Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024

Geldend van 11-07-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [datum en nummer];

gelet op de artikelen 2.1.1, 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, eerste lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Samenleving;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in de door de raad vastgestelde beleidskaders:

  • Programma Sociaal Domein: 2020/883980

  • Beleidskader Opvang, Wonen en Herstel 2022 tot en met 2027: 2021/59341

overwegende dat:

  • inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan de maatschappij;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

  • dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de:

“Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024”.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

In deze verordening staan de regels van de gemeente Haarlem die door de gemeenteraad zijn vastgesteld voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).

Artikel 1.1 Definities

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

    • -

      aanvullende ondersteuning: een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding en groepsbegeleiding, waarbij gezien de complexe situatie van de cliënt, ten opzichte van de algemene voorziening intensievere ondersteuning of aanvullende expertise nodig is;

    • -

      adequate voorziening: de meest passende, tijdig beschikbare voorziening;

    • -

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en vanuit een minimuminkomen kunnen worden bekostigd;

    • -

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • -

      beschermd thuis: maatwerkvoorziening gericht op begeleiden van cliënten die zelfstandig wonen en die vanwege psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen, niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en onplanbare (zeer) intensieve gespecialiseerde begeleiding en 24-uurs beschikbaarheid van ondersteuning nodig hebben;

    • -

      budgethouder: de cliënt waaraan een persoonsgebonden budget is verstrekt, wordt houder van dat persoonsgebonden budget;

    • -

      eigen bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • -

      gemeenschappelijke ruimte: een ruimte die niet tot de woonruimte van een cliënt behoort, maar die door een cliënt, vaak samen met andere bewoners, kan worden gebruikt;

    • -

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • -

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, zonder dat er sprake is van een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • -

      inwoner: ingezetene van de gemeente Haarlem;

    • -

      melding: de mededeling aan het college, zoals beschreven in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • -

      naturatarief: het tarief (inclusief btw) waarvoor de gemeente vergelijkbare diensten inkoopt;

    • -

      onderzoeksverslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Het onderzoeksverslag kan ook het ondersteuningsplan omvatten;

    • -

      opvang slachtoffers huiselijk geweld: maatwerkvoorziening in Haarlem bestaande uit begeleid wonen (tijdelijke huisvesting en begeleiding), crisis- en noodopvang, bedoeld voor vrouwen met hun eventuele kinderen die vanwege huiselijk geweld, waaronder kindermishandeling, de thuissituatie hebben verlaten;

    • -

      pgb-gesprek: in het geval de cliënt een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor diensten wenst te ontvangen, vindt in de onderzoeksfase (en ook bij heronderzoek) een pgb-gesprek plaats tussen de cliënt, diens eventuele pgb-vertegenwoordiger en een casemanager. In dit gesprek wordt het pgb-plan besproken en de pgb-vaardigheid getoetst;

    • -

      pgb-plan: een plan waarmee de cliënt een persoonsgebonden budget aanvraagt om zelf ondersteuning in te kopen. In dit plan maakt de cliënt aan het college inzichtelijk welke ondersteuning hij wil inkopen voor het beschikbare budget, het te besteden bedrag per hulpverlener, de gewenste resultaten van deze hulpverlening, in welke mate hij pgb-vaardig is en indien van toepassing wie de cliënt vertegenwoordigt voor welke taken;

    • -

      pgb-vaardigheid: het vermogen van de cliënt die een pgb aanvraagt of ontvangt om zelf in te schatten welke ondersteuning nodig is, goede afspraken met hulpverleners te maken, de hulpverlener aan te sturen en een overzichtelijke pgb administratie bij te houden;

    • -

      pgb-vertegenwoordiger: een door de cliënt gemachtigde natuurlijke persoon die, in samenspraak met de cliënt, de aan het pgb verbonden taken (zowel ondersteuningsinhoudelijk als financieel-administratief) op zich neemt;

    • -

      sociaal netwerk: personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • -

      trajectplan: de schriftelijke weergave van de in samenspraak met cliënt vastgelegde doelen en stappen richting zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek volgens artikel 2.3.2 van de wet;

    • -

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • -

      zelfstandige woning: een woning met eigen toegang, eigen keuken, toilet en sanitair.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet verder zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop gebaseerde regelgeving of de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Op wie is de verordening van toepassing?

  • 1. Deze verordening richt zich op personen:

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Haarlem; en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en daarbij ondersteuning nodig hebben, of

    • c.

      die als mantelzorger ondersteuning bieden aan een inwoner van de gemeente Haarlem.

  • 2. In afwijking van het eerste lid richt de verordening zich wat betreft maatschappelijke opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die bij de gemeente ondersteuning zoeken.

Artikel 1.3 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De door het college aangeboden maatschappelijke ondersteuning levert een bijdrage aan het realiseren van een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen zijn altijd gericht op de unieke situatie van de cliënt en zijn leefomgeving en de inzet wordt integraal (dus ook vanuit andere domeinen zoals jeugd, werk en inkomen en wonen) afgewogen.

HOOFDSTUK 2 Toegang tot maatschappelijk ondersteuning

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Inwoners die hulp nodig hebben, kunnen een melding doen bij het college. De inwoner of de vertegenwoordiger kan deze melding op de volgende manieren doen: telefonisch, mondeling, schriftelijk of digitaal.

  • 2. Het college zorgt dat inwoners eenvoudig een melding kunnen doen.

  • 3. Na ontvangst van de melding stelt het college vast of het een melding betreft die past binnen de wet. Als dit niet het geval is wordt de inwoner doorverwezen.

  • 4. Het college informeert de cliënt of de vertegenwoordiger, in duidelijke en begrijpelijke taal, over de rechten, plichten en de vervolgprocedure van de melding.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college biedt gratis onafhankelijke cliëntondersteuning aan de cliënt of de mantelzorger.

  • 2. De cliëntondersteuner is aangesloten bij het Registratieplein voor beroepsregisters en/of aangesloten bij de Beroepsvereniging van cliëntondersteuners voor mensen met een beperking (BCMB).

  • 3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1. Naar aanleiding van een melding voert het college binnen zes weken, overeenkomstig artikel 2.3.2 van de wet, een onderzoek uit naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

  • 2. Een gesprek met de cliënt en zijn eventuele vertegenwoordiger maakt deel uit van het onderzoek. Aan het gesprek kunnen ook de partner, kinderen, mantelzorger en andere personen uit het sociaal netwerk en de cliëntondersteuner deelnemen.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

  • 1. Het college stuurt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek naar de cliënt of de vertegenwoordiger.

  • 2. De cliënt kan opmerkingen of aanvullingen op het onderzoeksverslag aangeven. Deze worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.

  • 3. In het onderzoeksverslag neemt het college ook op of er behoefte is aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de methodiek en de procedure waarmee het onderzoeksverslag tot stand komt.

Artikel 2.5 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Na een melding en het onderzoek, of zes weken na de melding, kan een cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. De aanvraag moet schriftelijk of digitaal worden ingediend.

  • 2. De cliënt dient een aanvraag in met een door het college vastgesteld aanvraagformulier of door middel van het door de cliënt ondertekende onderzoeksverslag.

  • 3. Het college kan in dringende gevallen besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de cliënt een aanvraag wordt ingediend.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de wijze van indiening van een aanvraag.

Artikel 2.6 Advisering

Het college kan ervoor kiezen om, voor afhandeling van een melding en/of een aanvraag, door een externe deskundige advies te laten uitbrengen. Het deskundigenadvies wordt door het college betrokken bij de beoordeling van de melding en/of de aanvraag.

Artikel 2.7 Inhoud van de beschikking

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken gemotiveerd vast in een beschikking.

  • 2. Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      wat de ondersteuning inhoudt en waarvoor de ondersteuning bedoeld is;

    • b.

      wat het te behalen resultaat is;

    • c.

      de ingangsdatum en de duur van de ondersteuning die wordt verstrekt, voor zover dit door het college wordt bepaald;

    • d.

      door welke partij(en) de ondersteuning wordt geboden;

    • e.

      of een eigen bijdrage verschuldigd is; en

    • f.

      welke voorwaarden en verplichtingen gelden voor de cliënt bij het ontvangen van de ondersteuning.

  • 3. Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke maatwerkvoorziening het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • c.

      hoe de hoogte van het persoonsgebonden budget is bepaald;

    • d.

      voor welke duur het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • e.

      welke voorwaarden en verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget; en

    • f.

      of een eigen bijdrage verschuldigd is;

    • g.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de met het persoonsgebonden budget in te kopen ondersteuning; en

    • h.

      welke regels gelden ten aanzien van facturering en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 4. Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel de tegemoetkoming wordt gegeven;

    • b.

      wanneer de tegemoetkoming wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak de tegemoetkoming wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden voor het ontvangen van de tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Bepalingen rondom de algemene voorzieningen

  • 1. Het college zorgt ervoor dat er voldoende algemene voorzieningen beschikbaar zijn die bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van inwoners.

  • 2. Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Haarlem of voor een specifieke doelgroep.

  • 3. De algemene voorziening geldt als preventief en als voorliggend op de maatwerkvoorziening.

  • 4. Bij een algemene voorziening kan een eenvoudige toegangstoets toegepast worden. Onder andere om vast te stellen of:

    • a.

      de cliënt tot de Wmo doelgroep behoort; en

    • b.

      de algemene voorziening voldoende compensatie biedt en passend is voor een hulpvraag.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen omtrent onder andere de doelgroep en de procedure voor het gebruik van een algemene voorziening.

Artikel 3.2 Welke ondersteuning is beschikbaar als algemene voorziening?

  • 1. Algemene voorzieningen zijn er in de vorm van dienstverlening voor:

    • a.

      Welzijnswerk en buurtgerichte (inwoners)initiatieven;

    • b.

      Duurzaam sociaal contact en ontmoeting;

    • c.

      Recreatieve activiteiten gericht op contact en ontmoeting;

    • d.

      Arbeidsmatige activiteiten voor behoud en ontwikkeling van werknemersvaardigheden;

    • e.

      Onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • f.

      Informatie en advies;

    • g.

      Begeleiding;

    • h.

      Ondersteuning bij de financiële huishouding;

    • i.

      Ondersteuning bij opgroeien en opvoeden;

    • j.

      Versterking van de vrijwillige inzet, mantelzorgondersteuning en informele netwerken;

    • k.

      Informatie en ondersteuning ter bevordering van een gezonde leefstijl;

    • l.

      Ondersteuning bij het zelfstandig leven en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

    • m.

      Ondersteuning bij het kunnen aangaan en onderhouden van sociale relaties en/of maatschappelijk participeren;

    • n.

      Ondersteuning bij het stabiel functioneren en participeren in de samenleving (meedoen);

    • o.

      Woondiensten gericht op het zelfredzaam zijn in en om het huis;

    • p.

      Mogelijkheden om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in een andere, beter geschikte woning gelet op het ouder worden;

    • q.

      Huishoudelijke ondersteuning gericht op het ‘schoon en leefbaar houden van de woning’ en het ‘beschikken over schone en draagbare kleding’;

    • r.

      Het kortdurend opvangen van dak- en thuislozen;

    • s.

      Het ontlasten van mantelzorgers door kortdurend verblijf te bieden aan cliënten.

  • 2. Ten behoeve van de toegankelijkheid van de gemeentelijke dienstverlening, wordt de ondersteuning vanuit Gewoon in de Wijk in beginsel aangeboden als algemene voorziening.

Artikel 3.3 Dienstverlening door wijkteams

  • 1. In de stad zijn meerdere wijkteams actief waar inwoners naar toe kunnen komen voor dienstverlening.

  • 2. Wijkteams bieden binnen de maatschappelijke ondersteuning individuele en collectieve vormen van ondersteuning. De wijkteams bieden aan alle inwoners en hun netwerk informatie, advies en ondersteuning, op verschillende leefgebieden.

  • 3. De dienstverlening is gericht op het bevorderen of stabiliseren van de zelfredzaamheid en het meedoen in de maatschappij of het begeleiden van achteruitgang.

Artikel 3.4 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Huishoudelijke ondersteuning is beschikbaar voor cliënten die als gevolg van aantoonbare lichamelijke beperkingen of chronisch psychische of psychosociale problemen, niet in staat zijn (een deel van) de huishoudelijke taken uit te voeren, maar nog wel in staat zijn om regie over het huishouden te voeren.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen ingezet in woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning.

  • 3. Huishoudelijke ondersteuning kan gericht zijn op de volgende resultaten:

    • a.

      schoon en leefbaar houden;

    • b.

      beschikken over schone- en draagbare kleding.

  • 4. Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning voor zover één of meer huisgenoten gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

Artikel 3.5 Kortdurend verblijf

Het college biedt aan cliënten kortdurend verblijf als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigt.

Artikel 3.6 Kortdurende dak- en thuislozen opvang, noodopvang en winternoodopvang

  • 1. Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend voltijd verblijf, in elk geval met een slaapplaats, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten.

  • 2. Kortdurende dak- en thuislozen opvang is beschikbaar voor personen die feitelijk dakloos zijn en die beperkt zelfredzaam zijn op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden.

  • 3. In de kortdurende dak- en thuislozenopvang wordt praktische ondersteuning geboden.

  • 4. Het college draagt zorgt voor noodopvang voor personen die feitelijke dakloos zijn maar wel verantwoordelijk kunnen worden gehouden zorg te dragen voor eigen huisvesting en die voorafgaand aan de dakloosheid minimaal twee jaar in Haarlem woonden en stonden ingeschreven. (buitenwettelijk begunstigend beleid)

  • 5. Het college draagt zorg voor winternoodopvang in de wintermaanden (1december tot 1 april) en wanneer de gevoelstemperatuur daalt onder de -10 °C (-10 graden Celsius).

HOOFDSTUK 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Welke ondersteuning is beschikbaar als maatwerkvoorziening

Maatwerkvoorzieningen zijn er onder andere in de vorm van:

  • a.

    Maatschappelijke opvang;

  • b.

    Beschermd wonen;

  • c.

    Beschermd thuis;

  • d.

    Opvang slachtoffers huiselijk geweld;

  • e.

    Huishoudelijke ondersteuning;

  • f.

    Aanvullende ondersteuning;

  • g.

    Collectief en individueel vervoer;

  • h.

    Sporthulpmiddelen;

  • i.

    Woningaanpassingen;

  • j.

    Woonvoorzieningen.

