Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem houdende regels omtrent de uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024

Geldend van 11-07-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem houdende regels omtrent de uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024

Inleiding

De gemeenteraad heeft ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) de taak een verordening vast te stellen. In de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024 (hierna: Verordening) heeft de gemeenteraad de kaders vastgesteld waarbinnen het college uitvoering geeft aan het raadsbeleid op grond van de Wmo 2015. Het college heeft bij de uitvoering rekening te houden met de kaders in de verordening en met de taken en bevoegdheden die in de Wmo 2015 rechtstreeks aan het college worden verstrekt en de daarbij geldende kaders.

De Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024 (hierna: Uitvoeringsregels) zijn een uitwerking van de aan het college geattribueerde bevoegdheden en van de beleidsruimte die de wetgever en de gemeenteraad aan het college laat. De Uitvoeringsregels bevatten afwegingskaders die gelden bij het inzetten van passende ondersteuning (algemene- en maatwerkvoorzieningen).

Maatwerkvoorzieningen kunnen in de gemeente Haarlem namens het college (in mandaat) worden verstrekt door casemanagers van de gemeente, de Brede Centrale Toegang (BCT), de Blijfgroep en Buurts.

In de verordening en ook in de uitvoeringsregels is een belangrijke rol weggelegd voor het proces om te komen tot een passende oplossing voor problemen die inwoners ondervinden bij zelfredzaamheid en participatie. Bij de afweging over maatwerkvoorzieningen wordt altijd nagegaan wat de mogelijkheden van inwoners zelf zijn (eigen kracht), wat het sociaal netwerk aan ondersteuning kan bieden, of er mogelijkheden zijn op basis van andere wettelijke regelingen en ten slotte of er algemene voorzieningen zijn die een hulpvraag kunnen oplossen. Dit afwegingsproces is waar nodig per voorziening uitgewerkt in de Uitvoeringsregels.

Uitgangspunt daarbij is de persoonlijke situatie van iedere inwoner. Dit betekent dat in de Uitvoeringsregels niet tot in detail is vastgelegd hoe het college in concrete situaties zal handelen. De Uitvoeringsregels bieden in lijn met de principes van de omgekeerde toets ruimte om in te spelen op persoonlijke mogelijkheden en omstandigheden.

afbeelding binnen de regeling

HOOFDSTUK 1 Maatschappelijke ondersteuning

1.1 De visie van de gemeente

Met de decentralisaties in 2015 en het inrichten van de Sociale Wijkteams in 2013 is een start gemaakt met de transformatie in het Sociaal Domein en het bieden van ondersteuning in de leefwereld van de inwoners van Haarlem. In 2022 is de vervolgstap gemaakt richting zo regelarm mogelijk en duurzame ondersteuning aan inwoners. Dat doen we door nog meer ondersteuning laagdrempelig toegankelijk te maken zonder beschikking.

Het primaire doel is dat ‘inwoners prettig samenleven’. Het gaat daarbij om een inclusieve samenleving waarin iedereen mee kan doen, zichzelf kan en mag zijn en oog heeft voor de medemens. Ondersteuning is voor alle inwoners toegankelijk, ongeacht sekse, geloof, herkomst, leeftijd of seksuele voorkeur (inclusief).

Dat doen we door in te zetten op laagdrempelige en herkenbare ondersteuning in de wijken en buurten van Haarlem waar iedereen welkom is. Er is ondersteuning beschikbaar voor alle inwoners bij het redzaam zijn in het dagelijks leven en meedoen in de samenleving. Ondersteuning is dichtbij, laagdrempelig en herkenbaar en sluit aan bij de leefwereld en de mogelijkheden van inwoners en hun omgeving.

De situatie van de inwoner is het vertrekpunt en het beoogde resultaat is leidend. Hierdoor kunnen de oplossingen divers zijn. Het college omarmt het gedachtegoed van Positieve gezondheid en Herstelgericht werken waarin de mogelijkheden en het versterken van de omgeving van mensen centraal staan en niet een probleem of wat men niet kan.

Het college kiest ervoor het dagelijks leven voorop te stellen, ‘het normale’, waarbij iedere inwoner uitdagingen en belemmeringen ervaart. Met deze normalisatie bedoelen we dat afwijkend niet onwenselijk is en dat er alledaagse oplossingen zijn voor alledaagse problemen. Geïndiceerde ondersteuning is de uitzondering en niet de regel. Het gaat erom dat inwoners zich prettig voelen en veerkrachtig zijn, dat zij kunnen omgaan met hun problemen en beperkingen, zich kunnen redden in hun omgeving en kunnen omgaan met tegenslagen in het leven. Soms is daar (tijdelijk) iets extra’s voor nodig, daarvoor is de ondersteuning vanuit de Wmo 2015.

Het college biedt een breed aanbod van ondersteuning, onder meer vanuit de opdracht gewoon in de wijk zoals de sociale basis en wijkteams, aansluitend op regelingen vanuit andere wetten zoals de Jeugdwet en de Participatiewet. Het aanbod is integraal en er wordt vanuit een brede blik gekeken naar vragen en mogelijkheden in de verschillende leefdomeinen, levensfase, gezinssituatie, sociaal netwerk en omgeving gekeken en waar nodig wordt ondersteuning ingezet.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

2.1 Ondersteuning in de wijk

De ondersteuning in de wijk bestaat uit wat inwoners met en voor elkaar doen en de meer professionele, georganiseerde sociale basisvoorzieningen. De ondersteuning in de wijk omvat laagdrempelige ondersteuning en diverse activiteiten voor inwoners. Het gaat bijvoorbeeld om hulp bij het invullen van formulieren, opvoedondersteuning, jongerenwerk, ontmoetingsactiviteiten (dagbesteding), maatjesprojecten, praktische diensten (vervoer, klussen) en waardevol werk. Ondersteuning in de wijk gaat ook over het faciliteren en ondersteunen van inwoners die iets voor een ander willen betekenen zoals inwonersinitiatieven, vrijwilligersg, mantelzorgers, lotgenotencontact en ervaringsdeskundigen. Ondersteuning en activiteiten in de wijk zijn als een algemene voorziening georganiseerd en zijn vrij en zonder beschikking toegankelijk. Ondersteuning in de wijk is dynamisch en de mogelijkheden en activiteiten wijzigen voortdurend.

Het Wijkteam

De Wijkteams bieden een laagdrempelige en fysieke inloop in de leefomgeving van inwoners. De Wijkteams bieden voorzieningen op het gebied van informatie en advies, wegwijs maken in leefomgeving en lokale samenleving en alle vormen van laagdrempelige en vrij toegankelijke vormen van begeleiding; van vinger-aan-de-pols contact tot meer specialistische ondersteuning. Het Wijkteam werkt outreachend en proactief. Ze sluit aan op de kracht van de wijk door gebruik te maken van collectieve voorzieningen en bewonersinitiatieven. Het Wijkteam heeft een toeleidende functie naar de maatwerkvoorzieningen. Ook heeft het een sterke preventieve functie als het gaat om het signaleren van bijvoorbeeld schulden, dreigende dakloosheid of huiselijke geweld. Het Wijkteam zorgt voor een brede vraagverheldering en een opvolgende en samenhangende aanpak. Bewoners vertellen hun verhaal en een oplossing wordt samen met hen en hun omgeving bedacht en uitgevoerd. Uitgangspunt is een integrale aanpak die licht is waar het kan en zwaar is waar nodig.

2.2 Huishoudelijke ondersteuning

2.2.1 Drie algemene voorzieningen

Er zijn drie algemene voorzieningen voor huishoudelijke ondersteuning beschikbaar:

  • a.

    Schoon en leefbaar huis met eigen mogelijkheden: Betreft de doelgroep met een ondersteuningsvraag op het gebied van huishoudelijke taken waarbij de cliënt en/of het eigen netwerk in staat is zelf deels huishoudelijke taken uit te voeren. Conform het HHM normenkader is er ruimte om 30 minuten of meer van de basisnorm voor een schoon en leefbaar huis (125 minuten) af te wijken wanneer er sprake is van eigen mogelijkheden van de cliënt of diens netwerk. Op basis van jarenlange ervaring in die groep, bedraagt de inzet 3 uur huishoudelijke ondersteuning per twee weken (of 1,5 uur ondersteuning per week).

  • b.

    Schoon en leefbaar huis: Er is sprake van een ondersteuningsvraag op het gebied van huishoudelijke taken. De inzet bedraagt 2 uur en 5 minuten ondersteuning per week.

  • c.

    Schoon en leefbaar huis en wasverzorging: Er is sprake van een ondersteuningsvraag op het gebied van huishoudelijke taken en de wasverzorging (gebaseerd op tweepersoonshuishouden). De inzet bedraagt 2 uur en 48 minuten ondersteuning per week.

2.2.2 Eigen kracht en/of gebruikelijke hulp

Er kan een probleem bij het voeren van een huishouden ontstaan doordat de inwoner die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. Deze taken komen dat terecht bij huisgenoten. Het college gaat ervanuit dat zowel jonge als volwassen huisgenoten een bijdrage leveren aan het huishouden en taken (tijdelijk) over kunnen nemen. In bijlage 1 is uitgewerkt welke hulp het college verwacht van huisgenoten.

2.3 Kortdurende opvang dak- en thuisloze personen, en noodopvang Haarlemse zelfredzame personen

2.3.1 Kortdurende opvang dak- en thuisloze personen

Kortdurende dak- en thuislozen opvang is opvang voor feitelijk dakloze personen uit IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer, die beperkt zelfredzaam zijn op meerdere leefgebieden.

Kortdurende opvang is tijdelijk en gericht op het werken aan een uitstroomperspectief. Als de kans op herstel groter is in een andere regio of gemeente, dan wordt die (centrum)gemeente volgens het convenant landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang verzocht om opvang te bieden. Hierbij organiseert Haarlem een warme overdracht.

De verblijfsduur in de kortdurende opvang voor rechthebbende dak- en thuisloze personen is in beginsel drie maanden. Het verblijf kan worden verlengd indien:

  • -

    er ondanks inspanningen van de dakloze persoon nog geen sprake is van een uitstroomplek; of

  • -

    het ondanks inspanningen van de dakloze persoon nog niet gelukt is om basiszaken op te starten; of

  • -

    als de dakloze persoon nog in afwachting is van een besluit op een aanvraag voor beschermd wonen of op de wachtlijst voor beschermd wonen staat. In het laatste geval kan ter overbrugging begeleiding beschermd wonen ingezet worden op een opvanglocatie, waaronder de locatie(s) waar kortdurende opvang geboden wordt.

Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de kortdurende opvang:

  • -

    werkt de dakloze persoon actief mee aan het organiseren van - en accepteert - alternatieve verblijf- of woonoplossingen die voorzien in het beëindigen van dakloosheid. Waaronder indien mogelijk verblijf in eigen netwerk of woonoplossingen buiten de regio, bijvoorbeeld door zich in te schrijven in tenminste drie regio’s naar keuze waar de wachttijd niet langer is dan twee jaar en daar wekelijks op minimaal drie woningen te reageren;

  • -

    werkt de dakloze persoon mee aan het onderzoek om zijn/haar ondersteuningsbehoefte te kunnen bepalen;

  • -

    geeft de dakloze persoon inzicht in de eigen financiële situatie;

  • -

    werkt de dakloze persoon actief mee aan het op orde krijgen van basiszaken als een inkomen, uitkering, verzekeringen, herstel van netwerk;

  • -

    betaalt de dakloze persoon de eigen bijdrage;

  • -

    houdt de dakloze persoon zich aan de huisregels van de locatie; en

  • -

    weigert de dakloze persoon geen woning waarop is gereageerd. Het weigeren van de woning heeft tot gevolg dat de desbetreffende persoon geen toegang meer heeft tot de opvang.

Bij de opvang van dakloze personen wordt bij plaatsing in de opvanglocaties, een onderscheid gemaakt in volwassenen, gezinnen met kinderen, en jongvolwassenen:

  • a.

    Dakloze volwassenen: Cliënten van 23 jaar of ouder die dakloos zijn.

  • b.

    Dakloze gezinnen met kinderen: Dakloze gezinnen met één of twee meerderjarige ouders met één of meer minderjarige kinderen.

  • c.

    Dakloze jongvolwassenen: Dit zijn dakloze jongeren van 18 tot 23 jaar.

