Regeling vervallen per 10-07-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2022

Geldend van 10-07-2024 t/m 09-07-2024

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2022

De raad van de gemeente Vught;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2022;

gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein 15 augustus 2022;

gelet op de constructieve samenwerking in de regio Meierij;

overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de wijze waarop en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt en zo ja, op welke manier het college beoordeelt welke inhoud deze maatwerkvoorziening moet hebben;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2022.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als die niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking én daadwerkelijk beschikbaar zijn én een passende bijdrage aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie leveren én financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      Bijdrage: Bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

    • c.

      College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught

    • d.

      Eenheden: Eenheden zijn uren, dagdelen, dagen of etmalen, met andere woorden: het volume. Het persoonsgebonden budget wordt bepaald door het tarief te vermenigvuldigen met de betreffende eenheden per week, maand, kalenderjaar of indicatieperiode. Voor de pakketten beschermd wonen en dagbesteding beschermd wonen zijn het maandeenheden. Het college werkt dit verder uit in de nadere regels.

    • e.

      Financiële tegemoetkoming: Een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld als bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening.

    • f.

      Hoofdverblijf: De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de inwoner in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres.

    • g.

      Ingezetene: Degene die in de basisregistratie personen staat ingeschreven in de gemeente Vught dan wel, indien het een inschrijving van een briefadres in de gemeente Vught betreft, degene die zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente Vught heeft.

    • h.

      Maatwerkvoorziening: De maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

    • i.

      Mantelzorg: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

    • j.

      Melding: Melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • k.

      Motivatieplan: een overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget.

    • l.

      Natura-tarief: het tarief dat van toepassing is voor voorzieningen in natura.

    • m.

      Onderzoeksverslag: Met dit verslag wordt de onderzoeksfase afgesloten. In het onderzoeksverslag worden de uitkomsten van het onderzoek naar de ondersteuningsvraag en de daarbij horende gemaakte afspraken (o.a. monitoring) vastgelegd. De inwoner of de vertegenwoordiger dient het onderzoeksverslag te ondertekenen.

    • n.

      PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

    • o.

      Vertegenwoordiger: een natuurlijk persoon die door middel van machtiging dan wel bij wet namens de klant optreedt.

    • p.

      Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de cliënt toereikend en passend te zijn.

    • q.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

    • r.

      Zzp’er: Een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden:

      • ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel; als verlener van diensten zoals bedoeld in de wet;

      • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

      • het voor eigen rekening en risico verrichten ven werkzaamheden;

      • het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

      • bekendmaking van het ondernemerschap;

      • het streven naar meerdere opdrachtgevers.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de inwoner bij het Wegwijs+ .

Artikel 2.2 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk (per post of digitaal) of een ondertekend onderzoeksverslag plaatsvinden.

Artikel 2.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting inwoner, huisgenoten en/of vertegenwoordigers

  • 1. Het college is in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. De inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

HOOFDSTUK 3 Te bereiken resultaten

Artikel 3.1 De te bereiken resultaten

De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie stellen de inwoner in staat:

  • 1.

    een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het beschikken over een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • c.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • d.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • 2.

    de woning normaal te kunnen gebruiken, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het bereiken van de woning;

    • b.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • 5.

    zelf regie te voeren over het dagelijkse leven, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het voeren van regie over de zelfzorghandelingen;

    • b.

      het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

    • c.

      het vermogen heeft om zelf in het structureren van zijn dag te voorzien;

    • d.

      zelf besluiten kan nemen en regie voeren.

  • 6.

    een dag-structuur te hebben, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het hebben van een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

    • b.

      het hebben van een evenwichtig dag- en nachtritme.

  • 7.

    Om een huishouden te voeren, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, neemt het college bij de toekenning van een maatwerkvoorziening over hulp bij het huishouden in ieder geval een besluit over de noodzaak van het verrichten, dan wel het bieden van ondersteuning bij de onderstaande taken alsmede de hierbij horende frequentie en tijd, te weten:

    • a.

      De broodmaaltijd bereiden

    • b.

      Het verrichten van licht huishoudelijk werk

    • c.

      Het verrichten van zwaar huishoudelijk werk

    • d.

      Het verzorgen van de was

    • e.

      Het doen van boodschappen

    • f.

