Gemeenschappelijke Regeling Werkzaak Rivierenland

Geldend van 13-07-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Werkzaak Rivierenland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel,

gezien het besluit van de onderscheiden gemeenteraden waarbij toestemming is verleend voor het wijzigen van deze regeling;

gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

hebben besloten:

Hoofdstuk I: algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      deelnemer : het bestuursorgaan dat deze regeling heeft getroffen;

    • b.

      het samenwerkingsgebied : het grondgebied van de deelnemende gemeenten;

    • c.

      het openbaar lichaam : het openbaar lichaam zoals bedoeld in artikel 2;

    • d.

      het personeel : het personeel in dienst van het openbaar lichaam;

    • e.

      werkzoekende : een persoon in een werktraject en/of als ontvanger van een uitkering via het openbaar lichaam;

    • f.

      de WGR : de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • g.

      Gedeputeerde Staten : Gedeputeerde Staten van Gelderland;

  • 2. Onder deelnemer wordt tevens begrepen de publiekrechtelijke rechtspersoon waarvan de deelnemer bestuursorgaan is.

Artikel 2 – Het openbaar lichaam

  • 1. Bij deze regeling wordt ingesteld een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd: “Werkzaak Rivierenland”.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Tiel.

  • 3. Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het grondgebied van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren.

Artikel 3 – Belang

  • 1. De regeling is getroffen voor gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers in het kader van het streven naar een zo hoog mogelijke arbeidsparticipatie van de inwoners van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren en, indien nodig, het verstrekken van uitkeringen aan deze doelgroep voor de kosten van levensonderhoud.

  • 2. De deelnemers achten het ook hun belang de taken die zij als gevolg van de in artikel 4 genoemde regelgeving moeten uitvoeren zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten. Daarom streven zij ernaar hun beleid en verordeningen, die zij als gevolg van de invoering van die regelgeving zullen vaststellen, zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen, tenzij het bevoegde bestuursorgaan op grond van politiek-bestuurlijke overwegingen anders beslist.

Artikel 4 – Taken

  • 1. De deelnemers dragen aan het openbaar lichaam over: de uitvoering van alle taakonderdelen van de Participatiewet (inclusief de individuele studietoeslag en de bijzondere bijstand voor levensonderhoud), het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet sociale werkvoorziening en de SUWI-wet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden de volgende taakonderdelen van overdracht uitgezonderd: de niet op toeleiding naar werk gerichte begeleiding van werkzoekenden uit klantgroep 4 en de niet in het eerste lid genoemde taakonderdelen van de bijzondere bijstand.

  • 3. De deelnemers dragen aan het openbaar lichaam hun bevoegdheden over op grond van de in het eerste lid genoemde regelgeving.

  • 4. Voorts is het openbaar lichaam belast met:

    • a.

      de uitvoering van algemene maatregelen van bestuur en de uitvoeringsregelingen van de in het eerste lid genoemde regelgeving;

    • b.

      de uitvoering van nieuwe wet- of regelgeving die in de plaats treedt van of samenhangt met de in het eerste lid genoemde regelgeving

    • c.

      het voorbereiden van beleid en verordeningen voortvloeiend uit de in lid 1 genoemde taken en taakonderdelen, inclusief het daarbij behorende overleg met een regionale cliëntenraad;

    • d.

      de taak en bevoegdheid om te besluiten op bezwaarschriften die in het kader van de uitgeoefende taken worden ingediend;

    • e.

      de behandeling en afhandeling van klachten op basis van de door het algemeen bestuur vast te stellen interne en externe klachtenregeling;

    • f.

      het oprichten, exploiteren en in stand houden van activiteiten voor industriële werkzaamheden, facilitaire dienstverlening, detacheringen en trajectbegeleiding, gericht op het behouden dan wel bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de cliënt, mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden.

  • 5. Ten behoeve van een deelnemer aan deze regeling kan, op verzoek van die deelnemer, de taak als genoemd in het eerste lid niet volledig worden uitgevoerd. In deze regeling wordt opgenomen voor welke deelnemer en voor welke taak dit geldt.

