Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 06-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel en de gemeente Krimpenerwaard,

overwegende dat

deze gemeenschappelijke samenwerking als Technisch Bureau in de Krimpenerwaard in 1943 is opgericht door de toenmalige gemeenten Krimpen aan den IJssel, Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk, Bergambacht, Ammerstol, Ouderkerk aan den IJssel en Gouderak. Na de gemeentelijke herindelingen van 1985 en 2015 zijn dit nu de gemeenten Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard;

de “Gemeenschappelijke regeling Technisch Bureau in de Krimpenerwaard” per 1 januari 2018 gewijzigd is in de “Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard”;

in verband met de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen d.d. 1 juli 2022 het noodzakelijk is de huidige gemeenschappelijke regeling te wijzigen;

gelet op:

de Wet gemeenschappelijke regelingen;

de Gemeentewet,

BESLUITEN

de Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard, zoals laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2018, te wijzigen, waarvan de tekst als volgt komt te luiden:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • -

    regeling: de Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard;

  • -

    Ingenieursbureau Krimpenerwaard: de rechtspersoonlijkheid bezittende bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • -

    deelnemer: een aan deze regeling deelnemend college;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    deelnemende gemeente: de gemeente van een deelnemend college;

  • -

    bestuur: het bestuur van Ingenieursbureau Krimpenerwaard als bedoeld in artikel 14a van de wet;

  • -

    raad: gemeenteraad van een deelnemende gemeente;

  • -

    directeur-secretaris: de directeur/leidinggevende van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

  • -

    strategisch overleg: het ambtelijk strategisch overleg van de deelnemers en directeur-secretaris dat adviseert over aangelegenheden die de bedrijfsvoeringsorganisatie betreffen;

  • -

    dienstverleningsovereenkomst: de overeenkomst waarbij nadere invulling wordt gegeven aan de dienstverleningsrelatie tussen Ingenieursbureau Krimpenerwaard en de deelnemers;

  • -

    wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

HOOFDSTUK 2 RECHTSPERSOONLIJKHEID BEZITTENDE BEDIJFSVOERINGSORGANISATIE

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de wet, dat is genaamd Ingenieursbureau Krimpenerwaard.

  • 2. Ingenieursbureau Krimpenerwaard is statutair gevestigd te Krimpen aan den IJssel.

  • 3. Het rechtsgebied van Ingenieursbureau Krimpenerwaard omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3 Deelnemers

De deelnemers aan deze regeling zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Krimpenerwaard en Krimpen aan den IJssel.

HOOFDSTUK 3 DOEL, TE BEHARTIGEN BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Doel en te behartigen belangen

  • 1. Het doel van deze regeling is om, met inachtneming van de autonomie van de deelnemers, door middel van samenwerking op het gebied van bedrijfsvoering en uitvoering, kwaliteits-, schaal- en efficiëntievoordelen te behalen waardoor de deelnemers beter in staat zijn zich te focussen op hun kerntaken.

  • 2. Het te behartigen belang richt zich op de sturing en beheersing van ondersteunende processen (bedrijfsvoering) en uitvoeringstaken op het gebied van weg- en waterbouw van het grondgebied van de deelnemers.

Artikel 5 Taken

  • 1. Ingenieursbureau Krimpenerwaard voert, overeenkomstig het bepaalde in de leden twee en drie, voor de deelnemers taken uit op het gebied van sturing en beheersing van ondersteunende administratieve taken (bedrijfsvoering) en uitvoering, waartoe in elk geval behoort de engineering, advisering, directievoering en toezicht voor technische werken op het gebied van weg- en waterbouw en rioleringen, waarbij het kan gaan om vernieuwing, vervanging en nieuwe aanleg.

  • 2. In de door het bestuur vast te stellen driepartijen dienstverleningsovereenkomst wordt nadere uitwerking gegeven aan de dienstverleningsrelatie met de deelnemers. In de dienstverleningsovereenkomst worden in ieder geval geregeld:

    • de taken die voor de deelnemers door Ingenieursbureau Krimpenerwaard kunnen worden uitgevoerd;

    • de voorwaarden voor de taakuitvoering en wijziging van het onder lid 1 bedoelde takenpakket;

    • de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een deelnemer het volume aan af te nemen taken kan verminderen;

    • de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een deelnemer op enig moment kan besluiten de uitvoering van extra taakgebieden als bedoeld onder lid 1 op te dragen;

    • de aansprakelijkheid, wijze van verzekering en procedure van geschillenbeslechting met betrekking tot de taakuitoefening;

    • de financiële verrekening van de dienstverlening;

    • een voorziening in geval Ingenieursbureau Krimpenerwaard of een of meerdere deelnemers niet aan de hen gestelde voorwaarden voldoen.

  • 3. Voor zover de diensten vallen binnen het kader van de in dit artikel vermelde taken, is Ingenieursbureau Krimpenerwaard tot een maximum van 20% van haar werktijd bevoegd tot het verrichten van diensten voor andere publiekrechtelijke of overheidsgedomineerde privaatrechtelijke rechtspersonen. Met deze rechtspersonen en organisaties kunnen dienstverleningsovereenkomsten afgesloten worden. Het bestuur dient in te stemmen met een dergelijke dienstverleningsovereenkomst.

Artikel 6 Algemene bevoegdheidstoedeling

De deelnemers dragen de bevoegdheden die hen bij of krachtens de wet zijn toegekend in mandaat op aan het bestuur, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van taken, bedoeld in artikel 5. Het bestuur kan daartoe een of meer modellen vaststellen voor de mandaatbesluiten.