      De dagelijkse organisatie van het huishouden

    • g.

      Het geven van advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden.

  • Het college houdt hierbij in ieder geval ook rekening met de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeur van de cliënt.

  • 8.

    Om een huishouden te voeren, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, neemt het college bij de toekenning van een maatwerkvoorziening over hulp bij het huishouden in ieder geval een besluit over de noodzaak van het verrichten, dan wel het bieden van ondersteuning bij de onderstaande taken alsmede de hierbij horende frequentie en tijd, te weten:

    • a.

      De broodmaaltijd bereiden

    • b.

      Het verrichten van licht huishoudelijk werk

    • c.

      Het verrichten van zwaar huishoudelijk werk

    • d.

      Het verzorgen van de was

    • e.

      Het doen van boodschappen

    • f.

      De dagelijkse organisatie van het huishouden

    • g.

      Het geven van advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden.

  • Het college houdt hierbij in ieder geval ook rekening met de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeur van de cliënt.

  • 9.

    Bij de verlening van een maatwerkvoorziening over hulp bij het huishouden aan een cliënt, houdt het college rekening met de gebruikelijke hulp die huisgenoten hierbij kunnen bieden.

  • 10.

    Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.

Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de inwoner in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • b.

      deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de inwoner geen ingezetene van de gemeente Vught is, met uitzondering van intramuraal beschermd wonen en opvang;

    • b.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voor de inwoner redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • c.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de maatwerkvoorziening overbodig hadden gemaakt;

    • d.

      voor zover de inwoner een beroep kan doen op een voorliggende voorziening of de voorliggende voorziening de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

    • e.

      indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de inwoner algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt;

    • h.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de inwoner of zijn huisgenoten en/of vertegenwoordigers niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 en lid 3 van d wet of artikel 2.4;

    • i.

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing.

Artikel 4.3 Criteria in verband met wonen

  • 1. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een inwoner die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien:

    • a.

      sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat:

      • 1.

        reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

      • 2.

        voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

    • b.

      de inwoner niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • d.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      de gevraagde voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

    • f.

      de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

    • g.

      het gaat om een woningaanpassing van een hostel/pension, kloosters, (trekkers)woonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Artikel 4.4 Criteria voor vervoer

  • 1. De ingezetene kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening m.b.t. vervoer- of een aanpassing van een vervoersmiddel geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen

  • 1. Beschermd Wonen is bestemd voor:

    • a.

      volwassenen met psychiatrische problematiek met beperkt psychisch/psychosociaal functioneren en eventueel gecombineerd met beperkt intellectueel functioneren en/of gedragsproblemen die tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • b.

      volwassenen met een licht verstandelijke beperking met beperkt psychisch/psychosociaal functioneren en/of gedragsproblemen die tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald, komt een inwoner niet in aanmerking voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de inwoner zelfstandig kan wonen, zonder noodzaak voor specifieke ondersteuning die 24/7 beschikbare bescherming en/of begeleiding vereist, of

    • b.

      de inwoner geen medisch toetsbare psychiatrische diagnose kan overleggen op grond waarvan de noodzaak tot beschermd wonen blijkt, of

    • c.

      de inwoner wel een aantoonbaar gediagnostiseerde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar waarbij de medische behandeling (nog) op de voorgrond staat en waarbij de inwoner primair onder behandeling staat voor deze aandoening.

  • 3. Bovengenoemde voorwaarden hebben betrekking op de hierop volgende vormen van beschermd wonen.

    • a.

      Kenmerkend voor de zorgvorm Beschermd Wonen is de 24-uurs zorg/hulp. Het betreft wonen in een accommodatie (zelfstandig, geclusterd of binnen een instelling) waarmee een veilige leefomgeving wordt geboden met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozen of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen. Bestemd voor personen met psychiatrische problematiek met beperkt psychisch /psychosociaal functioneren en eventueel gecombineerd met beperkt intellectueel functioneren en/of gedragsproblemen die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • b.

