ondersteuning beschikbaar.

  • 4. Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan kan de maatwerkvoorziening ook bestaan uit het overnemen van de gebruikelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de verschillende vormen van huishoudelijke hulp.

3.4 Ondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten uit te voeren en onvoldoende zelfredzaam zijn, een maatwerkvoorziening ‘ondersteuning’ kunnen krijgen als het onderzoek uitwijst dat dit noodzakelijk is. Ondersteuning is gericht op herstel, verbeteren, ontwikkelen, stabiliseren en/of compenseren van de zelfredzaamheid en het welbevinden en/of de kwaliteit van leven.

  • 2. De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de eigen leefomgeving van de inwoner.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning.

3.5 Ondersteuning groep

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat inwoners die een georganiseerde en gestructureerde daginvulling nodig hebben een maatwerkvoorziening kunnen krijgen in de vorm van dagbesteding.

  • 2. Dagbesteding houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning groep’.

3.6 Primaat van collectief vervoer

  • 1. Als een inwoner beperkingen ervaart qua participatie, kan het college maatschappelijke ondersteuning bieden als collectieve- of een maatwerkvervoervoorziening. Vervoersvoorzieningen zien op het vervoer dicht bij huis zodat inwoners kunnen meedoen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten of bijvoorbeeld zelf de dagelijkse boodschappen kunnen doen. De ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer of het gebruikmaken van een andere vervoersvoorziening.

  • 2. Het gaat bij participatie om:

    • a.

      het zich verplaatsen rondom de woning;

    • b.

      het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis; of

    • c.

      het vervoer naar de plek waar de inwoner kan deelnemen aan een activiteit van de gemeente om de dag in te vullen.

  • 3. Voor zover de inwoner gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zal deze mogelijkheid eerst worden beoordeeld. Een andere vervoersvoorziening wordt pas ingezet als het collectief vraagafhankelijk vervoer niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 4. Maatwerkvoorzieningen ZOOV worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het zich kunnen verplaatsen in een straal tot 20 kilometer rond de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

3.7 Overige vervoersvoorzieningen

  • 1. Als dat nodig is vanwege de beperkingen van de inwoner en gezien zijn of haar vervoersbehoefte, kan de gemeente een vervoersmiddel verstrekken.

  • 2. Buurtplein kan inwoners daarnaast een bijdrage in de kosten geven, voor:

    • a.

      het gebruik van een eigen auto;

    • b.

      het gebruik van een taxi;

    • c.

      het gebruik van een rolstoeltaxi.

  • 3. In nadere regels stelt het college hiervoor een maximaal bedrag vast per periode.

3.8 Rolstoel en overige voorzieningen

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen. De maatwerkvoorziening houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.

  • 2. Rolstoelen worden alleen verstrekt als de inwoner hier langdurig op is aangewezen (langer dan drie maanden).

  • 3. Er kunnen ook overige voorzieningen worden verstrekt voor het verplaatsen in en om de woning (zoals een handbike).

3.9 Vervanging vervoersmiddel en rolstoel

  • Als het gaat om het vervangen van een eerder door het Buurtplein verstrekte rolstoel of vervoersmiddel in de vorm van een maatwerkvoorziening, dan doet het Buurtplein dit alleen als de rolstoel of het vervoersmiddel:

    • a.

      technisch is afgeschreven;

    • b.

      verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of

    • c.

      niet passend meer is voor de problemen die de inwoner ervaart bij het verplaatsen in en om de woning of het vervoer dicht bij huis.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het vervangen van vervoersmiddelen.

Hoofdstuk 4 – Wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking en/of langdurige psychosociale problemen, kunnen hulp nodig hebben om zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Het college heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning of het zelfstandig kunnen wonen. De medewerker van Buurtplein kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die aan deze inwoners kan worden gegeven als het gaat om wonen in een veilige en gezonde omgeving.

4.1 Een geschikte woning en primaat van verhuizen

  • 1. Buurtplein biedt een inwoner een woonvoorziening/woningaanpassing als het normale gebruik van zijn of haar woning als gevolg van een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem niet mogelijk is en de inwoner daardoor niet zelfredzaam is of zich niet kan handhaven in de samenleving en het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.4 uitwijst dat een woonvoorziening noodzakelijk is. Deze maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het veilig en op een geschikte manier wonen.

  • 2. De medewerker van Buurtplein onderzoekt altijd eerst of een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning in de gemeente Doetinchem mogelijk is (primaat van verhuizen). Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is.

  • 3. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze verhuiskostenvergoeding is een maximaal bedrag per aanvraag en wordt vastgesteld in de nadere regels.

  • 4. Aard- en nagelvaste woningaanpassingen en roerende woonvoorzieningen worden slechts geboden indien deze zijn gericht op het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt hoofdverblijf heeft of zal hebben.

  • 5. Een woningaanpassing of hulpmiddel wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

4.2 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

  • 1. Buurtplein verstrekt geen woonvoorzieningen in de volgende situaties:

    • a.

      De beperkingen van de inwoner zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt.

    • b.

      De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerswoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL-clusterwoning of een woonruimte die niet bestemd of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden.

    • c.

      De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische deuropeners.

    • d.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of verbouw zonder meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      De inwoner is zonder dringende reden verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning.

    • f.

      De inwoner heeft een indicatie voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg.

    • g.

      De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft verleend.

    • h.

      als het gaat om maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan automatische deuropeners, helingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

    • i.

      De noodzaak voor een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud.

  • 2. Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt, als:

    • a.

      de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afgeschreven;

    • b.

      de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of als

    • c.

      de woonvoorziening geen passende oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

4.3 Beschermd wonen

  • 1. Een cliënt die inwoner is van Nederland kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij/zij is aangewezen op een beschermde woonomgeving, gelet op de complexe problematiek;

    • b.

      de complexe problematiek niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening(en) begeleiding of dagbesteding, al dan niet gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt; of

    • d.

      het beschermd wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • 2. Een beschermde woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) ondersteuning wordt geboden;

  • 3. Afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a, kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het 24 uurs toezicht en ondersteuning als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening beschermd wonen.