HOOFDSTUK 4 BESTUUR

Artikel 7 Bestuur

  • 1. Ingenieursbureau Krimpenerwaard heeft een bestuur als bedoeld in artikel 14a van de wet.

  • 2. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en één plaatsvervanger aan. Op de voorzitter is artikel 33d van de wet van toepassing.

  • 3. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur.

  • 4. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelt het bestuur onderling de werkzaamheden.

  • 5. Ingenieursbureau Krimpenerwaard heeft een directeur-secretaris, die de vergaderingen van het bestuur voorbereidt en daarbij aanwezig is en de notulen van vergaderingen opstelt. De directeur-secretaris heeft geen stemrecht in het bestuur.

  • 6. De stukken die van het bestuur uitgaan worden door de voorzitter ondertekend en door de directeur-secretaris medeondertekend.

Artikel 8 Samenstelling

  • 1. Elke deelnemer heeft in het bestuur één lid van het college.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde leden kunnen bij afwezigheid worden vervangen door daartoe aangewezen plaatsvervangend leden. Op het plaatsvervangende lid zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Aanwijzing

  • 1. De colleges beslissen uiterlijk binnen zes weken na de eerste vergadering van de nieuw benoemde colleges na aanvang van elke zittingsperiode van de raad over de aanwijzing van de leden en plaatsvervangende leden. Aftredende (plaatsvervangende) leden kunnen opnieuw als (plaatsvervangend) lid worden aangewezen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de wet eindigt het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het bestuur op de dag aangegeven in artikel C4, lid 2 van de Kieswet. Aftredende leden blijven hun functie waarnemen totdat opnieuw in de benoeming is voorzien.

  • 3. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt binnen acht weken.

  • 4. Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het bestuur eindigt eveneens op het moment van uittreding uit deze regeling van deelnemer die het (plaatsvervangend) lid vertegenwoordigt.

Artikel 10 Bevoegdheden bestuur

Het bestuur is in ieder geval bevoegd:

  • ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

  • regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie;

  • tot privaatrechtelijke rechtshandelingen te besluiten;

  • te besluiten namens het Ingenieursbureau Krimpenerwaard en het bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten.

Artikel 11 Stemrecht

  • 1. Een lid van het bestuur beschikt over een stem.

  • 2. De stemprocedure wordt bepaald in het reglement van orde.

  • 3. Het bestuur besluit te allen tijde op basis van unanimiteit.

Artikel 12 Werkwijze

  • 1. Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. De artikelen 22 en 23 van de wet zijn van toepassing op het bestuur.

Artikel 13 Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het bestuur geeft aan het college dat hem heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze alle inlichtingen die door het college of een of meer leden daarvan, worden verlangd.

  • 2. Een lid van het bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor de wijze waarop het lid het college in dat bestuur vertegenwoordigt.

  • 3. Indien een lid van het bestuur niet meer het vertrouwen geniet van het college welk hem heeft aangewezen, kan dit college hem als zodanig ontslaan.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van de betreffende gemeente, onverminderd het bepaalde in artikel 169 van de Gemeentewet.

  • 5. Het bestuur geeft aan de raden van de gemeenten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur van Ingenieursbureau Krimpenerwaard gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 6. Het bestuur verstrekt aan de raden van de gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden verlangd.

  • 7. Het reglement van orde voor de vergaderingen van het bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 14 Evaluatie

  • 1. Het bestuur kan het functioneren van de bedrijfsvoeringsorganisatie en de samenwerkingsrelatie met de deelnemers evalueren en daarvan verslag uitbrengen aan de colleges en raden van de gemeenten, vergezeld van conclusies en aanbevelingen.

  • 2. De onderzoeksvraagstelling voor de uit te voeren evaluatie wordt door het bestuur voorafgaand aan de deelnemers voor advies voorgelegd. Het bestuur stelt aansluitend de onderzoeksvraagstelling vast.

  • 3. Een deelnemende gemeente kan het bestuur verzoeken het in artikel 4 van deze regeling omschreven doel te evalueren.

  • 4. In een verzoek als bedoeld in het derde lid geeft de deelnemende gemeente aan wat geëvalueerd moet worden, waar de evaluatie op gericht moet zijn en eventueel hoe de gemeente van mening is op welke wijze de evaluatie moet plaatsvinden.

  • 5. Het bestuur, in overleg met de verzoekende gemeente, indachtig het belang van alle deelnemende gemeenten, beziet en beslist hoe aan het verzoek van een gemeente gehoor kan worden gegeven.

HOOFDSTUK 5 Actieve informatieplicht

Artikel 15 Actieve informatieplicht

Indien het bestuur of de voorzitter van het IBKW over informatie beschikt waarbij zij inschat dat de raden van de deelnemende gemeenten die informatie nodig hebben voor de uitoefening van hun taken, delen zij die informatie door:

  • a.

    rechtstreekse schriftelijke verzending aan de raden van de deelnemende gemeenten, via de griffies, of;

  • b.

    mededeling in een raadsinformatiebijeenkomst bij alle deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 6 Zienswijzen bij besluiten

Artikel 16 Zienswijze bij besluiten

  • 1. Voordat besluiten aangaande wijziging van het doel van deze regeling, het toetreden van een potentiële nieuwe deelnemer of aangaande een ingrijpende organisatorische wijziging worden vastgesteld door het bestuur, zendt het bestuur dit besluit voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het bestuur oordeelt per geval of er al dan niet sprake is van een besluit aangaande ingrijpende organisatorische wijzigingen.