      Binnen beschermd wonen worden zes pakketten onderscheiden. Dit zijn:

      • -

        Intramuraal Beschermd wonen Intensief

      • -

        Intramuraal Beschermd wonen basis

      • -

        Kleinschalig Thuis intensief

      • -

        Kleinschalig Thuis basis

      • -

        Zelfstandig Thuis intensief

      • -

        Zelfstandig Thuis basis

    • Deze pakketten kunnen aangevuld worden met één van de drie bestaande modules Dagbesteding Beschermd wonen. Dit zijn:

      • -

        1 t/m 3 dagdelen

      • -

        4 t/m 6 dagdelen

      • -

        7 t/m 9 dagdelen

    • c.

      Het college stelt de voorwaarden voor beschermd wonen vast in de beleidsregels. De tarieven beschermd wonen worden door het college vastgesteld in de nadere regels.

Artikel 4.6 Criteria maatschappelijke opvang

  • 1. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, kan een inwoner alleen in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien de regio Meierij en Bommelerwaard de regio is waarbinnen de opvang van de inwoner het meest kansrijk is.

  • 2. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, kan een inwoner in aanmerking komen voor opvang als hij:

    • a.

      Feitelijk of residentieel dakloos is en tijdelijk onderdak nodig heeft; en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is waardoor hij zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij; en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 3. Onder maatschappelijke opvang worden de voorzieningen dag- en nachtopvang, opvang met intensieve zelfstandigheidstraining, jongerenopvang, kleinschalige opvang en woon-werktrajecten verstaan.

  • 4. De centrumgemeente ‘s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de 7 gemeenten ’s-Hertogenbosch, Boxtel, Maasdriel, Meierijstad, Sint-Michielsgestel, Vught en Zaltbommel.

Artikel 4.7 Criteria vrouwenopvang

  • 1. Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald, kan een inwoner in aanmerking komen voor de vrouwenopvang als die:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, dan wel slachtoffer is van mensenhandel, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is; en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen; en

    • c.

      geen mogelijkheid heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 2. De centrumgemeente ’s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de 17 gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdriel, Meierijstad, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, ’s-Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Uden, Vught en Zaltbommel.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PGB

Het college weigert de verlening van een PGB indien:

  • a.

    de cliënt geen volledig ingevuld motivatieplan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

  • b.

    de cliënt weigert het motivatieplan desgevraagd met het college te bespreken of zonder geldige reden niet op de afspraak verschijnt om het motivatieplan te bespreken;

  • c.

    de inwoner, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder PGB opgelegde verplichtingen;

  • f.

    naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het PGB zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de inwoner problemen zal hebben met het omgaan met een PGB;

  • h.

    de cliënt het beheren van het persoonsgebonden budget overlaat aan de aanbieder die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze aanbieder.

  • i.

    er sprake is van intramuraal beschermd wonen, maatschappelijk opvang, vrouwenopvang en/of verslavingszorg.

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Indien de hulp wordt geboden door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is altijd sprake van informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:

    • a.

      Personen die werken bij een professionele instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van het voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.

  • 3. Bij begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf wordt binnen formele hulp zoals opgenomen in lid 1 sub a onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      Reguliere aanbieder: uit de jaarstukken blijkt dat tenminste twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: omzet is hoger dan € 700.000, de balanstotaal is hoger dan € 350.000 en er staan meer dan 10 fte op de loonlijst.

    • b.

      Micro aanbieder: uit de jaarstukken blijkt dat tenminste twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: omzet is maximaal € 700.000, de balanstotaal is maximaal € 350.000 en er staan maximaal 10 fte op de loonlijst.

  • 4. Indien de hulp wordt geboden door een andere persoon dan beschreven in lid 2 is er sprake van informele hulp.

  • 5. Een PGB kan niet worden verleend voor informele hulp in het kader van groepsbegeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen en dagbesteding beschermd wonen.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over het onderscheid tussen formele en informele hulp.

Artikel 5.3 Hoogte PGB

  • 1. De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door cliënt opgesteld plan inzake de besteding van het PGB;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      kan door de gemeente aangepast worden door een lager pgb-tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van personen die behoren tot het sociale netwerk of zzp’ers.

  • 2. Het bedrag van het PGB voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst.

    • b.

      87,5% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt of een zzp’er inschakelt.

    • c.

      €14,- indien de cliënt iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 3. Het bedrag van het PGB voor individuele begeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een reguliere aanbieder en een micro-aanbieder. Indien een zzp’er wordt ingeschakeld, wordt het tarief voor een micro-aanbieder toegepast.