4.4 Maatschappelijke opvang

  • 1. Een cliënt die inwoner is van Nederland en psychische of psychosociale problemen heeft en/of zijn haar thuissituatie heeft verlaten, en als er mogelijk sprake is van risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.

  • 2. De inwoner kan in aanmerking komen voor opvang als hij/zij (feitelijk) dakloos is en om die reden zijn of haar thuissituatie heeft verlaten.

  • 3. De inwoner kan in aanmerking komen voor specialistische opvang, wanneer hij/zij slachtoffer is van huiselijk- of seksueel geweld en om die reden zijn of haar thuissituatie heeft verlaten.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.

Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien (Jeugdwet)

Jeugdigen in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jeugdigen, hun ouders en hun netwerk, maar als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleem oplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.

Met jeugdigen worden in deze verordening iedereen tot 18 jaar bedoeld. Maar ook jongvolwassenen vanaf 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen voordat zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben (zie ook artikel 1.1 van de Jeugdwet).

5.1 Preventieve maatregelen

  • 1. Buurtplein zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken helpt Buurtplein jeugdigen, hun ouders en hun sociale netwerk in ieder geval met:

    • a.

      het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen samenwerken en elkaar aanvullen;

    • b.

      informatie, advies en trainingen;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau en jeugdarts);

    • d.

      activiteiten voor jongeren die hun talenten ontwikkelen via het jongerenwerk;

    • e.

      opvoedondersteuning;

    • f.

      een vertrouwenspersoon.

  • Deze hulp is vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig, en ook geen besluit van de gemeente. In bijlage 3 is opgenomen welke vrij toegankelijke (algemene) voorzieningen er zijn.

  • 2. Buurtplein zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden. Waar mogelijk biedt het college jeugdhulp op vrijwillige basis.

5.2 Criteria jeugdhulp

  • 1. Bij een verzoek om ondersteuning ten aanzien van gezond opvoeden en/of opgroeien, kijkt de medewerker van Buurtplein altijd eerst of het gewenste resultaat op eigen kracht of met behulp van het sociale netwerk kan worden bereikt of dat algemeen gebruikelijke en/of voorliggende voorzieningen kunnen worden ingezet.

  • 2. Als het resultaat kan worden bereikt met de voorzieningen zoals genoemd in lid 1 en/of vrij toegankelijke hulp, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door Buurtplein of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Als dat passend is, worden overige beschikbare voorzieningen ingezet. Pas als het gewenste resultaat daarmee niet kan worden bereikt, dan kan individuele voorziening jeugdhulp worden ingezet.

  • 3. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, wordt de goedkoopst adequate en tijdig beschikbare voorziening verstrekt.

  • 4. Bij het bieden van hulp houden Buurtplein en de jeugdhulpverlener rekening met de algemene leefwijze van de jeugdige en de ouders.

  • 5. Alle hulp is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun sociale netwerk.

  • 6. Buurtplein betrekt de wensen van de jeugdige en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 7. Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan Buurtplein.

5.3 Soorten jeugdhulp

  • 1. Binnen de gemeente Doetinchem zijn verschillende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) jeugdhulp beschikbaar. Deze worden ingezet als de vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp, of andere voorliggende voorzieningen, niet geschikt zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Voor niet vrij toegankelijke jeugdhulp, heeft de inwoner een besluit van de gemeente nodig of een verwijzing door een jeugdarts, een huisarts, een medisch specialist of een Gecertificeerde Instelling (GI).

  • 2. In bijlage 3 is opgenomen welke vormen van individuele jeugdhulp er zijn.

  • 3. Buurtplein zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jeugdige of de ouders wordt gegeven. Om dit te bereiken maakt het college afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Deze afspraken gaan in elk geval over procedures die gelden bij doorverwijzing, communicatie, afbakening van taken en verantwoordelijkheden, aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en niet vrij toegankelijke hulp.

5.4 Overgang van 18- naar 18+

  • 1. Het college is er verantwoordelijk voor dat jeugdigen die jeugdhulp ontvangen, ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden en hiertoe nog een noodzaak is. Dat wil zeggen dat Buurtplein zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden, zoals scholing, werk of participatie, wonen, inkomen, zorg en ondersteuning, vrije tijd en het netwerk van de jeugdige.

  • 2. Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jeugdige 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

  • 3. Als sprake is van pleegzorg, dan wordt deze ingezet tot de dag dat de jeugdige 21 jaar wordt, tenzij de jeugdige 18 jaar of ouder is en heeft aangegeven op eigen benen te willen staan. De jeugdhulp kan eventueel worden verlengd totdat de jeugdige 23 jaar wordt.

  • 4. Jeugdhulp wordt ingezet zolang sprake is van een jeugdreclasseringsmaatregel, ook nadat de jeugdige 18 jaar is.

Hoofdstuk 6 – De vormen van de hulp en de te betalen bijdrage

De hulp die op grond van de Wmo of de Jeugdwet wordt ingezet, is in principe ‘in natura’: Buurtplein zorgt ervoor dat er hulp of ondersteuning wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld schoonmaakhulp), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt verstrekt (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan ook een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd welke vormen van hulp er zijn en welke criteria daarvoor gelden. Ook wordt aangegeven wanneer van de cliënt een financiële bijdrage kan worden gevraagd.

6.1 Hulp in natura

  • 1. De cliënt die hulp of ondersteuning op grond van de Wmo of de Jeugdwet krijgt, ontvangt de hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product, dan wordt dit in eigendom, bruikleen of op huurbasis verstrekt.

  • 2. Het college is verantwoordelijk voor de inkoop van kwalitatief goede en veilige hulp/ ondersteuning en producten.