  • 6. Indien op grond van het bepaalde in het vijfde lid deze taak voor een deelnemer niet wordt uitgevoerd worden, in afwijking van het bepaalde in artikel 32, de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van deze taak, niet ten laste van deze deelnemer gebracht.

  • 7. De taak genoemd in het eerste lid wordt door het openbaar lichaam niet volledig uitgevoerd voor de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en West Maas en Waal. Voor Buren en Neder-Betuwe wordt alleen de taak Wet sociale werkvoorziening uitgevoerd en voor West Maas en Waal alle taken behalve de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 5 - Overige taken (pluspakket)

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3 kan een deelnemer, na voorafgaande toestemming van de overige deelnemers, één of meer van de volgende taken onderbrengen bij het openbaar lichaam: - de uitvoering van schuldhulpverlening; - de voorbereiding van beleid en verordeningen op het terrein van schuldhulpverlening; - de uitvoering van minimaregelingen; - de uitvoering van bijzondere bijstand; - de voorbereiding van beleid en verordeningen op het terrein van minimaregelingen en bijzondere bijstand;- de uitvoering van de niet op toeleiding naar werk gerichte begeleiding van werkzoekenden uit klantgroep 4.

  • 2. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste lid worden afzonderlijke overeenkomsten voor de duur van een of meerdere tijdvakken van 5 jaar gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

  • 3. Na vijf jaar is het algemeen bestuur, na voorafgaande toestemming van de deelnemers, bevoegd om al dan niet op verzoek van een deelnemer de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste lid terug te leggen bij de deelnemer.

  • 4. Het algemeen bestuur bepaalt de voorwaarden waaronder de taken als bedoeld in het eerste lid worden ingebracht, respectievelijk van uitvoering van taken als bedoeld in het derde lid wordt afgezien.

  • 5. Als de deelnemers ermee instemmen, verleent het openbaar lichaam op verzoek van gemeenten buiten het samenwerkingsgebied prestaties op het eigen werkterrein. De prestaties worden verleend tegen een overeen te komen prijs.

Hoofdstuk II: bestuursbepalingen

Paragraaf 1 - bestuursorganen

Artikel 6 – Organen

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter;

  • d.

    bestuurscommissies als bedoeld in artikel 19.

Artikel 7 – Verdeling bevoegdheden

Voor zover hiervan niet in deze regeling of in de Wet gemeenschappelijke regelingen is afgeweken, worden ter uitvoering van deze regeling de taken en bevoegdheden van de deelnemers aan het openbaar lichaam gedelegeerd.

Paragraaf 2 – Algemeen bestuur

Artikel 8 – Samenstelling van het algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit één lid per deelnemende gemeente.

  • 2. Het lid wordt door en uit de colleges, de voorzitter inbegrepen, aangewezen. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met een dienstverband als personeelslid van het openbaar lichaam of van een daaraan verbonden rechtspersoon.

  • 3. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur geschiedt voor dezelfde periode als de raden worden benoemd. De colleges wijzen naast ieder lid ook een plaatsvervangend lid aan.

Artikel 9 – Zittingsduur

  • 1. De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw aangewezen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 2. De leden van het algemeen bestuur treden af op het moment dat zij ophouden lid van het college te zijn.

  • 3. Een tussentijds aangewezen lid treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Artikel 10 – Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Alle taken en bevoegdheden in het kader van deze regeling en de WGR, welke niet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen behoren aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur kan indien hij daartoe besluit, aan het dagelijks bestuur hem toekomende bevoegdheden overdragen met inachtneming van de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 33a, tweede lid, van de Wgr, met uitzondering van:

    • a.

      De vaststelling van de begroting en wijzigingen(en) daarvan, en

    • b.

      De vaststelling van de rekening

    • c.

      Het liquidatieplan

    • d.

      De financiële verordening (artikel 212 Gemeentewet) en wijziging daarvan

    • e.

      Het deelnemen van het openbaar lichaam in een andere rechtspersoon;

Artikel 11 – Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 12 – Reglement van orde

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2. Dit reglement, alsmede de daarin aangebrachte wijzigingen, worden aan de deelnemers gezonden.

Artikel 13 – Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, of indien tenminste twee van de leden, met opgave van redenen, daarom schriftelijk verzoeken.