2.3.2 Noodopvang dakloze Haarlemse alleenstaande personen en gezinnen

De noodopvang is bedoeld voor alleenstaande personen en gezinnen die minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland wonen en minimaal twee jaar voorafgaand aan de dakloosheid woonachtig zijn geweest in Haarlem (dit blijkt uit de registratie in de Basisregistratie Personen). Deze personen hebben hoofdzakelijk een ondersteuningsvraag op het gebied van huisvesting, waarvoor zij tijdelijk geen alternatief hebben. Het doel van de noodopvang is dat betrokkenen en hun eventuele (minderjarige) kinderen een plek hebben van waaruit zij een oplossing voor hun woonprobleem kunnen zoeken. Zij ontvangen ondersteuning uitgaande van hun zelfredzaamheid, gericht op uitstroom. Deze opvang is buiten wettelijk begunstigend bedoeld. Dit betekent dat het college op basis van de wet geen verplichting heeft om opvang te bieden, maar die wel biedt aan personen die voldoen aan de onderstaande voorwaarden. Niet de wet maar het beleid van het college dient als toetsingskader.

Noodopvang voor zelfredzame dakloze Haarlemse personen wordt kortdurend voor drie maanden geboden. Twee maanden na binnenkomst vindt er een evaluatie plaats. Als er voldoende is meegewerkt aan uitstroom maar er nog geen sprake is van een passende uitstroomplek, dan kan iemand langer opgevangen worden. Als de alleenstaande volwassene of het gezin niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject gericht op uitstroom, dan wordt iemand niet meer opgevangen.

Voorwaarden voor het gebruik maken van de noodopvang voor zelfredzame Haarlemse personen:

  • -

    betrokkenen wonen minimaal drie jaar rechtmatig in Nederland;

  • -

    uit de basisregistratie personen blijkt dat de volwassene of het gezin in de drie jaar voorafgaand aan de dakloosheid minimaal twee jaar woonachtig waren in Haarlem;

  • -

    er is sprake van dakloosheid, waarbij er geen oplossing is in eigen netwerk, en betrokkene(n) kan/kunnen niet op andere wijze zelf in eigen onderdak voorzien; en

  • -

    er is geen andere oplossing mogelijk zoals Onder de Pannen, Tijdelijk onder Dak, etc.

Gedurende het verblijf in de noodopvang gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    de volwassene/het gezin schrijft zich in bij woonservice en reageert wekelijks op maximaal kansrijke woningen;

  • -

    de volwassene/het gezin schrijft zich - gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Haarlem - in bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s (waar de wachttijd niet langer dan twee jaar is), en reageert iedere week via al deze sites aantoonbaar op minimaal 6 woningen;

  • -

    de volwassene/het gezin schrijft zich in bij ten minste twee vastgoedbeschermers, om aanspraak te kunnen maken op een tijdelijke (antikraak) woning;

  • -

    de volwassene/het gezin met een vermogen boven de wettelijke sociale huurgrens schrijft elke week minimaal 3 makelaars aan en schrijven zich in bij minimaal 4 platforms voor vrije sectorwoningen en reageert op minimaal 4 woningen per week;

  • -

    de volwassene/het gezin betaalt de eigen bijdrage; en

  • -

    de volwassene/het gezin houdt zich aan de huisregels van de locatie.

  • -

    de volwassene/het gezin laat het een dag van tevoren weten als zij de volgende nacht/nachten geen gebruik maken van hun slaapplek.

  • -

    de volwassene/het gezin weigert geen passende woning. Het weigeren van de woning heeft tot gevolg dat de desbetreffende persoon geen toegang meer heeft tot de opvang;

  • -

    de volwassene/het gezin werkt mee aan overplaatsing binnen de opvangketen of daarbuiten, bijvoorbeeld wanneer de gemeente (of een daartoe gemandateerde instelling) een andere locatie of tijdelijke verblijfsmogelijkheid aanbiedt, of wanneer uit onderzoek blijkt dat behandeling noodzakelijk is of een andere voorziening voorliggend is.

Dak- en thuisloze personen die buiten slapen of geen gebruik willen maken van de opvang, kunnen trajectbegeleiding ontvangen vanuit Vangnet en Advies van de GGD, tenzij al een andere ketenpartner begeleiding/behandeling biedt.

2.3.3 Winternoodopvang

Gedurende de periode van 1 december tot 1 april zijn er jaarlijks extra bedden beschikbaar (Winternoodopvang fase I).

In geval van extreme koude (een gevoelstemperatuur beneden de -10) zijn er extra bedden beschikbaar. Bij fase II worden dakloze personen die buiten slapen actief benaderd om gebruik te maken van de opvang.

Voor de winternoodopvang gelden dezelfde voorwaarden als voor de kortdurende opvang dak- en thuisloze personen. Voor winternoodopvang fase 2 wordt echter geen eigen bijdrage gevraagd.

2.4 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is bedoeld voor inwoners met een beperking als gevolg van het ouder worden, psychosociale of psychiatrische problematiek, een verstandelijke beperking of een lichamelijke/zintuigelijke beperking of chronische ziekte. Bij kortdurend verblijf wordt de inwoner in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden om de mantelzorger kortdurend te ontlasten. Het verblijf wordt in de regel geboden gedurende een korte, vooraf bepaalde, periode. De omvang en frequentie van kortdurend verblijf is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner en zijn mantelzorger. Het verblijf kan worden geboden voor een periode van in beginsel maximaal drie etmalen per week. Voor kortdurend verblijf geldt een totaal van 36 etmalen per inwoner per jaar. Hier kan maatwerk geleverd worden door etmalen achtereen toe te staan, indien dit vanwege langdurige afwezigheid van de mantelzorger noodzakelijk is tot maximaal 21 etmalen aaneengeschakeld.

Tijdens het kortdurend verblijf wordt voorzien in de basale/dagelijkse levensbehoeften van de inwoner en wordt ondersteuning geboden bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Waar gewenst en mogelijk wordt de inwoner vanuit het kortdurend verblijf in de gelegenheid gesteld om gebruik te blijven maken van eventuele andere activiteiten en ondersteuning.

Wanneer dat noodzakelijk is, wordt ondersteuning en/of toezicht geboden die is gericht op verzorging, fysieke ondersteuning ter voorkoming van bijvoorbeeld vallen en/of het voorkomen van escalatie van eventuele gedragsproblemen.

De aanleiding om van kortdurend verblijf gebruik te maken is verschillend. Het kan zijn vanwege een acute of spoed situatie. Bijvoorbeeld omdat de mantelzorger plotseling is uitgevallen vanwege een ziekte. Of het is gepland, bijvoorbeeld omdat de mantelzorger een operatie moet ondergaan, op vakantie gaat of een moment neemt om op adem te komen en zijn/haar noodzakelijke rust krijgt. Bij het kortdurend verblijf wordt er onderscheid gemaakt tussen:

  • Geplande logeerzorg. Dit wordt ruim van tevoren aangevraagd, bijvoorbeeld omdat de mantelzorger dan op vakantie wil of tijd voor zichzelf nodig heeft.

  • Ongeplande logeerzorg

    • o

      Spoed. Dit betekent logeeropvang binnen 2 weken, bijvoorbeeld vanwege een operatie van de mantelzorger op korte termijn.

    • o

      Acuut. Dit betekent per direct omdat de mantelzorger plotseling ‘uitvalt’.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

3.1 Maatwerkvoorziening aanvullende ondersteuning

Aanvullende ondersteuning is een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding en groepsbegeleiding, waarbij er (tijdelijk) meer expertise of een zwaardere vorm van ondersteuning nodig is om samen met de inwoner de opgestelde doelen en resultaten te behalen dan kan worden geboden vanuit de algemene voorziening. De doelen en resultaten staan beschreven in het met de inwoner opgestelde ondersteuningsplan. Om te komen tot invulling van het trajectplan vindt het onderzoek plaats als bedoeld on artikel 2.3.2 van de wet.

3.1.1 Resultaten van aanvullende ondersteuning

Het resultaat van aanvullende ondersteuning kan onder andere zijn dat:

  • a)

    een inwoner zoveel mogelijk (weer) mee kan doen en/of redzaam is, eventueel samen met het eigen netwerk;

  • b)

    een inwoner om kan gaan met zijn of haar beperking of belemmering, het eigen netwerk weer bereikbaar is, de inwoner weer actief kan zijn, inzet vanuit de omgeving mogelijk is en/of de omgeving kan worden ontlast.

3.1.2 Afwegingskader aanvullende ondersteuning

Onderstaand afwegingskader is bedoeld als ondersteuning bij de afweging op welke manier de inwoner passende ondersteuning geboden kan worden.

  • 1.

    Vaststellen wat de hulpvraag is. Breng dit in kaart. Voor zover dit nodig is worden hiervoor specifieke deskundige(n) ingeschakeld.

  • 2.

    Vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. De uitkomsten van dit onderzoek worden vastgelegd in het onderzoeksverslag.

  • 3.

    Vaststellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. De invulling van de ondersteuningsbehoefte wordt vastgestelde in overleg met de betrokkene.

  • 4.

    Onderzoeken of en in hoeverre eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk, leefomgeving en voorliggende (algemene) voorzieningen en/of uit andere wetten de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. In dit kader wordt met alle betrokkenen onderzocht wat de eigen kracht van de melder (het netwerk en de leefomgeving) is en wat er eerst nodig is om deze te versterken.

  • 5.

    Slechts voor zover de mogelijkheden onder punt 4 ontoereikend zijn, is een maatwerkvoorziening Aanvullende ondersteuning een passende oplossing. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist kan een specifiek deskundig oordeel en advies toegevoegd worden. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een onderzoeksverslag en men bespreekt de uitkomsten van het onderzoek met de betrokkene. De mogelijkheid om een aanvraag voor de (mogelijke) maatwerkvoorziening Aanvullende ondersteuning wordt met de betrokkene besproken.

In de volgende situaties wordt een aparte beschikking voor aanvullende ondersteuning door het college afgegeven:

  • a)

    als een inwoner erom vraagt;

  • b)

    bij afwijzing van een maatwerkvoorziening aanvullende ondersteuning;

  • c)

    als een inwoner tegen de geboden voorziening in bezwaar wil gaan of het niet eens is met inhoud van het ondersteuningsplan;

  • d)

    bij inzet van een persoonsgebonden budget (pgb).

Het ondertekende ondersteuningsplan is de basis voor deze beschikking en wordt als bijlage bij de beschikking toegevoegd.

3.2 Maatwerkvoorziening Beschermd wonen

De gemeente Haarlem is tot invoering van de Wet woonplaatsbeginsel beschermd wonen, als centrumgemeente namens de regio Haarlemmermeer (gemeente Haarlemmermeer), regio IJmond (gemeenten: Beverwijk, Heemskerk en Velsen) en de regio Zuid-Kennemerland (gemeenten: Bloemendaal, Haarlem, Heemstede en Zandvoort) verantwoordelijk voor het organiseren van beschermd wonen.

Voor de uitvoering van het beschermd wonen heeft de regio het Gemeenschappelijke Orgaan Beschermd Wonen (GO BW) opgericht. Via het GO BW zijn de gemeenten in de regio gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het beschermd wonen. Onderdeel van het GO BW is dat (op termijn) onderdelen van het BW uitgevoerd gaan worden door de individuele gemeenten.

3.2.1 Aanbod maatwerkvoorzieningen beschermd wonen binnen de regio

De volgende maatwerkvoorzieningen voor beschermd wonen kunnen worden verstrekt:

  • a.

    Beschermd Thuis

  • Het uitgangspunt bij Beschermd Thuis is dat mensen zoveel mogelijk in eigen omgeving worden ondersteund. De ondersteuning wordt geboden in de vorm van begeleiding.

  • De begeleiding richt zich op het individu en op de ondersteuning in het behalen van persoonlijke doelstellingen. Bij de start wordt een ondersteuningsplan opgesteld dat de inwoner hierbij houvast biedt. Het ondersteuningsplan is een dynamisch document. De inhoud kan steeds wijzigen. Zowel de inwoner als de begeleider kunnen gedurende het traject wijzigingen in het ondersteuningsplan opnemen.