  • 3. Het bestuur stelt voorafgaand aan de besluitvorming, de gemeenteraden schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen en de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

HOOFDSTUK 7 Burgerparticipatie

Artikel 17 Burgerparticipatie

Gelet op het doel en de taken van deze bedrijfsvoeringsorganisatie wordt geen mogelijkheid tot burgerparticipatie geboden.

HOOFDSTUK 8 DIRECTEUR-SECRETARIS

Artikel 18 Directeur-secretaris

  • 1. De directeur-secretaris wordt door het bestuur benoemd, ontslagen en/of geschorst.

  • 2. De directeur-secretaris is, onder verantwoordelijkheid van het bestuur, verantwoordelijk voor de aansturing van de organisatie bedoeld in artikel 19 en draagt zorg voor de verbinding tussen Ingenieursbureau Krimpenerwaard en de deelnemers.

  • 3. Het bestuur stelt voor de directeur-secretaris een regeling vast waarin de taken en bevoegdheden zijn opgenomen.

  • 4. Het bestuur regelt de vervanging van de directeur-secretaris.

Artikel 19 Organisatie

  • 1. Ingenieursbureau Krimpenerwaard heeft een ambtelijke organisatie onder leiding van de directeur-secretaris.

  • 2. De rechtspositieregelingen van de gemeente Krimpen aan den IJssel zijn rechtstreeks voor het personeel van de ambtelijke organisatie van toepassing. Het bestuur is bevoegd nadere aanvullende regelingen vast te stellen.

HOOFDSTUK 9 STRATEGISCH OVERLEG

Artikel 20 Strategisch overleg

  • 1. Er is een ambtelijk strategisch overleg tussen de deelnemende gemeenten en de directeur-secretaris, dat betreft strategische, organisatorische of andere aangelegenheden van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 2. Dit strategisch overleg bestaat uit de gemeentesecretarissen of door hen aan te wijzen functionarissen van de deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 21 Financiële administratie en controle

  • 1. Op het financieel beleid, het financieel beheer, de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuur stelt in dat kader de vereiste verordeningen vast, waarbij rekening gehouden wordt met de taken en de wijze van uitvoering daarvan zoals bepaald in artikel 5.

Artikel 22 Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 23 Verdeling van de kosten

  • 1. De kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van het hele takenpakket en de instandhouding van Ingenieursbureau Krimpenerwaard, worden via de afgesloten dienstverleningsovereenkomsten op basis van afname van producten en diensten in rekening gebracht bij de deelnemers en andere publiekrechtelijke rechtspersonen of overheidsgedomineerde privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 5, lid 3 hiervoor.

  • 2. Tot de kosten van Ingenieursbureau Krimpenerwaard worden, naast de directe uitvoeringskosten, tevens gerekend de overheadkosten en de kapitaallasten.

Artikel 24 Verplichtingen

De deelnemers zorgen ervoor dat Ingenieursbureau Krimpenerwaard te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen te kunnen voldoen.

Artikel 25 Kosten, verrekening, verdeling en facturering

  • 1. De door de deelnemers verschuldigde bedragen worden door Ingenieursbureau Krimpenerwaard periodiek gefactureerd, overeenkomstig de afgesloten dienstverleningsovereenkomst, en zijn door de deelnemers bij vooruitbetaling verschuldigd.

  • 2. De door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of overheidsgedomineerde privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 5 derde lid verschuldigde bedragen worden periodiek achteraf gefactureerd.

  • 3. Het bestuur bepaalt elk jaar bij het vaststellen van de begroting voorlopig het aandeel van elke deelnemer in de voor het begrotingsjaar geraamde kosten.

Artikel 26 Financieel toezicht

Indien aan het bestuur van Ingenieursbureau Krimpenerwaard blijkt dat een gemeente weigert de uitgaven, bedoeld in artikel 24, 25, 26 en 27 op de begroting te zetten, doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 27 Kadernota en begroting

  • 1. Binnen de uitgangspunten van deze regeling stelt het bestuur jaarlijks een kadernota vast voor de bedrijfsvoering van Ingenieursbureau Krimpenerwaard. Het bestuur zendt deze kadernota terstond na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 april, ter kennisname aan de raden van de gemeenten.

  • 2. Het bestuur stelt elk jaar een ontwerpbegroting en een toelichting van baten en lasten op voor het volgende kalenderjaar. De begroting is zodanig ingericht dat daaruit blijkt welke kosten verband houden met de uitvoering van het basistakenpakket en de instandhouding van Ingenieursbureau Krimpenerwaard.

  • 3. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat deze door het bestuur wordt vastgesteld, doch uiterlijk 1 mei, toe aan de raden en de colleges van de gemeenten.

  • 4. Indien het bestuur een groei in het benodigd budget voorziet ten gevolge van veranderd beleid, dan wordt dit door het bestuur toegelicht.

  • 5. De raden van de gemeenten kunnen binnen twaalf weken na toezending van de ontwerpbegroting het bestuur hun zienswijze schriftelijk doen blijken.

  • 6. Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan het jaar waarover zij dient.

  • 7. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september, aan de raden en de colleges van de gemeenten en aan gedeputeerde staten.

  • 8. Het bestuur zendt ontwerp begrotingswijzigingen acht weken voordat deze door het bestuur worden vastgesteld, toe aan de raden en de colleges van de gemeenten. De raden van de gemeenten kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegrotingswijziging het bestuur hun zienswijzen schriftelijk doen blijken. Het bestuur zendt begrotingswijzigingen binnen twee weken na vaststelling aan de raden en de colleges van de gemeenten en aan gedeputeerde staten.