Artikel 4.2 Algemene voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening als de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      de (versterking van de) eigen kracht; en/of

    • b.

      gebruikelijke hulp; en/of

    • c.

      mantelzorg; en/of

    • d.

      de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers; en/of

    • e.

      een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd; en/of

    • f.

      voorliggende voorzieningen; en/of

    • g.

      algemene voorzieningen; en/of

    • h.

      andere voorzieningen.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening nodig is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met aanvullende voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen.

Artikel 4.3 Maatschappelijke opvang

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang als:

    • a.

      de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie in de samenleving; en

    • b.

      de cliënt de thuissituatie heeft verlaten; en

    • c.

      de cliënt deze problemen niet kan wegnemen door gebruik te maken van oplossingen zoals beschreven in artikel 4.2 lid 1, onder a t/m h; en

    • d.

      de cliënt te maken heeft met ernstige somatiek, recidiverende dakloosheid of een complexe combinatie van ernstige verslaving en psychiatrie of van psychiatrie en een lichtverstandelijke beperking of van ernstige verslaving en een lichtverstandelijke bepekring; en

    • e.

      wordt voldaan aan de regels voor landelijke toegankelijkheid volgens het Convenant Landelijke Toegankelijkheid van de VNG.

  • 2. De maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang, bestaande uit onderdak en begeleiding, wordt in beginsel verstrekt voor zes maanden.

  • 3. De verstrekking van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang kan worden verlengd met in beginsel drie maanden.

  • 4. Het college weigert een aanvraag voor verlenging van de maatwerkvoorziening indien de cliënt niet meer voldoet aan de omschrijving van het eerste lid of wanneer een cliënt aantoonbaar niet meewerkt aan begeleiding en het vinden van ander onderdak.

Artikel 4.4 Beschermd wonen

In aanvulling op artikel 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a.

    er sprake is van psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen en hij als gevolg van deze problemen beperkt zelfredzaam is; en

  • b.

    er sprake is van noodzaak tot bescherming van de cliënt of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de problematiek zoals genoemd in onderdeel a; en

  • c.

    de cliënt geen hulpvraag kan stellen of een hulpvraag niet kan uitstellen; en

  • d.

    niet zelfstandig kan wonen en er een noodzaak is tot 24 uurs ondersteuning.

Artikel 4.5 Aanvullende voorwaarden maatschappelijke opvang en beschermd wonen

  • 1. Het college stelt voorwaarden aan cliënten aan wie opvang of beschermd wonen wordt geboden, verband houdende met het bereiken van een als noodzakelijk vastgesteld ondersteuningsdoel. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van het opgestelde ondersteuningsplan;

    • c.

      het door de cliënt naleven van de leef- en gedragsregels binnen de voorzieningen;

    • d.

      het betalen van de eigen bijdrage;

    • e.

      volledige medewerking van de cliënt bij het toewerken naar uitstroommogelijkheden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen.

Artikel 4.6 Beschermd thuis

In aanvulling op artikel 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd thuis als:

  • a.

    er sprake is van psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen en de cliënt als gevolg van deze problemen beperkt zelfredzaam is; en

  • b.

    er sprake is van noodzaak tot bescherming van de cliënt of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de problematiek zoals genoemd in onderdeel a; en

  • c.

    de cliënt een hulpvraag kan stellen en deze hulpvraag met een dagdeel kan uitstellen; en

  • d.

    zelfstandig kan wonen met begeleiding die 24 uur bereikbaar is; en

  • e.

    de cliënt deze begeleiding accepteert.

Artikel 4.7 Opvang slachtoffers huiselijk geweld

  • 1. In aanvulling op artikel 4.2 kan een cliënt in aanmerking komen voor begeleid wonen, crisis- of noodopvang in het kader van huiselijk geweld indien:

    • a.

      er als gevolg van huiselijk geweld en/of mensenhandel sprake is van risico’s voor de veiligheid van een persoon en diens eventuele kinderen, als gevolg waarvan de thuissituatie verlaten moet worden; en

    • b.

      de persoon minimaal 18 jaar is en geen mogelijkheden heeft om met hulp uit het sociaal netwerk een veilige situatie te creëren of niet zelfstandig in staat is om in alternatieve huisvesting te voorzien; of

    • c.

      als er sprake is van kindermishandeling, als gevolg waarvan de opvang van kind(eren) met hun beschermende ouder/verzorger en eventuele broers en zussen noodzakelijk is.

  • 2. Wanneer de situatie dat toelaat kan het college begeleiding aan huis inzetten.

Artikel 4.8 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekken indien de cliënt als gevolg van aantoonbare lichamelijke beperkingen of chronisch psychische of psychosociale problemen, niet in staat is (een deel van) de huishoudelijke taken uit te voeren en niet in staat is om regie over het huishouden te voeren en dit niet kan oplossen met de algemene voorziening.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen ingezet in woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning.

  • 3. Huishoudelijke ondersteuning kan gericht zijn op de volgende resultaten:

    • a.

      schoon en leefbaar houden;

    • b.

      beschikken over schone- en draagbare kleding;

    • c.

      beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

    • d.

      thuis kunnen zorgen voor minderjarige kinderen;

    • e.

      organiseren van het huishouden.

  • 4. Het college verstrekt geen huishoudelijke ondersteuning voor zover één of meer huisgenoten gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

Artikel 4.9 Aanvullende ondersteuning

Het college kan een maatwerkvoorziening aanvullende ondersteuning verstrekken als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt niet in staat is om zelf of met zijn netwerk of met een algemene voorziening de oplossing te organiseren.

Artikel 4.10 Collectief en individueel vervoer

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening collectief vervoer verstrekken als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en van voorliggende verplaatsingsvoorzieningen (waaronder een eigen auto en fiets).

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening individuele vervoersvoorziening verstrekken als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer de vervoersbehoefte niet volledig dekt.

  • 3. Bij de verstrekking van collectief- of individueel vervoer houdt het college rekening met verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4. Collectief en individueel vervoer maken maatschappelijke participatie mogelijk met een omvang tot 2000 kilometer per jaar.

Artikel 4.11 Sporthulpmiddel

Het college kan een maatwerkvoorziening sporthulpmiddel verstrekken wanneer dit nodig is voor structureel sporten en bewegen (wekelijkse sport- en/of beweegdeelname).

Artikel 4.12 Woningaanpassing

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening woningaanpassing alleen als:

    • a.

      de woningaanpassing ziet op woonruimte die daadwerkelijk in gebruik is; en

    • b.

      de woningaanpassing ziet op woonruimte waarvan de aanpassing langdurig noodzakelijk is voor het normale gebruik van de woning; en

    • c.

      er aantoonbare beperkingen zijn bij het normaal gebruik van de woning; en

    • d.

      de woonruimte geschikt is voor permanente bewoning; en

    • e.

      er sprake is van een zelfstandige woning die als hoofdverblijf dient of zal dienen na een noodzakelijke verhuizing; en

    • f.

      de aan te passen woning in de gemeente Haarlem staat; en

    • g.

      de kosten van noodzakelijke woningaanpassingen onder € 7.500, - blijven.

  • 2. Als er zwaarwegende redenen zijn waarom een verhuizing niet kan plaatsvinden kan de woning worden aangepast indien de kosten van noodzakelijke woningaanpassing hoger zijn dan € 7.500, -.

  • 3. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het verstrekken van woningaanpassingen aan woongebouwen en/of instellingen ten behoeve van haar bewoners, die specifiek gericht zijn op ouderen en/of mensen met beperkingen, voor zover het betreft:

    • a.

      voorzieningen die tot de basisoutillage gerekend kunnen worden;

    • b.

      voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 4. De aanvraag voor een woningaanpassing wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van beperkingen, en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen – op dat moment beschikbare – meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning het gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      de noodzaak tot het treffen van een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud of bedoeld is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld in deze tijd;

    • f.

      het gaat om woningaanpassingen in een gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van:

      • i.

        het verbreden van toegangsdeuren;

      • ii.

        het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • iii.

        het aanbrengen van drempelhulpen en vlonders;

      • iv.

        het aanbrengen van een tweede trapleuning in een portiekwoning of;

      • v.

        het realiseren van een stallingsplaats voor hulpmiddelen.

  • Tenzij deze woningaanpassingen in een gemeenschappelijke ruimte om veiligheids- en/of uitvoeringstechnische redenen niet geplaatst kunnen worden.

Artikel 4.13 Woningaanpassing bij verblijf in een instelling

  • 1. Het college kan aan een cliënt die in een Wet langdurige zorg (Wlz)- instelling verblijft een hulpmiddel en een woningaanpassing voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Haarlem verstrekken, onder de voorwaarde dat deze woonruimte regelmatig wordt bezocht.

  • 2. Onder het bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat de cliënt deze woning kan betreden en de woonkamer en het toilet kan bereiken en gebruiken.

Artikel 4.14 Financiële tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie kan het college op aanvraag een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting verstrekken indien:

    • a.

      de cliënt vanwege onverwachte medische reden genoodzaakt is te verhuizen naar een zelfstandige woning; en

    • b.

      de cliënt de verhuizing niet op eigen kracht kan realiseren; en

    • c.

      de verhuizing plaatsvindt naar een woning, die het gehele jaar mag worden bewoond; en

    • d.

      de woning binnen Nederland staat; en

    • e.

      de nieuwe woning voldoet aan het pakket van eisen dat met een termijn van 12 maanden wordt afgegeven door het college.

  • 2. Het college kan jaarlijks de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting vaststellen.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting wordt uitbetaald nadat het door het college vastgestelde verhuisformulier is ingediend en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.

Artikel 4.15 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

Het college weigert een maatwerkvoorziening als:

  • a.

    de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie; of

  • b.

    de cliënt onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek naar zijn ondersteuningsbehoefte; of

  • c.

    de maatwerkvoorziening, gezien de beperkingen van de cliënt, voor zichzelf of anderen onveilig is, niet passend is en/of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt; of

  • d.

    het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met een redelijkerwijs genomen beslissing had kunnen voorkomen; of

  • e.

    er sprake is van een verzoek tot vervanging van een eerder geboden voorziening terwijl de eerde geboden voorziening nog voldoende ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven, tenzij:

    • i.

      de eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • ii.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

  • f.

    de afschrijvingstermijn van een eerder verstrekte passende maatwerkvoorziening, al dan niet aangeschaft met een pgb, is verstreken, maar deze door het verstrekken van instandhoudingskosten nog steeds als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; of

  • g.

    de kosten van de maatschappelijke ondersteuning waarvoor een aanvraag is gedaan al zijn gemaakt en/of deze ondersteuning al tot stand is gekomen voor de datum van de melding; of

  • h.

    de noodzaak voor de voorziening achteraf niet meer is vast te stellen; of

  • i.

    de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan behandelingen die in redelijkheid gevraagd kunnen worden, en hierdoor onnodig een beroep of een te zwaar beroep op maatschappelijke ondersteuning doet; of

  • j.

    er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een essentiële bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1. Algemene voorwaarden voor een pgb

  • 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget wanneer er recht is op een maatwerkvoorziening en voldaan is aan de voorwaarden die de wet stelt.

  • 2. Als de cliënt een maatwerkvoorziening voor diensten in de vorm van een pgb wil ontvangen, stelt de cliënt een pgb-plan op en verstrekt hij dat plan tijdens het onderzoek aan het college. Hiervoor maakt de cliënt gebruik van een door het college vastgesteld formulier voor een pgb-plan. Dit pgb-plan wordt besproken tijdens een apart pgb-gesprek.

  • 3. Een pgb wordt alleen verstrekt als tijdens het onderzoek naar aanleiding van de melding is vastgesteld dat cliënt en/of zijn pgb-vertegenwoordiger voldoende pgb-vaardig is.

  • 4. Een pgb voor diensten wordt voor maximaal twee jaar afgegeven.

Artikel 5.2. Rechten en plichten budgethouder

  • 1. Het pgb is bedoeld voor het inkopen van ondersteuning zoals in de beschikking is opgenomen.

  • 2. Het pgb kan niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie;

    • d.

      eenmalige uitkeringen of feestdagenuitkeringen;

    • e.

      parkeerkosten;

    • f.

      reiskosten los van de ondersteuning.

  • 3. Betaling van de ondersteuning met een vaste maandvergoeding is niet toegestaan. Een budgethouder mag zijn hulpverlener alleen de daadwerkelijk geleverde ondersteuning bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) laten declareren (facturering achteraf, per uur), tenzij het een pgb voor beschermd wonen in een 24-uursvoorziening betreft.

  • 4. Declareren door- of namens de budgethouder kan tot drie maanden nadat de dienst is geleverd aan de budgethouder.

  • 5. De pgb-vertegenwoordiger mag niet tevens de ondersteuning leveren die met het pgb wordt ingekocht en mag ook niet werkzaam zijn voor de organisatie, of anderszins een relatie hebben met de organisatie, waar deze ondersteuning wordt ingekocht.

  • 6. Inzet van het pgb buiten Haarlem kan alleen voor zover het college daartoe toestemming heeft verleend.

  • 7. Een pgb voor huishoudelijke ondersteuning mag niet buiten Haarlem worden besteed.

  • 8. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van het pgb-plan.

Artikel 5.3 Redenen om een pgb te weigeren

In de volgende situaties verstrekt het college geen pgb:

  • a.

    als niet is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt;

  • b.

    als de cliënt, of de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de cliënt jonger dan 18 jaar is, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • c.

    als ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van de ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • d.

    indien er sprake is van een spoedeisend geval, zoals benoemd in de wet;

  • e.

    indien er sprake is van ondersteuning die door het college ambtshalve is verleend;

  • f.

    als uit het door de cliënt ingediende pgb-plan en het pgb-gesprek blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning onvoldoende gewaarborgd is;

  • g.

    voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang en opvang slachtoffers huiselijk geweld;

  • h.

    indien het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland, tenzij is voldaan aan door het college gestelde voorwaarden.

Artikel 5.4 De hoogte van het pgb

  • 1. De hoogte van het pgb:’

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld en door het college goedgekeurd plan inzake de besteding van het pgb; en

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om een veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorziening van derden te betrekken. Zo nodig wordt dit aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering; en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het pgb voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen is niet hoger dan de totale huur- of koopprijs van de goedkoopst adequate voorziening die aan de aanbieder voor de standaard productcategorieën verschuldigd zou zijn over een periode van 6 jaar of, in het geval van een traplift, een periode van 10 jaar. In de kosten is ook rekening gehouden met kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 3. Indien de geïndiceerde maatwerkvoorziening een (roerende) voorziening buiten de standaard productcategorieën van de aanbieder is, bestaat het pgb uit twee componenten:

    • a.