  • 3. Het college ziet erop toe dat de leverancier van een product de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft en de inwoner informeert over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

6.2 Hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. In plaats van hulp in natura kan de cliënt een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als is voldaan aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet of deze verordening en de nadere regels stellen. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, jeugdhulp en of andere maatregelen betrekken van een professional of van een informele hulp.

  • 2. Buurtplein kent een pgb toe als zij vindt dat de cliënt (of zijn of haar vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De cliënt (of zijn of haar vertegenwoordiger) moet de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren.

  • 3. De cliënt maakt een ondersteunings- en budgetplan. Hierin staat door wie de hulp wordt geboden en welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen. Het college moet deze plannen goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.

  • 3. De hoogte van een pgb is toereikend om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken.

  • 4. Het pgb is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp/de voorziening en kan niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s);

    • d.

      reiskosten en reistijd;

    • e.

      kosten die de zorgverlener in rekening brengt voor het niet nakomen van een afspraak of in verband met een opzegtermijn;

    • e.

      de opgelegde eigen bijdrage;

    • f.

      feestdagen of eenmalige uitkering aan de zorgverlener.

  • 5. Het college verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

    • a.

      De kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die hulp nodig was;

    • b.

      Het gaat om kosten voor vervoer, maar de cliënt kan gebruikmaken van het collectief taxivervoer;

    • c.

      Uit het door de cliënt ingediende ondersteunings- en budgetplan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is.

    • d.

      De cliënt kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

  • 6. Het pgb mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

  • 7. Het pgb wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren.

  • 8. De cliënt draagt zorg voor een afdoende verzekering tegen schade indien de met het pgb aangeschafte maatwerkvoorziening wordt meegenomen naar het buitenland.

  • 9. Het college kan nadere regels stellen aan het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

6.3. Pgb bij hulp door professionals

  • 1. Een professional geeft beroepsmatig uitvoering aan het pgb. Van professionele hulp is sprake als de uit te voeren taken, werkzaamheden en diensten worden verleend door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad van de budgethouder:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden en ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) of;

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden als hoofdactiviteit ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007).

  • 2. De professional beschikt over een VOG.

  • 3. Het college kan bij nadere regels voorwaarden stellen aan het verstrekken van een pgb aan een professional.

6.4 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk (informele hulp)

  • 1. De persoon die hulp geeft, mag iemand uit het sociale netwerk van de cliënt zijn als deze persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De ondersteuning door informele hulp leidt tot betere of efficiëntere ondersteuning dan andere of professionele hulp, met het oog op de te bereiken resultaten.

    • b.

      het pgb-uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding door iemand uit het sociaal netwerk is gebaseerd op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden en begeleiding van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • c.

      Deze persoon heeft met goede argumenten aangegeven dat hij of zij door het geven van de hulp niet overbelast raakt en deze persoon heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de ontvanger van het pgb bij diens besluitvorming. Ook is deze persoon in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken.

    • d.

      degene uit het sociale netwerk - met uitzondering van de gezaghebbende ouders als het gaat om een minderjarige cliënt - beschikt over een VOG.

  • 2. Indien de cliënt hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3. Het college kan bij nadere regels voorwaarden stellen aan het verstrekken van een pgb aan een informele hulp.

6.5 Hoogte en tarief pgb (Wmo)

  • 1. Het college stelt bij besluit maximale pgb-tarieven vast voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door een professional en door een informele hulp.

  • 2. De pgb-tarieven voor dienstverlening door professionele hulp voor ondersteuning (individueel, groep en logeren) en wonen worden vastgesteld op basis van het laagst geoffreerde tarief op dienstverleningsniveau dat gehanteerd wordt door de gemeente gecontracteerde aanbieders binnen de aanbesteding van zorg in natura voor Wmo.

  • 3. De hoogte van het pgb voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overige voorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4. Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van twee offertes.

  • 5. Het onderhoud en de kosten van verzekering, worden bepaald aan de hand van het tarief dat van toepassing is op het hulpmiddel. Het pgb voor onderhoud en verzekering wordt passend en toereikend geacht en wordt per jaar verstrekt:

    • 1°.

      Voor de duur van tenminste 7 jaar, of;

    • 2°.

      Tot het jaar waarin de pgb-houder overlijdt, of;

    • 3°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt technisch is afgeschreven, of;

    • 4°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt verloren is gegaan, of;

    • 5°.

      Totdat de voorziening waarvoor een pgb is verstrekt niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6. De hoogte van een pgb voor een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de autoaanpassing en de laagste kostprijs aan de hand van twee overgelegde offertes.

  • 7. De hoogte van een pgb voor een sportrolstoel wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de sportrolstoel en bedraagt niet meer dan het in de nadere regels vastgestelde maximum. Het pgb wordt verhoogd met de kosten van onderhoud.

  • 8. De hoogte van een pgb voor een woningaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor aanpassing en de laagste kostprijs aan de hand van twee overgelegde offertes.

  • 9. Indien gebruik kan worden gemaakt van een hulpmiddel, geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, wordt de hoogte van het pgb hierop afgestemd.

  • 10. De hoogte van een pgb voor een woningaanpassing en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie zijn gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de woningaanpassing zelf zou hebben ingekocht.

  • 11. Bij de berekening van een pgb voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van 2.000 kilometer op jaarbasis. Voor wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

  • 12. De hoogte van het pgb (tarief) voor beschermd wonen wordt vastgesteld op basis van de indicatie, rekening houdend dat de cliënt zelf woonkosten verschuldigd is.

  • 13. Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen het pgb (nog) niet besteedt aan een beschermende woonomgeving als bedoeld in artikel 4.3 van deze verordening, stelt het college de hoogte van het pgb vast op basis van de individuele situatie.

6.6 Hoogte en tarief Pgb (Jeugdhulp)

  • 1. Het college stelt bij besluit maximale pgb-tarieven vast voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door een professional en door een informele hulp

  • 2. Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning is gebaseerd op het laagst geoffreerde tarief voor zorg in natura. Dit is het laagst geoffreerde tarief omdat er vanuit de gemeente geen verplichting is voor deelname aan berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. De kosten voor administratieve lasten zijn daardoor lager.

