Gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Hitland 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 09-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Hitland 2024

I Begripsbepalingen

Artikel 1.

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemende gemeente: de aan de regeling deelnemende gemeente, zijnde de gemeente Capelle aan den IJssel en de gemeente Zuidplas;

  • b.

    gebied: het gebied begrensd door de Groenendijk, ’s Gravenweg en Schielandweg in de gemeente Zuidplas en de Klaas Klinkertkade in de gemeente Capelle aan den IJssel;

  • c.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

  • d.

    recreatieschap: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als genoemd in artikel 2;

  • e.

    raden: de gemeenteraden van de aan de regeling deelnemende gemeenten;

  • f.

    regeling: deze gemeenschappelijk regeling.

II Het openbaar lichaam

Artikel 2.

De raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Capelle aan den IJssel en Zuidplas vormen een openbaar lichaam, genaamd: Recreatieschap Hitland. Het is gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel.

Artikel 3.

Het bestuur van het recreatieschap bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

III Taak van het recreatieschap

Artikel 4.

  • 1. Het recreatieschap heeft tot taak het in onderlinge samenhang behartigen van het gemeenschappelijk belang van de deelnemende gemeenten voor wat betreft natuur en landschap, de ontsluiting, de ontwikkeling, de aanleg en het beheer in het kader van de openluchtrecreatie en het toerisme en het behouden en recreatief ontsluiten van het agrarisch open middengebied in het gebied.

  • 2. Het recreatieschap exploiteert en beheert ook de openbare golfbaan Hitland als bijzondere vorm van openluchtrecreatie.

  • 3. Aan het recreatieschap worden ter vervulling van de in lid 1 en lid 2 omschreven taak alle bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend binnen de grens van artikel 30 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

IV Het algemeen bestuur

Paragraaf 1: De samenstelling van het algemeen bestuur.

Artikel 5.

  • 1. Het aantal leden van het algemeen bestuur is vier leden per deelnemende gemeente.

  • 2. Door de raad van elke deelnemende gemeente worden vier leden uit het college van burgemeester en wethouders of de raad aangewezen.

  • 3. Door de raad van elke deelnemende gemeente wordt tevens een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden aangewezen. Op hen zijn de op de leden van het algemeen bestuur betrekking hebbende bepalingen van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het recreatieschap aangesteld of daaraan ondergeschikt. Onder ambtenaar wordt mede verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar Burgerlijk Recht werkzaam is.

Artikel 6.

  • 1. De raden wijzen zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperiode de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een tijdvak gelijk aan dat van de leden van de gemeenteraad.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur dat ophoudt lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders dan wel de raad houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 4. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dat ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur en de voorzitter van de raad die hen heeft aangewezen in kennis.

  • 5. Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou hebben moeten aftreden.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in lid 3 behouden leden van het algemeen bestuur hun lidmaatschap, totdat in hun opvolging is voorzien, echter ten hoogste twee maanden nadat het verzoek om ontslag is ingediend of zich anderszins een grond tot aftreden heeft voorgedaan.

  • 7. De besluiten tot benoeming of ontslag van leden van het algemeen bestuur worden in afschrift aan de voorzitters van de raden en aan de voorzitter van het algemeen bestuur gezonden.

Paragraaf 2: De werkwijze van het algemeen bestuur.

Artikel 7.

Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, of door ten minste één van de leden schriftelijk, met opgave van redenen, wordt gevraagd.

Artikel 8.

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2. Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering van het algemeen bestuur één stem.

  • 3. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur wordt niet beraadslaagd noch een besluit genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het voorlopig vaststellen van de rekening;

    • c.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

    • d.

      het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen of opheffen van de regeling;

    • e.

      het treffen, wijzigen, verlengen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling tussen het recreatieschap en andere openbare lichamen, alsmede het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling;

    • f.

      het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen, dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelname daaraan.

  • 4. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen over het doen van een uitgaaf op de begroting niet voorkomende, of daarop uitgetrokken post te boven gaande en het aanwijzen van de middelen ter dekking van zodanige uitgaaf;

  • 5. Het algemeen bestuur besluit behoudens het bepaalde in artikel 40, lid 3, met meerderheid van stemmen.

Artikel 9.

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

Paragraaf 3: De bevoegdheden van het algemeen bestuur.

Artikel 10.

Aan het algemeen bestuur behoort met betrekking tot de in artikel 4 omschreven taak van het recreatieschap alle bevoegdheid, tenzij bij wet of in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 11.

Tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur behoort onder andere:

  • a.

    het vaststellen van instructies en reglementen, die ten doel hebben een doelmatig beheer te bevorderen;

  • b.

    het instellen van commissies van advies, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    het vaststellen van een verordening tot het heffen van belastingen op grond van artikel 30, lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor zover deze verordening blijft binnen de aan het recreatieschap opgedragen taak, alsmede het heffen van retributie;

Artikel 12.

  • 1. De deelnemende gemeenten plegen met het dagelijks bestuur overleg over de bij hen in voorbereiding zijnde besluiten waarvan de kennisneming voor de uitoefening van de bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van belang is.

  • 2. De deelnemende gemeenten geven aan het dagelijks bestuur terstond kennis van de hunnerzijds genomen besluiten waarvan de kennisneming voor de uitoefening van de bevoegdheden van het algemeen en het dagelijks bestuur van belang is.

  • 3. Onder besluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid worden in ieder geval gerekend besluiten genomen ingevolge de Wet ruimtelijke ordening, voor zover betrekking hebbende op het gebied.

Artikel 13.

  • 1. Alvorens de hierna opgesomde besluiten worden vastgesteld door het algemeen bestuur, wordt een voorgenomen besluit ter zienswijze aan de raden van de deelnemende gemeenten gezonden. Het gaat hierbij om besluiten inhoudende:

    • a.

      omvangrijke investeringen, zijnde investeringen groter dan 25% van de totale omzet van de jaarbegroting in het voorgaande jaar vóór belasting;

    • b.

      strategische en kaderstellende beleidswijzigingen, beleidsplannen en beleidsvisies zoals bijvoorbeeld een toekomstvisie;

    • c.

      toetreding, wijziging, uittreding en opheffing van de regeling, de daaraan ten grondslag liggende concept plannen daaronder begrepen voor zover dit uitdrukkelijk in deze regeling is bepaald.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt voorafgaand aan de besluitvorming de gemeenteraden schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen en de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

V Het dagelijks bestuur

Paragraaf 1: De samenstelling van het dagelijks bestuur.

Artikel 14.

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, te weten:

    • a.

      de voorzitter van het algemeen bestuur;

    • b.

      de vicevoorzitter van het algemeen bestuur;

    • c.

      één van de leden van het algemeen bestuur, benoemd door de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • d.

      één van de leden van het algemeen bestuur, benoemd door de raad van de gemeente Zuidplas.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling aangewezen.

  • 3. In geval van ontstentenis van een lid van het dagelijks bestuur of verhindering tot het vervullen van zijn taak treedt een ander als zodanig aangewezen lid van het algemeen bestuur op als lid van het dagelijks bestuur.

  • 4. Hij die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 5. In tussentijdse vacatures voorziet het algemeen bestuur ten spoedigste, doch in elk geval binnen twee maanden.

Paragraaf 2: De werkwijze van het dagelijks bestuur

Artikel 15.

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van het te behandelen onderwerp of de te behandelen onderwerpen verzoekt, in welk laatste geval de vergadering binnen twee weken plaatsvindt.

  • 2. Artikel 53, eerste en tweede lid, van de gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur één stem.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan besluiten vaststellen buiten de vergadering om door middel van een voorafgaande schriftelijke stemming van de leden van het dagelijks bestuur. Dergelijke besluiten worden op de eerstvolgende vergadering van het dagelijks bestuur vastgelegd.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt medegedeeld.

Paragraaf 3: De bevoegdheden van het dagelijks bestuur.

Artikel 16.

  • 1. Aan het dagelijks bestuur is opgedragen:

    • a.

      een voortdurend toezicht op al wat het recreatieschap aangaat;

    • b.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden voorgelegd;

    • c.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • d.

      het afkondigen van besluiten waarvan de afkondiging bij de wet, bij de regeling of bij besluit van het algemeen bestuur is voorgeschreven;

    • e.

      het op verzoek informeren en adviseren van de deelnemende gemeenten over alle zaken het recreatieschap betreffende;

    • f.

      het beheren van de inkomsten en uitgaven van het recreatieschap, voor zover dit niet bij of krachtens de regeling aan anderen is opgedragen;

    • g.

      de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding;

    • h.

      het toezicht op het beheer en onderhoud van alle werken, inrichtingen en eigendommen;

    • i.

      het vaststellen van de voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van de werken en leveranties welke vaststelling het algemeen bestuur niet aan zich heeft gehouden;

    • j.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

    • k.

      het stellen van nadere regels als bedoeld in artikel 34, lid 2;

    • l.

      zorg te dragen voor de aanstelling of indienstneming, de schorsing en het ontslag van het overige personeel als bedoeld in artikel 30;

    • m.

      de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het recreatieschap naar een door het algemeen bestuur, met inachtneming van de Archiefwet 1995, te treffen regeling.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk de door het algemeen bestuur vastgestelde verordeningen, reglementen en instructies aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 17.