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening; en

    • b.

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • 4. Het college stelt aan de hand van de criteria ‘noodzakelijk’ en ‘goedkoopst adequaat’ de omvang van voornoemde bedragen vast aan de hand van de uitkomst van twee offertes, uitgebracht door een leverancier naar keuze. Van deze offertes wordt er één opgevraagd door de gemeente en één door de cliënt. Bij twijfel over het goedkoopst adequate karakter van de offerte van de (gemeentelijke) leverancier, kan het college nog een offerte opvragen bij een andere leverancier.

  • 5. Het is mogelijk om in plaats van het collectief vervoer in aanmerking te komen voor een pgb voor lokaal vervoer. De hoogte van dit pgb stelt de cliënt in staat om 2.000 kilometer op jaarbasis te reizen op basis van een kilometervergoeding ter hoogte van de door de Belastingdienst bepaalde onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer. Gehuwden krijgen naar rato een lager tarief (150 % van het tarief voor één persoon), omdat er sprake is van een samenvallende vervoersbehoefte.

  • 6. De hoogte van het pgb voor huishoudelijke ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 85% van het toepasselijke naturatarief.

  • 7. De hoogte van het pgb voor aanvullende ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 100% van de hoogte van de reële tarieven zoals die in de omliggende gemeenten worden gehanteerd voor vergelijkbare ondersteuning in natura.

  • 8. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 95% van het toepasselijke naturatarief.

  • 9. De hoogte van het pgb voor ondersteuning die wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk, zoals bepaald in artikel 5.5, tweede lid, wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 10. De tarieven genoemd onder lid 6 t/m 8 zijn all-in tarieven. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens ziekte en vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in de tarieven.

  • 11. De specifieke bedragen van de tarieven voor het pgb worden door het college op basis van dit artikel vastgesteld.

Artikel 5.5 Pgb formele- en informele hulp

  • 1. Een cliënt kan aanvullende ondersteuning, huishoudelijke ondersteuning, beschermd wonen en beschermd thuis vanuit een pgb voor diensten inkopen bij een professionele aanbieder.

  • 2. Een cliënt kan beschermd wonen, individuele begeleiding en huishoudelijke ondersteuning vanuit een pgb inkopen bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 3. Met een pgb ondersteuning inkopen bij een persoon uit het sociaal netwerk is alleen toegestaan als:

    • a.

      deze persoon in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die niet ouder is dan 2 jaar; en

    • b.

      deze persoon beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; en

    • c.

      deze persoon niet zelf een pgb heeft; en

    • d.

      aan deze persoon geen maatwerkvoorziening is verstrekt; en

    • e.

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt; en

    • f.

      de relatie tussen deze persoon en de cliënt het adequaat werken aan de doelen van de ondersteuning niet in de weg staat; en

    • g.

      deze persoon niet het pgb beheert behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden.

  • 4. Er is sprake van professionele ondersteuning/formele hulp als de ondersteuning geboden wordt door personen die:

    • a.

      hun werkzaamheden beroepsmatig uitvoeren; en

    • b.

      werkzaam zijn bij een organisatie die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007); en

    • c.

      beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn vooruitoefening van de desbetreffende taken; en

    • d.

      in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die niet ouders is dan 2 jaar; of

    • e.

      aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel; en

    • f.

      ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007); en

    • g.

      in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die niet ouders is dan 2 jaar; en

    • h.

      beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

Artikel 5.6 Specifieke voorwaarden bij de inzet van een pgb voor beschermd wonen en beschermd thuis

  • 1. Een pgb voor beschermd wonen in een instelling wordt alleen verstrekt indien een instelling 24-uurs verblijf biedt.

  • 2. Een pgb voor beschermd thuis wordt alleen verstrekt indien de 24-uurs beschikbare begeleiding wordt geboden door een professional.

  • 3. De budgethouder kan het pgb voor beschermd wonen en beschermd thuis onbeperkt inzetten voor ondersteuning tijdens verblijf in de regio Zuid-Kennemerland, IJmond en Haarlemmermeer.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Het college vraagt een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb of aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4, derde lid van de wet):

    • a.

      zolang de cliënt de maatwerkvoorziening gebruikt of in het bezit is van de voorziening;

    • b.

      bij een periodieke verstrekking van een pgb: over iedere periode waarover een pgb is verstrekt;

    • c.

      zolang de cliënt gebruik maakt van de bij verordening aangewezen algemene voorziening.

  • 2. De looptijd van de eigen bijdrage eindigt zodra de kostprijs van een voorziening is voldaan of zodra aangegeven wordt dat geen gebruik meer wordt gemaakt van een voorziening of zodra een maatwerkvoorziening is ingetrokken.

  • 3. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning;

    • b.

      kortdurende dak- en thuislozen opvang;

    • c.

      noodopvang;

    • d.

      winternoodopvang fase 1

    • e.

      kortdurend verblijf.

  • 4. Tenzij anders bepaald, is de hoogte van de eigen bijdrage het landelijk vastgestelde bedrag op grond van art. 2.1.4, derde lid van de wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 6.2 Hoogte bijdrage in de kosten voor het gebruik van algemene voorzieningen

  • 1. De bijdrage voor kortdurend verblijf bedraagt €15,- per etmaal per cliënt.

  • 2. De bijdrage in de kosten voor kortdurende dak- en thuislozen opvang voor personen ouder dan 22 jaar bedraagt:

    • a.

      €5,75- per etmaal per volwassene of €166,- per maand per volwassene;

    • b.

      €0,- voor personen zonder inkomen.

  • 3. De bijdrage voor noodopvang voor zelfredzame Haarlemse personen bedraagt €16,50 per etmaal per volwassene.

  • 4. Het innen van de eigen bijdrage voor kortdurend verblijf gebeurt door de instelling die het kortdurend verblijf verzorgt, tenzij het college in de afspraken met de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

  • 5. Het innen van de eigen bijdrage voor de kortdurende dak- en thuisloze opvang en de noodopvang gebeurt door de instelling die deze voorzieningen verzorgt, tenzij het college in de afspraken met de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

Artikel 6.3 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor alle maatwerkvoorzieningen met uitzondering van:

    • a.

      aanvullende ondersteuning;

    • b.

      opvang voor dakloze jongeren van 18 tot 23 jaar;

    • c.

      begeleiding als onderdeel van een opvangvoorziening;

    • d.

      aanpassing in een gemeenschappelijke ruimte;

    • e.

      een eerste grote schoonmaak bij zwaar vervuilde huishoudens;

    • f.

      een financiële tegemoetkoming;

    • g.

      een pgb voor collectief vervoer zoals omschreven in artikel 4.10 eerste lid van de verordening.

  • 2. In overeenstemming met artikel 3.8, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bestaat de hoogte van de ritbijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer uit een starttarief en een tarief per gereden kilometer, gelijk aan het kilometertarief dat in het openbaar busvervoer verschuldigd is. Het college stelt jaarlijks de hoogte van het starttarief vast.

  • 3. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 4. Het innen van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang gebeurt door de instelling die de maatschappelijke opvang verzorgt of door de Brede Centrale Toegang (BCT). Tenzij het college in de afspraken met de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

Artikel 6.4 Berekening bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen of pgb

  • 1. De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb wordt bepaald op de maxima die de wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stellen. De eigen bijdrage is niet hoger dan de kostprijs van de voorziening.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura afneemt van een leverancier/ aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 3. De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen, wordt als volgt berekend:

    • a.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is die gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening over die periode verschuldigd is;

    • b.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is aan aanbieder.

  • 4. De kostprijs van de maatwerkvoorziening die wordt gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage is gelijk aan de goedkoopste ingekochte adequate voorziening.

  • 5. De kostprijs van een eenmalig pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.

  • 6. De kostprijs van een periodiek verstrekt pgb is per periode gelijk aan de hoogte van het pgb dat over deze periode is verstrekt.

  • 7. De kostprijs van een traplift wordt vastgesteld op de gemiddelde prijs per verstrekking.

  • 8. De kostprijs van dienstverlening of beschermd wonen in natura wordt maandelijks vastgesteld en is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening, of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

  • 9. De hoogte van de eigen bijdrage voor de opvang slachtoffers huiselijk geweld wordt jaarlijks vastgesteld op grond van de geldende bijstandsnormen, waarbij de cliënt minimaal zak- en kleedgeld en geld voor voeding (Nibud norm) plus de nominale premie ziektekosten minus de zorgtoeslag (indien van toepassing) overhoudt.

  • 10. De verschuldigde eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang is een vastgesteld bedrag afhankelijk van de soort voorziening.

  • 11. Het college kan nadere regels stellen over de berekening en inning van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang.

Artikel 6.5 Compensatie gebruikskosten

  • 1. De aanbieder van een algemene- of een maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een compensatie vragen voor de kosten die de aanbieder maakt voor diensten of producten die aanvullend op de voorziening worden aangeboden en waarvan de cliënt gebruik maakt. Het gaat hierbij in elk geval om kosten voor het gebruik van consumpties en maaltijden.

  • 2. De compensatie, bedoeld in het vorige lid, geldt niet als bijdrage in de kosten als bedoeld in de Wmo en is maximaal de hoogte van de kosten als bedoeld in het eerste lid. De bijdrage in de kosten is gelijk aan de kosten die het NIBUD gebruikelijk acht voor de betreffende kostensoort in een normaal huishouden en nooit hoger dan de kostprijs.

  • 3. De aanbieder maakt de hoogte van de verschuldigde kosten zoals hiervoor bedoeld zichtbaar voor de cliënten die de voorziening van hem betrekken.

HOOFDSTUK 7 KWALITEIT VAN DE ONDERSTEUNING

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen dat voorzieningen die het college in het kader van deze verordening aanbiedt veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn en dat ondersteuning geboden wordt door deskundig personeel.

  • 2. Het college neemt in de contracten en in subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 3. Het college stelt nadere eisen met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hierbij neemt het college minimaal de volgende eisen mee:

    • a.

      de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      de voorzieningen worden afgestemd met andere vormen van zorg en welzijn;

    • c.

      beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de voorzieningen zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de cliënt;

    • e.

      aanbieders respecteren de rechten van de cliënt.

  • 4. De eisen die het college stelt met betrekking tot de kwaliteit van voorzieningen zijn van overeenkomstige toepassingen op de ondersteuning die met de inzet van pgb wordt ingekocht.

  • 5. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, het ter plaatse (laten) controleren van de geleverde voorzieningen en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 6. Aanbieders zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 7. Het college maakt afspraken met aanbieders op welke wijze zij kunnen signaleren dat de cliënt een veranderde behoefte aan maatschappelijke ondersteuning heeft.

Artikel 7.2 Inkoop en aanbesteding

  • 1. Het college zorgt dat de kwaliteit van de voorzieningen in het kader van deze verordening een doorslaggevende rol speelt bij het inkopen en contracteren van aanbieders en houdt zich aan de bepalingen in de wet en de geldende Aanbestedingswetgeving.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      reële kosten voor beroepskrachten gebaseerd op de geldende Collectieve Arbeidsovereenkomst en andere wettelijke bepalingen;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve-uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      eis- en opleidingskosten; en

    • e.

      indexatie van lonen binnen de overeenkomsten.

  • 3. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren producten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      een marktconforme prijs; en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals:

      • i)

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii)

        instructie over gebruik van de voorziening;

      • iii)

        onderhoud, en keuring van de voorziening.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening aan de toezichthoudend ambtenaar en aan het college.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar kan onderzoek doen naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan in een nadere regeling bepalen welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 7.4 Klachtenregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle aangeboden voorzieningen in het kader van deze verordening.

  • 3. Het college controleert op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 7.5 Onderzoek naar kwaliteit en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college stelt bij nadere regels vast volgens welke procedure deze controle plaats vindt.

HOOFDSTUK 8 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 8.1 Toezichthouder

  • 1. De toezichthouder die het college op grond van artikel 6.1, eerste lid van de wet aanwijst is belast met:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de pgb-beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen en het betreden van woningen (dat laatste met toestemming van de bewoner en met in achtneming van de Algemene wet op binnetreden);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie.

  • 2. Eenieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

Artikel 8.2 Intrekken, schorsen, herzien of niet verstrekken van een voorziening, ten behoeve van bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen kan het college een maatwerkvoorziening herzien, intrekken, schorsen of niet verstrekken als:

    • a.

      het college niet kan vaststellen of een voorziening bijdraagt aan de hulpbehoefte van de cliënt, omdat de cliënt onvoldoende meewerkt aan een (medisch)onderzoek naar het doel, de inhoud en de omvang van de ondersteuningsbehoefte en de noodzaak van de ondersteuning;

    • b.

      de cliënt niet binnen drie maanden nadat het recht op een maatwerkvoorziening is vastgesteld, gebruik heeft gemaakt van de maatwerkvoorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is;

    • c.

      de cliënt de voorziening waar gebruik van wordt gemaakt voor een ander doel gebruikt dan is beoogd;

    • d.

      de cliënt tijdens het gebruik van de voorziening de veiligheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn eigen voorziening of die van anderen in gevaar brengt;

    • e.

      de cliënt zich agressief gedraagt tegenover medegebruikers van de voorzieningen en tegenover personeel van de aanbieders;

    • f.

      een aanbieder beargumenteerd de bruikleenovereenkomst van een voorziening met een cliënt beëindigt.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs of de verstrekte voorzieningen of het pgb worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3. Het college informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Artikel 8.3 Maatregelen bij wangedrag

  • 1. Bij herhaald en/of ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een (in bruikleen verstrekte) voorziening, treft het college – al dan niet tijdelijk – maatregelen jegens de cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of andere cliënten of ter voorkoming van (verdere) schade aan de (in bruikleen) verstrekte voorziening.

  • 2. Bij een herhaling van ernstig wangedrag en/of het onzorgvuldig gebruik zal dit leiden tot schorsing of beëindiging van de verstrekte maatwerkvoorziening of beëindiging van de toegang tot de algemene voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen

Artikel 8.4 Terugvordering bij aanbieder

  • 1. Het college kan tot terugvordering van een maatwerkvoorziening, al dan niet verstrekt in de vorm van een pgb, bij de aanbieder overgaan indien:

    • a.