  • 2. De directeur van het openbaar lichaam woont de vergaderingen bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 3. Ook anderen kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van het algemeen bestuur bij te wonen.

  • 4. Het algemeen bestuur maakt de agenda, de vergaderstukken en verslagen uit eigen beweging openbaar, met inachtneming van hoofdstuk 5 van de Wet open overheid.

Artikel 14 – Besluitvorming

  • 1. Het algemeen bestuur kan beraadslagen en besluiten wanneer de gewone meerderheid van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien de meerderheid van het aantal zitting hebbende leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering. De oproepingsbriefjes tot deze vergadering melden de te behandelen zaken. In deze nieuwe vergadering wordt een besluit genomen door de dan tegenwoordige leden.

  • 3. Elke deelnemer heeft één stem. Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 4. Indien bij het nemen van een besluit door geen van de leden stemming wordt gevraagd, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Als de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 6. Bij staken van stemmen over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist het lot.

  • 7. Het algemeen bestuur legt naast de verplichte besluiten die in de WGR of in deze regeling worden genoemd, de besluiten die een aanzienlijk politiek of financieel belang hebben voor de deelnemers ter zienswijze voor aan de gemeenteraden en algemeen besturen van de deelnemers. Hiervoor geldt een termijn van acht weken.

  • 8. Het algemeen bestuur stelt in een verordening vast ten aanzien van welke besluiten ingezetenen van de deelnemende gemeenten en andere belanghebbenden bij de taakuitvoering door Werkzaak Rivierenland betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het beleid op grond van deze regeling en de wijze waarop participatie plaatsvindt. Het algemeen bestuur kan in de verordening bepalen dat een andere procedure dan bedoeld in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd.

Artikel 15 – Openbaarheid vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer tenminste drie van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter hierom verzoekt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 3. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting en het vaststellen van de rekening;

    • b.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

    • c.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van rechtspositieregelingen voor het personeel van het openbaar lichaam;

    • d.

      het toetreden tot, of uittreden uit, wijzigen of opheffen van de regeling;

    • e.

      het treffen, wijzigen, verlengen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling tussen het openbaar lichaam en andere lichamen, alsmede het toetreden tot en uittreden uit een dergelijke regeling;

    • f.

      het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelneming daaraan.

Paragraaf 3 – dagelijks bestuur

Artikel 16 – Samenstelling van het dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat, naast de voorzitter, uit twee leden, die worden benoemd door en uit het algemeen bestuur.

  • 2. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op deel uit te maken van het dagelijks bestuur.

Artikel 17 – Taken en bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het in de WGR en elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het financieel beheer en de boekhouding;

    • d.

      het houden van toezicht op het functioneren van het openbaar lichaam;

    • e.

      het aangaan van geldleningen binnen de kaders van de taakuitoefening van deze regeling;

    • f.

      het behartigen van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen.

  • 2. Buiten de in deze regeling of bij of krachtens de WGR bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van het dagelijks bestuur waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid, van de WGR wordt gevraagd.

Artikel 18 – Vergaderingen

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert tenminste viermaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter dit nodig oordeelt. De vergaderingen zijn niet openbaar.

  • 2. De besluitvorming vindt plaats bij gewone meerderheid.

  • 3. De directeur van het openbaar lichaam woont de vergaderingen bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 4. Ook anderen kunnen worden uitgenodigd de vergaderingen van het dagelijks bestuur bij te wonen.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde vaststellen voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden en zendt dat ter kennisneming aan het algemeen bestuur.

  • 6. Het dagelijks bestuur maakt de agenda’s en de besluitenlijsten uit eigen beweging openbaar, met inachtneming van hoofdstuk 5 van de Wet open overheid.

Paragraaf 5 – commissies

Artikel 19 – Commissies

  • 1. Het algemeen en dagelijks bestuur kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24 en 25 van de WGR, voor zover daartoe bevoegd, bestuurs- en adviescommissies instellen.

  • 2. Bij de instelling van een commissie wordt een reglement vastgesteld waarin de taken, samenstelling en bevoegdheden en werkwijze van de commissie wordt vastgelegd alsmede een vergoedingsregeling.

  • 3. Een bestuurscommissie bestaat voor tenminste de helft uit vertegenwoordigers van de deelnemers.