    • b.

      87,5% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt iemand uit het sociaal netwerk inschakelt. Het tarief voor de micro-aanbieder wordt hierbij toegepast.

  • 4. Het bedrag van het PGB voor groepsbegeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een reguliere aanbieder en een micro-aanbieder. Indien een zzp’er wordt ingeschakeld, wordt het tarief voor een micro-aanbieder toegepast.

  • 5. Het bedrag van het PGB voor kortdurend verblijf bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een reguliere aanbieder en een micro-aanbieder. Indien een zzp’er wordt ingeschakeld, wordt het tarief voor een micro-aanbieder toegepast.

    • b.

      30% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de cliënt iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 6. Het bedrag van het PGB voor beschermd wonen wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Voor reguliere aanbieders die beschermd wonen pakketten bieden wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead bijgesteld naar 20%.

    • b.

      Voor zzp’ers uit lid 1b die beschermd wonen bieden wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead bijgesteld naar 10%.

    • c.

      De opslag voor risico’s en financiële continuïteit zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel voor PGB voor beschermd wonen is 1%.

    • d.

      Bij de pakketten beschermd wonen Zelfstandig Thuis is in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel gerekend met het maximum uurtarief in de Wlz voor het PGB.

    • e.

      Het tarief voor informele hulp voor begeleiding, groepsbegeleiding, kortdurend verblijf, bedraagt maximaal het Wlz-tarief voor informele hulp.

  • 7. De hoogte van een PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt maximaal de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder zou zijn verschuldigd.

  • 8. Het college legt op basis van de systematiek en tariefdifferentiatie genoemd in de leden 1 tot en met 5 in nadere regels de tarieven en de eenheden vast.

  • 9. Het vastgestelde pgb tarief wordt vermenigvuldigd met het aantal eenheden wat in het onderzoeksverslag is vastgesteld. Dit is variabel afhankelijk van de zorgvraag.

Artikel 5.4 Verplichtingen

De inwoner, aan wie een PGB is verstrekt, maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

Artikel 5.5 Controle en verantwoording

Het college onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s en financiële tegemoetkomingen.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De inwoner is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, niet zijnde intramuraal beschermd wonen of opvang, conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, zijnde beschermd wonen of opvang, is conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt er een instapprijs en ritprijs gevraagd voor het collectief vraagafhankelijk vervoer. Per 1-1-2020 staat de instapprijs en ritprijs voor Wmo-reizigers op € 0,70 per zone. De meest actuele tarieven van het collectief vraagafhankelijk vervoer zijn terug te vinden op http://www.regiotaxi-shertogenbosch.nl/wat-kost-het.

  • 5. In afwijking van het tweede lid wordt de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, op nihil gesteld voor inwoners met een bijdrage plichtig inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Vervallen.

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een voorziening in natura is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten;

  • 2. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

  • 3. Het college stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 7.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • c.

    de cliënt is overleden;

  • d.

    de cliënt geen ingezetene meer is van de gemeente, tenzij het beschermd wonen of opvang betreft.

Artikel 7.2 Herziening en intrekking

  • 1. Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen;

  • 2. Het college kan een beslissing tot verlening van een PGB intrekken indien blijkt dat de cliënt het PGB binnen zes maanden na toekenning niet heeft ingezet.

Artikel 7.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde PGB terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert de inwoner over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de voorziening.

Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van fraude, misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de verstrekte of nog te verstrekken voorziening. Het college heeft hiervoor een toezichthouder met bevoegdheden aangesteld.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      wordt geleverd door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

    • d.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

    • e.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht wordt gerealiseerd;

    • f.

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk / gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;

    • g.

      voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de aanbieder dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de aanbieder, voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      gemeentelijke indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Artikel 9.5 Betrekken van inwoners bij het beleid

Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de adviesraad Sociaal Domein Vught, vroegtijdig bij de beleidsvorming, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie van de wet. Dit is bij verordening geregeld in de verordening adviesraad Sociaal Domein. Dit draagt bij aan de totstandkoming en verbetering van het beleid.