  • 3. De pgb-tarieven voor dienstverlening door informele hulp worden tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon, inclusief vakantiebijslag.

  • 4. De hoogte van een pgb is toereikend om tijd veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken.

  • 5. De hoogte van een pgb voor jeugdhulp:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan, waar in ieder geval uiteen is gezet:

      • 1°.

        welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, voor welke hiervan de jeugdige of zijn ouders een persoon die behoort tot het sociale netwerk willen betrekken;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief of prijs:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken; en

      • 2°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het vijfde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 6. Bij de berekening van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van maximaal 2.000 kilometer op jaarbasis. Wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

6.7 Verantwoording Pgb

  • 1. Het college kan de cliënt vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad.

  • 2. Als een cliënt een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die feitelijk geleverd is/voor het product dat feitelijk is geleverd.

6.8 Opschorten Pgb

  • 1. Het college kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan het college doen als:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van het college;

    • b.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden die bij een pgb horen; of

    • c.

      de cliënt het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

6.9 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

6.10 Bijdrage algemene en individuele voorzieningen (Wmo)

  • 1. De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten van Wmo-hulp voor de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      de Algemene Vervoersvoorziening Elver: een reizigersbijdrage per gereden kilometer zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem.

    • b.

      de Algemene voorziening Schoonhulp: een inwoner is een abonnementstarief verschuldigd tot aan ten hoogste het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en Jeugdhulp. Er kan maximaal 130 uur op jaarbasis tegen genoemd abonnementstarief worden ingekocht. Er is geen bijdrage verschuldigd voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.

  • 2. Ten aanzien van individuele Wmo-voorzieningen geldt het abonnementstarief. Hiervoor is aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is een bijdrage in de vorm van een abonnementstarief niet van toepassing op collectief vervoer (ZOOV op Maat). De cliënt betaalt een ritbijdrage afgeleid van het openbaarvervoerstarief voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De hoogte hiervan is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2022.

  • 4. Er is geen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief verschuldigd in geval van niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens.

  • 5. Er is geen bijdrage in de vorm van een abonnementstarief van toepassing op beschermd wonen (inclusief woonkosten) en opvang. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot overeenkomstig hoofdstuk van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. De kostprijs van een:

    • a.

      Maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie van de aanbieders, na het raadplegen van de aanbieders of door de aanbieder zelf;

    • b.

      Pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4a, zevende lid, van de Wmo, wordt de bijdrage in de kosten voor opvang door de aanbieder die de opvang biedt geïnd.

  • 8. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

6.11 Mantelzorgwaardering

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij de gemeente voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De mantelzorgwaardering heeft de volgende vorm:

    • a.

      een jaarlijkse blijk van waardering in natura.

    • b.

      een uitnodiging voor de Dag van de mantelzorger.

  • 3. De gemeente kan nadere regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers in de gemeente.

Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken

Als een cliënt hulp of ondersteuning ontvangt op grond van de Wmo of de Jeugdwet, wordt in de beschikking aangegeven welke afspraken er gelden. Het is belangrijk dat deze afspraken voor iedereen duidelijk zijn. Als de cliënt niet voldoet aan de gemaakte afspraken, heeft het college een aantal juridische bevoegdheden om de hulp/ondersteuning al dan niet op te schorten of te beëindigen. In bepaalde situaties kan een voorziening of een geldbedrag ook worden teruggevorderd. Het college is ook verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude en stelt hiervoor een toezichthouder aan.

7.1 Voorkomen van fraude en toezichthouder

  • 1. Het college stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert het college cliënten op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan. Het college kan daarvoor gebruik maken van de handhavingsbevoegdheden die haar op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gegeven. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt het college ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals de bescherming van privacy, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk is toegestaan.

  • 3. De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening, ook pgb’s, te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 4. Het college wijst een of meerdere toezichthouders aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van een rechtmatige uitvoering van zowel de Wmo als de Jeugdwet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

7.2 Herzien /intrekken voorziening

  • 1. Een cliënt, of zijn ouders, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan Buurtplein mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Een beslissing tot toekenning van Wmo-ondersteuning of Jeugdhulp kan worden herzien of ingetrokken als:

    • a.

      de voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de cliënt zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening of het pgb zijn verbonden en staan vermeld in de beschikking;

    • c.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de cliënt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • d.

      Buurtplein niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de cliënt onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • e.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • f.

      de cliënt niet binnen zes maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet of voor een ander doel is aangewend dan waarvoor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. De voorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

7.3 Terugvorderen voorziening

  • 1. Het college kan de geldwaarde van een voorziening of het pgb terugvorderen als sprake is van opzet aan de kant van de cliënt en dit de reden is voor het intrekken van de voorziening, zie artikel 7.3, lid 1, onder c, van deze verordening.

  • 2. Het college handelt in deze gevallen conform artikel 2.4.1 van de Wmo of artikel 8.1.4 van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 8 – Kwaliteit

De diensten, hulp en hulpmiddelen die op grond van de Wmo en Jeugdwet worden geleverd, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten en hulp moeten aansluiten bij de behoefte van de cliënt. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de cliënt.

8.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van (mantel)zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard; en

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid en het kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning.

8.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Wmo)

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet en het aangaan van een overeenkomst met derde of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen van deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      Redelijke overheadkosten;

    • c.

      Kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

8.3 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Jeugd)

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van jeugdhulp.

Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonerparticipatie

Als cliënten klachten ervaren bij de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning of de jeugdhulp, is het mogelijk om klachten in te dienen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier zij hun klachten kenbaar kunnen maken. Het beleid dat het college maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is ook vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen.

9.1 Klachtregeling, calamiteiten en geweld

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten, jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de intern vastgestelde klachtenregelingen.