  • De doelstellingen zijn gericht op: het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen. Inclusie, volwaardig burgerschap, participatie, zelfredzaamheid en informele steun in de lokale omgeving zijn belangrijke uitgangspunten. Er is aandacht voor verbinding met de wijk, opbouwen van een netwerk en het voorkomen van escalatie of afglijden naar intensievere ondersteuning.

  • De begeleider van de cliënt coördineert samen met de cliënt de hulpverlening die wordt ingezet rondom een cliënt, organiseert gesprekken met andere disciplines en zorgt voor afstemming tussen de betrokkenen. Hierbij behoudt de cliënt zoveel mogelijk zelf de regie.

  • b.

    Beschermd Wonen (met verblijf)

  • De ondersteuning binnen Beschermd Wonen wordt geboden in de vorm van onderdak, individuele begeleiding (zoals hierboven beschreven) en daarnaast woonbegeleiding op de locatie van een aanbieder. Het gaat bij beschermd wonen om verblijf in een intramurale setting.

3.2.2 Aanbod buiten de regio

Het is mogelijk dat er geen passend aanbod beschermd wonen (bijvoorbeeld crisisplek of een specifieke ondersteuning) aanwezig is binnen de regio. Het college neemt in die situaties een besluit over een (tijdelijk) passend alternatief als maatwerkoplossing voor beschermd wonen.

3.2.3 Afwegingscriteria beschermd wonen en beschermd thuis

Om in aanmerking te komen voor één van de maatwerkvoorzieningen binnen Beschermd Wonen, moet een cliënt voldoen aan onderstaande voorwaarden.

Algemene kenmerken

In aanvulling op het bepaalde in de verordening komen inwoners van de regio Kennemerland (bestaande uit de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort), óf personen die een sterke regionale binding hebben met deze regio, óf personen die gegronde en aanwijsbare redenen hebben om buiten de regio van herkomst Beschermd te willen gaan Wonen, in aanmerking voor beschermd wonen of beschermd thuis indien:

  • a.

    de cliënt is gediagnostiseerd met psychische/psychosociale problemen en/of een licht verstandelijke beperking (LVB) en met beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • b.

    dit noodzakelijk is om de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt te versterken, om het psychisch en psychosociaal functioneren en het weer zelfstandig wonen te verbeteren en om deel te nemen aan de maatschappij;

  • c.

    de indicatie voor Beschermd Thuis/ Beschermd Wonen een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van een cliënt en zal bijdragen aan het:

    • a.

      versterken van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie,

    • b.

      het psychisch of psychosociaal functioneren,

    • c.

      voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • d.

    de cliënt met behulp van ondersteuning van de aanbieder werkt aan doelen gericht op (weer) zo zelfstandig mogelijk te gaan wonen, al dan niet met behulp van voorzieningen zoals extramurale begeleiding;

  • e.

    de cliënt behoefte heeft aan de begeleiding die geboden wordt. Er is geen sprake van bemoeizorg. De begeleiding draagt bij aan de ontwikkeling van een cliënt richting zelfstandig wonen; en

  • f.

    de cliënt de begeleiding die geboden wordt accepteert en gemotiveerd is om de doelen te behalen die nagestreefd worden met behulp van de begeleiding. Zonder deze motivatie en acceptatie is er sprake van bemoeizorg en kan er geen maatwerkvoorziening beschermd Wonen of beschermd thuis worden vastgesteld.

Op basis van het onderzoek kijkt de casemanager samen met de cliënt naar de best passende aanbieder. Voor de gecontracteerde aanbieders geldt een gezamenlijke plaatsingsplicht.

3.2.4 Voorliggende voorzieningen en redenen om beschermd wonen of beschermd thuis te weigeren

Er zijn redenen om geen maatwerkvoorziening Beschermd Thuis/ Beschermd Wonen toe te kennen. Dat kan te maken hebben met contra-indicaties of voorliggende voorzieningen waarvan eerst gebruik moet worden gemaakt. Hieronder zijn deze redenen omschreven.

Een cliënt komt niet in aanmerking voor een indicatie Beschermd Thuis/ Beschermd Wonen wanneer:

  • a.

    een cliënt in staat is om zich in een eigen woning te handhaven met voldoende ambulante begeleiding (lokale Wmo) en/of ambulante behandeling;

  • b.

    er nog onvoldoende gebruik is gemaakt van voorliggende voorzieningen, in de gemeente van herkomst, bijvoorbeeld wanneer een cliënt nog nooit ambulante begeleiding heeft ontvangen of te weinig om de ondersteuningsvraag te kunnen beantwoorden;

  • c.

    de cliënt slachtoffer is van mensenhandel en/of van mishandeling. In dat geval verwijst de politie naar Veilig Thuis, de vrouwenopvang of de regionaal coördinator mensenhandel. De opvang van slachtoffers van mensenhandel is landelijk geregeld. Slachtoffers van huiselijk geweld kunnen in eerste instantie terecht bij Veilig Thuis Kennemerland om daar verdere ondersteuning te krijgen;

  • d.

    er sprake is van ernstige gedragsproblematiek tijdens de onderzoeksperiode die kan leiden tot ontwrichting of extreme overlast op een locatie voor Beschermd Wonen. Indien de inwoner niet meewerkt aan het onderzoek kan de mate van motivatie niet worden vastgesteld tijdens het onderzoek;

  • e.

    de cliënt in crisis is als gevolg van een psychiatrische decompensatie. Dan is behandeling vanuit de Zvw voorliggend;

  • f.

    de cliënt dakloos is. Als cliënt dakloos is en niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd in dit afwegingskader, wordt nagegaan of een opvangvoorziening passend is;

  • g.

    de client een justitiële titel opgelegd heeft gekregen én een forensische indicatie heeft om te kunnen verblijven in een beschermende woonvorm. In dat geval is de indicatie en plaatsing de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie & Veiligheid; of

  • h.

    het CIZ een indicatie voor de Wlz heeft afgegeven. In dat geval is het aan het Zorgkantoor om de ondersteuning te organiseren.

3.2.5 Voorrang bij plaatsing

Op grond van een crisissituatie kan het college voorrang geven bij plaatsing op de wachtlijst van een aanbieder voor beschermd wonen.

3.2.6 Voorwaarden bij gebruik van Beschermd Thuis/ Beschermd Wonen

Aan het gebruik van de voorziening Beschermd Thuis/ Beschermd Wonen zijn voor de cliënt de volgende voorwaarden verbonden:

  • a.

    Een cliënt kan een passende plek Beschermd Wonen in principe niet weigeren. Als een cliënt tweemaal een aangeboden passende plek weigert dan meldt de aanbieder dat bij het college. Het college kan het besluit waarin de maatwerkvoorziening wordt verstrekt dan intrekken;

  • b.

    De cliënt moet zich houden aan de huisregels die gelden bij de aanbieder;

  • c.

    De cliënt werkt naar eigen kunnen optimaal mee aan het zo snel mogelijk weer op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving;

  • d.

    De cliënt werkt mee aan een noodzakelijke verhuizing naar een andere locatie of aanbieder; en

  • e.

    De cliënt betaalt de eigen bijdrage behorende bij de indicatie.

3.3 Maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning

De aard, frequentie en vorm van de inzet van de huishoudelijke ondersteuning wordt door het college in overleg met de cliënt vastgesteld. Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM wordt als richtlijn gehanteerd om de omvang van de huishoudelijke ondersteuning te bepalen. Het college legt de gemaakte onderzoeksresultaten en afspraken vast in het onderzoeksverslag dat op basis van het gesprek met de cliënt tot stand is gekomen.

In de beschikking geeft het college ook de omvang aan van de in te zetten ondersteuning. Er zijn 2 vormen te onderscheiden:

  • 1.

    Huishoudelijke ondersteuning ten behoeve van een schoon en leefbaar huis waarbij meer ondersteuning nodig is dan in de gemiddelde cliëntsituatie (zoals opgenomen in de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning) en/of waarbij sprake is van verminderde regie.

  • 2.

    Huishoudelijke ondersteuning ten behoeve van een schoon en leefbaar huis voor cliënten met zware en/of complexe problematiek. Vanwege zware en/of complexe problematiek is sprake van geen of sterk verminderde eigen regie over het huishouden. Het gaat vaak om een combinatie van bijvoorbeeld verminderde sociale redzaamheid, gedragsproblemen (zoals bijvoorbeeld: dwangmatig, manipulatief, verbaal-agressief, zelfbeschadigend, grensoverschrijdend) en/of een psychische/ psychiatrische aandoening.

3.3.1 Grote schoonmaak

Onderdeel van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan een grote schoonmaak zijn, zodat hierna de reguliere inzet van de huishoudelijke ondersteuning kan starten. Als er echter sprake is van een zeer zwaar vervuild of achterstallig huishouden en hierdoor brandgevaar en/of gevaar voor de volksgezondheid ontstaat, dan wordt de Gemeentelijke gezondheidsdienst (hierna: GGD) hiervoor ingeschakeld. Een grote schoonmaak wordt in de regel eenmalig ingezet.

3.3.2 Resultaten huishoudelijke ondersteuning

Onderstaand wordt beschreven op welke wijze een afweging gemaakt kan worden over de inzet van huishoudelijke ondersteuning. Huishoudelijke ondersteuning is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

het schoon en leefbaar houden van de woning;

het beschikken over schone en draagbare kleding;

het beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

het thuis kunnen zorgen voor de minderjarige kinderen;

het organiseren van het huishouden.

3.3.3 Eigen kracht en/of gebruikelijke hulp

Er kan een probleem bij het voeren van een huishouden ontstaan doordat de inwoner die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. Deze taken komen dat terecht bij huisgenoten. Het college gaat ervanuit dat zowel jonge als volwassen huisgenoten een bijdrage leveren aan het huishouden en taken (tijdelijk) over kunnen nemen. In bijlage 1 is uitgewerkt welke hulp het college verwacht van huisgenoten.

3.3.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals stofzuigers, vaatwasmachines, wasmachines en drogers. Deze worden in het kader van de Wmo niet verstrekt. Daarnaast zijn onder meer de volgende diensten algemeen gebruikelijk tenzij is aangetoond dat deze niet vanuit het een inkomen op minimumniveau kunnen worden bekostigd:

maaltijddiensten,

boodschappendiensten,

3.3.5 Andere voorzieningen

Onderstaande andere (wettelijke) regelingen gaan voor op (delen van) huishoudelijke ondersteuning via de Wmo:

  • Voor-, tussen- en naschoolse opvang. Basisscholen zijn verplicht om voor- en naschoolse opvang aan te bieden.

  • Kinderopvangtoeslag en kinderopvang. Kinderopvang is beschikbaar voor kinderen van 0 tot 4 jaar.

  • Bij een Wlz-indicatie van thuiswonenden valt huishoudelijke ondersteuning onder de Wlz. Bij een meerpersoonshuishouden, waarbij iemand als thuiswonende een Wlz-indicatie heeft, zal bekeken moeten worden of de hulp die vanuit de Wlz wordt geleverd voldoende is om alle noodzakelijke activiteiten te kunnen uitvoeren. Mocht blijken dat dit onvoldoende is, dan kan de Wmo de hulp aanvullen.

3.3.6 Normenkader huishoudelijke ondersteuning

De algemene en maatwerkvoorzieningen voor huishoudelijke ondersteuning zijn gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning juni 2019. Bij toepassing van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning juni 2019 gelden de volgende uitgangspunten:

Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

De voorziening ‘schoon en leefbaar huis’ heeft betrekking op een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Overige vertrekken en het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) vallen niet onder deze voorziening.

3.4 Maatwerkvoorziening Woningaanpassing

De maatwerkvoorziening woningaanpassing kan drie soorten voorzieningen betreffen: losse woonvoorzieningen, aanpassen van de woning en het verhuizen naar een andere, beter passende woning.

Deze paragraaf beschrijft de voorzieningen die voorliggend zijn op de maatwerkvoorziening. Als deze voorzieningen een passende bijdrage leveren aan de ondersteuningsvraag, dan gaan deze voor op de maatwerkvoorziening.

De inwoner gaat na of hij het woonprobleem zelf kan oplossen door gebruik te maken van algemene voorzieningen in de Wijk. Het Wijkteam kan hierbij behulpzaam zijn. Er zijn diverse voorzieningen aanwezig, zoals diensten in en om de woning, regelingen voor senioren om van een grotere naar een kleinere woning te verhuizen en de inzet van vrijwilligers via woondiensten. Voor woningeigenaren kan de Blijverslening een goede oplossing zijn, met name als het gaat om duurdere woningaanpassingen.