  • 4. Op voorstel van de raden van de gemeenten gezamenlijk stelt het Algemeen Bestuur overeenkomstig artikel 24a van de Wgr een gemeenschappelijke adviescommissie in.

Paragraaf 6 – de voorzitter

Artikel 20 – De voorzitter

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en draagt er zorg voor dat de besluiten van genoemde besturen worden uitgevoerd.

  • 2. De voorzitter tekent met de directeur de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

  • 4. In gedingen of bij rechtshandelingen met de gemeente, tot welk bestuur de voorzitter behoort, wordt het openbaar lichaam vertegenwoordigd door de plaatsvervangend voorzitter.

  • 5. De voorzitter kan de vertegenwoordiging, na overleg met het dagelijks bestuur, aan een door hem schriftelijk aan te wijzen gemachtigde toevertrouwen.

  • 6. Buiten de in deze regeling of bij of krachtens de WGR bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van de voorzitter waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid, van de WGR wordt gevraagd.

Paragraaf 7 – de directeur

Artikel 21 – De directeur

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een ambtelijk apparaat, aan het hoofd waarvan een directeur staat.

  • 2. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt in een statuut nadere regels over de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de directeur vast.

  • 4. De directeur vervult in het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur de functie van secretaris.

  • 5. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden.

  • 6. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

  • 7. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur in geval van diens afwezigheid.

  • 8. Alle stukken van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur worden door de directeur medeondertekend.

Paragraaf 8 – inlichtingen, informatie, verantwoording en ontslag

Artikel 22 – Inlichtingen, verantwoording en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad van zijn gemeente alle inlichtingen die door één of meer leden van die raad worden verlangd op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van zijn gemeente op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Indien een lid van het algemeen bestuur niet meer het vertrouwen geniet van de raad of college van zijn gemeente, kan het college hem als zodanig ontslaan.

Artikel 23 – Informatieverschaffing door bestuursorganen

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter geven aan de raden van de deelnemers ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur de voorzitter verstrekken aan de raden van de deelnemers alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden worden verlangd.

  • 3. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde. Daarbij wordt aangesloten bij het informatieprotocol dat door het algemeen bestuur en de colleges wordt vastgesteld.

Artikel 24 – Inlichtingen en verantwoording door (leden) dagelijks bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur geven, tezamen dan wel afzonderlijk, ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Zij zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 4. Het reglement van orde voor het dagelijks bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 25 – Recht van onderzoek en rekenkameronderzoek

De raden van de gemeenten kunnen gezamenlijk op voorstel van een van hen een onderzoek instellen naar het gevoerde bestuur en voor dat doeleinde een onderzoekscommissie instellen. De artikelen 155g en 155h van de Gemeentewet zijn van toepassing. Een en ander onverminderd de bevoegdheid van de rekenkamers van gemeentes op grond van artikel 184 Gemeentewet.

Hoofdstuk III: personeel

Artikel 26 – Personeel

  • 1. Bij het openbaar lichaam is personeel werkzaam.

  • 2. De benoeming, schorsing en het ontslag van het personeel geschiedt door het dagelijks bestuur.

Artikel 27 – Bezoldiging en rechtspositie

  • 1. Op de medewerkers in dienst in een dienstbetrekking conform artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening zijn de arbeidsvoorwaarden van de Collectieve arbeidsovereenkomst sociale werkvoorziening van toepassing alsmede de door het dagelijks bestuur vast te stellen algemene voorschriften en bepalingen geldende voor deze medewerkers.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de arbeidsvoorwaarden en bijbehorende uitvoeringsregelingen voor het overige personeel van het openbaar lichaam vast.

Hoofdstuk IV: het beleidsplan en het uitvoeringsprogramma

Artikel 28 – Beleidsplan en uitvoeringsprogramma

  • 1. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur minimaal één maal per vier jaar een beleidsplan vast voor een periode van vier jaar.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks op basis van het beleidsplan voor ieder jaar een uitvoeringsprogramma vast, waarin de activiteiten voor elk jaar worden aangegeven met vermelding van de daarvoor benodigde financiële en personele middelen.

