Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2024

Geldend van 01-09-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2024

De raad van de gemeente Bladel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2024;

gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Overwegende dat:

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen helpen;

  • het noodzakelijk is om inwoners te ondersteunen als zij beperkingen ervaren in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van andere voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om inwoners met psychische of psychosociale problemen en inwoners die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, beschermd wonen of opvang te indiceren. Dit met als doel dat de inwoner zich kan handhaven in de samenleving als hij daar (tijdelijk) niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van andere voorzieningen toe in staat is;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2024.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Abonnementstarief: de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of algemene voorziening zoals vermeld in artikel 2.1.4 lid 3 Wmo 2015 (algemene voorzieningen) en artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015 (maatwerkvoorzieningen);

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: is een voorziening die:

      • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • daadwerkelijk beschikbaar is;

      • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid en participatie in staat is;

      • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • c.

      Andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • d.

      Beleidsregels: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2024;

    • e.

      Financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening voor verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening;

    • f.

      Formele hulp: hulp uitgevoerd door een professional. Een uitgebreide omschrijving van formele hulp staat vermeld in artikel 13, lid 2 van deze verordening;

    • g.

      Hoofdverblijf: de woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • h.

      Hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie te verminderen of weg te nemen;

    • i.

      Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • j.

      Informele hulp: hulp uitgevoerd door personen al dan niet uit het sociaal netwerk, niet zijnde een professional. Een uitgebreide omschrijving van informele hulp staat vermeld in artikel 13, lid 3 van deze verordening;

    • k.

      Inwoner: de cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Bladel;

    • l.

      Maatwerkvoorziening: een voorziening in de vorm van zorg in natura (zin), persoonsgebonden budget (pgb) of een financiële tegemoetkoming;

    • m.

      Melding: kenbaar maken van de hulpvraag in het kader van maatschappelijke ondersteuning aan het college zoals vermeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • n.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoelt in artikel 1.1.1 van de wet;

    • o.

      Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • p.

      Uitvoeringsbesluit: uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • q.

      Wet; Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

    • r.

      Zorg in natura: de voorziening die de gemeente voor de cliënt regelt.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omgeschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van inwoners van de gemeente, als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd en toegekend conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

Artikel 3. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 7.

Artikel 4. Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de client en zijn mantelzorger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijke plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet, en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, betrokken.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1. Een gesprek kan deel uit maken van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt en indien wenselijk samen met diens vertegenwoordiger en voor zover mogelijk samen met zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2. Als de hulpvraag voldoende duidelijk is, kan het college in overleg met de cliënt en, indien wenselijk diens vertegenwoordiger, afzien van een gesprek.

  • 3. De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek.

  • 4. Aan de cliënt wordt uitgelegd dat een maatwerkvoorziening geleverd kan worden in vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), zorg in natura (zin) of een financiële tegemoetkoming en wat de gevolgen hiervan zijn.

  • 5. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag, als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, in te dienen.

  • 6. Als dit nodig is voor het onderzoek kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of, bij gebruikelijke hulp, zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7. Als dit nodig is voor het onderzoek kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8. Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt het onderzoeksverslag. Dit is een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet, wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend. De cliënt maakt voor het indienen van de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier.

Artikel 9. Voorwaarden maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorziening en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    Hiermee wordt in ieder geval bedoeld dat de cliënt:

    • a.
      • -

        kan leven in een schoon en leefbaar huis;

      • -

        kan beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed;

      • -

        over goederen voor primaire levensbehoeften beschikt;

      • -

        thuis kan zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • b.

      zich kan verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal kan verplaatsen;

    • d.
      • -

        vermogen heeft om zelfstandig te leven;

      • -

        kan deelnemen aan het maatschappelijk leven;

      • -

        dagstructuur heeft;

      • -

        regie kan voeren;

      • -

        een bijdrage kan leveren aan de buurt/maatschappij.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst, compenserende voorziening.

  • 4. Een collectieve maatwerkvoorziening is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

  • 5. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6. Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf omvat maximaal 156 etmalen per jaar.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt geen inwoner is van de gemeente Bladel;

    • b.

      als deze niet hoofdzakelijk op de cliënt gericht is;

    • c.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden, begeleiding (waaronder persoonlijke verzorging) of kortdurend verblijf;

    • d.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of een algemene voorziening de hulpvraag kan oplossen;

    • e.

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling;

    • g.

      als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • h.

      als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend en de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • i.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    • j.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de economische afschrijvingsduur van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:

      • Als de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      • Als de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

      • Als de verstrekt voorziening niet langer een oplossing voor cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

    • k.

      als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt;

    • l.

      als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

  • 2. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. In afwijking hiervan en artikel 2.3.5 lid 6 van de wet kan voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen één woning bezoekbaar worden gemaakt;

    • b.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

    • c.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • e.

      als de reden om te verhuizen niet is gelegen in het opheffen van de beperking in de zelfredzaamheid en participatie;

    • f.

      als de cliënt niet verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, terwijl dit redelijkerwijs wel van hem kon worden gevraagd, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

    • h.

      als de inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de cliënt behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals een elektrische deuropener.