  • 2. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 3. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening of hulp onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld en over de eventueel te ondernemen acties naar aanleiding van calamiteiten en geweldsincidenten.

Artikel 9.2 Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1. Aanbieders beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 9.3 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en draagt er zorg voor dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 10 – Slotbepalingen

In dit laatste hoofdstuk zijn de slotbepalingen opgenomen. Aangegeven wordt welke verordeningen worden vervangen en wanneer onderhavige verordening ingaat. In dit hoofdstuk is ook de hardheidsclausule opgenomen. Dit artikel regelt dat kan worden afgeweken van de verordening als dat echt nodig is.

10.1 Evaluatie beleid

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.

  • 2. Het college houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 3. De gemeenteraad bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de verordening aan als dat nodig is.

10.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

  • 1. Het college en/of Buurtplein kunnen afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de Wmo of de Jeugdwet of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

  • 2. In gevallen de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

10.3 Intrekken oude verordeningen en overgangsrecht

  • 1. De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

    • De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Doetinchem 2022;

    • De Verordening Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2022.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een geldende indicatie verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2022 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2022 tot afloop van de indicatieduur of tot de cliënt een nieuwe overeenkomst met het college aangaat.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2022 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2022 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

10.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Doetinchem 2024.

Ondertekening

Bijlage 1: Begrippenlijst

Wet maatschappelijke ondersteuning

  • a.

    aanvraag: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen;

  • b.

    algemeen gebruikelijk: voorziening die niet specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • e.

    collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

  • f.

    eigen kracht: vermogen van een cliënt om de mogelijkheden te benutten om het probleem zelf op te lossen en/of zijn aanspraak op grond van een andere wet (Zorgverzekeringswet, Participatiewet, Wet langdurige zorg etc.) tot gelding te brengen;

  • g.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • h.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

  • i.

    goedkoopst adequate voorziening: de algemene of maatwerkvoorziening die naar objectieve maatstaven gemeten van de geschikte oplossingen de meest goedkope, maar wel adequate ondersteuning biedt;

  • j.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

  • k.

    hulpverlener: een hulpverlener is iedere professional in dienst of opdracht van een opdracht- of onderaannemer die contact heeft met cliënten en familie of naastbetrokkenen. Een hulpverlener heeft een opleiding die past bij de aard en problematiek van de cliënt.

  • l.

    ingezetene: persoon die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Doetinchem;

  • m.

    keukentafelgesprek: gesprek in het kader van het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

  • n.

    leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont en gezamenlijk een huishouden voert;

  • o.

    Mantelzorg: mantelzorg is onbetaalde hulp aan iemand uit je directe omgeving. Het gaat om langdurige hulp of ondersteuning die verder gaat dan de normale zorg, zoals het uitlaten van een huisdier of het oppassen van je kleinkinderen. Mantelzorg is niet altijd je eigen keuze, vaak raak je er vanzelf bij betrokken.

  • p.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • q.

    normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;

  • r.

    ondersteunings- en budgetplan: plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt op welke manier het pgb zal worden ingezet en besteed;

  • s.

    onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • t.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • u.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • v.

    woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning.

Jeugdwet

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van deze verordening;

  • d.

    jeugdhulp: jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

  • e.

    ouder: begripsbepaling conform artikel 1.1 Jeugdwet, namelijk gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezind verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • f.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening;

  • g.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • h.

    wet: Jeugdwet.

Bijlage 2: Lijst van algemene en maatwerkvoorzieningen Wmo

Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

1.Algemene voorziening Buurtplein

Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening Buurtplein ingericht. Deze heeft tot doel een actieve en professionele manier bevorderen van en het uitvoering geven aan het optimaliseren van zelfredzaamheid en participatie van inwoners, alsmede het bijdragen aan de sociale kwaliteit van de Doetinchemse samenleving. Het Buurtplein doet de integrale vraagverheldering op alle levensgebieden en biedt eerstelijnsondersteuning voorliggend aan een maatwerkvoorziening. Daarbij bepaalt het Buurtplein of een maatwerkvoorziening wordt ingezet. De algemene voorziening Buurtplein is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in zelfredzaamheid en participatie in de samenleving.

Een van de onderdelen waar Buurtplein uitvoering aan geeft zijn de vrijwilligerscentrale en mantelzorgcentrale. Op de website van Buurtplein is een overzicht van alle activiteiten te vinden.

2.Algemene voorziening Stadskamer

De Stadskamer is een algemene voorziening gericht op (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving. De Stadskamer faciliteert, ondersteunt en verbindt mensen en ideeën, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en zich beter kunnen redden in de maatschappij. Er is meestal sprake van problemen op meerdere levensdomeinen. De Stadskamer biedt dagbesteding voor mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH), mensen met een psychische kwetsbaarheid, dementie en/of een lichamelijk beperking. De arbeidsmatige dagbesteding wordt voornamelijk vormgegeven binnen ‘De Stadswerkplaats’, welke onderdeel uitmaakt van de algemene voorziening Stadskamer. De algemene voorziening Stadskamer is er voor inwoners van gemeente Doetinchem die niet op eigen kracht, gebruikelijke hulp of met de inzet van het sociaal netwerk kunnen voorzien in (arbeidsmatige) dagbesteding en participatie in de samenleving.

3.Algemene voorziening Rondom Autisme

Rondom Autisme is een laagdrempelige voorziening waarbij informatie, advies en ondersteuning wordt geboden aan mensen met (een vermoeden van) autisme en hun naasten (zoals ouders en partners). Rondom Autisme organiseert ervaringsgroepen voor mensen met een (vermoeden van) autisme waarin methodisch wordt gewerkt aan ontmoeten, ontwikkelen en ontplooien. Vanuit verschillende ontmoetingsplekken worden diverse activiteiten georganiseerd met en door ervaringsdeskundigen.