  • 3. Het beleidsplan en het uitvoeringsprogramma komen tot stand conform de begrotingsprocedure als beschreven in artikel 30.

Hoofdstuk V: financiële bepalingen

Artikel 29 – Financiële administratie

  • 1. De geldmiddelen van het openbaar lichaam worden afzonderlijk beheerd.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het financiële en administratieve beheer en het geldverkeer van het openbaar lichaam.

  • 3. Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de administratie is het bepaalde in artikel 213 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Aan de deelnemers zal de stand van zaken over de uitvoering van de begroting worden gerapporteerd in de bestuursrapportage.

  • 5. Het algemeen bestuur wijst een accountant aan als bedoeld in artikel 393 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van de bevindingen.

Artikel 30 – Begroting

  • 1. Tot de grondslag van het financiële beheer van het openbaar lichaam strekt een jaarlijkse begroting van inkomsten en uitgaven, die telkens uiterlijk 15 september van het jaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waar zij voor geldt, door het algemeen bestuur wordt vastgesteld en zo nodig in de loop van het kalenderjaar kan worden gewijzigd.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting tenminste twaalf weken voordat deze ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt aangeboden maar uiterlijk 15 april, toe aan de raden van de deelnemers. Deze raden worden in de gelegenheid gesteld bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren te brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt de gemeenteraden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4. Het dagelijks bestuur biedt de ontwerpbegroting, met alle bijbehorende bescheiden en de zienswijzen van de raden van de deelnemers, jaarlijks vóór 15 juli ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 5. Het algemeen bestuur onderzoekt de begroting en stelt haar vast.

  • 6. De begroting kan zo nodig in de loop van het kalenderjaar worden gewijzigd.

  • 7. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.

  • 8. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemers.

  • 9. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting.

  • 10. In de praktijk worden voor de verschillende termijnen afspraken vastgelegd in een informatieprotocol, vast te stellen door de colleges en het dagelijks bestuur.

Artikel 31 – Jaarrekening

  • 1. Tot de grondslag van het financiële beheer van het openbaar lichaam strekt een jaarlijkse jaarrekening, die telkens uiterlijk 14 juli van het jaar, volgend op het kalenderjaar waar zij voor geldt, door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. De rekening moet zijn vergezeld van een verslag van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de jaarrekening ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundigen en van hetgeen het dagelijks bestuur voor zijn verantwoordingstaak verder dienstig acht.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening voor 30 april, toe aan de raden van de deelnemers. Deze raden worden in de gelegenheid gesteld bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening naar voren te brengen. De termijn hiervoor is acht weken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de voorlopige jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 3. Het dagelijks bestuur biedt de voorlopige jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden en de zienswijzen van de raden van de deelnemers, jaarlijks vóór 1 juli ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 4. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening met bijbehorende accountantsverklaring binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waar zij voor geldt, aan Gedeputeerde Staten.

  • 6. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 7. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de jaarrekening en bijbehorende accountantsverklaring ter kennisname aan de raden van de deelnemers.

  • 8. Een batig of nadelig saldo op de specifieke uitkeringen met een specifieke bestedingsverplichting zal worden toegevoegd of onttrokken aan een daarvoor gecreëerde reserve/voorziening. Het overige batige of nadelige saldo zal aan de gemeenten worden uitgekeerd of in rekening worden gebracht, conform de verdeelsleutels, zoals bepaald in artikel 32.

  • 9. Het vrije vermogen (weerstandsvermogen) van het openbaar lichaam zal een bedrag gelijk aan 3% van de jaarlijkse exploitatielasten niet te boven gaan.

  • 10. In de praktijk worden voor de verschillende termijnen afspraken vastgelegd in een informatieprotocol, vast te stellen door de colleges en het dagelijks bestuur.

Artikel 32 – Bekostiging

  • 1. In de begroting staat welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is ter dekking van alle kosten van het openbaar lichaam. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de deelnemers er steeds zorg voor zullen dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen

  • 2. Deelnemers betalen een bijdrage voor de Wet sociale werkvoorziening gelijk aan het saldo van de kosten en de opbrengsten van Werkzaak Rivierenland die aan de Wet sociale werkvoorziening kunnen worden toegerekend.