  • 9. Als begrotingswijzigingen, waarop het bepaalde in de laatste zin van artikel 35, lid 5, van de wet van toepassing is, worden aangewezen die, welke niet leiden tot een verhoging van de deelbijdragen van de deelnemers.

Artikel 28 Jaarrekening van Ingenieursbureau Krimpenerwaard

  • 1. Het bestuur stelt elk jaar voor 15 april een voorlopige jaarrekening vast over het voorgaande jaar en zendt deze voorlopige jaarrekening aan de raden van de gemeenten.

  • 2. Het bestuur stelt elk jaar de jaarrekening met een bijbehorend verslag van het voorgaande jaar op.

  • 3. Het bestuur stelt de rekening vast in het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 4. Het bestuur zendt de rekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli, aan de raden en de colleges van de gemeenten en aan gedeputeerde staten.

Artikel 29 Betalingstermijn geraamde bijdrage

  • 1. In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemende gemeente verschuldigde bijdrage voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze zoals voorzien in de Dienstverleningsovereenkomst.

Artikel 30 Verrekening bijdrage

  • 1. In de jaarrekening wordt het door elk der deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 2. Verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 25, lid 1, verschuldigde bijdrage en het werkelijk verschuldigde vindt plaats terstond na de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 31 Aangaan geldleningen

  • 1. Ingenieursbureau Krimpenerwaard is bevoegd tot het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten.

  • 2. De deelnemende gemeenten staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de op grond van het in het vorige lid bepaalde opgenomen en op te nemen gelden, zulks op basis hun procentuele bijdrage in de begroting van het betreffende jaar.

HOOFDSTUK 11 ARCHIEF

Artikel 32 Archiefbeheer

  • 1. Het bestuur is belast met de zorg voor archiefbescheiden en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het Ingenieursbureau Krimpenerwaard en zijn organen overeenkomstig een, met inachtneming van artikel 30, lid 1 van de Archiefwet 1995, vast te stellen verordening.

  • 2. Voor de bewaring van de op grond van de artikelen 12, lid 1 en 13, lid 1 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het bestuur een archiefbewaarplaats aan.

  • 3. De directeur-secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de door het bestuur nader vast te stellen regelen.

HOOFDSTUK 12 KLACHTRECHT

Artikel 33 klachtenprocedure

  • 1. Het bestuur stelt een interne klachtenregeling vast vanwege klachten tegen gedragingen van medewerkers van de organisatie.

  • 2. Tot behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht is bevoegd de Ombudsman zoals aangewezen door de deelnemende gemeente van het grondgebied waar klager woonachtig is.

HOOFDSTUK 13 WIJZIGING, TOETREDING, OPHEFFING

Artikel 34 Wijziging

  • 1. Zowel de colleges van de deelnemende gemeenten, alsmede het bestuur, kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. Het bestuur brengt het voorstel ter kennis van de colleges van de deelnemende gemeenten en geeft daarbij een advies.

  • 3. Deze regeling kan worden gewijzigd bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van alle deelnemers.

  • 4. De wijziging van de regeling wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 5. De wijziging van de regeling bepaalt wanneer deze in werking treedt.

  • 6. Het besluit tot wijziging wordt toegezonden aan het college van gedeputeerde staten.

Artikel 35 Toetreding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die wenst toe te treden, richt een verzoek ter zake aan het bestuur, dat vergezeld gaat met het besluit hiertoe van datzelfde college en het toestemmingsbesluit van de raad van de gemeente die wenst toe te treden.

  • 2. Toetreding tot deze regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van alle deelnemers, na verkregen toestemming indien van toepassing.

  • 3. Het bestuur brengt het verzoek ter kennis van de colleges van de deelnemende gemeenten en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 4. Het bestuur doet een voorstel tot toetreding en regelt daarbij de voorwaarden die aan de toetreding zijn verbonden.

  • 5. Het bestuur kan een toetredingssom vaststellen voor de toetreding.

  • 6. De toetreding gaat in met ingang van de datum, genoemd in het gezamenlijk besluit, bedoeld in het tweede lid, of op een in overleg tussen het bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen later tijdstip.

  • 7. Het bestuur zal zo spoedig mogelijk na het gezamenlijk besluit bedoeld in het tweede lid, een voorstel doen voor wijziging van de regeling op het punt van deelnemende gemeenten, naar aanleiding van de toetreding.

  • 8. De bestuursorganen van de toegetreden gemeente gaan zo spoedig mogelijk na het gezamenlijk besluit bedoeld in het tweede lid, over tot het aanwijzen van (plaatsvervangende) leden in het bestuur.

  • 9. Van elk bericht van toetreding van een deelnemer wordt door het bestuur kennis gegeven aan gedeputeerde staten.

Artikel 36 Opheffing

  • 1. Zowel het bestuur, als een college, kunnen voorstellen doen tot opheffing van de regeling.

  • 2. Het bestuur legt het voorstel tot opheffing ter beslissing voor aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de betrokken colleges, na toestemming van de betrokken raden van alle deelnemers. De regeling wordt opgeheven wanneer de colleges met twee derde meerderheid van het aantal deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

  • 4. Het bestuur geeft een advies aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten over de opheffing, voorafgaand aan de besluitvorming.

  • 5. Na het besluit tot opheffing van de regeling besluit het bestuur tot liquidatie, regelt de gevolgen van de opheffing en stelt het daarvoor de nodige regels vast. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 6. Het bestuur stelt een ontwerp liquidatieplan op.