Tegelijkertijd staat de eigen verantwoordelijkheid en de eigen kracht van de bewoner centraal in het beleid. Iedere bewoner is namelijk zelf verantwoordelijk om een woning te zoeken die met zijn of haar beperkingen geschikt is om in te wonen en zal hiervoor tijdig zelf maatregelen moeten treffen.

Als een woningaanpassing in een huurwoning noodzakelijk is en de bewoner zich bij de woningcorporatie of de gemeente meldt, dient bekeken te worden wie verantwoordelijk is voor het realiseren van een noodzakelijke woningaanpassing. Er dient rekening gehouden te worden met de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de bewoner, de afspraken in het huurcontract over aanpassingen in de woning over bijvoorbeeld zelf aangebrachte voorzieningen in de woning, de veiligheid van medebewoners en de wet- en regelgeving.

Voor losse woonvoorzieningen en woningaanpassingen kan de inwoner zelf voorzieningen aanschaffen die als algemeen gebruikelijk beschouwd worden. Het gaat dan om voorzieningen die bijvoorbeeld verkrijgbaar zijn in de bouwmarkt of in andere (web)winkels. De voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking en de voorziening is ook aan te schaffen voor een persoon met een minimuminkomen. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn wandbeugels, douchestoelen, verhoogde toiletpotten en drempelhulpen.

Ook aanpassingen of onderhoud dat voor rekening van de verhuurder komt op grond van het huurcontract of op grond van garantiebepalingen bij nieuwbouw, zijn voorliggend op een maatwerkvoorziening.

3.4.1. Uitvoering maatwerkvoorziening Woningaanpassingen

Normaal gebruik van de woning

Een woonvoorziening wordt verstrekt om 'normaal gebruik’ van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties met onder andere de volgende resultaten:

  • a.

    slapen, eten en zoveel mogelijk zelf de lichaamsreiniging en toiletgang uitvoeren;

  • b.

    zelf verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

  • c.

    koken en het gebruiken van de keuken;

  • d.

    normale verplaatsingen in en om de woning;

  • e.

    toegang tot de woning;

  • f.

    (spelende) kinderen zijn veilig in de woning, rekening houdend met redelijkerwijs te vragen oppasmaatregelen van ouders.

3.4.2 Losse woonvoorzieningen

Onder losse woonvoorzieningen worden onder meer verstaan: toiletstoelen, drempelhulpen en verrijdbare tilliften.

3.4.3 Woningaanpassing

Het plaatsen van trapliften, het aanhelen van drempels, het aanpassen van een badkamer en het aanpassen van en keuken zijn voorbeelden van woningaanpassingen.

Een aanpassing wordt aangebracht aan de woning:

  • a)

    waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering is aanpassingen voor een kind van gescheiden ouders in het kader van co-ouderschap; en

  • b)

    wanneer de ondervonden problemen niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen. Een voorbeeld is een onbestraat pad naar de voordeur of in de achtertuin. Dit zal eerst verhard moeten worden door de inwoner zelf; en

  • c)

    de kosten van de woningaanpassing lager liggen dan € 7.500, -. Boven € 7.500,- - kan uitsluitend aangepast worden, als er belangrijke redenen zijn die zich verzetten tegen een verhuizing; en

  • d)

    de woning langdurig geschikt gemaakt kan worden.

Kwaliteitsniveau woningaanpassingen:

Voor het kwaliteitsniveau van de woningaanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het actuele Bouwbesluit en bij wat gangbaar is in de sociale woningbouw. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij een badkameraanpassing eenvoudige standaard witte tegels gebruikt zullen worden in plaats van duurdere tegels in groter formaat of andere kleuren. De woning dient na de woningaanpassing(en) ook geschikt te zijn voor gebruik in de toekomst. Er zal dus ook rekening gehouden moeten worden met toekomstige lichamelijke en cognitieve beperkingen conform de leeftijdsfase van inwoners, die te verwachten zijn.

3.4.4 Verhuisvoorziening

Indien een verhuizing niet in eigen kracht opgelost kan worden, een woning niet aangepast kan worden of de geraamde kosten van de woningaanpassing hoger dan € 7.500, - zijn én er geen redenen zijn die zich verzetten tegen een verhuizing, dan zal het college een verhuizing faciliteren. De cliënt krijgt dan naast een Programma van Eisen (hierna: PvE) waar de nieuwe woning aan moet voldoen, ook een verhuiskostenvergoeding. Een verhuizing naar een reeds aangepaste woning of naar een goedkoper aan te passen woning is dan een adequate voorziening in de situatie van de cliënt.

Iemand die niet in een zelfstandige woning woont of voor het eerst zelfstandig gaat wonen komt alleen in aanmerking voor een PvE voor de nieuwe woning als er een dringende noodzaak is tot verhuizen. Zodoende weet de cliënt aan welke eisen de woning moet voldoen en betrekt hij/zij geen inadequate woning. Iemand komt dan niet in aanmerking voor de financiële tegemoetkoming.

De beschikking voor deze maatwerkvoorziening is 12 maanden geldig, ervan uitgaande dat cliënt binnen een medisch aanvaardbare termijn kan verhuizen. Als binnen die termijn nog niet is verhuisd kan een nieuwe melding gedaan worden. Cliënten moeten zelf reageren op woningen via Woonservice. De woningcorporaties en ook het college kunnen een verhuizing niet verplichten. Er bestaat een mogelijkheid om Buurts in te schakelen om te ondersteunen bij het zoeken naar een woning en de praktische zaken omtrent het verhuizen.

Het Programma van Eisen (PvE)

Hieronder worden de drie mogelijke PvE's genoemd waaraan een nieuwe woning moet voldoen:

  • a.

    Woning waarbij geen trappen hoeven te worden belopen

    Het gaat om een woning die zonder trapgebruik te bereiken en te bewonen is. Te denken valt aan In benedenwoning, een flat met lift, woningen met een traplift of rolstoelgeschikte woning. Deze woningen vallen binnen het reguliere aanbod van Woonservice en hebben geen aparte Wmo-vermelding. Er kunnen wel leeftijdsgrenzen gehanteerd worden, bijvoorbeeld bij het aanbod van seniorenwoningen. Kandidaten met een Wmo-indicatie hebben bij deze woningen geen voorrang op andere kandidaten.

  • b.

    Aangepaste woning

    Een 'aangepaste woning of Wmo-woning' is een woning die geschikt is gemaakt voor bewoning door een persoon met beperkingen. Indien deze persoon de woning verlaat komt de woning beschikbaar voor andere inwoners die aangewezen zijn op de reeds aanwezige aanpassingen. Het zijn woningen met 'kostbare aanpassingen', zoals bijvoorbeeld een traplift, een aangepaste keuken of een plafondliftsysteem. Vaak is er een mogelijkheid tot stalling van scootmobiel of andere hulpmiddelen. De aanwezige aanpassingen worden vermeld in de advertentie op de website van Woonservice. Wmo-cliënten met een beschikking voor een verhuizing en een PvE waaraan de aangepaste woning voldoet hebben bij deze woningen voorrang op kandidaten die dat niet hebben. Bij een woning met traplift wordt beoordeeld of deze woning langdurig geschikt is.. Met name (te kleine) badkamers en smalle (door-) gangen kunnen op termijn belemmeringen opleveren en dan als niet geschikt worden geacht.

  • c.

    Rolstoel geschikte of toe- en doorgankelijke woning

    De rolstoelgeschikte woningen zijn niet voor iedereen beschikbaar. Inwoners met een Wmo-indicatie en een pakket van eisen voor een rolstoelwoning kunnen met voorrang op deze woningen reageren. Inwoners moeten zelf reageren op deze woningen. Uitzondering geldt voor grote gezinnen die een rolstoelwoning nodig hebben. Deze woningen worden via maatwerk vanuit de Wmo aangeboden.

Overige voorwaarden

Weigering van een aangeboden woning die voldoet aan het PvE wordt maximaal tweemaal toegestaan.

Bijdrage in de meerkosten bij verhuizen

Als de cliënt gaat verhuizen naar een passende woning wordt de tegemoetkoming in de verhuiskosten uitbetaald nadat het door het college vastgestelde gereedmeldingsformulier is ingediend en het college de woning heeft goedgekeurd. Bij de goedkeuring controleert het college of de nieuwe woning aan het PvE voldoet.

3.5 Maatwerkvoorziening Collectief- en individueel vervoer

3.5.1 Eigen kracht en algemene voorzieningen

Indien het reguliere Openbaar Vervoer (OV) niet voldoet voor verplaatsingen binnen de leefomgeving en ook vervoer door het sociaal netwerk niet mogelijk of toereikend is, dan kan een maatwerkvoorziening voor verplaatsen aan de orde zijn. Hierbij wordt dan eerst nagegaan of andere mogelijkheden een oplossing kunnen zijn voor de verplaatsingsbehoefte. Bijvoorbeeld het vrijwilligersvervoer. Daarnaast kan een algemeen gebruikelijke voorziening mogelijk ook het verplaatsingsprobleem van de cliënt oplossen. Hierbij kan gedacht worden aan een elektrische fiets.

3.5.2 Resultaat van de voorzieningen

Het resultaat van een verplaatsingsvoorziening is met name sociaal recreatief. Het gaat daarbij onder andere om:

  • a)

    het kunnen bereiken van winkels;

  • b)

    het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • c)

    het kunnen deelnemen aan activiteiten binnen de leefomgeving van de cliënt;

  • d)

    de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning;

  • e)

    overige noodzakelijke verplaatsingen in kader van het leven van alledag;

  • f)

    een sport kunnen uitoefenen.

3.5.3 Collectief vervoer

Als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, wordt eerst beoordeeld of het verplaatsingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van het collectief vervoer.

  • a.

    Collectief vervoer in natura

  • Het collectief vervoer wordt uitgevoerd door RegioRijder. Het gaat bij Wmo-vervoer om vervoer van deur tot deur, via reservering. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met dit vervoer kan de cliënt binnen een straal van maximaal 25 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres reizen tegen een tarief dat gerelateerd is aan de tarieven in het openbaar vervoer. De maximale afstand is bepaald op 25 kilometer per rit om te zorgen voor een goede aansluiting op het landelijk vervoerssysteem Valys. Per jaar wordt een kilometerbudget van in beginsel 2000 kilometer toegekend. Informatie over de spelregels van het vervoer door RegioRijder en de geldende tarieven is te vinden op de website: https://www.regiorijder.nl/

  • b.

    Collectief vervoer in pgb: het persoonsgebonden budget voor lokale verplaatsingen (plv)

    De cliënt kan met dit budget zelf personen uit zijn sociaal netwerk betalen om vervoerd te worden.

3.5.4 Individuele maatwerkvoorzieningen vervoer en rolstoelen

Indien de vervoersbehoefte niet of niet voldoende wordt opgelost met de collectieve verplaatsingsvoorziening kan in aanvulling op de RegioRijder een (individuele) verplaatsingsvoorziening worden toegekend. Er worden eisen opgesteld waaraan de voorziening moet voldoen zoals welk type hulpmiddel en welke aanvullende functionele eisen noodzakelijk zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat. Denk hierbij onder meer aan rolstoelen, scootmobielen en driewielfietsen. Soms is een rijvaardigheidsbeoordeling nodig om de geschiktheid van een voorziening te onderzoeken of heeft iemand rijlessen nodig om veilig met een voorziening om te (leren) gaan. Dit is onderdeel van de voorziening.

In het toegangsproces voor een hulpmiddel wordt gehandeld conform de uitgangspunten die in het “Convenant maatwerkprocedure toegang hulpmiddelen” staan vermeld. Dit betekent dat een cliënt in samenspraak met een zorgprofessional, zelf een functioneel advies kan aanleveren, waarin het programma van eisen van het hulpmiddel staat vermeld. Ook kan bij complexe hulpmiddelen casemanagement door de leverancier ingezet worden. Het doel van casemanagement is borgen dat er iemand is die de controle heeft over het proces in een complexe hulpmiddelenverstrekking, en om één aanspreekpunt te creëren voor de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger.