      De aanbieder geld heeft ontvangen voor ondersteuning die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend; of

    • b.

      De ondersteuning door de aanbieder voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend.

  • 2. In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.

Artikel 8.5 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10 eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college stelt de cliënt schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid.

HOOFDSTUK 9 MANTELZORGONDERSTEUNING EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 9.1 Mantelzorgondersteuning

Het college zorgt dat personen die mantelzorg verlenen aan inwoners van Haarlem op een laagdrempelige manier hulp, informatie en advies kunnen krijgen zodat zij in staat zijn om de mantelzorg op een goede manier te combineren met hun dagelijks leven.

Artikel 9.2 Mantelzorgwaardering

Het college zorgt jaarlijks voor een blijk van waardering voor mantelzorgers en kan daarnaast een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers organiseren.

Artikel 9.3 Respijtzorg

Het college zorgt ervoor dat ter ondersteuning van de mantelzorger respijtzorg kan worden ingezet. Respijtzorg sluit aan bij de situatie van de mantelzorger en kan onder andere bestaan uit kortdurend verblijf.

Artikel 9.4 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan op aanvraag aan inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Deze tegemoetkoming kan ook worden verstrekt via de collectieve gemeentelijke zorgpolis.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is inkomensafhankelijk.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en welke tegemoetkoming kan worden verstrekt.

HOOFDSTUK 10 INSPRAAK EN EVALUATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten en of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid voor maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen voor maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten en of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van alle informatie die nodig is om goed deel te nemen aan het overleg.

Artikel 10.2 Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1. Aanbieders zijn verplicht om cliënten die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken.

  • 2. Het college controleert of aanbieders zich houden aan de medezeggenschapsregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard en afwijking leidt tot een beter resultaat voor de cliënt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan jaarlijks in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020 of de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023, onder de voorwaarden van voornoemde verordeningen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023 wordt beslist met inachtneming van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023, tenzij de toepassing van deze verordening gunstiger is voor de cliënt.

  • 4. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 juli 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 juni 2024,

Ondertekening

De griffier………………….

De voorzitter………………….

Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Opdracht Wmo 2015 aan het gemeentebestuur

De Wmo 2015 (hierna: wet) draagt het gemeentebestuur in artikel 2.1.1 op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Het gemeentebestuur is ingevolge de wet verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. 

Om die opdracht tot uitvoering te kunnen brengen verplicht de wet aan de gemeenteraad om over een aantal onderwerpen bij verordening regels te stellen. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024 bevat deze regels.

De nu voorliggende verordening is een integrale herziening van de vorige versie en sluit aan op het actuele beleid van de gemeente op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en op de actuele jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Uitgangspunten in het Sociaal Domein

Maatschappelijke ondersteuning is onderdeel van het brede Sociaal Domein in Haarlem met als uitgangspunten:

Werken vanuit het perspectief van de inwoner

De leefwereld van inwoners staat centraal, niet de systeemwereld. Leidend is het dagelijks leven van Haarlemmers en ‘doen wat nodig is’. Het college onderschrijft daarom de werkwijze van de ‘omgekeerde toets’ (zie verderop).

De kracht van de wijk

We bieden laagdrempelige en herkenbare ondersteuning in de wijken en buurten van Haarlem, waar iedereen welkom is. Deze ondersteuning richt zich op het redzaam zijn in het dagelijks leven en op het meedoen in de samenleving en sluit aan bij de leefwereld en de mogelijkheden van inwoners en hun omgeving. Daarbij zetten we ook in op preventieve maatregelen om ervoor te zorgen dat inwoners zelfredzaam blijven en blijven participeren.

De vraag en situatie van de inwoner zijn het vertrekpunt en het beoogde resultaat is leidend. Hierdoor kunnen de oplossingen divers zijn. Er is een breed palet aan ondersteuning beschikbaar, onder meer vanuit de Wijk en de Wijkteams en aansluitend op regelingen vanuit aanpalende wetten zoals de Jeugdwet en de Participatiewet. Er wordt vanuit een brede blik naar vragen en mogelijkheden in de verschillende leefdomeinen, levensfase, gezinssituatie, sociaal netwerk en omgeving gekeken en waar nodig wordt de ondersteuning integraal ingezet.

Door ondersteuning dichtbij en laagdrempelig te organiseren kan ook meer en beter ingespeeld worden op initiatieven van inwoners en sociaal ondernemers.

Samenhangende aanpak zonder schotten of kolommen

De gemeente wil een aanpak zonder schotten tussen voorzieningen. Dat veronderstelt een goede samenwerking binnen gemeentelijke afdelingen, tussen partners, op stedelijk niveau en in wijken. Een samenhangende aanpak moet erin resulteren dat cliënten soepel kunnen overstappen als zij meer of juist minder ondersteuning nodig hebben. Ook samenwerking met vrijwilligers en mantelzorgers is daarbij van belang. Een samenhangende aanpak draagt ook bij aan de herkenbaarheid (en bekendheid) van voorzieningen.

Samenwerken met alle betrokkenen, met respect voor ieders rol en belang

De gemeente en haar partners bieden in goede samenwerking maatschappelijke ondersteuning. De gemeente is opdrachtgever en stuurt op resultaten, de aanbieders zijn de deskundigen op het gebied van de daadwerkelijke ondersteuning. Gemeente en partners doen het samen, vanuit het perspectief van de inwoner.

Ondersteuningsstructuur

In de lokale ondersteuningsstructuur onderscheiden we de volgende onderdelen:

Inwoners en hun sociaal netwerk

Uitgangspunt is de redzaamheid en de mogelijkheden van inwoners en hun sociaal netwerk, mensen die zich proberen te redden in hun dagelijks leven, elkaar hulp geven en hierom vragen en samen initiatieven ondernemen. Ook sociaal ondernemers, organisaties en instanties zoals sportverenigingen, onderwijsinstellingen, religieuze instellingen of de wijkagent, die hulpverlening niet als kerntaak hebben, dragen hieraan bij. Zij bieden op hun eigen wijze ondersteuning, signaleren en leiden inwoners met problemen waar nodig naar professionele hulp.

Algemene voorzieningen

Met de opdracht zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning, heeft de wetgever aan het gemeentebestuur meegegeven te investeren in een stevig aanbod van algemene voorzieningen waarmee de inwoner adequaat wordt ondersteund en eenzaamheid wordt tegengegaan. De gedachte van de wetgever is dat het in veel gevallen voor de inwoners beter en prettiger is om gebruik te maken van algemene voorzieningen dan van een maatwerkvoorziening. Inwoners die nog gebruik kunnen maken van algemene voorzieningen, voelen zich vaak minder afhankelijk en zullen mogelijk meer regie over het eigen leven ervaren, dan indien ze zijn aangewezen op een maatwerkvoorziening.1,2

Bovendien kan het gemeentebestuur met een stevig aanbod aan algemene voorzieningen het beroep op – vaak duurdere – maatwerkvoorzieningen beperken. De gemeente is vrij in de keuze welke algemene voorzieningen zij treft.3,4

Om voor een algemene voorziening in aanmerking te komen is geen aanvraag en ook geen beslissing van het college noodzakelijk. Dit is in feite ook het kenmerkende verschil met een maatwerkvoorziening. Een algemene voorziening is niet specifiek op een individu gericht en is in beginsel vrij toegankelijk; een cliënt kan er zonder voorafgaand onderzoek gebruik van maken. Een algemene voorziening kan echter in veel gevallen wel een passende bijdrage aan de maatschappelijke ondersteuning van mensen met een beperkte zelfredzaamheid of participatie leveren, of de gewenste opvang bieden. Algemene voorzieningen kunnen naar de mening van de wetgever een belangrijke bijdrage leveren aan het meer inclusief maken van de samenleving, zodat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld om op gelijke voet te participeren. Voorbeelden van algemene voorzieningen volgens de wetgever zijn: een leeszaal, het gemeentehuis, een woon- en leefomgeving die voor mensen met een beperking goed toegankelijk is, maar ook een was- en strijkservice, huishoudelijke hulp, klussendienst, een maaltijdvoorziening, sociaal vervoer, informele buurtzorg, sociaal-culturele voorzieningen, opvang voor dak- en thuislozen en winteropvang. Op basis van de wet is het college gehouden algemene voorzieningen te treffen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan over het te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.5, 6

De verordening geeft aan welke algemene voorzieningen beschikbaar zijn in Haarlem, wanneer er een eigen bijdrage geldt bij het gebruik van een algemene voorziening en hoe een kostenbijdrage voor een algemene voorziening wordt vastgesteld.

Maatwerkvoorzieningen

Wanneer een cliënt naar het oordeel van het college op bepaalde leefgebieden niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie én onvoldoende is geholpen met de inzet van gebruikelijke hulp, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk of met een algemene- of voorliggende voorziening, dan kan het college besluiten een maatwerkvoorziening te verstrekken.

Een belangrijk kenmerk van een maatwerkvoorziening is dat de maatwerkvoorziening specifiek en op maat gericht is om een individu te ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid of participatie en dat voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening altijd een melding, een onderzoek en een aanvraag vereist is waarop het college een beslissing moet nemen. Het uitgangspunt is «geen toekenning tenzij».7

Maatwerkvoorzieningen zijn niet rechtstreeks toegankelijk; er is een besluit (beschikking) van het college noodzakelijk. Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk. De toegang tot maatwerkvoorzieningen verloopt – afhankelijk van het type voorziening – via de gemeente, het Wijkteam of de aanbieder in de wijk.

Werkwijze: de ‘omgekeerde toets’

Vanuit landelijke jurisprudentie en lokale bezwaar- en beroepszaken is er een roep om het vastleggen van voldoende (noodzakelijke) criteria rondom toegang tot- en gebruik van een Wmo-voorziening, in de verordening en onderliggende regelgeving. Deze lijn volgen wij dan ook. Tegelijkertijd willen we vanuit het perspectief van de inwoner flexibel met de regelgeving omgaan, als en voor zover de individuele omstandigheden daarom vragen. Dit speelt met name daar waar integrale dienstverlening nodig is en meerdere wettelijke kaders gelden. Daar past een teleologische interpretatie van de regels en wordt gedacht vanuit de brede verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

De werkwijze van de omgekeerde toets begint met kijken wat (cliënt vindt dat) nodig is in een concreet geval en of dat past binnen de grondwaarden van de wet en het lokale beleid (zoals vastgelegd in lokale regelgeving). Mogelijke effecten van een besluit op alle leefdomeinen worden meegewogen. Er volgt wel een rechtmatigheidstoets, maar tegelijkertijd dienen de wetsartikelen als instrumenten om de grondwaarden van de wetten te realiseren. Zo is maatwerk mogelijk zonder dat het tot willekeur leidt. En omdat de grondwaarden van de verschillende wetten binnen het Sociaal Domein gelijk zijn maakt dit het integraal werken in de gemeente veel eenvoudiger. Bovendien is het toetsbaar in bezwaar en beroep.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Niet iedere bepaling in de verordening behoeft toelichting; alleen waar nodig is een toelichting opgenomen.

HOOFDSTUK 1 WAT STAAT ER IN DE VERORDENING?

Artikel 1.1 Definities

In de wet, het daarop gebaseerde landelijke Uitvoeringsbesluit en de landelijke Uitvoeringsregeling en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een groot aantal definities opgenomen. Deze definities herhalen we niet in dit artikel, dat zou strijd met de Gemeentewet opleveren.

Lid 1

Pgb-vaardigheid

De wetgever heeft in artikel 2.3.6, tweede lid onder a van de wet aan het college de opdracht meegegeven te controleren of een cliënt, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen door de inzet van een pgb. Deze ‘pgb-vaardigheid’ wordt getoetst in het pgb-gesprek, aan de hand van het door de cliënt opgestelde pgb-plan.

Pgb-gesprek

Als een cliënt een maatwerkvoorziening voor een dienst wenst in de vorm van een pgb, worden er twee gesprekken gevoerd. Het eerste gesprek is gericht op de invulling van de ondersteuningsvraag. Het tweede gesprek is gericht op de pgb-vaardigheid. De ervaringen uit eerdere jaren leert dat gesprek over de inhoud van de voorziening én over de pgb-vaardigheid en de vraag of wordt voldaan aan de criteria van de wet en de hieruit voortvloeiende lokale criteria bijdragen aan een zorgvuldige verstrekking van het pgb.

Sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk worden de personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (zoals buren, familie, vrienden, medeleden van een vereniging, etc.). Daaronder valt ook de mantelzorger. Voor deze personen is het niet verplicht om de cliënt bij te staan. De vraag of er personen in het sociaal netwerk zijn aan wie iemand hulp zou kunnen en mogen vragen, komt aan de orde bij het onderzoek dat volgt nadat een ondersteuningsvraag is gemeld.

Zelfstandige woning

Een zelfstandige woning is een woning met eigen toegang en eigen keuken en toilet. Is er geen sprake van een eigen toegang of wordt de keuken of het toilet gedeeld met de bewoners van andere woningen of kamers, dan is het een onzelfstandige woning.

Voorbeelden van zelfstandige woningen zijn: eengezinswoningen (vrijstaande woningen, hoekwoningen, tussenwoningen), appartementen, portiekwoningen, maisonnettes en galerijflats.

Artikel 1.2 Voor wie is de verordening van toepassing?

Lid 1 en 2

In lid 1 wordt bepaald dat de cliënt die geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Haarlem, geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Voor opvang en beschermd wonen geldt dit niet. De gemeente Haarlem hanteert daarbij de afspraken zoals vastgelegd in het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang en het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen zoals vastgesteld door de VNG.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

Het eerste contact van de inwoner met de gemeente kan op verschillende manieren plaatsvinden: persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of digitaal. Naar aanleiding van dit eerste contact wordt beoordeeld of kan worden volstaan met informatie en advies of dat een onderzoek nodig is. Als dit laatste het geval is, komt het begrip “melding” in beeld. Is er naar oordeel van het college sprake van een melding, dan wordt deze geregistreerd. Zoals bij wet is voorgeschreven, bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Na de melding of gelijktijdig met de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

Van belang is dat cliënten worden gewezen op hun recht een persoonlijk plan in te dienen. Hierin kunnen cliënten aangeven hoe zij zelf bij voorkeur hun hulpvraag opgelost willen zien.