  • 7. Het bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten gedurende acht weken in de gelegenheid hun zienswijze op het ontwerp liquidatieplan in te brengen.

  • 8. Het liquidatieplan wordt door het bestuur vastgesteld.

  • 9. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot het bijdragen in de financiële gevolgen van de beëindiging.

  • 10. Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de gemeenten, voor zover het saldo ontoereikend is, zorg dragen voor de nakoming van de verplichtingen van het Ingenieursbureau Krimpenerwaard.

  • 11. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Toewijzing van personeel aan de deelnemers zal plaatsvinden bij besluit van de deelnemende colleges. Het liquidatieplan bevat de verplichting van de deelnemers het toegewezen personeel te accepteren.

  • 12. Het bestuur van Ingenieursbureau Krimpenerwaard blijft ook na het tijdstip van de opheffing in functie, totdat de liquidatie volledig is voltooid en beëindigd. Het bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 13. De opheffing van de regeling wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 14. Het besluit tot opheffing wordt door het bestuur toegezonden aan het college van gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK 14 UITTREDING

Artikel 37 Besluit tot uittreding

  • 1. Iedere deelnemer kan besluiten tot uittreden.

  • 2. Het daartoe strekkende besluit tot uittreden van het college van burgemeester en wethouders, na toestemming van de raad, wordt terstond door toezending ter kennis gebracht van het bestuur.

  • 3. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 4. Het bestuur zendt het besluit tot uittreding van een deelnemer aan de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten.

  • 5. Een besluit tot uittreding kan niet eerder worden genomen dan drie jaar na toetreding tot deze regeling.

  • 6. Een uittredingsbesluit wordt van kracht twee kalenderjaren na het verstrijken van het jaar waarin het besluit tot uittreding is genomen. Tenzij het bestuur een kortere termijn bepaalt.

  • 7. Alvorens een deelnemer tot een besluit tot uittreding komt, wordt over het voornemen daartoe eerst overleg met de andere deelnemers gevoerd.

  • 8. Het bestuur draagt naar aanleiding van het uittredingsbesluit van een deelnemer zorg voor het opstellen en vaststellen van een concept uittredingsplan.

  • 9. Het bestuur stelt het definitieve uittredingsplan vast.

  • 10. Van een bericht van uittreding van een deelnemer wordt door het bestuur kennis gegeven aan gedeputeerde staten.

Artikel 38 Uittreding bij twee deelnemers

Indien deze regeling enkel twee deelnemende gemeenten kent, wordt een verzoek tot uittreding van één van beiden opgevat als een verzoek tot opheffing van deze regeling. Het bepaalde in artikel 36 is dan van toepassing.

Artikel 39 Concept uittredingsplan

  • 1. Ter voorbereiding op de besluitvorming van het bestuur, stelt het bestuur een projectgroep samen die het concept uittredingsplan voorbereid.

  • 2. De projectgroep inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding en legt deze vast in het concept uittredingsplan en doet een voorstel tot een voorlopige uittreedsom.

  • 3. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 4. Met het oog op het regelen van de inhoud van het concept uittredingsplan, kan het bestuur zelf aan een onafhankelijke externe deskundige om advies vragen of om ondersteuning van de projectgroep door deze onafhankelijke externe deskundige. Het bestuur wijst een onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht dan wijst het bestuur deze aan op basis van een bindende opdracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden, onder voorzitterschap van de directeur-secretaris van het IBKW, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer. De kosten voor het inschakelen van een externe deskundige zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5. Het bestuur geeft, na oplevering van het concept uittredingsplan door de projectgroep, de accountant van het IBKW opdracht om het door de projectgroep voorbereide concept-uittredingsplan en het voorstel tot een voorlopige uittreedsom te toetsen. De kosten voor het toetsen zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 6. Het concept uittredingsplan met de voorlopige uittreedsom, wordt op voorstel van de projectgroep vastgesteld door het bestuur. Alvorens het bestuur het concept uittredingsplan vast stelt, stelt het een aanwezige ondernemingsraad van het IBKW of een vertegenwoordiging van het personeel in de gelegenheid om advies uit te brengen over de personele en organisatorische gevolgen die voortvloeien uit het concept uittredingsplan.

  • 7. Het bestuur zendt het concept uittredingsplan met de voorlopige uittreedsom als voorstel voor het uittredingsplan toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen gedurende acht weken hun zienswijzen over het voorstel voor het uittredingsplan bij het bestuur indienen.

Artikel 40 Uittredingsplan

  • 1. Het uittredingsplan wordt, met in achtneming van het concept uittredingsplan en de ingediende zienswijzen, vastgesteld door het bestuur. In het uittredingsplan worden de specifieke condities, waaronder de financiële gevolgen van uittreding geregeld, waarbij de belangen van de uittredende deelnemer en die van de achterblijvende deelnemers op evenwichtige wijze worden afgewogen.

  • 2. Het bestuur informeert de uittredende en overige gemeenten over het door haar vastgestelde uittredingsplan en voegt de ingediende zienswijzen met reactie bij het uittredingsplan.

  • 3. Het bestuur regelt de financiële verplichtingen alsmede de overige gevolgen van de uittreding. Tot deze financiële voorwaarden behoort de bepaling, dat een uittredende deelnemer nog twee jaar, vanaf het jaar van uittreding aan het IBKW , een bijdrage in de jaarlijkse (vaste) exploitatielasten betaalt, waaronder de personele kosten van het IBKW. De bijdrage kan worden omgezet in een éénmalige uittredingssom.