3.5.5 Verplaatsingsvoorziening in natura

Een voorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. De leverancier levert de voorziening aan de cliënt, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de voorziening. De gebruiker van de voorziening sluit met de leverancier een bruikleenovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.

3.5.6 Persoonsgebonden budget (pgb) voor een verplaatsingsvoorziening

De cliënt kan met dit budget zelf een voorziening aanschaffen. De budgethouder is met dit budget verantwoordelijk voor de aanschaf van de voorziening en voor verzekering, onderhoud en reparatie. Een pgb voor een verplaatsingsvoorziening wordt in beginsel eenmaal in de zes jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde situatie van deze termijn wordt afgeweken. De voorziening die met het pgb wordt aangeschaft moet voldoen aan de in de beschikking gestelde eisen en moet het doel realiseren waarvoor de voorziening is toegekend.

3.6 Maatwerkvoorziening Sporthulpmiddel

Als sporten noodzakelijk is om sociale contacten te onderhouden en/of om deel te nemen aan de maatschappij, bestaat de mogelijkheid een sportvoorziening te verstrekken. Het gaat dan om situaties waarbij het sporten een groot onderdeel van iemands leven omvat en iemand zonder de sport niet kan participeren. De meest voorkomende sportvoorziening is een aangepaste sportrolstoel.

Voorzieningen ten behoeve van topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Hier kan door middel van sponsoring of andere regelingen een oplossing gevonden worden.

Bij de verstrekking gaat het alleen om de verplaatsingsvoorziening. Zo zijn lidmaatschapskosten van een sportclub en gebruikelijke materialen, bijvoorbeeld een hockeystick, uitgesloten van de maatwerkvoorziening.

3.7 Maatwerkvoorziening Maatschappelijke opvang

3.7.1 Centrumgemeente

De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor de maatschappelijke opvang in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland. Dit betreft altijd een tijdelijke en kortdurende opvangplek in combinatie met individuele begeleiding gericht op herstel van de zelfredzaamheid en participatie in de samenleving.

Doelgroep

  • 1.

    Personen die in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang zijn feitelijk dakloos en kunnen niet worden ondersteund door hun netwerk of andere voorzieningen en hebben te maken met een combinatie van zeer complexe problematiek op het gebied van:

  • psychiatrie, verslaving, ernstige somatiek (bijvoorbeeld: niet aangeboren hersenletsel, verwaarloosde wonden, ernstige ondervoeding, of ernstige immobiliteit), lichtverstandelijke beperking en recidiverende dakloosheid.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt bij de problematiek zoals genoemd in het eerste lid alleen verstrekt indien het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, geen noodzakelijke hoofddoel is in de ondersteuning én de cliënt zijn hulpvraag kan uitstellen.

3.7.3 Toegang: Melding en onderzoek

Het college conformeert zich aan het convenant “Landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang” van de VNG. Dat betekent dat dakloze cliënten - ongeacht uit welke gemeente zij komen - zich bij de centrumgemeente kunnen melden. Als uit onderzoek blijkt dat de maatschappelijke opvang het beste in een andere centrumgemeente kan plaatsvinden, wordt de cliënt warm overgedragen. Het kan nodig zijn de cliënt in afwachting van de overdracht kortdurend opvang te verlenen. Dat kan in de algemene voorziening kortdurende opvang voor dakloze personen.

De Brede Centrale Toegang (BCT) verzorgt de toegang voor alle dak- of thuislozen. De BCT geeft informatie en advies bij (dreigende) dakloosheid, voert de eerste screening uit voor de kortdurende opvang, en geeft (in mandaat) de beschikking af voor maatschappelijke opvang.

Wanneer iemand zich meldt voor maatschappelijke opvang wordt in een eerste screening gekeken of er voor betrokkene een acute noodzaak is tot opvang en of betrokkene recht heeft op opvang, doordat de persoon feitelijk dakloos is (geen plek om te verblijven, ook niet in netwerk, en niet in staat zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te handhaven in de samenleving) én ingezetene is van Nederland. Is hiervan sprake dan kan voor een tijdelijke opvangplek gebruik gemaakt worden van de kortdurende opvang voor dakloze personen, waar nader onderzoek gedaan wordt naar de ondersteuningsbehoefte en het uitstroomperspectief. Dit onderzoek moet binnen maximaal zes weken worden afgerond, waarna binnen twee weken daarna een beslissing dient te worden genomen (toekenning of afwijzing van een maatwerkvoorziening).

Bij het onderzoek/de informatieverzameling worden betrokken relevante netwerkpartners zoals welzijnsorganisaties, aanbieders maatschappelijke opvang, toegangsmedewerkers beschermd wonen, medewerkers werk en inkomen, etc.

Uit het onderzoek volgt een toewijzingsbeschikking of afwijzingsbeschikking voor verblijf en trajectbegeleiding.

Feitelijk dakloze personen met een beschermd wonen (BW) indicatie die op de wachtlijst voor beschermd wonen staan, krijgen trajectbegeleiding beschermd wonen in een opvanglocatie, totdat verhuizing naar een beschermd wonen locatie mogelijk is.

3.7.4 Afgifte en duur beschikking

De termijn van de beschikking kan variëren en is maatwerk. De maximale duur van een eerste beschikking is zes maanden en voor iedere verlenging is de maximale duur van de beschikking drie maanden.

3.7.5. Voorwaarden voor verblijf in de maatschappelijke opvang

Voorwaarden voor verblijf in combinatie met trajectbegeleiding zijn:

  • a)

    de cliënt werkt constructief mee aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

  • b)

    de cliënt dient zelf alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor zijn opvang- en woonproblematiek. De cliënt werkt mee aan een traject dat is gericht op het zich op eigen kracht handhaven in de samenleving, waaronder het zoeken naar, inschrijven voor en accepteren van:

    • i.

      een woning of woonplek binnen of buiten de regio; of

    • ii.

      een verblijf in een meer passende voorziening binnen of buiten de regio.

  • c)

    de cliënt is verplicht de van toepassing zijnde eigen bijdrage te betalen zoals opgenomen in de beschikking, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn waarom deze bijdrage niet voldaan kan worden. Als cliënt geen inkomen heeft en (nog) niet in staat is de eigen bijdrage te betalen, dan spreekt de BCT een betalingsregeling af. Heeft de cliënt een inkomen maar betaalt de eigen bijdrage niet, dan kan de toegang tot de opvang worden beëindigd;

  • d)

    de cliënt houdt zich aan de huisregels van de opvanglocatie;

  • e)

    de cliënt werkt constructief mee aan een eventuele verhuizing naar een andere opvanglocatie als dat gezien zijn situatie wenselijk is.

3.7.6 Begeleiding

De begeleiding die binnen de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang wordt geboden, vindt plaats in nauwe samenwerking met specialistische partijen met expertise op het gebied van geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en bemoeizorg. De begeleider vanuit de opvangvoorziening is regievoerder op de ondersteuning richting voornoemde zorg en andere zorg.

De begeleiding is gericht op herstel van zelfredzaamheid en uitstroom. Uitstroom kan ook naar eigen netwerk of een vervolgplek buiten de regio IJmond, Zuid-Kennemerland of Haarlemmermeer zijn. Cliënten hebben zelf een actieve inspanningsverplichting om uit te stromen, waarbij de begeleiding ondersteunend is.

Het ondersteuningsplan loopt af uiterlijk een maand nadat de opvang is beëindigd (wanneer cliënt zelfstandig gaat wonen), zodat aansluitend begeleiding georganiseerd en geboden kan worden. Indien de cliënt doorstroomt, naar bijvoorbeeld beschermd wonen, dan wordt het ondersteuningsplan, met instemming van de cliënt, overgedragen.

3.7.7 Plaatsing in en gebruik van de maatschappelijke opvang

Als er geen plek beschikbaar is in de opvang komt de cliënt op de reservelijst. De reservelijst wordt door de BCT beheerd. De BCT kan aan cliënt of trajecthouder informatie geven over de plek op de wachtlijst, maar cliënt kan hier geen rechten aan ontlenen. Cliënten op de wachtlijst kunnen als dat noodzakelijk is, tijdelijk worden ondergebracht in alternatieve opvangmogelijkheden.

a.Wachtlijst en prioritering wachtlijst opvanglocatie dak- of thuisloze jongeren

Voorrang op de wachtlijst is in principe niet mogelijk. Alle jongeren die op de wachtlijst staan verkeren in een noodsituatie waarbij zij geen toereikende, veilige vorm van huisvesting hebben. Het is in het belang van al deze jongeren dat de periode waarop zij op de wachtlijst staan zo kort mogelijk duurt. Het komt echter voor dat een situatie dusdanig schrijnend/onstabiel is dat een zo snel mogelijke plaatsing wenselijk is. Hiervan is sprake als de huidige situatie leidt tot een zeer groot risico:

  • op ernstige mate van fysieke of psychische verwaarlozing;

  • op suïcide of een zware vorm van automutilatie;

  • dat bij voorbaat aannemelijk is dat de veiligheid van een jongere of hotelgasten/personeel in het geding komt;

  • op hoge maatschappelijke kosten bij het vasthouden aan de wachtlijst. Bijvoorbeeld dat een jongere volledig uit zicht verdwijnt en niet meer in contact is met de hulpverlening. Of dat er een grote kans is dat een jongere gedetineerd raakt;

  • een cliënt een ex-bewoner is. Het kan voorkomen dat een jongere in de periode na de opvang een terugval heeft. Bijvoorbeeld als de vervolgplaatsing niet naar wens verloopt of het een slechte match blijkt te zijn. Deze jongeren kunnen tot 6 maanden na het verblijf in de opvanglocatie met voorrang op de wachtlijst worden geplaatst, op voorwaarde dat zij de periode tot plaatsing in de woonvoorziening van herkomst kunnen overbruggen.

b.Afwezigheid

Afspraken termijn garantie op bed bij terugkeer na afwezigheid

Reden afwezigheid

Termijn garantie op bed na afwezigheid

Opname kliniek

28 nachten

Detentie

28 nachten

Verlof

14 nachten

Vermist

2 nachten*

Schorsing

28 nachten

* termijn geldt 2 nachten na constatering van vermissing

c.Afspraken termijn openhouden traject

Het traject van begeleiding stopt niet bij afwezigheid van de cliënt, maar blijft tijdelijk openstaan.

Reden

Termijn openhouden traject

Opname kliniek

28 dagen

Detentie

28 dagen

Verlof

14 dagen

Vermist

14 dagen*

Schorsing

28 dagen

* termijn geldt 14 nachten na constatering van vermissing

De termijnen kunnen worden verlengd als dit in het belang is van het herstel van een cliënt. Dit is maatwerk.

3.8 Maatwerkvoorziening Opvang slachtoffers huiselijk geweld

3.8.1 Resultaten vrouwenopvang

Vrouwenopvang is gericht op één of meer van de volgende resultaten ten behoeve van het zo snel mogelijk toe leiden naar zelfstandigheid:

  • a)

    de cliënt heeft tijdelijke opvang en wordt begeleid naar zelfredzaamheid; en

  • b)

    de cliënt wordt begeleid bij het aanvragen van een woonurgentie in de gemeente van keuze, waarbij het herstel van (duurzame) veiligheid voor de cliënt zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.

3.8.2 Aanvullend afwegingskader toegang vrouwenopvang

Bij besluitvorming over vrouwenopvang staat veiligheid voorop. Het gaat om situaties van direct gevaar en/of structurele onveiligheid. Uitgangspunten zijn:

  • ambulant aanbod indien de veiligheid gewaarborgd is; en

  • opvang indien die om veiligheidsredenen noodzakelijk is.

Bij de bepaling van het aanbod wordt systeemgericht gekeken. De belangen van cliënt, kinderen en het gezinssysteem (en eventuele andere betrokkenen) worden op een zorgvuldige wijze tegen elkaar afgewogen waarbij de veiligheid van cliënt en eventueel meegekomen kinderen voorop staat, alsmede het herstel van de (directe) veiligheid. Er vindt met alle kinderen in de opvang een gesprek plaats (zodra zij daartoe in staat zijn) over welbevinden en veiligheid.

3.8.3 Algemene uitgangspunten vrouwenopvang

  • 1. Wanneer er directe dreiging is kan niet alleen de opvanginstelling, maar ook Veilig Thuis of de politie een slachtoffer met of zonder kinderen onderbrengen op een noodbed. Het noodbed wordt in beginsel voor maximaal 72 uur gebruikt en is gericht op bescherming.