HOOFDSTUK 10 Mantelzorgwaardering

Artikel 10.1 Mantelzorgondersteuning

Het college zorgt voor diverse vormen van ondersteuning aan en waardering van mantelzorgers. Daaronder valt onder andere het bieden van informatie en advies.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Evaluatie

Het door het gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2020 wordt ingetrokken;

  • 2. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt gewijzigd of ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen in deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening wordt beslist met inachtneming van deze verordening.

  • 5. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van hoofdstuk 5 en 6 van de Verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Haaren voor de duur van de toekenningsbeschikking of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt op een wettelijke grond wordt gewijzigd of ingetrokken.

  • 6. Een inwoner aan wie een voorziening is verstrekt met toepassing van bepaling 6.5.3 (Geen eigen bijdrage bij een minimum inkomen) van de Verordening Sociaal Domein is geen eigen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening verschuldigd zolang aan de voorwaarden van bepaling 6.5.3 wordt voldaan en uiterlijk voor de duur van de toekenningsbeschikking of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt op een wettelijke grond wordt beëindigd of ingetrokken.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning Vught 2022”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in openbare vergadering in de gemeenteraad op 29 september 2022.

Toelichting op verordening

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke Ondersteuning 2015. Via een verordening vult de gemeenteraad, op basis van het door haar aangepaste beleid, haar kaderstellende rol verder in. In dit beleid is de ondersteuning gericht op de persoon en diens plek in de samenleving, in plaats van uitsluitend gericht op diens aandoening, beperking of indicatie. Hierbij wordt verder gekeken dan naar de zorgvraag van een inwoner, maar meegekeken naar de gehele situatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanvraag voor een hulpmiddel, waarbij een overbelaste mantelzorger of eenzame inwoner achter schuilt. We willen dat zo veel mogelijk inwoners van de stad hun leven zelfstandig kunnen leiden, maar waar nodig met ondersteuning.

Waar mogelijk wordt laagdrempelige hulp of een eerstelijnsvoorziening ingezet, waar nodig wordt verwezen naar specialistische ondersteuning. Dit gebeurt op een klantgerichte, resultaatgerichte en efficiënte wijze waardoor de schaarste middelen bij de meest kwetsbare groep inwoners belandt, zoals een sociaal zorgbedrijf.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.

Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.

Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.

Onder f Hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De inwoner dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.

Onder g Ingezetene

De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetenen. Dit geldt overigens niet voor intramuraal beschermd wonen en opvang, waarbij de inwoner zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet.

Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente Vught staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente Vught dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente Vught heeft.

Onder h Maatwerkvoorziening

Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:

  • 1.

    Als voorziening in natura; het gaat dan meestal om verstrekking in (bruik)leen of in eigendom, en/of als persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Als PGB; een PGB is een geldbedrag waarmee de inwoner zelf de gewenste ondersteuning kan betrekken.

Onder M onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag is het resultaat van het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulpvraag van de inwoner. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.

Onder p Voorliggende voorziening

Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de inwoner aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de inwoner worden gedaan. In principe kan iedereen namens de inwoner een signaal afgeven dat de inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de inwoner. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.

Artikel 2.2 De aanvraag

Deze bepaling regelt dat een aanvraag schriftelijk of digitaal kan worden ingediend. De inwoner heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksplan.

Artikel 2.3 Nadere regels over procedure

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting inwoner, huisgenoten en/of vertegenwoordigers

Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In het tweede lid is expliciet opgenomen dat de cliënt en diens huisgenoten medewerking moeten verlenen.

HOOFDSTUK 3 Te bereiken resultaten

Artikel 3.1 lid 1, lid 7, lid 8, lid 9

I Algemene toelichting

Hierin wordt vastgesteld de uitwerking van de rechtsplicht van het college tot bevordering van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op het gebied van het voeren van het huishouden en de hierbij behorende maatwerkvoorzieningen.

In lid 2 staan specifiek de resultaten benoemd die door of namens het college bereikt moeten worden wanneer het college besluit tot toekenning van maatwerkvoorzieningen in verband met de belemmeringen die een belanghebbende ondervindt bij het voeren van een huishouden.

Deze resultaten zijn dat een belanghebbende dan moet kunnen beschikken over:

  • a.

    Een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Goederen voor primaire levensbehoeften;

  • c.

    Schone en draagbare kleding;

  • d.