  • 4. Het uittredingsplan bevat de systematiek voor de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding, te betalen door de uittredende deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 5. Ten minste 8 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast.

  • 6. Uiterlijk 8 maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op een gemiddelde van de jaarrekeningen van de voorafgaande vier begrotingsjaren.

  • 7. Een uittredende deelnemer kan géén recht doen gelden op de overdracht van enig eigendom van het IBKW. Wel kan de uittreding tot gevolg hebben dat deelnemende partijen nader onderhandelen over de eigendomspositie, zakelijke rechten of gezamenlijk aangehouden reserveposities, indien aanwezig, van het IBKW.

  • 8. Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verplichtingen na te komen.

Artikel 41 Uittreedsom

  • 1. De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van directe kosten van uittreding (frictiekosten en desintegratiekosten), verminderd met het aandeel van de uittredende deelnemer in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van de gemeenschappelijke regeling op de datum van uittreding.

  • 2. De frictiekosten en desintegratiekosten worden berekend op basis van de principes van goed koopmanschap en de principes van accounting.

  • 3. Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten te maken door de gemeenschappelijke regeling die het directe gevolg zijn van de beslissing tot uittreding van een deelnemer, zoals maar niet uitsluitend, de inhuur van deskundigen, een accountant en advocaat.

  • 4. Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de gemeenschappelijke regeling die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. Onder desintegratiekosten wordt mede verstaan alle kosten uit overige verplichtingen, zoals de afbouw van risico’s alsmede de door deelnemers aangegane langlopende contractuele betalingsverplichtingen.

  • 5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door de gemeenschappelijke regeling die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding.

  • 6. Het IBKW brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van het eigen vermogen van de uittredende deelnemer minus de bestemmingsreserves van de gemeenschappelijke regeling zoals genoemd in lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, op de wijze zoals genoemd in artikel 42 van deze gemeenschappelijke regeling.

  • 7. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van die deelnemer.

Artikel 42 Raming en berekening van de uittreedsom

  • 1. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de definitieve uittreedsom.

  • 2. Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van daadwerkelijke uittreding kunnen niet leiden tot wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uitgetreden deelnemer dan wel het algemeen bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald indien:

    • a.

      de wederpartij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waarvan deze diende aan te nemen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou luiden, indien deze onjuiste inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b.

      de wederpartij inlichtingen die hem op het moment van het bepalen van de uittreedsom bekend waren niet heeft verstrekt, terwijl de wederpartij redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze inlichtingen van invloed zouden kunnen zijn op de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 3. De tussen de deelnemers bestaande verhoudingen en afspraken met betrekking tot niet definitief afgehandelde of later alsnog ingediende schadeclaims op grond van schade ontstaan binnen de periode van deelneming, zullen gedurende een periode van 30 jaren ongewijzigd gecontinueerd worden, als waren zij nog gezamenlijk deelnemers aan het IBKW. Het vorenstaande geldt voor wat betreft besluitvorming ten aanzien van vraagstukken betreffende schadeclaims, als ook financiële inbreng van de deelnemers met betrekking tot de aan dit onderwerp verbonden kosten, voor zover die voor rekening en risico van het IBKW komen en voor zover de bestemmings- en algemene reserves bezien vanuit de reservepositie van het IBKW, niet toereikend zijn om die schade (geheel of gedeeltelijk) te dekken.

Artikel 43 Betalingsafspraken

  • 1. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom biedt het bestuur de uitredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in één keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een aantal termijnen (het aantal termijnen zal naar redelijkheid door het bestuur bepaald worden) of in één keer dient te betalen. In geval van betaling in één termijn, dient die betaling binnen 6 maanden na uittreding plaats te vinden.

  • 2. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

Artikel 44 Belangen

  • 1. Het IBKW en haar bestuur zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 2. De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer in het algemeen bestuur, houdt gedurende de periode vanaf het besluit tot uittreding tot de daadwerkelijke uittreding, bij de beraadslaging en besluitvorming door het algemeen bestuur rekening met de belangen van de gemeenschappelijke regeling zoals deze zich kunnen voordoen vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding. Indien nodig onthoudt deze vertegenwoordiger zich van beraadslaging en besluitvorming.

  • 3. De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het IBKW die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het IBKW wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

Artikel 45 Wijziging gemeenschappelijke regeling

  • 1. Het bestuur stelt, indien dat noodzakelijk is gelet op de uittreding, een voorstel voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling en van de daarop gebaseerde besluiten op.

  • 2. Het bestuur zendt het concept wijzigingsbesluit gemeenschappelijke regeling, voor zienswijzen toe aan de gemeenteraden.

  • 3. Direct nadat definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden aangaande de uittreding, zal besluitvorming plaatsvinden aangaande de wijziging van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 46 Continuering samenwerking

  • 1. Indien het bestuur constateert dat het besluit tot uittreding de vraag oproept of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling IBKW redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de colleges en raden van de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling.

  • 2. Indien binnen drie maanden hierna door het bestuur wordt besloten de procedure tot opheffing op te starten, dan wordt het eerder ontvangen besluit tot uittreding van een deelnemer beschouwd als besluit tot opheffing. Het bepaalde in artikel 36 is dan van toepassing.