  • 2. Wanneer het niet mogelijk is om op andere manier in opvang te voorzien is crisisopvang elders beschikbaar. Hier wordt huisvesting geboden en intensieve begeleiding. In beginsel is het de bedoeling dat deze opvang niet langer dan 6 weken duurt.

  • 3. Na de crisisopvang kan een slachtoffer indien nodig wonen in de opvang met begeleiding. Het is de bedoeling dat de cliënt na 6 maanden uitstroomt naar een zelfstandige woning in of buiten de regio door middel van woonurgentie. Wanneer mogelijk vindt warme overdracht richting een Sociaal Wijkteam of andere begeleiding plaats. In de regio wordt bovendien nazorg geboden door de opvanginstelling zelf.

  • 4. Zo snel de cliënt daartoe in staat wordt geacht, maakt de instelling met de cliënt een plan om te werken aan directe veiligheid, het reduceren van het risico op het opnieuw ontstaan van een onveilige situatie en herstel.

De cliënt is verplicht met de toegekende woonurgentie een passend woonaanbod te accepteren. Bij weigering vervalt de woonurgentie. Het college kan in een dergelijke situatie besluiten dat geen beroep meer gedaan kan worden op opvang met begeleiding zoals genoemd onder punt 3.

HOOFDSTUK 4 Eenzijdige zorgbeëindiging vanuit de maatschappelijke opvang en het beschermd wonen

4.1. Eenzijdige zorgbeëindiging

Voor de aanbieder van maatschappelijke opvang en het beschermd wonen geldt een maximale inspanningsverplichting voor de levering van adequate ondersteuning/zorg. Hieronder wordt verstaan: de inspanningen binnen de eigen organisatie, het organiseren van een passend ondersteuningsaanbod in de vorm van overbruggingsondersteuning of alternatieve ondersteuning bij een andere aanbieder.

In uitzonderlijke situaties, kan het voorkomen dat een aanbieder geen mogelijkheden meer ziet tot het bieden van passende zorg (intern of extern) en voornemens is de zorg eenzijdig te beëindigen. Het beëindigen is alleen mogelijk om zwaarwegende redenen en slechts onder bijzondere omstandigheden.

4.1.1 Eenzijdige zorgbeëindiging door aanbieder

Van eenzijdige zorgbeëindiging door de aanbieder is sprake als de ingezette zorg door de aanbieder wordt stopgezet, zonder verzoek van de cliënt daartoe, terwijl de zorgvraag nog actueel en/of noodzakelijk is.

Voorbeelden van zwaarwegende redenen zijn:

  • een ernstige mate van bedreiging of intimidatie die de situatie onwerkbaar maakt;

  • extreem fysiek en/of verbaal geweld door cliënt;

  • de persoonlijke veiligheid of de vrijheid van de zorgverlener of medecliënten is in gevaar. Deze situatie kan ontstaan vanuit de cliënt maar ook vanuit de omgeving van de cliënt;

  • een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie;

  • hygiënische omstandigheden die ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor de zorgverlener;

  • het niet nakomen van essentiële verplichtingen of regels, ook niet na herhaaldelijk (schriftelijk) aandringen of waarschuwen door de aanbieder;

  • cliënt is niet gemotiveerd en onttrekt zich volledig aan het traject, waardoor de ondersteuning of het beschermd wonen geen effect of meerwaarde heeft.

Het college zorgt middels contractvoorwaarden en afspraken met de aanbieders voor een zorgvuldige procedure rondom de eenzijdige zorgbeëindiging. Hierbij is minimaal sprake van:

  • cliënt is herhaaldelijk gewaarschuwd, zowel mondeling als schriftelijk; en

  • er is voldoende onderzocht of de cliënt op andere wijze passende opvang geboden kan worden; en

  • er is een laatste waarschuwing gegeven, ook schriftelijk, met de consequenties; en

  • het voornemen tot eenzijdige zorgbeëindiging is tijdig mondeling en schriftelijk aan de cliënt medegedeeld; en

  • er wordt overbruggingszorg ingezet tot een andere aanbieder is gevonden; en

  • er vindt een zorgvuldige overdracht aan de nieuwe aanbieder plaats.

Het college beoordeelt het verzoek tot eenzijdige zorgbeëindiging na hoor- en wederhoor met de cliënt te hebben aangeboden. Indien het college middels beschikking akkoord gaat met de eenzijdige zorgbeëindiging neemt ze contact op met de cliënt om af te stemmen welke vervolgstappen moeten worden ondernomen. Binnen de maatschappelijke opvang wordt hierbij het advies van de veldregisseur (vanuit de GGD) betrokken.

4.1.2 Eenzijdige zorgbeëindiging door de cliënt

Van eenzijdige zorgbeëindiging door de cliënt is sprake wanneer de cliënt de ingezette ondersteuning stopzet, tegen de visie van de aanbieder. De aanbieder is van mening dat de ondersteuningsbehoefte beschermd wonen of de maatschappelijke opvang nog bestaat.

De redenen voor eenzijdige zorgbeëindiging zijn bijvoorbeeld:

  • De cliënt voelt zich niet prettig bij de hulpverlener.

  • De vertrouwensrelatie is ernstig verstoord.

  • De cliënt ervaart geen toegevoegde waarde van verdere ondersteuning.

  • De geleverde ondersteuning voldoet niet aan de ondersteuningsvraag.

4.1.3 Einde van de indicatie

Onverminderd het gestelde in artikel 2.3.10 van de Wmo en het bepaalde in hoofdstuk 11 van de Verordening kan een indicatie voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen worden beëindigd indien:

  • a)

    de afwezigheid van een cliënt op een beschermd wonen of opvangplek langer dan zes maanden duurt als gevolg van detentie;

  • b)

    de cliënt uit beeld verdwijnt;

  • c)

    cliënt structureel de geboden ondersteuning weigert waardoor de voorziening niet doelmatig en doeltreffend kan zijn conform artikel 3.1 van de Wmo.

Hoofstuk 5 Uitstroom

5.1 Ondersteuning naar zelfredzaamheid

Het doel van zorg en ondersteuning in de maatschappelijke opvang in de regio is de cliënt ondersteunen naar zelfredzaamheid, waaronder een plek waar hij, gegeven zijn perspectief, het beste past. De best passende plek kan zijn:

  • Zelfstandig wonen (eventueel binnen netwerk)

  • Zelfstandig wonen in woning met begeleiding

  • Beschermd Wonen (BW)

  • Zorg vanuit de Wlz.

Dit hoofdstuk kan eveneens worden toegepast voor uitstroom uit een beschermd wonen voorziening, wanneer dit de meest passende vorm van uitstroom is.

Uitstroom uit de keten kan ook worden veroorzaakt doordat iemand naar een andere regio verhuist, door overlijden van de cliënt of (tijdelijk) door detentie.

5.2 Zelfstandig wonen zonder begeleiding

Als cliënten in staat zijn zelfstandig te wonen zonder begeleiding in de regio kunnen zij zich inschrijven bij Woonservice of Woningnet voor een sociale huurwoning. Daarnaast zijn er mogelijkheden (een kamer) te huren op de particuliere markt. De BCT heeft de zogenaamde “huisvestingskaart” ontwikkeld waarop alle mogelijke vormen van (zoeken naar) huisvesting zijn opgenomen.

5.3 Zelfstandig wonen met begeleiding

Uitstromen naar zelfstandig wonen met begeleiding is mogelijk via de Uitstroomregeling Pact voor inwoners van Zuid-Kennemerland en IJmond.

5.4 Uitstroom naar de Wet langdurige zorg (Wlz)

Voor doorstroom naar zorg vanuit de Wlz (onder meer het langdurig verblijf in een instelling voor GGZ, Verstandelijke Gehandicaptenzorg en Lichamelijke Gehandicaptenzorg waarbij intensieve zorg en 24 uur, levenslange toezicht nodig is) moet een indicatie worden aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Informatie over aanvragen is te vinden op de website: www.ciz.nl.

HOOFDSTUK 6 Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)

Een algemene voorziening wordt verstrekt in natura. Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna pgb) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Om cliënten de mogelijkheid te bieden om zelf regie te voeren en ondersteuning in te kopen, wordt voor een aantal voorzieningen een pgb geboden als alternatief voor een voorziening in natura. Een pgb is mogelijk als de cliënt kan motiveren dat dit gewenst is, duidelijk kan aangeven hoe het pgb bijdraagt aan het oplossen van de ondersteuningsvraag en hoe deze van voldoende kwaliteit is. Daarbij dient de cliënt pgb-vaardig te zijn of een pgb-vaardige vertegenwoordiger aan te wijzen (pgb-vertegenwoordiger). Als de cliënt zijn maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor diensten wil aanvragen, dan moet hij hiervoor een pgb-plan aanleveren en wordt een separaat pgb-gesprek gevoerd. In de Wmo is het pgb een gelijkwaardig alternatief voor ondersteuning in natura. Als door het Wijkteam een maatwerkvoorziening wordt geïndiceerd en de cliënt wenst deze in de vorm van een pgb te ontvangen, dan neemt het college daarover een besluit. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

6.1 Verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb)

Pgb voor diensten

Een cliënt die een geïndiceerde maatwerkvoorziening voor diensten wenst in de vorm van een pgb geeft dit gemotiveerd aan en hij stelt een pgb-plan op.

Pgb voor een hulpmiddel

Bij een aanvraag voor een pgb voor een woonvoorziening, verplaatsingsvoorziening of rolstoel is geen pgb-plan nodig. Het college toetst de aanvraag en de aanvrager enkel – beperkt - op pgb-vaardigheid en motivatie. Het pgb wordt uitbetaald als de voorziening voldoet aan het pakket van eisen in de beschikking en bijdraagt aan het doel van de voorziening.

Bij toekenning van een pgb aan een cliënt is deze cliënt pgb-houder (de termen cliënt en pgb-houder worden hierna door elkaar gebruikt).

6.2 Pgb-vaardigheid

Om het pgb te kunnen beheren moet de pgb-houder of diens pgb-vertegenwoordiger pgb-vaardig zijn. Dat betekent dat men de aan het pgb verbonden taken en verplichtingen voldoende kan uitvoeren. De pgb-vaardigheid wordt – mede aan de hand van het pgb-plan – getoetst in het pgb-gesprek. De 10 punten pgb-vaardigheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn hierin leidend.

6.3 Pgb-gesprek

In het geval de cliënt een pgb voor een dienst wenst vindt, na het gesprek in het kader van het onderzoek, een tweede gesprek plaats: het pgb-gesprek. In dit gesprek worden de motivatie, de doelmatigheid van het voorstel en de pgb-vaardigheid van de aanvrager van een pgb getoetst aan de hand van het pgb-plan van de aanvrager.

Indien de cliënt een pgb-vertegenwoordiger aanwijst, dan dient ook deze bij dit gesprek aanwezig te zijn en wordt tijdens het pgb-gesprek de pgb-vaardigheid van die vertegenwoordiger getoetst.

Bij het pgb-gesprek zijn uitsluitend de cliënt en diens eventuele pgb-vertegenwoordiger aanwezig. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat ook de aanbieder hierbij aanwezig is, tenzij daarvoor een gegronde en door het college goedgekeurde reden bestaat.

6.4 Pgb-vertegenwoordiger

De pgb-vertegenwoordiger dient voldoende nabij te zijn om de aan het pgb verbonden taken adequaat te kunnen uitvoeren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen volgen van de inhoudelijke ontwikkeling van de ondersteuningsvraag en de ondersteuning, zodanig dat deze kunnen worden beoordeeld en bijgestuurd. Als de pgb-houder de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, dient de pgb-vertegenwoordiger naast de Nederlandse taal ook de taal van de pgb-houder te spreken.

Iedere wijziging in pgb-vertegenwoordiging dient de pgb-houder aan het college te melden.

6.5 Aanbieder uit sociaal netwerk of professioneel

Een cliënt kan individuele begeleiding of huishoudelijke ondersteuning vanuit een pgb betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk onder de voorwaarden zoals gesteld in artikel 5.3 van de verordening. Tevens dient de zorgverlener te voldoen aan de kwaliteitseisen (zie onder 6 en bijlage 4).