    De mogelijkheid om thuis te kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Een duidelijke vaste lijn in de uitspraken over resultaatgericht indiceren van zowel de centrale raad van beroep (verder te noemen: CRvB) en rechtbanken is dat besluiten over hulp bij het huishouden die enkel en alleen gebaseerd zijn op het noemen van te behalen resultaten, onrechtmatig zijn. De reden hiervan is dat de te behalen resultaten zo open zijn geformuleerd, dat dit in strijd komt met de beginselen van rechtszekerheid en zorgvuldigheid. Kort en kernachtig, door enkel en alleen resultaatgericht te indiceren, weet de cliënt niet waar die aan toe is.

Het is om deze reden dat de CRvB in zijn uitspraak van 18 mei 2016 heeft bepaald dat de gemeente op regelgevend niveau moet vaststellen wat de bijbehorende taken en frequentie zijn waarmee deze taken worden uitgevoerd.

II Definities ivm. artikel 3.1, lid 1 en lid 7

Om te komen tot de in het eerste lid van artikel 3.1 bedoelde resultaten, is in lid 7 bepaald dat onder de taken in ieder geval dient te worden gerekend de volgende activiteiten, te weten:

  • a.

    de broodmaaltijd bereiden

  • b.

    het verrichten van licht huishoudelijk werk

  • c.

    het verrichten van zwaar huishoudelijk werk

  • d.

    het verzorgen van de was

  • e.

    het doen van booschappen

  • f.

    de dagelijkse organisatie van het huishouden

  • g.

    het geven van advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

1.Maatstaf Schoon en leefbaar – bijbehorende taken

In artikel 3.1, lid 1 staat dat na toekenning van een maatwerkvoorziening in verband met het voeren van een huishouden, de cliënt moet kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Hieronder wordt verstaan dat het huis zodanig ‘schoon’ dient te worden gehouden dat het niet vervuilt en dat zo een basisniveau van schoon (visueel stof- en vlekvrij) wordt bereikt.

Het gaat hierbij om wat moet worden gedaan om het resultaat van schoon en leefbaar te kunnen bereiken. Anders gezegd, dat wil zeggen dat de woning van de cliënt schoon is volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Dit kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van iedere cliënt afzonderlijk.

Het begrip “leefbaar” staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De aanwezigheid van dieren of een druk interieur van het huis zijn bijvoorbeeld geen reden voor uitbreiding van de hulp.

2.Schoon en leefbaar huis in samenhang met de primaire leefruimten

In het kader van de Wmo 2015 dient rekening te worden gehouden met de volgende definitie van een woning, welke schoongemaakt dient te worden: de cliënt dient gebruik te kunnen maken van een aantal elementaire woonruimten, zoals een woonkamer, slaapkamer of een als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer en maximaal twee toiletten) en aangrenzende hal/trap/overloop.

Het gaat aldus over de primaire leefruimten in het huis die de cliënt daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik heeft. Daarnaast betreft het de “binnenkant” van het huis. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier dus niet onder.

3.Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding

In artikel 3.1, lid 1 onder c wordt als te behalen resultaat in verband met de ondersteuning bij het voeren van een huishouden, tevens benoemd het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding. Dit houdt in dat de cliënt, indien nodig, ondersteuning ontvangt zodat deze over schone en draagbare kleding kan beschikken. Onder het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding wordt ook het wassen van het bed- en linnengoed verstaan. Concrete taken bij deze maatwerk ondersteuning zijn het sorteren, wassen en drogen van het wasgoed. Ook omvat dit strijken en het wasgoed opvouwen en opbergen.

Draagbare kleding houdt in dat de bovenkleding niet gekreukeld is. Daarbij is het een eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om zo min mogelijk strijkgoed te hebben door bij voorbeeld de aanschaf van strijkarme kleding. Andere was dan bovenkleding wordt niet gestreken.

4.Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In zeer uitzonderlijke gevallen wordt ondersteuning geboden bij het doen van boodschappen.

5.De maaltijdbereiding

Met dit te behalen resultaat is bedoeld dat een cliënt ondersteuning kan krijgen bij taken, zoals het klaarmaken van de broodmaaltijd (smeren, indien mogelijk klaarzetten in trommeltje in de koelkast) en het zetten van koffie of thee en/of het klaarmaken van de warme maaltijd (opwarmen in de magnetron of het koken van de warme maaltijd).