Bij het Wijkteam kunnen ook meldingen worden gedaan. Ook kan hier namens het college het onderzoek worden gedaan en kan er worden beschikt.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is domein overstijgend en heeft daarom niet alleen betrekking op de Wmo. Het is van belang dat de cliëntondersteuner daadwerkelijk het belang van de cliënt dient en dat de cliënt het gevoel heeft dat deze persoon naast hem staat en in de positie is om diens belang te dienen. De cliëntondersteuning is kosteloos voor de cliënt die daar een beroep op doet. Het gaat hierbij om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies teneinde de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner door de gemeente (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn. Van belang is dat de cliënt wordt ondersteund door een persoon die voldoet aan de beroepseisen.

Artikel 2.3 Onderzoek

Inhoud onderzoek

Na de melding wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Afhankelijk van de aard van de melding kan het nodig zijn dat het college eerst de haar bekende relevante gegevens verzamelt voor een goede voorbereiding op het gesprek. De cliënt of de vertegenwoordiger zorgt dat deze alle relevante gegevens en bescheiden aanlevert bij het college (zoals ook gewaarborgd in artikel 2.3.2, zevende lid en artikel 2.3.8 van de wet), en eventueel het persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet.

In het onderzoek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken met het oog op zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop. In het geval er een mantelzorger is, wordt deze ook uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg aan een inwoner van Haarlem. Daarnaast kunnen personen uit het sociaal netwerk bij het gesprek worden betrokken: mogelijk kunnen zij bijdragen aan de nodige ondersteuning.

Het opvragen van deskundigenadvies en het in kaart brengen van het netwerk kunnen ook behoren tot het onderzoek.

Stappenplan Centrale Raad van Beroep voor het Wmo-onderzoek

Om te kunnen beoordelen of een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is, heeft de Centrale Raad van Beroep een stappenplan gemaakt (ECLI:NL:CRVB:2018:819). Daaruit blijkt dat het college voldoende kennis moet verkrijgen over de voor het nemen van een besluit van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Deze verplichting volgt uit art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet. Een zorgvuldig onderzoek vereist het doorlopen van de volgende stappen:

Stap 1 – Inventariseer de hulpvraag.

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit betekent dat het college na de melding allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is.

Stap 2 – Breng de onderliggende problematiek voldoende concreet in kaart.

Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

Stap 3 – Stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast.

Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.

Stap 4 – Kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn.

Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de wet in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociaal netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

Stap 5 – Stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.

Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.

Pas als het stappenplan doorlopen is en de problemen van de cliënt in kaart zijn gebracht kan het college bepalen welke ondersteuning nodig is. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.

Voor iedere stap geldt dat het college de deskundigheid inzet die nodig is om de stap goed af te kunnen ronden. Als er bijzondere deskundigheid nodig is, dan moet het college die inhuren (ECLI:NL:CRVB:2017:1477).

De Centrale Raad gebruikt het stappenplan inmiddels als leidend.

Het stappenplan moet ook worden gevolgd bij een herindicatie (CRvB:2021:11793) en bij de vraag of een algemene voorziening passend is (stap 4) (CRvB:2022:1430).

De cliënt is verplicht (op grond van artikel 2.3.8 van de wet) de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor uitvoering van de wet.

Tijdelijk maatwerk na de melding, gedurende het onderzoek (artikel 2.3.3 van de wet)

De hoofdregel is dat het college na de melding eerst het onderzoek uitvoert zoals hiervoor beschreven (conform artikel 2.3.2 van de wet). Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties, zoals bepaald in artikel 2.3.3 van de wet. Het college verstrekt in voorkomende gevallen direct na een melding een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

Tijdelijk maatwerk is ook van belang voor situaties waar zorgmijding kan optreden als de noodzakelijke processen van onderzoek en de afhandeling van de aanvraag te lang duren voor een individuele cliëntsituatie. Het college weegt dit zorgvuldig af in situaties waar zorgmijding aan de orde kan zijn. Er kan mogelijk sprake zijn van spoedinzet in de volgende gevallen. Bij ontslag uit het ziekenhuis, zorg voor kleine kinderen, (acute) overbelasting van de mantelzorger en terminale situaties.

Communicatie

Er wordt ook ingezet op heldere informatie aan laaggeletterden en anderstaligen. Bij de schriftelijke communicatie naar inwoners wordt rekening gehouden met het taalniveau zodat het voor inwoners begrijpelijk is hoe de procedure er uit ziet en wat de rechten en plichten van inwoners zijn (communicatie op B1-niveau). Daarnaast wordt vaak het advies gegeven om een vertegenwoordiger of een cliëntondersteuner in te schakelen, die ook bij de overbrugging van taalbarricades de cliënt kan helpen bij zijn ondersteuningsvraag. Ook heeft de consulent de mogelijkheid een (telefonische) tolk in te schakelen, als dit noodzakelijk is om de informatie goed over te kunnen brengen.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

Na het onderzoek wordt een verslag opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociaal netwerk, tot stand gekomen oplossingen. De oplossingen hebben in ieder geval betrekking op de onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.

Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het verslag. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociaal netwerk.

Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.

Een cliënt krijgt het verslag toegestuurd ter controle en wordt gevraagd deze binnen twee weken te retourneren. De cliënt kan opmerkingen of aanvullingen meegeven. Deze worden verwerkt in het definitieve verslag.

Artikel 2.5 Aanvraag maatwerkvoorziening

Lid 1

Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat in incidentele situaties het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het besluit meer tijd nodig heeft. Omdat bijvoorbeeld een deskundigenadvies nodig is, eventueel in aanvulling op een eerder deskundigenadvies. De Awb biedt het college mogelijkheden voor een ruimere termijn.

Zo kan het college op grond van artikel 4:14 van de Awb de beslistermijn verlengen. Hiervan wordt gemotiveerd mededeling gedaan aan de cliënt, waarbij een zo kort mogelijke termijn wordt genoemd waarbinnen het college zal besluiten.

Op grond van artikel 4:15 van de Awb kan het college de beslistermijn opschorten, als de genoemde situaties aan de orde zijn. De beslistermijn staat dan als het ware tijdelijk stil, waardoor het college deze beslistermijn niet kan overschrijden.

Van belang is dat de cliënt in duidelijke bewoordingen op de hoogte wordt gesteld van het gebruik van deze bevoegdheden, en wat er van de cliënt wordt verwacht.

Lid 2

Wanneer het onderzoeksverslag is opgesteld en is gecontroleerd door de cliënt kan de cliënt een aanvraag indienen. Dit kan bijvoorbeeld door het onderzoeksverslag te ondertekenen.

Lid 3

In dringende gevallen en bij zorgmijdend gedrag kan het college ambtshalve een maatwerkvoorziening verstrekken. Het gaat dan om situaties waarbij noodzaak is gebleken tot (tijdelijke) ondersteuning en de inwoner en/of een vertegenwoordiger niet in staat is om een melding of aanvraag voor tijdelijk maatwerk in te dienen. Bemoeizorg is een mogelijkheid, er kan geen sprake zijn van dwang.

Ambtshalve een besluit nemen, kan ook aan de orde zijn als iemand is overleden of is verhuisd naar een andere gemeente.

Artikel 2.6 Advisering

De wet vereist een zorgvuldig onderzoek. Daarom zal het college soms advies moeten vragen omdat het zelf niet ter zake (medisch) deskundig is.

Uit de algemene medewerkingsplicht van artikel 2.3.8, derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking dient te verlenen aan een oproep van een (medisch) adviseur of het – via een machtiging – toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist.

Het kan onduidelijk zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke hulp te leveren. Ook onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

Artikel 2.7 Inhoud van de beschikking

Er zijn drie leveringsvormen van de maatwerkvoorziening. Een naturaverstrekking, de verstrekking van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) of een financiële tegemoetkoming.

Een financiële tegemoetkoming is een niet-kostendekkende bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Daar waar het pgb kostendekkend moet zijn, hoeft de financiële tegemoetkoming dit niet te zijn.

De inhoud van de beschikking moet voldoende duidelijkheid en zekerheid voor de cliënt bevatten.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Bepalingen rondom de algemene voorzieningen

Lid 1 en 2

Naast het streven naar een inclusieve samenleving zijn er ook andere motieven om te investeren in algemene voorzieningen. Uit ervaringen blijkt dat het in veel gevallen voor de cliënten beter en prettiger is om gebruik te maken van algemene voorzieningen dan van een maatwerkvoorziening. De inzet van algemene voorzieningen laat zich veelal doelmatiger organiseren dan het verstrekken van een maatwerkvoorziening. De wetgever heeft de gemeenteraad de opdracht gegeven af te wegen op welke wijze algemene voorzieningen vorm krijgen en voor wie deze geschikt zijn aan de ene kant en welke maatwerkvoorzieningen aan de andere kant moeten worden getroffen voor de cliënten voor wie een algemene voorziening niet toereikend is. Bij deze afweging is van belang dat cliënten die nog gebruik kunnen maken van algemene voorzieningen, zich vaak minder afhankelijk zullen voelen en mogelijk meer regie over het eigen leven ervaren, dan indien ze zijn aangewezen op een maatwerkvoorziening. Daar komt bij dat de kosten en administratieve lasten van algemene voorzieningen veelal lager zijn.8

Als in de gemeente een passende algemene voorziening beschikbaar is, is die voorliggend ten opzichte van een individuele maatwerkvoorziening.

Kenmerken van een algemene voorziening zijn:

  • er is een eenvoudige toegangstoets om voor de voorziening in aanmerking te komen;

  • er hoeft geen beschikking afgegeven te worden;

  • de voorziening biedt daardoor een snelle oplossing en

  • er is geen keuzemogelijkheid tussen een naturavoorziening en een pgb.

Dagbesteding, ondersteuning vanuit de wijkteams, cliëntondersteuning, daklozenopvang, kortdurend verblijf, een groot deel van de huishoudelijke ondersteuning, individuele begeleiding en groepsbegeleiding zijn als algemene voorziening beschikbaar in Haarlem.

Voor zover het begeleiding betreft worden deze voorzieningen geboden vanuit een samenwerkingsverband waar ook de Wijkteams onderdeel van zijn. Zo worden op wijkniveau laagdrempelig integrale voorzieningen geboden zonder dat daarvoor een beschikking noodzakelijk is.

De huishoudelijke ondersteuning is als algemene voorziening en als maatwerkvoorziening beschikbaar. Beide voorzieningen worden geleverd door de zorgaanbieders die hiervoor zijn gecontracteerd. Een groot deel van de cliënten zal voldoende ondersteuning ontvangen vanuit de algemene voorziening, omdat hier (op basis van vastgestelde normtijden) wordt uitgegaan van de gemiddelde cliëntsituatie. Waar meer ondersteuning nodig is kan de cliënt een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening.

Omdat een algemene voorziening ook voor een bepaalde doelgroep bestemd kan zijn is een eenvoudige toegangstoets wel mogelijk. Het college is bevoegd nader uit te werken welke algemene voorziening voor welke doelgroep beschikbaar is.

HOOFDSTUK 4 MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4.2 Algemene voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

De maatwerkvoorziening moet de cliënt in staat stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand ondanks zijn lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de cliënt, om te besluiten op welke wijze het de cliënt ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen, een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd. Jurisprudentie geeft aan dat het college niet alle wensen van een cliënt hoeft in te willigen. Het resultaat moet zijn dat een cliënt in aanvaardbare mate kan deelnemen aan de maatschappij.

Lid 1 onder a t/m h

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als een cliënt niet voldoende geholpen is met hulp zoals genoemd in onderdelen a t/m h. Zoals de wetgever meegeeft geldt dat door het college in het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte, wordt vastgesteld dat niet op een andere manier is te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. Het uitgangspunt is «geen toekenning tenzij».9 Hieronder wordt beschreven welke andere manieren ter ondersteuning dienen te worden onderzocht door het college.

De (versterking van de) eigen kracht

Onder eigen kracht wordt verstaan: dat wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om datgene aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken.

Gebruikelijke hulp

Er kan bijvoorbeeld een probleem bij het voeren van een huishouden ontstaan doordat de cliënt die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. Het is gebruikelijk dat deze taken worden overgenomen door huisgenoten. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. .

Mantelzorg of de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers

Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen. Terwijl mensen uit het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor de cliënt te betekenen, maar niet weten hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek. Het college kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving.

Een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd

Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, p. 148) kan worden ontleend dat het college niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer aan de ondersteuningsbehoefte kan worden voldaan door het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn (zie ECLI:NL:CRvB:2019:3535). Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan -gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen- aannemelijk is dat de cliënt daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als:

  • 1.

    deze normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    deze niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen;

  • 3.

    deze een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid en/of participatie én;

  • 4.

    deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Het is ter beoordeling van het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een cliënt behoort. Uitzonderingen zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen of het ineens moeten vervangen van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keukens, kranen, e.d. Mogelijk dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt. Het college kan en mag van de cliënt vergen dat hij zich in hoge mate inspant door bijvoorbeeld de woningeigenaar van een particuliere huurwoning aan te schrijven of een kort geding aan te spannen om zo te bewerkstelligen dat de woning wordt aangepast aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het is algemeen gebruikelijk om dat te doen.

Voorliggende voorzieningen

De Wmo-doelgroep voor maatwerkvoorzieningen zal soms ook een beroep kunnen doen op voorzieningen uit diverse andere wetten. Vaak gaat het dan om wettelijke regelingen met voorzieningen voor een bepaalde doelgroep of voor een bepaald doel. In sommige gevallen kan bijvoorbeeld een beroep worden gedaan op de Zorgverzekering voor een vervoerskostenvergoeding en ook voor bepaalde hulpmiddelen of op de Wet langdurige zorg voor intensieve ondersteuning thuis of zorg met verblijf.

De maatwerkvoorziening waartoe het college beslist moet een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. We gebruiken in de verordening ook de term adequaat. Wanneer sprake is van een adequate voorziening is deze niet alleen de meest passende, maar is deze ook tijdig beschikbaar.

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten voordeligste adequate voorziening te bieden. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor verstrekking in aanmerking.

Artikel 4.3 Maatschappelijke opvang

Inleiding

De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor de Maatschappelijke opvang in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland. Maatschappelijke opvang omvat de maatwerkvoorzieningen waarin opvang en op maat gemaakte begeleiding wordt geboden.