  • 3. Voor de financiering van de niet Wsw gerelateerde taken geldt het volgende:

    • a.

      financiering vindt plaats vanuit gemeentelijke bijdragen.

    • b.

      de bijdrage per deelnemer wordt als volgt vastgesteld:

      • i.

        deelnemers brengen hun specifieke budgetten in, die zij voor de Participatiewet ontvangen op basis van de stand septembercirculaire jaar ‘t’.

      • ii.

        deelnemers brengen de middelen in die zij ontvangen via het gemeentefonds en specifiek aan de Participatiewet kunnen worden toegerekend op basis van de stand septembercirculaire jaar ‘t’.

      • iii.

        Het verschil tussen de begroting en de inbreng vanuit specifieke budgetten en de aan de Participatiewet toe te rekenen middelen in het gemeentefonds wordt verdeeld naar rato van het aantal cliënten. Het aantal cliënten wordt berekend door het aantal bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies bij elkaar op te tellen (stand septembercirculaire gemeentefonds).

      • iv.

        deelnemers die klantgroep 4 nog niet hebben overgedragen aan Werkzaak Rivierenland betalen 95% van het participatiebudget.

    • c.

      In jaar ‘t+1’ vindt de definitieve afrekening plaats op basis van de realisaties in jaarrekening jaar ‘t’.

  • 4. De deelnemers betalen maandelijks op basis van de in de begroting bepaalde bedragen hun bijdrage aan het openbaar lichaam.

  • 5. Indien aan de orde kan in afwijking van de in lid 3 onderdeel b genoemde septembercirculaire de decembercirculaire gehanteerd worden.

Hoofdstuk VI: archief

Artikel 33 – Archief

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen archiefregeling, die aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2. De zorg voor de archiefbescheiden die ontstaan uit hoofde van de door de deelnemende organen gemandateerde taken berust bij deze organen.

  • 3. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden is aangewezen de archiefbewaarplaats van het Regionaal Archief Rivierenland.

  • 4. Nadat de in het derde lid bedoelde archiefbescheiden zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, worden deze beheerd door de archivaris van het Regionaal Archief Rivierenland.

  • 5. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 6. Bij opheffing van het openbaar lichaam worden alle onder beheer van de directeur staande archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 7. De archivaris van het Regionaal Archief Rivierenland is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk VII: geschillen

Artikel 34 – Geschillenregeling

Indien een geschil zich voordoet, is het bepaalde in artikel 28 van de WGR van toepassing.

Hoofdstuk VIII: toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 35 – Toetreding

  • 1. Toetreding tot de regeling, dan wel toetreding tot een taak kan plaatsvinden indien alle deelnemers daartoe unaniem besluiten.

  • 2. Een verzoek tot toetreding dient bij het algemeen bestuur te worden ingediend, dat aan de deelnemers een advies uitbrengt over de toetreding en de eventueel daarbij te stellen voorwaarden.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding.

Artikel 36 – Uittreding

  • 1. Uittreding van een of meer deelnemers is gedurende een periode van vijf jaar na toetreding niet mogelijk.

  • 2. Na de in het eerste lid genoemde periode kan een deelnemer uittreden door toezending van de daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen aan het algemeen bestuur.

  • 3. De uittreding kan slechts plaatsvinden op 1 januari van ieder jaar met inachtname van een opzegtermijn van 2 jaar.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt een voorstel op voor de financiële, personele en overige gevolgen van de voorgenomen uittreding voor Werkzaak Rivierenland. Het college dat voornemens is uit te treden neemt op basis van het voorstel, bedoeld in het vierde lid, een definitief besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de wet. De kosten voor het maken van het voorstel komen voor rekening van het college dat voornemens is uit te treden.

  • 5. Ten behoeve van het voorstel voor de financiële, personele en overige gevolgen, bedoeld in het vorige lid, schrijven wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke registeraccountant opdracht verleend een de genoemde gevolgen in kaart te brengen. De opdracht wordt verstrekt door het dagelijks bestuur. Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking wordt de uitredende deelnemer in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de opdracht.