Artikel 11. Beschikking

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking. Tegen deze beschikking kan door de client bezwaar en beroep worden ingesteld.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en, indien van toepassing, de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

  • 5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • g.

      of een abonnementstarief verschuldigd is en informatie over het abonnementstarief.

Artikel 12. Regels voor een pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6 lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een Pgb-budgetplan in te vullen en in te leveren. In het Pgb-budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb wil inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor he doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening.

  • 2. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet, niet naar behoren of ten onrecht inzet of kan inzetten. De cliënt wordt van dit besluit schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 13. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociale netwerk van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit de voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      een persoon die aangemerkt wordt als zelfstandige, zonder personeel. Daarnaast moet hij ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die geboden wordt door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van de cliënt behoren.

Artikel 14. Hoogte van een pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst, compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten (naturatarief). In het naturatarief zit de vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en eventueel een verzekering verdisconteerd. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met een reële termijn voor de technische afschrijving van de voorziening;

    • b.

      het bedrag van de kosten van één van de twee door de cliënt opgevraagde offertes als de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft afgesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen;

    • c.

      bij een woningaanpassing worden de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024 en het daarbij behorende afwegingskader woningaanpassingen zoals opgenomen in bijlage 4 bij de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024 gehanteerd.

  • 2. De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3. De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4. De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren, tenzij het kortdurend verblijf betreft. Betreft het kortdurend verblijf, dan bedraagt het pgb een vast bedrag.

  • 5. Indien het op basis van lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 15. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid van de wet.

  • 2. De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.

  • 3. De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming zal plaatsvinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats op declaratiebasis na overleg van de factuur en als de cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.

  • 5. Voor uitbetaling van een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening geldt enkel bewijslast voor de verhuizing op basis van inschrijving op het nieuwe adres of door overleggen van de huur- of koopovereenkomst.

Artikel 16. Hoogte financiële tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt in het jaar 2024:

    • Voor een alleenstaande:

    maximaal € 3.390,-;

    • Voor een echtpaar:

    maximaal € 4.104,-;

    • Voor een meeverhuizend gezinslid:

    maximaal € 715,- tot een maximum van € 6.244,- per gezin..

  • 2. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt in het jaar 2024:

    • Taxivervoer:

    maximaal € 7.017,- per jaar;

    • Vervoer per rolstoeltaxi:

    maximaal € 9.276,- per jaar.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt voor kinderen tot 16 jaar onderstaande financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • 0 tot 4 jaar:

    geen vergoeding;

    • 4 tot 12 jaar:

    per jaar 25% van het normbudget;

    • 12 tot 16 jaar:

    per jaar 50% van het normbudget.

  • 4. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt in het jaar 2024 maximaal € 3.450,- voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

  • 5. De genoemde bedragen in dit artikel worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de Consumentenprijsindex (CPI) zoals wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Hoofdstuk 4: Abonnementstarief

Artikel 17. Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

  • 1. De client betaalt een eigen bijdrage in de kosten van Wmo-ondersteuning in de vorm van het abonnementstarief zoals bedoeld in artikel 2.1.4, 3de lid en 2.1.4a, 4de lid van de Wmo 2015.

  • 2. De cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebuikt maakt, totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt.

  • 3. De cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer;

    • c.

      maatwerkvoorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

  • 7. Voor het collectief vervoer (Taxbus) betaalt de client per rit een klantbijdrage. De bijdrage wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de tarieven voor openbaar vervoer in Zuidoost-Brabant.

  • 8. De client betaalt de bijdrage aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).

Hoofdstuk 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 18. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde, of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, als bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, als bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals;

      • -

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • -

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • -

        onderhoud van de voorziening, en;

      • -

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college onderzoek periodiek, al dan niet steekproefsgewijs of:

    • a.

      de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb of financiële tegemoetkoming nog toereikend is;

    • c.

      de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb of de financiële tegemoetkoming;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3. Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1 van de wet, benoemd. Deze toezichthoudend ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van het oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

Artikel 22. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 7: Mantelzorgwaardering

Artikel 23. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De gemeente draagt jaarlijks zorg voor de mantelzorgwaardering.

Hoofdstuk 8: klachten en medezeggenschap

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 25. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 26. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van, de voor een adequate deelname aan het overleg, benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 9: Overgangsrecht en slotbepaling

Artikel 27. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 28. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2019 gebeurt op grond van die verordening die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 september 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 27 juni 2024.

De raad voornoemd,

De griffier, Jelle van der Wiel

De voorzitter, Maurits van den Bosch