Eventueel ondersteuning bij het opruimen en afwassen van de gebruikte (keuken)hulpmiddelen, valt hier ook onder.

6.Regie

Regie wordt als onderdeel van een maatwerkvoorziening toegekend als er ondersteuning nodig is bij het voeren van een gestructureerd huishouden. Concrete taken van de zorgaanbieder bij deze maatwerkondersteuning zijn het samen-op-werken van cliënt en huishoudelijke hulp tijdens de uitvoer van de schoonmaakwerkzaamheden, het aansturen van cliënt door de huishoudelijke hulp tot uitvoer van huishoudelijke werkzaamheden, het geven van instructies door de huishoudelijke hulp aan cliënt / volwassen huisgenoten (gebruikelijke hulp) met betrekking tot gebruik (technische) hulpmiddelen.

7.Frequentie en tijd huishoudelijke taken

Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt tussen zorgaanbieder en cliënt over de frequentie waarmee de taken worden uitgevoerd. Dit gesprek vindt plaats aan de hand van een door de gemeente aan de zorgaanbieder verstrekt format voor een ondersteuningsplan. De afspraken die een cliënt maakt over de frequentie van de schoonmaak moeten zó zijn dat de onder 2 genoemde primaire leefruimten op een algemeen aanvaardbaar basisniveau schoon en leefbaar blijven.

Dit kan ook heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van de cliënt. Het is aan de cliënt om samen met de zorgaanbieder keuzes te maken en prioriteiten te stellen.

Uitbreiding van huishoudelijke ondersteuning is mogelijk als de cliënt op grond van (ernstige) beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een hoger niveau van hygiëne noodzakelijk is.

Bij deze zaken geldt dat wordt verwacht dat een cliënt zelf al het mogelijke in het werk heeft gesteld ter beperking van vervuiling. Zo wordt van mensen met allergieën of COPD/astma verwacht dat zij in een gesaneerd huis wonen. Pas dan is het hogere niveau van hygiëne te bereiken.

8.De taken die horen bij de ondersteuning bij het voeren van een huishouden

In het format van het ondersteuningsplan staan alle mogelijke taken opgesomd. De zorgaanbieder en de cliënt maken in een ondersteuningsplan specifieke afspraken over de uit te voeren taken en frequentie. Het college controleert of het plan voldoet aan de regels en of de cliënt hiermee voldoende gecompenseerd wordt. Het ondersteuningsplan is onderdeel van de beschikking.

9.artikel 3.1, lid 8 Gebruikelijke hulp

Bij het onderzoek naar de aanvraag voor huishoudelijke hulp wordt in het kader van de Wmo niet alleen de situatie van cliënt zelf bekeken. De gehele leefeenheid (inwonende personen) is verantwoordelijk voor het resultaat schoon en leefbaar huis en het hebben van schone en draagbare kleding. De inzet van de leefeenheid is voorliggend op een maatwerkvoorziening vanuit de gemeente en moet altijd eerst onderzocht te worden.

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.

Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden:

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:

  • kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

  • kinderen tussen 5-12 jaar worden naar huis eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijek werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrigeb, boodschap doen en kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwachtg dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 19-23 ajrige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

  • Schoonhouden van sanitaire ruimte

  • Keuken en een kamer

  • De was doen

  • Boodschappen doen

  • Maaltijd verzorgen

  • Afwassen en opruimen

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

10.Nadere regels op grond van artikel 3.1, lid 9

Om snel in te kunnen springen op een behoefte aan extra kaders of regels is in lid 9 aan het college de regelgevende bevoegdheid toegekend om nadere regels te stellen.

HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de inwoner een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maatwerkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de inwoner aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de inwoner wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.

Artikel 4.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 1

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.

Lid 2

Onder a

Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de inwoner aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen. Het gaat in dit artikel niet om mandaat om deze maatwerkvoorzieningen voor gehele regio in te zetten.

Onder d

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.

Onder e

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening in de situatie van de inwoner algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

Onder h

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de inwoner opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de inwoner , diens huisgenoten en/of vertegenwoordiger een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de inwoner, de huisgenoot of vertegenwoordiger geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

Artikel 4.3 Criteria wonen

Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).