4.Algemene voorziening Zorgboerderij Slangenburg

Zorgboerderij Slangenburg richt zich op (arbeidsmatige) dagbesteding, participatie, re-integratie en begeleid werk. Op methodische wijze wordt gewerkt aan het versterken van de eigen regie en zelfredzaamheid met inzet van ervaringsdeskundigheid. Zorgboerderij Slangenburg richt zich vooral op gezondheid, voedsel, natuur en fysieke activiteiten. Bij Zorgboerderij Slangenburg worden ook meer intensieve ondersteuningsvormen aangeboden en is plek voor voor deelnemers met een complexere ondersteuningsvraag. Onder andere voor mensen met GGZ-achtergrond of een grotere psychosociale kwetsbaarheid.

5.Algemene voorziening Elver

Gemeente Doetinchem heeft een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening ingericht voor de cliënten van Elver, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Het betreft sociaal vervoer, hieronder wordt verstaan het vervoer om deel te nemen aan het leven van alledag, om sociale contacten aan te gaan verstaan en het vervoer naar huis en dat van naasten. Het sociaal vervoer betreft regionaal vervoer. Regionaal vervoer omvat de enkele reisafstand, tot maximaal 20 kilometer, gerekend vanaf de woonlocatie van de cliënt en de plaats van bestemming gemeten langs de kortste route. Onder cliënten van Elver worden verstaan de cliënten die intramuraal wonen en zorg ontvangen van Elver en woonachtig zijn binnen gemeente Doetinchem

6.Algemene voorziening inloop en ontmoetingsplaats IrisZorg

Voorziening waar dak- en thuisloze mensen terecht kunnen voor laagdrempelige opvang en (arbeidsmatige) dagbesteding in een beschermde omgeving. Gelet op het doel van de voorziening is de inloop en ontmoetingsplaats georganiseerd als een algemene voorziening, waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.

7.Algemene voorziening nachtopvang IrisZorg

Laagdrempelige voorziening waarbij in de avond en nacht onderdak, begeleiding en hulp wordt geboden aan dak- en thuislozen. Gelet op het doel van de voorziening is de nachtopvang georganiseerd als een algemene voorziening waarvoor geen aanvraag nodig is en geen beschikking wordt afgegeven.

8. Algemene voorziening Schoonmaakhulp

Gemeente Doetinchem kent een algemene voorziening Schoonmaakhulp. Onder Schoonmaakhulp wordt verstaan het helpen bij, inslijten of (deels) overnemen van lichte en zware huishoudelijke taken op het hoofdverblijf van de cliënt.

  • -

    Te behalen resultaat:

  • Een schoon en leefbaar huis, waarbij inwoners gebruik moeten kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, een keuken, een douche/toilet en een gang/trap en;

  • -

    Ontregeling en vervuiling worden voorkomen.

Inwoners die voldoen aan de voorwaarden en de gestelde criteria kunnen in aanmerking komen voor de Algemene voorziening schoonmaakhulp en worden aangemerkt als Wmo-cliënten. In dat geval bestaat de mogelijkheid om per jaar maximaal 130 uur Schoonmaakhulp in te kopen bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Dit betekent gemiddeld 2,5 uur per week, gedurende 52 weken per jaar. Minder uur inkopen is toegestaan. Instromen gedurende het jaar betekent dat het aantal in te kopen uur naar rato wordt verlaagd met het aantal resterende weken. Een tijdelijke inzet betekent ook dat het aantal uren naar rato wordt verlaagd (het aantal weken x het aantal uur). De algemene voorziening biedt flexibiliteit voor inzet van uren. Uren kunnen structureel per week worden ingezet of kunnen in samenspraak met de aanbieder door de ingezetene worden opgespaard voor een ‘grote’ schoonmaak.

Indien de gecontracteerde aanbieder of de ingezetene van mening is dat de algemene voorziening niet passend is kan een melding bij het Buurtplein worden gedaan voor een maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Schoon huis, maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Coachen gericht op het huishouden of maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis - combinatieondersteuning. Inwoners die meer dan 2,5 uur hulp nodig hebben bij het schoonmaken van hun woning ontvangen het volledige aantal uren als maatwerkvoorziening.

Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van de Algemene voorziening schoonmaakhulp

9.Bureau voor financiële ondersteuning

Bureau voor financiële ondersteuning biedt ondersteuning bij het beheer van financiën. Onder meer budgetbeheer, budgetcoachen en schuldregelen.

Maatwerkvoorzieningen

De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • 1.

    Ondersteuning thuis – Schoon huis;

  • 2.

    Ondersteuning thuis – Coachen gericht op het huishouden;

  • 3.

    Ondersteuning thuis – Combinatie-ondersteuning ;

  • 4.

    Ondersteuning (individueel en/of groep);

  • 5.

    Persoonlijke verzorging;

  • 6.

    Beschermd wonen;

  • 7.

    Beschut wonen;

  • 8.

    Beschermd thuis;

De aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd via de website van de gemeente.

Bijlage 3: Lijst van algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen

Algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • 1.

    Algemene voorziening Buurtplein; generalistische basiszorg via de jeugd- en

  • 1.

    gezinswerkers.

  • 2.

    Algemene voorzieningen jongerenwerk

  • 3.

    Algemene voorzieningen voor spoedeisende situaties

  • 4.

    Opgroei- en opvoedondersteuning

  • 5.

    Jeugdgezondheidzorg

  • 6.

    Hulp bij dakloosheid voor jeugdigen

Individuele jeugdhulpvoorzieningen

De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • 1.

    Specialistische jeugdhulp: Persoonlijke verzorging, Ondersteuning (individueel, groep en logeren), Behandeling (individueel en groep), Ambulante spoedhulp, Pleegzorg, Gezinshuiszorg, Verblijf groep, Wonen gericht op zelfstandigheid, Crisiszorg GGZ, Crisiszorg GGZ met verblijf , Verblijf GGZ, JeugdzorgPlus, Generalistische basis GGZ, Specialistische GGZ

  • 2.

    Dyslexie zorg

  • 3.

    Kindergeneeskunde: curatieve GGZ zorg door kinderartsen

  • 4.