  • 6. Het voorstel bedoeld in het vierde lid wordt definitief vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de uittredende deelnemer in de gelegenheid is gesteld een zienswijze te geven. Voor de zienswijze geldt een termijn van acht weken voor vaststelling. Alsdan zijn de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen bindend. Het definitieve voorstel wordt vastgesteld uiterlijk acht kalendermaanden nadat de deelnemer zijn voornemen tot uittreding overeenkomstig het vorige lid bekend heeft gemaakt.

  • 7. Werkzaak Rivierenland en de uittredende deelnemer en de blijvende deelnemers spannen zich gezamenlijk in om frictiekosten en desintegratiekosten zo laag mogelijk te houden.

  • 8. Het voorstel bedoeld in het vierde en zesde lid vermeldt de verdeling van desintegratiekosten en frictiekosten. Financieel uitgangspunt voor de bepaling van kosten en prijzen vormt de meest recente vastgestelde jaarrekening op dat moment. Bij de verdeling komen in ieder geval, maar niet uitsluitend, de volgende aspecten aan de orde:

    • a.

      overname door deelnemers van geactiveerde goederen dan wel vergoeding wegens niet overnemen;

    • b.

      overname van contractuele verplichtingen jegens leveranciers, dan wel vergoeding wegens niet overname;

    • c.

      overname door deelnemers van personeelsleden, dan wel vergoeding wegens niet overname;

    • d.

      eventuele nadelige financiële consequenties ten gevolge van de liquidatie;

    • e.

      eventuele fiscale consequenties in verband met omzetbelasting en/of vennootschapsbelasting.

  • 9. Nadat het voorstel overeenkomstig het zesde lid is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan Werkzaak Rivierenland te voldoen. Werkzaak Rivierenland stelt de uittredende deelnemer desgewenst in de gelegenheid door de overname van personeel, materieel, activa, passiva de hoogte van de desintegratiekosten te verminderen.

  • 10. De gevolgen van de uittreding worden, op basis van het voorstel, bedoeld in het zesde lid, bij gelijkluidend besluit vastgesteld door de colleges.

  • 11. Bij geschillen over het naar aanleiding van de vorige leden, is de geschillenregeling van artikel 34 van de WGR van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37 – Wijziging

  • 1. Het algemeen bestuur of de bestuursorganen van één van de deelnemers kunnen een voorstel indienen tot wijziging van deze regeling.

  • 2. Deze regeling kan slechts gewijzigd worden indien alle deelnemers daartoe unaniem besluiten.

Artikel 38 – Opheffing

  • 1. Een voorstel aan de deelnemers tot opheffing van de regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door de bestuursorganen van één van de deelnemers.

  • 2. De deelnemers besluiten unaniem tot opheffing van de regeling.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt, nadat hij de bestuursorganen van de deelnemers om zienswijzen heeft gevraagd, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen. Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 6. De bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

Artikel 39 – Toezending van besluiten

  • 1. Het college van de gemeente Tiel maakt de regeling en de wijziging van de regeling in het door het college uitgegeven gemeenteblad bekend.

  • 2. Werkzaak Rivierenland voegt in het register, bedoeld in artikel 136, eerste lid, van de Wgr de gegevens toe, bedoeld in artikel 136, tweede lid, van de Wgr.

Hoofdstuk IX: slotbepalingen

Artikel 40 Evaluatie

Deze regeling wordt op verzoek van drie of meer van de gemeentes geëvalueerd, met dien verstande dat evaluatie niet vaker plaatsvindt dan eens in de drie jaar. Het algemeen bestuur beslist over de evaluatiecriteria en legt deze ter zienswijze voor aan de raden van de gemeenten. Voor de zienswijze geldt een termijn van acht weken. Het algemeen bestuur beslist over inhoud, proces en werkwijze van een evaluatie.

Artikel 41 – Inwerkingtreding

Deze wijziging treedt in werking de dag na bekendmaking en geldt voor onbepaalde tijd.

Artikel 42 – Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Werkzaak Rivierenland”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door:

Het college van burgemeester en wethouders van Buren op 24 juni 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van Culemborg 2 juli 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel op 20 juni 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe op 13 juni 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van Tiel op 24 juni 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe op 24 juni 2024;

Het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal op 30 mei 2024;

Het College van burgemeester en wethouders van Zaltbommel op 25 juni 2024.