6.6 Kwaliteit van de ondersteuning

Er gelden voor zowel professionele als informele hulpverleners kwaliteitseisen. De pgb-houder dient deze kwaliteitseisen vóór het aangaan van een zorgovereenkomst met de aanbieder te delen en zich ervan te vergewissen dat de betrokken aanbieder(s) aan deze kwaliteitseisen voldoet. De kwaliteitseisen zijn opgenomen in bijlage 2.

6.7 (Tussen)evaluatie van de resultaten van de ondersteuning

In het pgb-gesprek spreken de pgb-houder en het college af binnen welke termijn (uiterlijk twee jaar na indicatie) wordt geëvalueerd of de ingezette ondersteuning voldoende bijdraagt aan het behalen van de doelen en of dat doelen of ondersteuning dienen te worden bijgesteld. Ook wordt bij de evaluatie (opnieuw) beoordeeld of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

6.8 Combinatie van zorg in natura en persoonsgebonden budget

Als een cliënt meerdere maatwerkvoorzieningen nodig heeft, is het mogelijk dat hij de ene voorziening in natura ontvangt en de andere voorziening met een pgb regelt. Het is níet mogelijk om één maatwerkvoorziening deels in natura en deels in de vorm van een pgb te ontvangen, tenzij hiervoor een gegronde en door het college goedgekeurde reden bestaat.

6.9 Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgovereenkomst

De zorgovereenkomst is een overeenkomst tussen pgb-houder en aanbieder waarin afspraken over de te verlenen ondersteuning worden vastgelegd.

Vóór aanvang van de ondersteuning dient de pgb-houder bij de SVB een zorgovereenkomst (conform het toepasselijke format van de SVB) aan te leveren. De zorgovereenkomst wordt vervolgens door het college gecontroleerd en bij akkoord goedgekeurd. Pas na deze goedkeuring kan de SVB tot uitbetaling overgaan. De SVB verzorgt de betalingen vanuit het pgb aan de aanbieder op basis van door de pgb-houder goedgekeurde declaraties.

Iedere wijziging in een lopende zorgovereenkomst meldt de pgb-houder aan de SVB en aan het college. Het college dient deze goed te keuren.

HOOFDSTUK 7 Toezicht en Handhaving

7.1 Algemeen

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op en de naleving van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Hiertoe dient het college personen aan te wijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Het college heeft er voor gekozen om de GGD Kennemerland en alle handhavers en sociaal rechercheurs binnen de gemeente op grond van artikel 6.1 Wmo 2015 aan te wijzen als wmo-toezichthouder. De GGD Kennemerland is belast met toezicht op kwaliteit. De handhavers en sociaal rechercheurs binnen de gemeente zijn, belast met toezicht op de financiële rechtmatigheid. Leidend voor toezichthouders zijn de wet, de verordening en de uitvoeringsregels.

Het Wmo-toezicht ziet toe op de kwaliteit van de geboden of te bieden ondersteuning en de uitvoering ervan door gecontracteerde aanbieders en pgb-aanbieders en ziet toe op de rechtmatige besteding van publieke middelen. Het toezicht bestaat uit reactief en proactief toezicht. Het Wmo-toezicht legt de nadruk op het verbeteren van de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning en de rechtmatige besteding van zorggelden.

Als daar aanleiding toe is formuleert de Wmo-toezichthouder verbeter- en/of handhavingsmaatregelen en adviseert het college daarover. Het college legt de verbetermaatregelen op/geeft opvolging aan de bevindingen van de toezichthouder. Het formuleren van verbetermaatregelen, eventueel gecombineerd met een handhavingsadvies richting het college, openbaarmaking van rapporten en de mededeling dat heronderzoek kan plaatsvinden, zijn stimulerende maatregelen die de toezichthouder kan inzetten richting aanbieders.

Toezicht

Toezicht is het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling, een dienst of een zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover naar aanleiding daarvan het college adviseren over te nemen verbeter- en/of handhavingsmaatregelen.

Het werk van een toezichthouder:

  • Het verzamelen van informatie middels bijvoorbeeld een bedrijfsbezoek;

  • Het analyseren van de verzamelde informatie en op basis daarvan een oordeel vormen;

  • Het formuleren van verbetermaatregelen en het college daarover adviseren.

Handhaving

Het doel van handhaven is: het bevorderen van nalevingsgedrag van aanbieders om risico’s te verminderen en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning te verbeteren. Het college kan naar aanleiding van advies van de toezichthouder handhavend optreden.

7.2 Pro-actief toezicht

De wet geeft een aantal taken en bevoegdheden in het kader van proactief toezicht. Uitgaande van het risico op oneigenlijk gebruik- of onvoldoende kwaliteit van voorzieningen. Proactief toezicht vindt plaats op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten, thema’s of risico’s.

College bevoegdheden

Wat betreft het pgb doet het college op grond van artikel 2.3.9 van de wet periodiek heronderzoek naar toegekende maatwerkvoorzieningen en pgb’s. Tenzij daar eerder aanleiding toe is zal dat in het geval van een pgb elke twee jaar zijn. Het pgb wordt bovendien alleen verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt, en geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

7.3 Reactief toezicht

Reactief toezicht is het toezicht dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van een calamiteit of incident (calamiteitentoezicht) of signalen (signaalgestuurd toezicht).

Aanbieders zijn verplicht calamiteiten te melden.

College bevoegdheden

Maatwerkvoorzieningen die zijn verstrekt maar niet meer worden gebruikt, of zijn verstrekt op basis van onjuiste- of onvolledig verstrekte gegevens of die worden gebruikt voor een ander doel dan was beoogd of die worden gebruikt in strijd met gestelde voorwaarden, kan het college intrekken, opschorten/schorsen of herzien.

HOOFDSTUK 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Intrekking oude uitvoeringsregels en overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023 onder de voorwaarden van de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023 wordt beslist met inachtneming van de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023, tenzij de toepassing van deze uitvoeringsregels gunstiger is voor de cliënt.

  • 3. De Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2023 worden ingetrokken.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking per 1 juli 2024.

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: “Uitvoeringsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2024”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 juni 2024,

De secretaris ………………….

De burgemeester………………….

Bijlage 1: Gebruikelijke hulp

Om de situatie van een cliënt goed te kunnen beoordelen is het belangrijk om de personen in de omgeving van cliënt bij het onderzoek te betrekken. Bij de ondersteuning die zij eventueel aan een cliënt bieden wordt onderscheid gemaakt in gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Het college gaat ervanuit dat zowel jonge als volwassen huisgenoten een bijdrage leveren aan het huishouden en taken (tijdelijk) over kunnen nemen. Vanaf 18 jaar is de huisgenoot hiertoe verplicht. Dit noemen we gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot/ partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het bieden van gebruikelijke hulp.

Het uitgangspunt is dat huisgenoten met elkaar gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor al het huishoudelijk werk. In lijn met de HHM-normen wordt de tijd die staat voor de hulp die huisgenoten kunnen leveren (gebruikelijke hulp) niet toegekend bij de hulp vanuit de gemeente. Dat betekent dat als de ene persoon uitvalt, van andere personen verwacht wordt dat zij het gewoon overnemen, naast werk of studie. Bij kinderen tot 18 jaar gaat dat naar rato van hun leeftijd. Hoe ouder een kind wordt, hoe meer bijdrage verwacht mag worden, zoals het dekken van de tafel, het in- en uitruimen van de vaatwasser en het bijhouden van de eigen kamer. Van iedere huisgenoot tussen de 18 en 23 jaar wordt verwacht dat zij een eenpersoonshuishouden kunnen runnen. Ervan uitgaande dat het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ in het HHM-normenkader voor max. twee personen is, komt een eenpersoonshuishouden neer op 60 minuten per week voor een schoon en leefbaar huis en op 95 minuten met wasverzorging. Dit naast een volledige baan, het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie. Als gebruikelijke hulp geleverd wordt door (fulltime) werkenden, wordt met het werk en daarmee samenhangende drukte ten aanzien van huishoudelijke taken geen rekening gehouden. Stofzuigen of de badkamer schoonmaken kan immers ook in het weekend of vrije tijd verricht worden. Uitgangspunt is dat de huishoudelijke taken volledig kunnen worden overgenomen door de huisgenoten. Op grond van belastbaarheid of door langdurige afwezigheid van de huisgenoot kan hiervan worden afgeweken.

Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie niet in de weg aan het leveren van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken door middel van een voorziening. Indien hiervoor motivatie aanwezig is- kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden. (AIV).

Typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties gelden afwijkende bepalingen in het kader van de aanwezigheid van gebruikelijke hulp.

  • Kamer huren bij cliënt: De huurder wordt niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder houdt wel de gehuurde ruimte(n) schoon en levert een evenredige bijdrage aan gezamenlijke ruimten.

  • Geclusterd wonen: Hier is geen sprake van een leefeenheid. De bewoner is verantwoordelijk voor het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts voor een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten.

  • Leef- en woongemeenschappen: Een bewoner kan enkel een indicatie voor een voorziening krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Uitzonderingen op het uitgangspunt gebruikelijke hulp

Persoonlijke omstandigheden kunnen reden zijn voor afwijking van de norm van gebruikelijke hulp. Hieronder zijn een aantal voorbeelden nader uitgewerkt.

Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een huisgenoot of partner kan geen gebruikelijke hulp leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat er redelijkerwijs geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem of haar uitgevoerd kunnen worden.

Wanneer echtgenoot/partner of huisgenoot aangeeft dat deze overbelast dreigt te raken door gezondheidsproblemen en beperkingen of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden, dient deze (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan aan te leveren. Het college vormt hier een objectief oordeel over. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk, gebruikelijke hulp en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke hulp voor.

In geval van dreigende overbelasting kan een indicatie worden gesteld voor de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/echtgenoot/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een cliënt vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling rekening gehouden. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.

Korte levensverwachting

In geval de cliënt een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de cliënt afgeweken worden van de normering van gebruikelijke hulp. Er kan dan een (tijdelijke) maatwerkvoorziening worden verstrekt.

Bijlage 2: Kwaliteitskader persoonsgebonden budget

Bijlage bij Hoofdstuk 10 Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb)

Inleiding

Het merendeel van de zorg en ondersteuning aan inwoners van Haarlem wordt geboden in de vorm van zorg in natura. De ondersteuning wordt geleverd door aanbieders met wie het college contractuele afspraken heeft gemaakt over onder meer de kwaliteit van de te leveren zorg en ondersteuning. Op deze wijze heeft het college de kwaliteit geborgd. Naast zorg in natura bestaat voor cliënten – voor zover zij zijn aangewezen op een maatwerkvoorziening - de mogelijkheid om door middel van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) zelf die zorg in te kopen. Zij kunnen kiezen wie ze als hulpverlener inhuren, bijvoorbeeld een familielid of bekende, een zelfstandige of een zorginstelling. In dat geval is de budgethouder, de cliënt met het pgb, er zelf verantwoordelijk voor iemand in te huren die voldoet aan de gemeentelijke eisen aan de kwaliteit van de ondersteuning.

Het college heeft als verstrekker van de maatwerkvoorziening een belangrijke taak om bij pgb’s, even goed als bij zorg in natura, te borgen dat de kwaliteit van de ingekochte zorg volstaat.

In dat kader is het onderstaande kwaliteitskader met kwaliteitseisen voor informele hulpverleners en voor professionals van toepassing. De door de budgethouder ingehuurde hulpverleners dienen aan deze eisen te voldoen. Indien bij een lopend pgb een tekort wordt gesignaleerd bestaat, afhankelijk van de ernst van de afwijking, de mogelijkheid om deze binnen een afgesproken termijn te herstellen.