Tot de bevoegdheid, bedoeld in artikel 16, lid 1 onder c, behoort de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd met een verordening van het algemeen bestuur is of wordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen of nagelaten, beschadigd of weggenomen. Spoedeisende gevallen uitgezonderd wordt van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt, dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd.

Artikel 18.

  • 1. De ingevolge het bepaalde in artikel 17 verschuldigde kosten kan het dagelijks bestuur bij dwangbevel invorderen. Dit wordt op kosten van de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend en ten uitvoer gelegd op de wijze bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.

  • 2. Verzet tegen het dwangbevel binnen dertig dagen na de betekening door dagvaarding van het recreatieschap schorst de tenuitvoerlegging.

VI Burgerparticipatie

Artikel 19.

Ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid via en binnen de reeds bestaande informatie- en inspraakmogelijkheden via de deelnemende gemeenten.

VII Inlichtingen-, informatie- en verantwoordingsplicht

Artikel 20.

  • 1. Indien het algemeen bestuur over informatie beschikt waarbij zij inschat dat de raden die informatie nodig hebben voor de uitoefening van hun taken, deelt zij deze informatie door:

    • a.

      rechtstreeks schriftelijke verzending aan de raden via de griffies, of;

    • b.

      mededeling te doen in een raadsinformatiebijeenkomst bij beide deelnemende gemeenten.

  • 2. Het algemeen bestuur brengt jaarlijks vóór 30 april aan de raden verslag uit van de werkzaamheden en activiteiten van het recreatieschap over het afgelopen jaar.

  • 3. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen schriftelijk en zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk na de eerstvolgende bestuursvergadering.

  • 4. In ieder geval worden actief, zonder dat daarvoor een verzoek van de raden noodzakelijk is, binnen twee maanden na een openbare vergadering van het algemeen bestuur, vergaderstukken en verslagen van deze vergadering via de griffies verstuurd aan de raden.

Artikel 21.

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan de raad die hem heeft aangewezen alle inlichtingen, die door de raad of één of meer leden daarvan worden verlangd, op een door die raad nader te bepalen wijze voor zover deze informatie niet al actief conform artikel 20 is overlegd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad die hem heeft aangewezen voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid

  • 3. De raad kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur dat zijn vertrouwen niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen. Op het ontslagbesluit zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 22.

Het dagelijks bestuur geeft aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is. De informatie wordt zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden na een vergadering van het algemeen bestuur schriftelijk verstrekt.

Artikel 23.

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur verstrekken - tezamen dan wel afzonderlijk - aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die door het algemeen bestuur dan wel één of meer leden daarvan, hetzij mondeling in een vergadering van het algemeen bestuur, hetzij schriftelijk worden verlangd en wel door:

    • a.

      mondelinge beantwoording van de gestelde vragen in dezelfde vergadering van het algemeen bestuur;

    • b.

      toezending van bepaalde aangewezen stukken binnen vier weken na ontvangst van het verzoek daartoe;

    • c.

      schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen binnen vier weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur of één lid daarvan, nadat inlichtingen zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, in een vergadering of schriftelijk ter verantwoording roepen.

  • 3. Zij zijn - tezamen dan wel afzonderlijk - aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

VIII De voorzitter

Artikel 24.

  • 1. Voorzitter en vicevoorzitter worden door het algemeen bestuur aangewezen en vertegenwoordigen niet dezelfde deelnemende gemeente.

  • 2. Voorzitter en vicevoorzitter zijn voorzitter respectievelijk vicevoorzitter van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist omtrent schorsing en ontslag van de voorzitter respectievelijk de vicevoorzitter.

  • 4. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt deze vervangen door de vicevoorzitter.

  • 5. De voorzitter respectievelijk de vicevoorzitter treden als zodanig af wanneer hij als lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur af treedt.

  • 6. Voorzitter en vicevoorzitter blijven het voorzitterschap respectievelijk het vicevoorzitterschap bekleden tot in zijn opvolging is voorzien, echter tot ten hoogste twee maanden nadat hij ingevolge het vijfde lid is afgetreden.

Artikel 25.

  • 1. De voorzitter is verantwoordelijk voor het ontvangen van alle aan het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur gerichte stukken en het terstond ter tafel brengen in die vergadering waarin zij behoren.

  • 2. Hij is belast met het zo nodig instellen van een voorlopig onderzoek, voordat bepaalde zaken ter overweging en beslissing worden voorgelegd aan het algemeen en/of het dagelijks bestuur.