HOOFDSTUK 15 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 47 Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1. Deze herziene regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard”.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders

van de gemeente Krimpen aan den IJssel,

wg (b.a.)

mr. A. Boele

Secretaris

wg

J.J. Luteijn

Burgemeester

Het college van burgemeester en wethouders

van de gemeente Krimpenerwaard,

wg

J. Hennip

Secretaris

wg

J. Beenakker

Burgemeester

Toelichting op de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard (IBKW)

Aanleiding

Per 1 juli 2022 is een wijziging in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) doorgevoerd. De bedoeling van deze wetswijzing is dat gemeenteraden meer invloed hebben op de gemeenschappelijke regelingen. De huidige gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard (IBKW) behoeft daarom wijziging.

Een deel van de wijzigingen door deze wetswijziging is verplicht. Bij een ander deel van de wijzigingen is het aan de gemeenteraden hierover te beslissen. Deze overige wijzigingen bieden ruimte voor een keuzevrijheid. De gewijzigde tekst van de gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Ingenieursbureau Krimpenerwaard maaktt de eigen invulling van de implementatie van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) concreet, zoals gemaakt voor het IBKW.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Per 1 januari 2018 is gekozen de gemeenschappelijke samenwerking vorm te geven via een bedrijfsvoeringsorganisatie (BVO). De BVO is bedoeld voor samenwerking op het terrein van bedrijfsvoering en voor uitvoerende taken met een geringe beleidsmatige component. De BVO kenmerkt zich door een eenvoudige bestuurlijke structuur en het hebben van rechtspersoonlijkheid. Beleidsrijke taken kunnen niet worden overgedragen aan een BVO. De betrokkenheid van de gemeenteraden is gewaarborgd door de zienswijzeprocedures rond begroting en rekening. Gekozen is voor de statutaire vestiging in de gemeente Krimpen aan den IJssel, waardoor het ook mogelijk wordt dat in de toekomst het IBKW feitelijk gevestigd wordt in de gemeente Krimpenerwaard.

Artikel 3

De gemeenten Krimpen aan den IJssel en Krimpenerwaard vormen samen de BVO, hetgeen onverlet laat dat andere gemeenten kunnen toetreden (zie art 32). Mocht een dergelijke situatie zich ooit voordoen dan is wijziging van deze regeling noodzakelijk.

Artikel 5

Het derde lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid om voor een deel van de werktijd werkzaamheden te verrichten voor andere overheden (of overheidsgedomineerde organisaties). Bewust is daarbij gekozen om deze bevoegdheid niet op te nemen als het gaat om de marktsector. Inzet van medewerkers in het overheidsdomein kan gunstige effecten hebben op het verkrijgen van kennis en ervaring, investeren in collegiale samenwerking in een breder gebied van de Krimpenerwaard, (betaalde) inzet van menskracht in periodes dat die inzet wenselijk is. Steeds worden daarbij de beginselen van good governance (dwz zakelijke dienstverleningsovereenkomsten met concrete prestatieafspraken, marktconforme tarieven en maximale transparantie) in acht genomen.

Het genoemde percentage van 20% vloeit voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen en de Aanbestedingswet 2012. De deelnemende gemeente(besture)n mogen aanbestedingsvrij diensten afnemen van het gemeenschappelijk openbaar lichaam omdat daarbij in beginsel sprake is van een zogenoemde inbesteding. Om daar aan te kunnen (blijven) voldoen is het van belang dat de deelnemende partijen invloed hebben op het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie (hetgeen blijkens art. 12, derde lid, Richtlijn 2014/24/EU mogelijk is nu iedere deelnemer in het bestuur zit) en de bedrijfsvoeringsorganisatie ten minste 80% van zijn werkzaamheden verricht voor de deelnemende partijen. Wordt niet of niet langer aan deze eisen voldaan, dan kan niet langer aanbestedingsvrij gebruik worden gemaakt van de diensten van de gemeenschappelijk bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 10

De bevoegdheden van het bestuur, zoals in dit artikel beschreven, laten onverlet dat meerdere bevoegdheden gemandateerd kunnen worden aan de directeur-secretaris. De basis daarvoor is het in art 18, derde lid, bedoelde Directiestatuut. Zo zal het voor de hand liggen dat de bevoegdheid om medewerkers te benoemen en te ontslaan gemandateerd zal worden aan de directeur-secretaris. Dat geldt ook voor meerdere, nader te omschrijven, privaatrechtelijke handelingen (bv koop, huur, inlenen van personeel enz.).

Artikel 11

Het bestuur bestaat thans uit twee leden, die elk één stem hebben. Op basis van dat gegeven kan de besluitvorming vanzelfsprekend slechts op basis van unanimiteit plaatsvinden. Indien het bestuur uit meer dan twee leden bestaat, dan zal de besluitvorming nog steeds op basis van unanimiteit plaatsvinden, gelet op het bepaalde in het derde lid.

Artikel 14

Artikel 14 bepaalt dat een deelnemende gemeente het bestuur kan verzoeken de regeling te evalueren. Het bestuur kan ook zelf besluiten de regeling te evalueren.

Artikel 15

Dit artikel regelt, in aanvulling op artikel 13 waarin het verstrekken van gevraagde inlichtingen is geregeld, op welke wijze ook ongevraagde inlichtingen worden verstrekt aan de raden van de deelnemende gemeenten conform artikel 17, tweede lid, van de Wgr. De inlichtingen dienen bij te dragen aan de juiste uitoefening van de taken van de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 16

Conform artikel 10, vijfde en zesde lid, van de Wgr, regelt artikel 16 welke besluiten voor zienswijzen voorgelegd worden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 17

Per 1 januari 2018 is de gemeenschappelijke samenwerking bewust omgezet naar een gemeenschappelijke regeling voor een bedrijfsvoeringsorganisatie, met alleen een ongeleed en enkelvoudig bestuur en zonder een bestuurlijke structuur van een dagelijks bestuur met een algemeen bestuur. Door het hebben van de structuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie en gelet op de taken van het IBKW wordt daarom niet gekozen voor het bieden van mogelijkheden tot burgerparticipatie binnen de regeling. Het inspreekrecht voor burgers bij raadsvergaderingen van de deelnemende gemeenten wordt daarvoor voldoende mogelijkheid geacht, als daar al aanleiding voor mocht bestaan.