1.1 Kwaliteitseisen voor informele hulpverlening

De informele hulpverlener:

  • a.

    is in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die niet ouders is dan 2 jaar;

  • b.

    heeft niet zelf een pgb;

  • c.

    heeft zelf geen persoon geen maatwerkvoorziening;

  • d.

    heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt;

  • e.

    heeft een dusdanige relatie met de cliënt dat het adequaat werken aan de doelen van de ondersteuning niet in de weg wordt gestaan;

  • f.

    beheert niet het pgb beheert behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden;

  • g.

    verleent de ondersteuning op basis van een ondersteuningsplan opgesteld in overleg met de cliënt. Het geeft planmatig aan welke activiteiten worden ingezet om de ondersteuningsdoelen te realiseren zoals geformuleerd in het onderzoeksverslag. Het moet aannemelijk zijn dat deze activiteiten uitgevoerd zullen worden zoals in het ondersteuningsplan voorgenomen en adequaat zijn om de ondersteuningsdoelen te realiseren. Voor huishoudelijke ondersteuning kan het ondersteuningsplan zoals opgesteld door het college tevens gebruikt worden als ondersteuningsplan van de informele hulpverlener;

  • h.

    bespreekt de op basis van het ondersteuningsplan verleende ondersteuning regelmatig met de cliënt (en diens eventuele vertegenwoordiger) en stelt dit plan zo nodig bij;

  • i.

    houdt een administratie bij met een registratie van de ondersteuning (waaronder de data en tijdstippen waarop de ondersteuning is geboden). Dit is niet nodig als de ureninzet blijkt uit getekende urenbriefjes (incl. data en tijdstippen);

  • j.

    dient in de directe omgeving van de cliënt de zorg te kunnen bieden. Dit moet tot uiting komen in het ondersteuningsplan van de informele hulpverlener. Ook moet de informele hulpverlener bij de zorgverlening passende kennis hebben van lokaal beschikbare voorzieningen. De afstand tot de woonplaats van de informele hulpverlener mag geen belemmering vormen voor een adequate hulpverlening aan de cliënt.

1.1.1 De voorziening wordt cliëntgericht verstrekt (artikel 3.1, tweede lid, onder a van de Wmo)

  • a.

    De informele hulpverlener biedt de ondersteuning met een cliëntvriendelijke en servicegerichte instelling.

  • b.

    De informele hulpverlener dient rekening te houden met de mogelijkheden en de omstandigheden van de cliënt en met de aard van diens problematiek.

1.1.2 De voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt (artikel 3.1, tweede lid, onder b van de Wmo)

  • a.

    De op basis van het ondersteuningsplan geboden ondersteuning sluit aan op de reële behoefte en mogelijkheden van de cliënt en zijn/haar sociaal netwerk (waaronder eventuele mantelzorgers). De ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag van de cliënt en diens eigen (on)mogelijkheden om tot een oplossing daarvan te komen.

  • b.

    De aangeboden ondersteuning is voldoende afgestemd op andere vormen van geboden hulp en zorg die de cliënt ontvangt.

  • c.

    De zorgverlener dient te beschikken over voor de benodigde ondersteuning relevante kennis van lokaal beschikbare voorzieningen en hulpaanbod.

1.1.3 De voorziening wordt verstrekt met respect voor en in achtneming van de rechten van de cliënt (artikel 3.1, tweede lid, onder d van de Wmo)

De informele hulpverlener:

  • a.

    bejegent de cliënt te allen tijde passend en op respectvolle wijze;

  • b.

    respecteert de privacy van de cliënt en gaat vertrouwelijk om met informatie van cliënt en diens persoonlijke situatie.

1.1.4 Algemene eisen en uitsluitingsgronden

De informele hulpverlener:

  • a.

    dient volledige medewerking te verlenen aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college (of daartoe aangewezen derden) op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid; en

  • b.

    kan van hulpverlening worden uitgesloten vanwege het leveren van kwalitatief onvoldoende ondersteuning, misleiding, fraude en/of het (anderszins) handelen in strijd met relevante wetgeving of lokale regelgeving.

1.2 Kwaliteitseisen voor professionele hulpverleners

Onder een professionele aanbieder (werkgever)/ professionele zorgverlener (ZZP’er of werknemer) wordt verstaan een organisatie of persoon die beroepsmatig maatschappelijke ondersteuning biedt.

1.2.1 De professionele aanbieder dient:

  • a.

    te beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG RP, ingeval van ZZP’ers: VOG NP met screeningsprofiel 45). Medewerkers die in contact kunnen komen met cliënten zijn ook in het bezit van een VOG (Natuurlijke Personen, screeningsprofiel 45). De VOG dient vóór aanvang van de indiensttreding in het bezit te zijn van de aanbieder. De VOG mag op het moment dat de betrokkene gaat werken niet ouder zijn dan drie maanden. De aanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is;

  • b.

    te beschikken over en te werken volgens een calamiteitenprotocol. In geval van een calamiteit dient de aanbieder dit te melden aan de cliënt, aan de toezichthouder en aan de gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de toezichthouder of de gemeente een onderzoek (laten) instellen;

  • c.

    conform de Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling een meldprotocol huiselijk geweld te hanteren en kennis van de meldcode bij de medewerkers te borgen;

  • d.

    in geval van verblijf door de cliënt te waarborgen dat de binnen- en buitenruimtes waar cliënt verblijft gedurende de verstrekking van de voorziening veilig, toegankelijk en passend, dat wil zeggen in overeenstemming met de aangeboden activiteiten, ingericht zijn.

1.2.2 De voorziening is doelmatig en doeltreffend verstrekt (artikel 3.1, tweede lid, onder a van de Wmo)

  • 1.

    De ondersteuning moet verleend worden op basis van een ondersteuningsplan van de aanbieder. Dit ondersteuningsplan is in overleg met de pgb-houder opgesteld. Het geeft planmatig aan welke activiteiten worden ingezet om de ondersteuningsdoelen te realiseren zoals geformuleerd in het onderzoeksverslag of trajectplan. Het moet aannemelijk zijn dat deze activiteiten uitgevoerd zullen worden zoals in het ondersteuningsplan voorgenomen en dat deze activiteiten adequaat zijn om de ondersteuningsdoelen te realiseren. Voor huishoudelijke ondersteuning mag het ondersteuningsplan met afsprakenoverzicht zoals opgesteld door het college gebruikt worden als ondersteuningsplan van de aanbieder. De op basis van het ondersteuningsplan verleende ondersteuning wordt regelmatig door de hulpverlener met de budgethouder en diens eventuele vertegenwoordiger besproken en zo nodig bijgesteld.

  • 2.

    De aanbieder houdt een administratie bij met een registratie van de ondersteuning, en een agenda en planning van de betreffende medewerker.

  • 3.

    De fysieke standplaats van de aanbieder mag geen belemmering vormen voor een adequate hulpverlening aan de cliënt. Ook moet de aanbieder bij de hulpverlening passende kennis hebben van lokaal beschikbare voorzieningen.

1.2.3 De voorziening is cliëntgericht verstrekt (artikel 3.1, tweede lid, onder a van de Wmo)

  • 1.

    De aanbieder en diens medewerkers bieden de ondersteuning met een cliëntvriendelijke en servicegerichte instelling.

  • 2.

    De aanbieder dient bij het inzetten van medewerkers rekening te houden met de mogelijkheden en de omstandigheden van de cliënt, met de aard van diens problematiek en met de professionele vaardigheden van de medewerker die aan de cliënt wordt toegewezen.

1.2.4 De voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt (artikel 3.1, tweede lid, onder b van de Wmo)

  • 1.

    De op basis van het ondersteuningsplan geboden ondersteuning sluit aan op de reële behoefte en mogelijkheden van de cliënt en zijn/haar sociaal netwerk (waaronder eventuele mantelzorgers). De ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag van de cliënt en diens eigen (on)mogelijkheden om tot een oplossing daarvan te komen.

  • 2.

    De aangeboden ondersteuning is voldoende afgestemd op andere vormen van geboden hulp en zorg die de cliënt ontvangt.

  • 3.

    De aanbieder en diens medewerkers dienen te beschikken over voor de benodigde ondersteuning relevante kennis van lokaal beschikbare voorzieningen en hulpaanbod.

  • 4.

    Het verantwoordelijke management, en de medewerkers die met de uitvoering van de opdracht belast zijn, beheersen de Nederlandse taal in woord en geschrift in voldoende mate voor zover relevant voor de uitvoering van de onderhavige werkzaamheden en de contractuele verplichtingen.

1.2.5 De voorziening wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard (artikel 3.1, tweede lid, onder c van de Wmo)

  • I.

    Er is sprake van professionele hulp als de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden en de persoon ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel. De omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming moet aansluiten bij de te leveren diensten voor het pgb.

  • II.

    De aanbieder neemt bij het verlenen van de dienstverlening de eisen in acht die volgens de algemeen aanvaarde professionele standaard redelijkerwijs aan de aanbieder mogen worden gesteld. De professionals die bij de aanbieder in dienst zijn, zijn vakbekwaam en houden zich aan de voor hun geldende beroepscode.

  • III.

    Als de GGD (Toezichthouder Kwaliteit Wmo-ondersteuning), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of een vergelijkbaar orgaan een rapport heeft uitgebracht over de aanbieder in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de zorgverlening, dan stelt de aanbieder de pgb-houder (of diens pgb-vertegenwoordiger) èn de toezichthouder daarvan op de hoogte. Gedurende de periode van zorglevering stelt de aanbieder de pgb-houder (of diens pgb-vertegenwoordiger) èn de toezichthouder onverwijld in kennis van ieder nieuwrapport dat wordt uitgebracht.

  • IV.

    De aanbieder draagt zorg voor scholingsbeleid dat garandeert dat de hulpverleners die namens de aanbieders werken op het benodigde professionele niveau blijven. Voor ZZP’ers geldt dat zij moeten kunnen aantonen dat zij voldoende tijd besteden aan deskundigheidsbevordering, coaching en/of intervisie om hun deskundigheid op het benodigde professionele niveau te houden. Deskundigheidsbevordering behoeft meer inzet naarmate de geleverde ondersteuning complexer is.

  • V.

    De aanbieder zorgt dat de inzet van vrijwilligers of stagiaires altijd plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een zorgprofessional. De inzet van vrijwilligers of stagiaires dient altijd in redelijke verhouding te staan tot de professionele inzet.

  • VI.

    De aanbieder dient over een aantoonbaar werkzaam kwaliteitssysteem te beschikken. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een certificaat van de volgende keurmerken: ISO 9001, EN 15224, HKZ, Prezo of Kiwa (ZZP en kleine ondernemers). Een aanbieder die niet over een certificaat beschikt moet op een andere manier aantonen een werkend systeem te hebben voor het beheersen, bewaken, borgen en verbeteren van de kwaliteit van de ondersteuning.

  • VII.

    Alle eisen vanuit de Wmo en alle aanvullende eisen die vanuit de gemeente worden gesteld aan aanbieders gelden evenzeer voor onderaannemers als voor hoofdaannemers. Hoofdaannemers zijn volledig aansprakelijk voor de zorgverlening die zij in onderaanneming laten uitvoeren.

1.2.6 De voorziening wordt verstrekt met respect voor en in achtneming van de rechten van de cliënt (artikel 3.1, tweede lid, onder d van de Wmo)

De aanbieder:

  • a.

    bejegent de cliënt te allen tijde passend en op respectvolle wijze;

  • b.

    beschikt over een eigen, vastgelegde klachtenregeling, die standaard bij aanvang van de ondersteuning aan de cliënt wordt verstrekt;

  • c.

    moet kunnen aantonen conform de wet om te gaan met privacy en de uitwisseling van (gevoelige) persoonsgegevens.

1.2.7 Algemene eisen en uitsluitingsgronden

De aanbieder:

  • a.

    dient te voldoen aan de wettelijke kwaliteitscriteria. Indien de kwaliteitscriteria door de toezichthouder zijn getoetst en de aanbieder voldoet niet aan de kwaliteitstoets, worden gedurende één jaar (vanaf moment van constatering van niet voldoen) geen pgb’s toegekend waarbij de betreffende aanbieder partij is. Als na afloop van dat jaar de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan, kan via een Wmo-aanvraag de aanbieder weer worden voorgesteld en zal deze opnieuw aan de kwaliteitseisen getoetst worden.

  • b.

    dient volledige medewerking te verlenen aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de gemeente (of daartoe aangewezen derden) op inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie, waaronder in ieder geval begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken. De screening van een aanbieder kan onder meer bestaan uit het door een aanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat hij aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet, waaronder een VOG; het doen van onderzoek in diverse bronnen; het vragen van een Bibobadvies bij het Landelijk Bureau Bibob.

  • c.

    kan van hulpverlening worden uitgesloten vanwege het leveren van kwalitatief onvoldoende ondersteuning, misleiding, fraude en/of het (anderszins) handelen in strijd met relevante wetgeving of lokale regelgeving.