Artikel 4.4 Criteria vervoer

Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.

Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen

Er zijn twee pakketten Intramuraal Beschermd Wonen waar 24/7 begeleiding aanwezig is, twee pakketten Kleinschalig Thuis met 24/7 bereikbaarheid en beschikbaarheid binnen 2 uur en begeleiding op vaste momenten en twee pakketten Zelfstandig Thuis met 24/7 bereikbaarheid en beschikbaarheid binnen 4 uur en begeleiding op vaste momenten. Bij de Intramurale pakketten woont de cliënt op de locatie van de aanbieder. Bij Kleinschalig Thuis en Zelfstandig Thuis huurt of heeft de cliënt zelf een woonruimte. Binnen de pakketten neemt de gemiddelde intensiteit van de begeleiding steeds verder af. Dit past binnen het principe dat een cliënt toewerkt naar herstel en steeds meer zelfstandig kan participeren in de maatschappij. De verschillende vormen gaan gepaard met verschillende tarieven.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PGB

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de inwoner om een PGB-plan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

In lid 5 is bepaald dat budgethouders geen informele hulp kunnen inkopen voor groepsbegeleiding, kortdurend verblijf, de verschillende pakketten van beschermd wonen en dagbesteding bij beschermd wonen. Gelet op de ondersteuningsbehoefte en de benodigde kwaliteit kan hiervoor alleen hulp worden ingekocht van een professionele aanbieder of zzp’er zoals benoemd in lid 1 (formele hulp). Tenzij de hulp beschikt over relevante diploma’s. Een zoon kan als zzp’er werken of in loondienst zijn van een professionele organisatie. Als die wordt ingekocht door de budgethouder dan ontvangt hij/zij het informele tarief omdat er sprake is (in dit voorbeeld) van bloedverwantschap van eerste graad.

Om voor het tarief voor een reguliere aanbieder in aanmerking te komen dient de budgethouder aan te tonen dat de aanbieder aan twee van de drie criteria voldoet.

Artikel 5.3 Hoogte PGB

Dit artikel regelt de hoogte van een PGB en de daarbij te hanteren berekeningssystematiek als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het formele (professionele) circuit of en informele (niet professionele) netwerk.

Lid 1 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de Verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.

Wij hebben dit vormgegeven in lid 2. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele aanbieders of zzp’ers (formeel circuit) of door hulp uit het informele netwerk (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s, personen uit het sociaal netwerk e.d.).

De basis van het PGB is dat de inwoner zelf verantwoordelijk is om de zorg te regelen en afspraken te maken over de aard en organisatie van de ondersteuning. Daarnaast is de administratie en facturatie elders belegd (bij de Sociale Verzekeringsbank, binnenkort bij de gemeente met PGB 2.0). Daarmee vervalt een deel van de organisatiekosten (overhead) die de organisatie bij de hulp in natura wel heeft. De personele overhead en de administratieve lasten zijn lager bij de aanbieder die met het PGB wordt ingekocht. Het continuïteitsrisico ligt bij de budgethouder, deze is zelf verantwoordelijk voor de hulp die hij/zij nodig heeft. Dat maakt dat er een korting wordt toegepast voor de PGB tarieven in relatie tot de tarieven voor hulp in natura.

De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op basis van het tarief per eenheid vermenigvuldigd met het volume. Dat wordt omgerekend naar een totaal bedrag voor de indicatieperiode en per kalenderjaar doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank.

Hierbij wordt het tarief vastgesteld:

  • -

    per uur voor hulp bij het huishouden en begeleiding

  • -

    per dagdeel voor groepsbegeleiding

  • -

    per dag voor (regulier en rolstoel) vervoer

  • -

    per etmaal voor kortdurend verblijf per maand voor de pakketten beschermd wonen en dagbesteding beschermd wonen.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

Dit artikel regelt dat een inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd. De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor:

  • 1.

    maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie,

  • 2.

    maatwerkvoorziening beschermd wonen

  • 3.

    maatwerkvoorziening opvang

Bij alle voorzieningen wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van het maximale abonnementstarief.

Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente Vught minimabeleid met het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dat wil zeggen dat inwoners met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd krijgen door het Centraal Administratie Kantoor doch deze in opdracht van de gemeente niet wordt geïnd.

Artikel 6.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.