    Kinderbeschermingsmaatregelen: Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

De aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd via de website van de gemeente.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING

Sommige artikelen uit de verordening vragen om een nadere toelichting, hieronder zijn aan de hand van de nummering van de verordening enkele artikelen toegelicht.

Hoofdstuk 2 – De hulpvraag

Artikel 2.1 – Indienen hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo wordt bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Het ‘door of namens de cliënt’ doen van de melding kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Uit de memorie van toelichting op de Wmo (p. 24) blijkt dat de melding niet gebonden is aan vorm of locatie en schriftelijk, mondeling of telefonisch kan worden gedaan. De medewerker van Buurtplein zal de ontvangst van de melding aan de cliënt bevestigen en het tijdstip van de melding registreren.

Op grond van de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen een melding en aanvraag.

Het onderdeel cliëntondersteuning in lid 2 is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid van de Wmo. Ook in gevallen waarin jeugdhulp wordt aangevraagd, kan de medewerker van Buurtplein cliëntondersteuning aanbieden.

Artikel 2.4 - Het onderzoek

Dit artikel is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) en waar mogelijk met de mantelzorger dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt/de jeugdige. Waar dat kan, zal worden verwezen naar de eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociaal netwerk, algemene, algemeen gebruikelijke of andere (voorliggende) voorzieningen.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt/de jeugdige en ouder(s) (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger), maar hiervan kan ook worden afgeweken

Het sociaal netwerk van de cliënt wordt zoveel mogelijk betrokken bij het gesprek en het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Het gesprek hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Er kan worden afgezien van een gesprek of besloten tot een kort of telefonisch gesprek als dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen, bijvoorbeeld omdat de cliënt en diens beperkingen al bekend zijn bij Buurtplein.

De medewerker van Buurtplein kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is van belang dat elk onderzoek plaatsvindt aan de hand van het stappenplan, zoals opgenomen in artikel 2.4 van de verordening. Het stappenplan bestaat uit vijf te volgen stappen. Dit betekent ook dat altijd eerst wordt gekeken naar de vraag of iemand met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociale netwerk, of andere (voorliggende of algemeen gebruikelijke) voorzieningen in een oplossing kan voorzien. Pas als dit onvoldoende tot een oplossing leidt, of niet toereikend is, kan een voorziening vanuit de Wmo worden ingezet.

Artikel 2.5 – Verslag

Zowel binnen de Wmo als de Jeugdwet is verslaglegging een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De medewerker van Buurtplein verstrekt aan de cliënt/ de jeugdige en/of of ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een goede weergave van het uitgevoerde onderzoek, stelt de medewerker van Buurtplein in staat om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt.

Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen.

Artikel 2.6 – Aanvraag

In artikel 2.3.2, negende lid van de Wmo is bepaald dat een aanvraag niet eerder kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd (de meldingsfase is afgerond), tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.

In de Jeugdwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen de meldingsfase en de aanvraag. Het onderzoek volgt nadat de aanvraag is ingediend.

Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld. De Wmo bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). Voor besluiten op grond van de Jeugdwet geldt de algemene beslistermijn van acht weken (op grond van de Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 2.8 – Inhoud besluit

Als de cliënt/de jeugdige en/of ouder(s) een aanvraag bij het college indienen, dan dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de cliënt desgewenst bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. De beschikking is duidelijk over de in te zetten maatwerkvoorziening en de voorwaarden die daarvoor gelden.

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Ook het betalen van een eventuele bijdrage (in geval van de Wmo), moet in de beschikking zijn opgenomen.

Hoofdstuk 3 - Soorten voorzieningen

Artikel 3.1 – Algemene criteria voor toekenning van een maatwerkvoorziening

Dit artikel bevat de criteria voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan worden volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Adequaat houdt in dat de voorziening haar doel moet bereiken op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Als meerdere voorzieningen voldoen aan het criterium van adequaatheid, dan wordt de goedkoopste toegekend.

In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:

“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.” Het college moet per situatie onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt in kwestie.

Artikel 3.2 – Algemene weigeringsgronden ten aanzien van een maatwerkvoorziening / terugwerkende kracht

Als een cliënt een voorziening heeft aangeschaft voordat hij of zij een beroep doet op de Wmo, gaat de medewerker van Buurtplein alleen over tot vergoeding hiervan als de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog kunnen worden beoordeeld. Tenzij de medeweker van Buurtplein hiervoor toestemming heeft gegeven of als de inwoner door de weigering onevenredig nadeel ondervindt.

Artikel 3.6 - Primaat van collectief vervoer

Dit artikel benoemt het primaat dat een collectieve maatwerkvoorziening heeft op een individuele maatwerkvoorziening. Indien de cliënt toegang heeft tot een collectieve maatwerkvoorziening en deze voorziening levert een passende bijdrage, dan kan het college volstaan met het verstrekken van de collectieve maatwerkvoorziening.

De kaders van de collectieve vervoersvoorziening (hierna: cvv) zijn vastgelegd. Ook hierbij geldt het primaat van het cvv op een individuele maatwerkvoorziening gericht op vervoer.

Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage vanuit de Wmo beperkt zich tot het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning ZOOV Op Maat is voor elke inwoner met een vervoersbeperking, waarvoor het niet mogelijk is om via het reguliere openbaar vervoer naar een plaats van bestemming binnen de regio Achterhoek te reizen.

Hoofdstuk 4 – Wonen

4.1 – Criteria woonvoorzieningen

Het uitgangspunt is dat inwoners zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Waar dat noodzakelijk is, kan op grond van de Wmo een woonvoorziening worden verstrekt. Het primaat van verhuizen geldt als uitgangspunten bij het verstrekken van kostebare woonvoorzieningen. Dit betekent dat wordt beoordeeld of verhuizen een optie is. Hierbij worden de omstandigheden van de inwoner, zoals sociale factoren, de woonlastenconsequenties en de binding met de buurt, altijd afgewogen.