Binnen de maatschappelijke opvang wordt trajectbegeleiding geboden. Deze begeleiding is ter ondersteuning om zich weer op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving De trajectbegeleiding is maatwerk en kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het organiseren van de basisbehoeften, ondersteuning bij het vinden en behouden van werk, regie krijgen over het eigen leven en voorbereid zijn op het zelfstandig leven. Ook wordt (intensieve) ondersteuning geboden bij het uitstromen uit de maatschappelijke opvang, zoals ondersteuning bij het zoeken naar een woning en bij het (weer) zelfstandig wonen. De gemeente is daarbij niet verantwoordelijk voor de uitstroom, enkel voor de ondersteuning richting uitstroom. Het is van belang dat een cliënt meewerkt aan de begeleiding binnen de opvangvoorziening. Alleen op deze manier kan het doel van de wet worden bereikt, namelijk zich weer op eigen kracht handhaven in de samenleving (zie 2.1.2, derde lid onder b van de wet).

Als iemand bijvoorbeeld onvoorbereid naar Nederland komt en een woning elders achterlaat, kan niet worden gesproken van feitelijke dakloosheid, omdat iemand nog een woning heeft.

EU-burgers

In artikel 1.2.2, tweede lid van de wet is een lex specialis opgenomen voor vreemdelingen die ook ingezetenen zijn. Voor de opvang kan gebruik gemaakt worden van de uitzonderingsmogelijkheid uit de richtlijn (Richtlijn 2004/38/EG, artikel 24, 2e lid).

Gemeenten hoeven burgers van de Europese Unie gedurende de eerste drie maanden van hun verblijf in Nederland, en in de periode daarna als ze nog geen werk hebben gevonden, geen opvang te bieden. Opvang van deze doelgroep wordt beschouwd als onredelijke belasting van het sociale bijstandsstelsel. De uitzondering geldt niet voor opvang als gevolg van huiselijk geweld en niet voor beschermd wonen. Overigens is het aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te beoordelen of een cliënt uit de EU (na 3 maanden verblijf) geen werkzoekende meer is, in twijfelgevallen is hun oordeel doorslaggevend.

Artikel 4.4 Beschermd wonen

Inleiding

Op dit moment ligt de verantwoordelijkheid voor beschermd wonen nog bij de centrumgemeenten. De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor het beschermd wonen in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland. Beschermd wonen wordt is 2024 gedecentraliseerd naar alle gemeenten. Dit houdt in dat alle gemeenten vanaf dat moment financieel verantwoordelijk worden voor inwoners die beschermd wonen nodig hebben.

Beschermd wonen is wonen in de accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding voor cliënten die tijdelijk niet zelfstandig kunnen wonen. De cliënten wonen in een veilige en beschermende woonomgeving. Begeleiding is 24 uur per dag, 7 dagen per week, oproepbaar of aanwezig. Cliënten betalen een eigen bijdrage voor dit verblijf.

Naast het beschermd wonen zijn er ondersteuningsvormen voor cliënten die meer zelfredzaam zijn en/of zelf huur betalen voor hun woonplek omdat de financiering van het wonen en de ondersteuning van elkaar gescheiden zijn.

Toegang tot beschermd wonen en bijbehorende begeleiding

Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen. Deze problematiek kan belemmeringen geven op enkele of meerdere levensgebieden waardoor de cliënt minder in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om cliënten voor wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn: het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, veilig en gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en gelijkwaardig burgerschap.

Ook voor het beschermd wonen geldt dat de gemeente bepaalde vormen van uitstroom met intensieve begeleiding beschikbaar heeft die kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van cliënten die het zonder deze ondersteuning niet redden. Het genoemde onder artikel 11.1, lid 1 geldt voor BW eveneens.

Artikel 4.5 Aanvullende voorwaarden opvang en beschermd wonen

In dit artikel zijn aanvullende voorwaarden genoemd met betrekking tot de maatschappelijke opvang en het beschermd wonen in een instelling. Hierbij is het belang van het meewerken aan begeleiding gericht op zelfredzaamheid nader uitgewerkt. Uit artikel 2.3.5 van de wet volgt dat een maatwerkvoorziening wordt vertrekt die een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit kan alleen worden bereikt als de voorziening op een veilige, doelmatige en doeltreffende manier wordt verstrekt (zie artikel 3.1, tweede lid onder a van de wet). De gestelde voorwaarden ondersteunen daarbij.

Veiligheid binnen de voorzieningen is een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder vanuit de wet en de contractuele afspraken met de gemeente. Daarbij is het van belang dat een cliënt zich aan de huisregels houdt. Met name in de opvangvoorzieningen, waar meerdere cliënten en begeleiders samen verblijven kan grensoverschrijdend en/of agressief gedrag niet worden getolereerd. In het uiterste geval kan de instelling een cliënt (tot maximaal) een maand schorsen.

Artikel 4.6 Beschermd thuis

Sinds juli 2024 kan beschermd thuis worden aangeboden aan inwoners van Haarlem waarbij sprake is van psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een licht verstandelijke beperking, dan wel een combinatie van deze problemen en die zelfstandig wonen. Anders dan bij beschermd wonen moet de cliënt in staat geacht worden zijn hulpvraag te stellen en met een dagdeel (vier uur) uit te kunnen stellen. De begeleiding is gepland en ongepland beschikbaar. Het grootste deel van de ondersteuning zal ongepland noodzakelijk moeten zijn om in aanmerking te komen voor beschermd thuis. Indien een cliënt in staat is zijn hulpvraag te stellen en uit te kunnen stellen met een dag of met een weekend en de ondersteuning is in te plannen, dan is beschermd thuis niet aan de orde maar kan ambulante begeleiding worden geboden.

Artikel 4.7 Opvang slachtoffers huiselijk geweld

Het gaat hier om ondersteuning aan personen die te maken hebben met geweld dat door iemand uit de huiselijk kring, bijvoorbeeld door (ex-)partners, familieleden en huisvrienden. Het kan gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld. Het kan (ex-)partnergeweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling, verwaarlozing van ouderen of geweld tegen ouders betreffen).

Voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat cliënten worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker in verband met het bestaande sociaal netwerk. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.

Artikel 4.8 Huishoudelijke ondersteuning

In de gemeente Haarlem is een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening beschikbaar voor huishoudelijke ondersteuning. Beiden zijn gebaseerd op het normenkader zoals opgesteld door bureau HHM: Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning juni 2019. Dit normenkader wordt in Haarlem sinds 1 juli 2021 gehanteerd voor alle maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en sinds 1 mei 2022 voor de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voldoet dit kader voor onderbouwing van normtijden.

Het normenkader gaat uit van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’ waarbij de mogelijkheid bestaat meer of minder in te zetten als de situatie van de cliënt daar om vraagt. Per resultaatgebied is in het normenkader uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is (in uren per jaar) voor de verschillende resultaten in de gemiddelde cliëntsituatie en wat het effect hierop is van verschillende factoren.

In de praktijk zullen de zorgaanbieder en de cliënt gezamenlijk bepalen hoe de uit te voeren werkzaamheden over de beschikbaar gestelde uren worden verdeeld. Zij leggen dit vast in een ondersteuningsplan. Zo worden alle activiteiten met de overeengekomen frequentie uitgevoerd.

Artikel 4.9 Aanvullende ondersteuning

Voor de voorzieningen individuele- en groepsbegeleiding is een maatwerkvoorziening beschikbaar als dat - gezien de ondersteuningsbehoefte- nodig is. Het gaat daarbij om complexe ondersteuningsvragen waarvoor meer expertise of een zwaardere vorm van ondersteuning nodig is dan kan worden geboden vanuit de algemene voorziening. De overkoepelende naam van deze maatwerkvoorziening is ‘aanvullende ondersteuning’. Met deze systematiek is gewaarborgd dat de cliënt de ondersteuning krijgt die hij nodig heeft. Voor de maatwerkvoorziening kan een aanvraag worden ingediend waarvoor een beschikking kan worden verstrekt. Een cliënt heeft zo de mogelijkheid rechtsbescherming in te roepen, als de cliënt ondanks een zorgvuldig toegangsproces van mening is niet de juiste ondersteuning te hebben gekregen.

Artikel 4.10 Collectief- en individueel vervoer

Lid 1

Het gaat daarbij om sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Een cliënt heeft recht op een verplaatsingsvoorziening als deze het openbaar vervoer (OV) door een beperking niet kan gebruiken of niet kan bereiken (medisch vastgesteld) en het vervoersprobleem ook niet kan worden opgelost met voorliggende voorzieningen, zoals een fiets (met of zonder trapondersteuning), brommer, scooter of auto.

Lid 2

Als eerste geldt dan het primaat van het collectief vervoer. Een individuele verplaatsingsvoorziening (bijvoorbeeld een aanpassing van een auto) kan enkel aan de orde zijn als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet passend is.

Lid 3 en 4

Het derde en vierde lid bepalen de reikwijdte van de verplaatsingsvoorziening. Hiermee voldoet de gemeente ruimschoots aan de vereisten uit de jurisprudentie die aangeeft dat 1.500-2.000 km voldoende is. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval zijn als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt. Ten aanzien van de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning kan een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel worden verstrekt.

Onder overige verplaatsingen in het kader van het leven van alledag kunnen ook verplaatsingen voor vormen van dagbesteding ivallen. Bij vastgestelde (grote en reële) behoefte aan dagbesteding en andere sociale vervoersbehoeften kan het kilometer budget verhoogd worden naar maximaal 2.500 km per jaar voor regionaal vervoer.

Artikel 4.12 Woningaanpassing

Het doel van een woningaanpassing is dat de cliënt de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft normaal kan gebruiken. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen (het normale gebruik van de woning). Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Maatwerk kan er in een individueel geval toe leiden dat de woningaanpassing ook betrekking heeft op andere ruimten zoals de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang).

Lid 2

In het geval een noodzakelijke woningaanpassing meer dan € 7.500, - zou bedragen, wordt een verhuizing naar een passender woning als goedkoopst adequate voorziening beschouwd. De CRvB heeft in haar uitspraak van 22-08-2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2602) bevestigd dat dit primaat van verhuizen ook onder de Wmo 2015 kan worden toegepast. Daarbij wordt in een individueel geval getoetst of het toepassen van dit primaat een passende bijdrage levert.

Uit de jurisprudentie van de CRvB is gebleken dat er belangrijke redenen kunnen zijn waarom cliënten niet kunnen verhuizen. Hier houden we middels een belangenafweging rekening mee. De uitkomst daarvan kan zijn dat het college het primaat van de verhuizing niet aan een cliënt kan opleggen, en een passende woningaanpassing moet verstrekken, ook als de kosten daarvan hoger zijn dan € 7.500, -.

Bij de belangenafweging worden onderstaande factoren betrokken:

  • 1.

    De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

  • 2.

    Een kostenvergelijking tussen het aanpassen van de woning en verhuizen;

  • 3.

    De beschikbaarheid van de andere woning binnen een medisch aanvaardbare termijn;

  • 4.

    Sociale aspecten zoals:

    • de voorkeur van de cliënt;

    • de binding met de woning en de woonomgeving;

    • de nabijheid van belangrijke voorzieningen;

    • de nabijheid van vrienden, kennissen en familie;

    • mantelzorg

  • 5.

    De werksituatie van de cliënt;

  • 6.

    De verandering in woonlasten;

  • 7.

    Gaat het om een huurwoning of een koopwoning? (Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaak langer te gebruiken).

Lid 3

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Als een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft.

De woningeigenaren zijn dan zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een zogenaamde basisoutillage aan voorzieningen aan of in deze gebouwen.

Lid 4 onder a

Als er sprake is van een belangrijke reden voor de verhuizing kan dit lid buiten toepassing blijven. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de partner van de cliënt kunnen worden gevergd.

Lid 4 onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:3259).

Onder deze bepaling zijn ook begrepen woningaanpassingen die nodig zijn na aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen. De cliënt dient in dergelijke gevallen eerst met het college te overleggen over de (andere) mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning. De aantoonplicht dat er geen geschiktere woningen beschikbaar waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt. Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag om een woningaanpassing afwijzen.

Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een inadequate woning. In dat geval is een afwijzing op grond van lid 5 onder b vanzelfsprekend niet aan de orde.

onder d en e

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Als het een eigen woning betreft, spreekt dat voor zich. In geval van een huurwoning dient de cliënt de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Als een woning wordt gerenoveerd, houdt de cliënt daarbij rekening met huidige en verwachte toekomstige beperkingen.

Bij de toepassing van lid d dient rekening te worden gehouden met de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2182). Daarin is nader uitgewerkt wanneer sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening (zie verder de toelichting bij artikel 4.1 over de algemeen gebruikelijke voorziening). Met toetsing aan deze criteria kan worden vastgesteld of de vervanging daadwerkelijk als ‘algemeen gebruikelijk’ kan worden aangemerkt.

onder f

Bij gemeenschappelijke ruimten geldt dat voorzieningen hier niet geplaatst worden als dit om veiligheids- en uitvoeringstechnische redenen niet verantwoord is.

Artikel 4.13 Woningaanpassing bij verblijf in een instelling

Met bezoekbaar maken wordt bedoeld dat het voor iemand die woonachtig is in een Wlz-instelling mogelijk wordt gemaakt bijvoorbeeld zijn ouderlijk huis te bezoeken. Bij bezoekbaar maken gaat het gewoonlijk om het bereikbaar maken van de woning zelf, de woonkamer en het toilet.

Artikel 4.15 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

In dit artikel zijn de situaties opgenomen waarbij geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen (criteria) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Ingevolge artikel 2.3.5 en artikel 3.1 van de wet is een voorziening passend, veilig, doeltreffend en doelmatig. Daarmee is gewaarborgd dat deze voorziening daadwerkelijk bijdraagt aan de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt en dat de cliënt daarmee zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Of, in het geval van opvang of beschermd wonen, dat de cliënt zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Soms levert een voorziening niet de beoogde bijdrage. De weigeringsgrond kan worden ingezet op basis van een gedegen onderzoek, dat ook helder heeft gemaakt welke voorziening wél passend is.

onder d

Deze bepaling is gebaseerd op de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:2018:2603). Deze uitspraak stelt dat de wet ruimte biedt om van burgers ter verlangen dat ze bij een verhuizing rekening houden met hun beperkingen én met de redelijkerwijs te verwachten progressie daarvan. Maar tot op zekere hoogte. De Raad stelt dat het college niet van een burger kan verlangen om preventief maatregelen te nemen en investeringen te doen. Bijvoorbeeld omdat in de toekomst de gezondheid of psychosociale gesteldheid misschien verslechtert of zich anderszins een situatie kan voordoen waardoor een cliënt maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. Het college dient dit artikel dan ook terughoudend toe te passen en enkel in het kader van woningaanpassingen die redelijkerwijs niet nodig waren geweest.

onder e en f

Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op al eerder verstrekte voorzieningen en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. In dit artikel worden twee uitzonderingssituaties genoemd.