Artikel 18

Indien in het IBKW een Ondernemingsraad of een Personeelsvertegenwoordiging, als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden, wordt ingesteld, treedt de directeur op als bestuurder in de zin van de WOR.

Artikel 19

In dit artikel wordt de huidige werkwijze gecontinueerd. Medewerkers van IBKW volgen de rechtspositionele regelingen van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Dat geldt voor nadere invulling van de arbeidsvoorwaarden, voor sociale plannen en andere personele regelingen van genoemde gemeente. Met dien verstande dat voor de medewerkers van IBKW de Cao SGO van toepassing is en niet de Cao Gemeenten. De Cao Gemeenten geldt voor werknemers in dienst bij gemeenten en de Cao SGO geldt voor werknemers in dienst bij (aangesloten) gemeentelijke organisaties. Per 1 januari 2020 is de eerder gezamenlijke rechtspositieregeling CAR-UWO vervallen.

Slechts in die gevallen dat de aard van de werkzaamheden binnen IBKW dat gewenst maakt zal het bestuur aanvullende regelingen kunnen vaststellen.

Artikel 20

De praktijk heeft geleerd dat het wenselijk is een ambtelijk overleg te introduceren over de algemene gang van zaken binnen het IBKW. Dit overleg is geen bestuurlijk adviesorgaan, het beoogt in samenspraak met de directeur-secretaris vraagstukken over de strategische en/of tactische positie van het IBKW af te stemmen en eventuele knelpunten in de samenwerking te onderkennen en op te lossen. De deelnemers zijn de gemeentesecretarissen van beide gemeenten of door hen aan te wijzen functionarissen.

Artikel 29

De deelnemende gemeenten betalen voorschotten op de geraamde bijdrage aan het IBKW. In de in art 5, tweede lid, bedoelde Dienstverleningovereenkomst zal geregeld worden op welke wijze en op welke tijdstippen in het jaar dat gebeurt, zodanig dat de liquiditeitspositie van IBKW gewaarborgd is.

Artikel 32

Per 1 januari 2018 is het bestaande TBK-archief gesaneerd. Alle bouwdossiers zijn overgedragen aan de beide gemeenten resp. aan het Streekarchief Midden-Holland. De dossiers inzake weg- en waterbouw zijn in beginsel werkdossiers (dossiers zonder cultuur-historische betekenis) en kunnen na een korte bewaartermijn worden vernietigd. Dit archiefdeel is in beheer bij het IBKW. Voor het beheer worden nadere regels vastgelegd in de Regeling archiefbeheer IBKW.

Artikel 33

Gekozen is om als bevoegd Ombudsman aan te wijzen degene die door de deelnemende gemeente voor haar grondgebied als zodanig is aangewezen. Voor inwoners van de gemeente Krimpen aan den IJssel is dat de Gemeentelijke Ombudsman van Rotterdam. Voor inwoners van de gemeente Krimpenerwaard is dat de Nationale Ombudsman te Den Haag.

Artikel 34

Het artikel bepaalt dat zowel het bestuur alsook een deelnemende gemeente een voorstel kunnen doen voor wijziging van de regeling en de procedure die daarbij in acht moet worden genomen.

Artikel 36

Dit artikel regelt dat het bestuur het liquidatieplan vaststelt. Het bestuur hanteert daarbij redelijke termijnen, zodat de werkzaamheden planmatig kunnen worden afgebouwd resp. kunnen worden overgedragen. Een eventueel besluit tot liquidatie is niet onderworpen aan het adviesrecht ingevolge art 25 WOR, omdat het aangemerkt zal worden als een besluit voortvloeiend uit het primaat van de politiek. De wijze waarop de liquidatie wordt uitgevoerd is vanzelfsprekend wel adviesplichtig. Het bestuur waarborgt dan ook dat de Ondernemingsraad resp. de Personeelsvertegenwoordiging in de gelegenheid gesteld wordt haar advies uit te brengen.

Het elfde lid van dit artikel waarborgt de positie van de medewerkers van IBKW ingeval van liquidatie van de gemeenschappelijke regeling. In die situatie zal het personeel aan de deelnemers worden ‘toegewezen’. De bepaling is redelijk omdat de gemeentelijke taak blijft bestaan ingeval van liquidatie. In juridische zin wordt ‘slechts’ het mandaat aan IBKW ingetrokken en zal de gemeente dientengevolge nadien de taken zelf moeten uitvoeren (of deze elders onderbrengen). Het principe mens-volgt-werk wordt hierbij in de GR vastgelegd. De huidige regeling kent een vergelijkbaar artikel.

Artikel 37 tot en met artikel 46

Conform artikel 9 van de Wgr zijn bepalingen aan de regeling, aangegaan voor onbepaalde tijd, toegevoegd omtrent uittreding. Daarin is met de artikeln 37 tot en met 46 voorzien. De gevolgen van uittreding zijn vastgelegd en de voorwaarden waaronder een deelnemer kan uittreden.