Artikel 4.3 en 4.4 – Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Als het voor de inwoner niet mogelijk is om (veilig) thuis te blijven wonen, of wanneer dit voor de samenleving een gevaar oplevert, bestaat de mogelijkheid om beschermd te wonen. Maatschappelijke opvang kan worden geboden als de inwoner (feitelijk) dakloos is.

Hoofdstuk 5 – Gezond en veilig opgroeien

Artikel 5.1 – Preventieve maatregelen

Het uitgangspunt bij het gezond en veilig opgroeien is dat zoveel mogelijk wordt gekeken naar de inzet van preventieve maatregelen.

Artikel 5.2 – Jeugdhulp

Ouders zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, alleen als het sociale netwerk, gebruikelijke hulp, of gebruikmaking van andere voorzieningen niet voldoende oplossing biedt, of ontoereikend is, zal jeugdhulp worden ingezet. Vanuit de Jeugdwet wordt in principe de goedkoopst adequate voorziening ingezet. Jeugdhulp is altijd gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de jeugdige. Dit betekent dat het de bedoeling is om jeugdhulp zoveel mogelijk tijdelijk in te zetten. Zie ook de memorie van toelichting op de Jeugdwet, o.a. pagina 16 en 17.

Hoofdstuk 6 - Vormen van hulp en de te betalen bijdrage

Artikel 6.2 – Hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo een pgb verstrekken. De Jeugdwet heeft in artikel 2.9 en artikel 8.1.1. bepaald dat dit mogelijk is.

Criteria en weigeringsgronden ten aanzien van een Pgb zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de verordening. Het is van belang dat een budgethouder of zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger, pgb-vaardig is. Ook moet de in te kopen voorziening van goede kwaliteit zijn.

Daarnaast moet duidelijk zijn voor welke kosten het pgb niet kan worden gebruikt. Hierin voorziet de verordening.

Artikel 6.5 en artikel 6.6 - Hoogte persoonsgebonden budget Wmo en Jeugd

Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners, zoals voor ondersteuning door informele hulp.

De gemeenten in de regio Achterhoek hanteren voor professionele hulp een tarief dat gebaseerd wordt op de laagst geoffreerde tarieven op dienstverleningsniveau dat gehanteerd wordt door een door gemeente gecontracteerde aanbieder. Zodat inwoners in staat zijn met behulp van pgb passende zorg in te kopen bij een niet door de gemeente gecontracteerde (jeugdhulp)aanbieder. Bij het pgb voor professionele ondersteuning is wordt gebaseerd op het laagst geoffreerde tarief, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole.

Over de hulp uit de sociale omgeving wordt in de memorie van toelichting behorend bij de Wmo 2015 (pag. 20) opgemerkt dat met het wetsvoorstel een omslag in denken in gang wordt gezet. Dit geldt ook voor de Jeugdwet (zie memorie van toelichting, pag. 16). Het is niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt. De regering heeft daarbij aangegeven dat de inzet van informele hulp als zeer waardevol wordt geacht, maar dat het wenselijk is dat de beloning met een persoonsgeboden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.

Het tarief is lager dan het tarief voor professionele hulp aangezien voor informele hulp geen arbeidsrechtelijke verplichtingen (o.a. werkgeverslasten), verzekeringen, reiskosten gelden en omdat lagere kwaliteitseisen worden gesteld t.o.v. de aanbieder van formele zorg (o.a. opleidingsniveau). Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij informele hulp het persoonsgebonden budget zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief maakt duidelijk dat ondersteuning vanuit het sociale netwerk van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders.

Artikel 6.10 - Bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening

Dit artikel geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid en 2.1.5, eerste lid van de Wmo.

Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels gesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. Beschermd wonen kent een andere systematiek voor de eigen bijdrage dan de overige Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, worden geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 7 – Nakomen van afspraken

Op grond van artikel 2.1.3, vierde lid van de Wmo en artikel 2.9, onder d van de Jeugdwet dienen in de verordening regels te worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het college zet hiertoe met name in op preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en voert tevens al dan niet steekproefsgewijs controles uit naar het gebruik en de besteding van voorzieningen. Het college wijst daarnaast een toezichthouder aan die toeziet op de kwaliteit van de Wmo-voorzieningen en de rechtmatige uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet.

Hoofdstuk 8 - Kwaliteit

Artikel 8.1 - Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder c van de Wmo en artikel 4.1.1 van de Jeugdwet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 8.2 - Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid van de Wmo en artikel 2.11, tweede lid, onder a, van de Jeugdwet, kan het college de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 9 – Klachten, medezeggenschap en inwonersparticipatie

Artikel 9.1- Klachtenregeling/calamiteiten en geweld

De gemeente is al op grond van de Awb verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a van de Wmo en artikel 4.2.1, tweede lid, onder van de Jeugdwet).

In de memorie van toelichting op de Wmo (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

In artikel 3.4 eerste lid van de Wmo en artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening/jeugdhulp heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 9.2 - Medezeggenschap bij aanbieders

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e van de Wmo en artikel , waarin is bepaald dat bij verordening in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. Het gaat dus uitdrukkelijk om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voor de Jeugdwet is in artikel 4.2.4 bepaald dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing is op grond waarvan een jeugdhulpaanbieder medezeggenschap dient vorm te geven binnen de organisatie.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 10

Artikel 10.1 - Evaluatie

Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of het uitvoeringsbeleid. Gezien de transities is opgenomen dat er minstens eenmaal per vier jaar wordt geëvalueerd.

Artikel 10.2 - Hardheidsclausule

Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze situatie zich (regelmatig) voor zal doen, omdat het in de Wmo 2015 en de Jeugdwet om maatwerk gaat.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor hetzelfde onderwerp gebruikt, dan kan dit een signaal zijn om het beleid ter zake aan te passen.

Artikel 10.3 - Intrekking oude verordening

Aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening.


Noot
1

Zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2017:1477 en ECLI:NL:CRVB:2018:819