Daarbij geldt ook dat het verstrijken van de afschrijvingstermijn niet automatisch hoeft te leiden tot verstrekking van een nieuwe voorziening na een aanvraag. Als het mogelijk is de voorziening in stand te houden en met instandhoudingskosten nog steeds sprake is van de goedkoopst adequate voorziening dan gaat dit voor op verstrekking van een nieuwe voorziening.

onder g

De wet verplicht het college niet om een maatwerkvoorziening te verstrekken als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding is aangeschaft. Na het zelf (laten) realiseren van (maatwerk)voorzieningen is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie. Dit is dan ook de afwijzingsgrond. Onbekendheid met de regelgeving is geen reden voor verstrekking, dit komt voor rekening en risico van de cliënt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar jurisprudentie bepaald dat deze regel bedoeld is om te voorkomen dat de gemeente voor het blok wordt gezet. Deze bepaling mag echter geen automatisme zijn, er dient te worden afgewogen of er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor deze bepaling niet kan worden gebruikt als afwijzingsgrond. Dat betekent dat indien:

  • binnen de redelijke termijn (een half jaar) de noodzaak voor de maatwerkvoorziening alsnog vastgesteld kan worden; en

  • deze als de goedkoopst adequate voorziening aangemerkt kan worden; en

  • er sprake was van een (zeer) spoedeisende situatie (bijvoorbeeld doordat cliënt niet naar huis kon vanuit ziekenhuis of verpleeginrichting zonder woningaanpassingen), de aanvraag niet kan worden afgewezen.

Als onderzoek door het college door toedoen van de cliënt echter onmogelijk is, is dat voor risico van de cliënt.

onder i

Een behandeling kan voorliggend zijn op een maatwerkvoorziening vanuit de wet. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2019:558). Het gaat in dit lid om behandelingen die noodzakelijk zijn om de Wmo-voorziening op een doelmatige en doeltreffende manier te kunnen verstrekken (zie artikel 3.1, tweede lid van de wet). Daarbij speelt ook de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8, derde lid van de wet. Dit betreft bijvoorbeeld de situatie waarin een cliënt de keuze maakt om niet te starten met een behandeling.

Dit lid is niet van toepassing in situaties waarin de cliënt wel meewerkt, maar het door bijzondere omstandigheden onmogelijk is om te starten met de behandeling. Dan dient het college in het kader van maatwerk (tijdelijk) een andere oplossing te vinden ter ondersteuning van de cliënt.

onder j

In de wet is niet expliciet bepaald dat een cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening indien hij gedurende een bepaalde periode in het buitenland verblijft. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (TK 2013/2014, 33 841, nr. 3 pag 118 en 150 (MvT Wmo 2015)) valt een dergelijk uitgangspunt ook niet af te leiden. Wel geldt hierbij de voorwaarde dat de cliënt ingezetene is van de gemeente die de maatwerkvoorziening verstrekt. Op grond van artikel 1.2.1 (aanhef) van de wet is het ingezetenschap een vereiste voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (zie ECLI:NL:RBDHA:2020:10229).

HOOFDSTUK 5 EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET (pgb)

Artikel 5.1 Algemene voorwaarden voor een pgb

Lid 1

Artikel 2.3.6 van de wet regelt dat een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb biedt cliënten de mogelijkheid naar eigen inzicht een maatwerkvoorziening in te zetten om daarmee de gestelde doelen/ resultaten te behalen. Het biedt de cliënt keuzevrijheid, wat bijdraagt aan de wens om cliënten die een voorziening nodig hebben meer regie over hun eigen leven te geven.

Daarmee is niet gezegd dat er ook altijd recht bestaat op een pgb. In artikel 2.3.6 van de wet staan de voorwaarden opgenomen waar een cliënt aan dient te voldoen. Naar dit artikel wordt verwezen en deze voorwaarden gelden onverkort. Aanvullend worden in artikel 5.3 een aantal concrete situaties benoemd waarbij geen pgb kan worden verstrekt. Zij volgen uit de voorwaarden die de wet aan de verstrekking van een pgb stelt en waarborgen dat hieraan wordt voldaan.

Lid 2

De cliënt die een pgb voor diensten wenst, zal een pgb-plan moeten opstellen op basis van een door het college vastgesteld en aangereikt format pgb-plan. Het kan zijn dat de cliënt zelf al een pgb-plan opstelt om te motiveren waarom hij een pgb wenst. Deze informatie kan de cliënt in het format pgb-plan overnemen.

Het pgb-plan wordt door het college beoordeeld in verband met de aanspraak op een pgb en dient als hulpmiddel bij het toetsen van de pgb-vaardigheid. Dit gebeurt in het pgb-gesprek gedurende het onderzoek na de melding. In het pgb-plan beschrijft de cliënt de motivatie waarom hij een pgb wenst, welke diensten hij met het pgb wil inkopen, hoe de kwaliteit wordt gewaarborgd en welke resultaten daarmee worden bereikt. Het pgb-plan maakt uiteindelijk ook onderdeel uit van de beschikking.

Het college kan vooraf op basis van offertes de kwaliteit van hulpmiddelen, verplaatsingsvoorzieningen of woningaanpassingen genoegzaam vaststellen. De vereiste van het pgb-plan geldt hiervoor niet.

Artikel 5.2 Rechten en plichten budgethouder

Lid 1

Het pgb is bestemd voor de inzet van de in de beschikking opgenomen maatwerkvoorziening. Het pgb is een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens ziekte en vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het kan zijn dat er overige kosten worden gemaakt rondom de voorziening. In dit artikel is bepaald dat de hier genoemde kosten niet uit het pgb betaald kunnen worden.

Lid 2 onder a

Hieronder vallen ook de tussenpersonen zoals pgb-bureaus en administratiekantoren.

Lid 2 onder d

Cliënten mogen zelf bepalen hoe ze het uurtarief besteden via de zorgovereenkomst. Het kan dus wel aan feestdagenuitkeringen of reiskosten besteed worden, maar dan vanuit het pgb-uurtarief.

Lid 2 onder f

Reiskosten die noodzakelijk zijn om tot inzet van de voorziening te komen zijn een onderdeel van het all-in pgb-tarief. Overige reiskosten kunnen nadrukkelijk niet uit het pgb worden betaald.

Lid 5

Vertegenwoordiger

Een cliënt kan zich laten ondersteunen door een pgb-vertegenwoordiger als de cliënt zelf niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit vloeit voort uit artikel 2.3.6, tweede lid van de wet. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij ‘aan een persoonsgebonden budget verbonden taken’ gedacht worden aan bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten en het aansturen van en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen (Tweede kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33841, nr. 3, blz. 38). ‘Op verantwoorde wijze uitvoeren’ betekent ook dat de cliënt in staat is toezicht te houden op de geleverde kwaliteit.

Onder een wettelijke vertegenwoordiger wordt verstaan: curator, bewindvoerder en mentor. Een cliënt kan ook iemand anders machtigen om op te treden als zijn pgb-vertegenwoordiger.

Gemeenten mogen kritisch naar de rol van de vertegenwoordiger kijken. De vertegenwoordiger moet het belang van de cliënt dienen, en geen andere belangen. Zie ook ECLI:NL:CRVB:2019:2803. Om die reden kan de pgb-vertegenwoordiger niet tevens degene zijn die de ondersteuning levert.

Artikel 5.3 Redenen om een pgb te weigeren

Een pgb kan ook worden geweigerd als niet is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 2.3.6 van de wet zijn vastgelegd. Naar dit artikel wordt verwezen en deze voorwaarden gelden onverkort. Aanvullend zijn in artikel 5.3 een aantal concrete situaties benoemd waarbij geen pgb kan worden verstrekt. Zij volgen uit de voorwaarden die de wet aan de verstrekking van een pgb stelt en waarborgen dat hieraan wordt voldaan.

Onder b en c

Budgethouders die te maken krijgen met surseance van betaling, faillissement of schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) moeten dat aan het college melden. Als de budgethouder jonger is dan 18 jaar dan gelden deze eisen voor de ouders of de voogd.

De aanvraag voor een pgb door een persoon die in de Wsnp zit, zal door het college worden afgewezen. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan het college een pgb aan een minderjarige weigeren te verlenen indien op zijn ouders de Wsnp van toepassing is verklaard.

Onder d en e

In een spoedeisende situatie of als een maatwerkvoorziening ambtshalve wordt verstrekt, is een pgb niet passend. Het college kan dan immers niet beoordelen of de cliënt voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2.3.6 van de wet.

Onder h

Het is niet toegestaan een pgb buiten Nederland te besteden. Een uitzondering kan gemaakt worden voor een pgb voor begeleiding als voortzetting van de ondersteuning op vakantie vanuit het pgb door ouders of een persoon uit het sociaal netwerk noodzakelijk is. Er moet altijd eerst toestemming van het college worden gevraagd, alvorens het pgb in het buitenland ingezet kan worden. De kosten van de begeleiding moeten opgevangen worden binnen het verstrekte pgb.

Artikel 5.4 De hoogte van het pgb

In dit artikel zijn de kaders opgenomen waarmee de pgb-tarieven kunnen worden vastgesteld. Het college legt de pgb-tarieven vast in het lokale Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning.

Lid 1

Dit artikel bepaalt de wijze waarop de hoogte van een pgb door het college wordt vastgesteld (zoals verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet). Het betreft de substantiële materiële norm- en kaderstelling, in de vorm van een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van pgb’s, die iedere keer als uitgangspunt genomen wordt. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de cliënt in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken (artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet). Tot maximaal de hoogte van de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6, vijfde lid, aanhef en onder a, van de wet).

Het college is ook bevoegd een lager tarief te hanteren, mits dat tarief de cliënt maar in staat stelt om tijdig de noodzakelijke kwalitatief goede maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken. Een grond om een lager tarief te hanteren zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de maatschappelijke ondersteuning zal worden betrokken van een solistisch (zelfstandig) werkende aanbieder met aanzienlijk lagere overheadkosten dan grotere aanbieders die namens het college de ondersteuning in natura verlenen.

De hoogte van het budget voor diensten wordt gebaseerd op het tarief waarvoor het college (of – daar waar de gemeente lumpsum financiert en voor specifieke voorzieningen geen separate zin-tarieven kent – de gemeenten in de regio) de diensten heeft gecontracteerd. Bij de vaststelling van deze tarieven is rekening gehouden met alle vereisten uit de Algemene Maatregel van Bestuur en jurisprudentie.

In alle gevallen geldt dat als de budgethouder met de zorgverlener een lager tarief overeenkomt, de hoogte van het pgb op basis van dat lagere tarief wordt vastgesteld.

Lid 2

Het college kan de hoogte van het pgb ook vaststellen op basis van een offerte. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de voorziening bereikt moet worden. Hierbij wordt, conform de verordening, uitgegaan van de verschuldigde huurprijs die de gemeente kwijt zou zijn aan de gemeentelijk leverancier.

Woningaanpassing

Bij een pgb voor een woningaanpassing gaat het om de kosten van de door het college goedgekeurde aanpassingen. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de woningaanpassingen bereikt moet worden. Woningaanpassingen kunnen trapliften zijn, maar ook bijvoorbeeld onder meer aanpassingen aan keukens, badkamers, toiletten en de aanpassing van drempels binnen de woning. De hoogte van een pgb ten behoeve van een woningaanpassing wordt vastgesteld aan de hand van het programma van eisen en de tarievenlijst overeengekomen met de door het college gecontracteerde aanbieders dan wel op basis van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.

Bij de eenvoudige, veel voorkomende kleine woningaanpassingen wordt gebruik gemaakt van een standaard tarievenlijst.

Lid 5

Het pgb voor lokaal vervoer kan worden verstrekt als alternatief voor de natura-verstrekking van het collectief vervoer. De hoogte van het pgb voor lokaal vervoer staat vermeld in het gemeentelijk uitvoeringsbesluit Wmo. Het pgb biedt de mogelijkheid op jaarbasis 2.000 kilometer regionaal te reizen op basis van de onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer, zoals deze wordt gehanteerd door de Belastingdienst.

Lid 6 en 7

De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden die beroepsmatig wordt geboden wordt vastgesteld op maximaal 85% van het naturatarief. Aanvullende ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden wordt vastgesteld op basis van maximaal 100% van de reële tarieven zoals die in de omliggende gemeenten worden gehanteerd voor vergelijkbare ondersteuning in natura. Dit tarief is afdoende omdat de met een pgb in te kopen ondersteuning over het algemeen goedkoper is dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten zijn.

Lid 10

Dit onderdeel benadrukt dat het tarief een all-in tarief is. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en ziekte, verzekeringen(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het is dus niet mogelijk om voor deze kosten een aanvullend pgb te ontvangen. De in dit lid genoemde kostenposten zijn opgenomen in de uurtarieven waarop het pgb wordt gebaseerd. Ook overige kosten samenhangend met de ondersteuning moeten uit het pgb worden betaald.

Artikel 5.5 Pgb Informele hulp

Als de cliënt in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget, dan moet gekozen worden uit één van de volgende twee varianten:

  • Ondersteuner uit het sociaal netwerk;

  • Professionele ondersteuner.

Ondersteuner uit het sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 van de wet). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociaal netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is van een relevant diploma.

Deze persoon kan voor het beroepsmatige tarief in aanmerking komen, als in het pgb-plan aangetoond wordt dat de ondersteuning beroepsmatig wordt verleend en de ondersteuner voldoet aan de vereisten voor beroepsmatig (professionele) ondersteuners.

Professionele ondersteuner:

Er is sprake van professionele ondersteuning als de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden, de persoon ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel en de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming aansluiten bij de te leveren diensten voor het pgb en als de professionele ondersteuner in het bezit is van relevante diploma’s en voldoet aan de overige kwaliteitseisen.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE VOOR HET GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN

Inleiding

De gemeente heeft ervoor gekozen aan haar cliënten een eigen bijdrage te vragen voor het gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb. Deze mogelijkheid is opgenomen in de wet.

Voor een aantal voorzieningen geldt het abonnementstarief (ten tijde van de vaststelling van deze verordening bedraagt deze € 20,60 per maand). De maatwerkvoorzieningen opvang, beschermd wonen en het collectief vervoer zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze voorzieningen vindt de berekening van de eigen bijdrage op andere wijze plaats.

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s aangewezen algemene voorzieningen

Lid 1

Voor het gebruik van maatwerkvoorzieningen (zowel in natura als in de vorm van een pgb) en de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen (huishoudelijke ondersteuning, kortdurend verblijf en kortdurende dak- en thuislozenopvang) is de cliënt een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd. Als een cliënt een maatwerkvoorziening in natura heeft aangevraagd en deze is verstrekt door het college, maar de maatwerkvoorziening niet daadwerkelijk gebruikt wordt, moet ook een eigen bijdrage worden betaald.

De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen waarvoor het abonnementstarief geldt, wordt opgelegd en geïnd door het CAK volgens de regels van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Lid 2

De gemeente wijst op grond van artikel 2.1.4 van de wet in de verordening de algemene voorzieningen aan waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is. Binnen de gemeente Haarlem geldt dit voor de algemene voorzieningen huishoudelijke ondersteuning, kortdurend verblijf, kortdurende dak- en thuislozenopvang en noodopvang. Bij deze voorzieningen is sprake van een duurzame hulpverleningsrelatie, zodat is aangesloten bij het bepaalde in artikel 2.1.4, derde lid van de wet. De eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning valt onder het abonnementstarief. Voor de overige algemene voorzieningen wordt in de verordening de hoogte van de bijdrage bepaald.

Artikel 6.3 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorziening

Lid 2

In lid 5 wordt uitvoering gegeven aan artikel 3.8, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor het collectief vervoer. De gemeenteraad kan voor een voorziening voor vervoer de hoogte van de bijdrage in de verordening bepalen, in een dergelijk geval geldt niet het abonnementstarief.

Lid 3

Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een cliënt die jonger is dan 18 jaar mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering voor een woningaanpassing die tot waardevermeerdering van een woning leidt. De bijdrage in de kosten is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen. De kosten worden aan het adres van de wettelijke ouder(s) of verzorger(s) doorberekend.

Lid 5

Alleen het innen van de eigen bijdrage is neergelegd bij de instelling die het verblijf verzorgt.

Artikel 6.4 Berekening bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen of pgb

Lid 1

De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald op grond van de wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daaruit volgt dat de hoogte van de eigen bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten of de aangewezen algemene voorziening (de huishoudelijke ondersteuning, kortdurend verblijf en kortdurende dak- en thuislozenopvang) tezamen gelijk is aan het geldende abonnementstarief. Als een cliënt meerdere van deze voorzieningen gebruikt is de totale eigen bijdrage niet hoger dan € 20,60 per maand (tarief ten tijde van vaststelling van de verordening). Deze kan wijzigen als gevolg van aanpassing van de wet of hierop gebaseerde regelgeving).

Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. De kostprijs van een voorziening is van belang omdat de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening nooit hoger mag zijn dan de kostprijs van de voorziening (zie artikel 2.1.4, zesde lid en artikel 2.1.4a zesde lid van de wet). De gemeente is om deze reden verplicht de wijze van berekening van de kostprijs in de verordening vast te leggen.

De maatwerkvoorzieningen beschermd wonen, maatschappelijke opvang, opvang slachtoffers huiselijk geweld en het collectief vervoer zijn uitgezonderd van het abonnementstarief en vallen ook niet onder de artikelen 2.1.4, zesde lid en 2.1.4a, zesde lid van de wet. De hoogte van de eigen bijdrage voor deze voorzieningen komt op andere wijze tot stand. Artikel 2.1.4a, 7e lid van de wet geeft aan dat voor de bijdragen voor beschermd wonen en opvang regels worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

Lid 7

Er is bij een traplift gekozen voor een gemiddelde prijs per verstrekking omdat er in de praktijk een aanzienlijk verschil is in de kostprijzen van een traplift. De kostprijs is afhankelijk van het aanbod. Soms kan een tweedehands traplift worden gebruikt en soms is alleen een nieuwe traplift geschikt als passende maatwerkvoorziening. Om het voordeel van herverstrekking aan alle cliënten aan wie een traplift wordt verstrekt ten goede te laten komen, wordt uitgegaan van een gemiddelde prijs.

Voor wat betreft de eigen bijdrage leidt het hanteren van een gemiddelde prijs in geen geval tot nadeel voor de cliënt. De kostprijzen van trapliften, ook bij herverstrekking, zijn zo hoog dat deze het abonnementstarief overstijgen. De cliënt is aan eigen bijdrage voor een traplift, ook in combinatie met andere maatwerkvoorzieningen, maximaal het abonnementstarief verschuldigd.

Lid 9

Voor berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening opvang slachtoffers huiselijk geweld wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnormen onder toepassing van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is bepaald dat bij berekening van de hoogte van de eigen bijdrage rekening gehouden dient te worden met de zak- en kleedgeldnorm die jaarlijks wordt vastgesteld en het verschil tussen de zorgtoeslag en de standaardpremie zorgverzekering. Aanvullend houden we rekening met geld voor voeding.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de betaling van de eigen bijdrage voor opvang slachtoffers huiselijk geweld problemen geeft. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin sprake is van dubbele woonlasten. Het college kan op grond van artikel 3.8, derde lid onder g en h van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 besluiten per periode geen eigen bijdrage te vragen. Het gaat dan om situaties waarbij het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt of de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.

Artikel 6.5 Compensatie gebruikskosten

De compensatie voor de kosten van het gebruik van een algemene voorziening is nooit meer dan een kostendekkende –dus niet commerciële- bijdrage. Het gaat hier om een kostenbijdrage die wordt betaald aan de aanbieder van de voorzienig, en niet om de eigen bijdrage zoals geregeld in artikel 6.1 en 6.2.

Instellingen hebben er belang bij de toegang tot hun voorzieningen en activiteiten zo laagdrempelig mogelijk te houden. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij in rekening brengen voor deelname aan hun activiteiten. Deze deelnemersbijdragen zijn kostendekkend en betreffen normale ‘gebruikskosten’ (kopje koffie, drankje, gebruik van biljart, materiaalkosten etc.).

HOOFDSTUK 7 KWALITEIT VAN DE ONDERSTEUNING

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet moeten gemeenten regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. De raad legt in ieder geval de hoofdregel vast in de verordening; detailafspraken kunnen daarnaast desgewenst gemaakt worden via de contracten en afspraken met aanbieders.

De wet maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen in dit artikel uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek (art. 2.5.1. van de wet) en de mogelijkheid om toezicht te laten uitvoeren door de daarvoor aangewezen toezichthouder (art. 6.1.) dragen eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Lid 7

Aanbieders kunnen snel constateren of en hoe de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt wijzigt. Daarom is in dit lid geregeld dat het college met aanbieders afspraken maakt over deze signaleringsfunctie. Na het signaal van de aanbieder kan het college met de cliënt in contact treden en wordt -zo nodig- een (nieuwe) melding van de cliënt ingenomen.

De verplichting voor het college om periodiek heronderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is verstrekt, is neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.

Artikel 7.2 Inkoop en aanbesteding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, van de wet in artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gestelde nadere regels. Dat artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen.

Met de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Reële prijs Wmo 2015’ is aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een nieuw artikel 5.4 toegevoegd. Dit artikel definieert de kostprijselementen van een reële prijs en regelt de plaats van een reële prijs in de aanbestedingsprocedure. Het artikel heeft tot doel dat een gemeente een reële prijs vaststelt voor een Wmo-dienst.

De AMvB bevat geen landelijke kwantitatieve normering van de verschillende kostprijselementen en stelt geen vaste minimumprijs of een prijs die voor alle gemeenten gelijk moet zijn vast. De bevoegdheid hiervoor ligt bij het college. Het college is niet verplicht aan iedere aanbieder de specifieke kostprijs die de aanbieder zelf hanteert te betalen.

Uitvoering

Het college moet tot een reële prijs komen in relatie tot de kwaliteit en deskundigheid die de aanbieder aanbiedt. Dit vraagt om een zorgvuldig proces vanuit de gemeente en openheid vanuit de aanbieders over de kosten die zij maken bij het leveren van een dienst. Het college kan de aanbieders vragen om in hun offertes/ bestek toe te lichten hoe zij invulling geven aan kwaliteits-, deskundigheids-, en continuïteitseisen en normering van de kostprijselementen door de aanbieder.

Verantwoordelijkheid aanbieders

Van aanbieders wordt verwacht dat zij op een reële wijze inschrijven voor de opdracht, daarbij een reële kostprijs hanteren waarmee ze kwalitatief goede hulp of voorzieningen kunnen bieden en handelen in de lijn van goed werkgeverschap en de geldende wet- en regelgeving.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel regelt dat er door het college wordt voorzien in een regeling voor het doen van meldingen en dat de door het college aangestelde toezichthoudend ambtenaar (artikel 6.1 van de wet) deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 7.4 Klachtenregeling

Lid 1

Dit lid is opgenomen om een meer volledig beeld te schetsen van de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Deze bepaling staat al in de wet.

Lid 2

In dit lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Gekozen is om voor alle aangeboden voorzieningen de klachtenregeling bij de aanbieder verplicht te stellen. De gemeente laat de aanbieders vrij hoe de regeling vorm te geven.

In de Memorie van Toelichting staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Dat kan dan bijvoorbeeld gaan over de deskundigheid van een medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder.

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Lid 3

In het derde lid is aangegeven hoe het college de uitvoering van de klachtregeling door aanbieders controleert.

HOOFDSTUK 8 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 8.1 Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening of pgb en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Ter uitvoering van artikel 2.1.3 lid 4 van de wet worden in deze verordening regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het college heeft het recht om de inzet van een maatwerkvoorziening in natura of van een pgb te controleren. Het is aan het college om te bepalen op welke wijze de verantwoording en controle wordt ingericht.

Voorlichting van inwoners over de gevolgen van misbruik van de gemeentelijke ondersteuning in het kader van deze verordening, is een instrument om misbruik te beperken. Te denken valt aan voorlichting over handhavingsacties en de uitkomsten daarvan, de inzet van de sociale recherche en evaluatiemomenten voor verstrekte maatwerkvoorzieningen.

Het college kan daarnaast investeren aan de voorkant door een goede voorlichting over de gewenste maatwerkvoorziening of het pgb. Zie hiervoor artikel 2.1, vierde lid van de verordening. Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. In het geval van pgb zal de nieuwe werkwijze van het toetsen van de pgb-vaardigheid bijdragen aan een rechtmatig en doelmatig gebruik van de maatwerkvoorziening.

Lid 1 onder h

De besteding van het pgb kan door het college worden gecontroleerd. Bij de controle beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen en wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten. Dit is maatwerk: bij de ene cliënt kan dit halfjaarlijks zijn en bij de andere cliënt één maal in de vijf jaar of zelfs helemaal niet.

Artikel 8.2 Intrekken, schorsen, herzien of niet verstrekken van een maatwerkvoorziening, ten behoeve van bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Dit artikel ligt in het verlengde van artikel 8.1. In dit artikel zijn een aantal situaties opgenomen waarbij het college de maatwerkvoorziening of het pgb kan herzien of beëindigen, om te voorkomen dat hier misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt gemaakt. Deze bevoegdheid komt naast de bevoegdheid die het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet heeft.

Artikel 8.3 Maatregelen bij wangedrag, misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.

Artikel 8.4 Opschorting betaling uit het pgb

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2b, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door opschorting kan ruimte worden geboden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Het is aan de SVB om te beslissen om over te gaan tot opschorting. Dit kan echter ook op verzoek van het college, mits dit met toepassing van bij de verordening gestelde regels gebeurt (artikel 2b, zesde lid onder g, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015).

Voor de termijn van dertien weken is gekozen op verzoek van de SVB: een landelijk uniforme regeling komt de praktische uitvoerbaarheid ten goede.

HOOFDSTUK 9 MANTELZORGONDERSTEUNING EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 9.1 Mantelzorgondersteuning

Het college heeft aandacht voor de situatie van de mantelzorger en ziet het belang van goede ondersteuning van de mantelzorger. Er zijn daarom voorzieningen gericht op de mantelzorger. Ook worden afspraken gemaakt met aanbieders van maatwerkvoorzieningen om de positie van de mantelzorger te versterken.

Artikel 9.4 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Inwoners met een inkomen tot het niveau van de Haarlem Pas komen in aanmerking voor de gemeentelijke zorgpolis, op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden de eigen bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning vergoed kan worden.

HOOFDSTUK 10 INSPRAAK EN EVALUATIE

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de gemeente Haarlem is de inspraak zoals bedoeld in artikel 2.1.3 derde lid van de wet en artikel 10.1 van deze Verordening, geregeld via de Participatieraad Gemeente Haarlem. Zie ook de Verordening Participatieraad gemeente Haarlem.

Artikel 10.2 Medezeggenschap bij aanbieders

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin staat dat de gemeente in ieder geval moet bepalen ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten is vereist. Er is voor gekozen alle voorzieningen onder deze regeling te brengen.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Er kunnen omstandigheden zijn die vragen om afwijking van een bepaling in de verordening. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule sporadisch zal voorkomen. Er vindt immers -op basis van artikel 2.3.2 van de wet standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden, en waarbij maatwerk wordt geleverd. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt tot een onbillijke situatie.

Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. De cliënt dient te onderbouwen dat zijn situatie zo bijzonder is, dat een beroep op de hardheidsclausule is gerechtvaardigd.

Artikel 11.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. De daarbij te hanteren index kan per voorziening door het college worden bepaald.


Noot
1

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr 3, p. 34

Noot
2

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr. 34, p. 21

Noot
3

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr 3, p. 34

Noot
4

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr. 34, p. 21

Noot
5

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr. 34, p. 21

Noot
6

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr 3, p. 33

Noot
7

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr. 3, p. 30

Noot
8

Kst. II, 2013–2014, 33 841, nr.3, p. 33 en 34

Noot
9

Kst II, 2013–2014, 33 841, nr. 3, p. 30