  • 3. Ten behoeve van het onderzoek als bedoeld in het tweede lid, is het personeel van het recreatieschap verplicht hem de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 26.

De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 27.

  • 1. De voorzitter vertegenwoordigt het recreatieschap in en buiten rechte.

  • 2. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

  • 3. Indien de voorzitter behoort tot de raad van de gemeente, die partij is in een geding of rechtshandeling, wordt hij vervangen door de vicevoorzitter.

IX Personeel

Paragraaf 1: De secretaris.

Artikel 28.

  • 1. Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

  • 2. Hij is secretaris van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast, waarin onder meer zijn vervanging is geregeld.

  • 4. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter terzijde bij alles wat de hun opgedragen taken betreft.

  • 5. Hij woont de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur bij, heeft daarin een adviserende stem, en maakt van deze vergaderingen een verslag, welk verslag in de volgende vergadering van het desbetreffende bestuur ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 6. Door hem worden alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan, mede ondertekend, inclusief de officiële stukken welke bij gedeputeerde staten moeten worden aangeboden.

Paragraaf 2: De penningmeester.

Artikel 29.

  • 1. Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de penningmeester.

  • 2. De penningmeester is belast met het bijhouden van de financieel-economische administratie.

  • 3. De penningmeester woont de vergadering van het algemeen en het dagelijks bestuur bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 4. De penningmeester is voor het financieel beheer verantwoording schuldig aan het dagelijks bestuur.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt voor de penningmeester een instructie vast, waarin onder meer zijn vervanging is geregeld.

Paragraaf 3: Directie.

Artikel 30.

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast, waarin onder meer zijn taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, autorisatie en zijn vervanging is geregeld.

  • 3. De directeur is belast met de bedrijfsvoering en de dagelijkse leiding, inclusief de personele organisatie.

  • 4. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter terzijde bij alles wat de hun opgedragen taken betreft.

  • 5. Hij bereidt de bestuursvergaderingen voor, inclusief de vergaderstukken.

  • 6. Hij is verantwoordelijk voor het (laten) opstellen van de jaarstukken, begrotingen en voorbereidende beleidstukken en voor het aanbieden hiervan aan het bestuur.

  • 7. Hij is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het, door het bestuur, vastgestelde, beleid.

  • 8. Hij is verantwoordelijk voor het financieel beheer, binnen de, door het bestuur vastgestelde, begroting.

  • 9. De directeur woont de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur bij en heeft daarin een adviserende stem.

  • 10. Hij is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden overeenkomstig een door het algemeen bestuur vastgestelde regeling.

Paragraaf 4: Adviseurs.

Artikel 31.

Het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur of de directeur kunnen personen dan wel instanties als adviseurs aanwijzen en uitnodigen de vergaderingen bij te wonen, al dan niet uitsluitend voor een bepaald onderwerp en/of bepaalde tijd. De besturen kunnen deze aanwijzing(en) te allen tijde intrekken.

Paragraaf 5: Bezoldiging.

Artikel 32.

  • 1. Er is geen bezoldiging voor bestuurswerkzaamheden.

  • 2. De bezoldiging voor directie en overig personeel is wettelijk geregeld voor de CAO voor provincie- ambtenaren, waar het recreatieschap bij is aangesloten.

X Verordeningen

Artikel 33.

Het algemeen bestuur is bevoegd ten behoeve van de uitoefening van de taak van het recreatieschap verordeningen vast te stellen. Op overtreding van de bij of krachtens deze verordeningen gegeven voorschriften kan straf of bestuursdwang worden gesteld. Ten aanzien van die verordeningen zijn de artikelen 147 - 151 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34.

  • 1. Het algemeen bestuur kan in de verordeningen van het recreatieschap het dagelijks bestuur bevoegd verklaren nadere regels te stellen met betrekking tot bepaalde in de verordening aangewezen onderwerpen.

  • 2. De afkondiging van de verordeningen van het recreatieschap vindt plaats door het dagelijks bestuur in het elektronisch publicatieblad van de deelnemende gemeenten.

Artikel 35.

Voor zover een verordening van het recreatieschap voorziet in hetzelfde onderwerp als genoemd in een verordening van een van de deelnemende gemeenten, prevaleren de bepalingen over dat onderwerp zoals opgenomen in de verordening van het recreatieschap.

XI Financiële bepalingen

Paragraaf 1: Administratie.

Artikel 36.

  • 1. Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2. Ten aanzien van de controle op de administratie en het geldelijk beheer zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37.

  • 1. Het algemeen bestuur stelt onder goedkeuring van gedeputeerde staten een verordening vast betreffende het financieel beheer van het recreatieschap.

  • 2. Deze verordening bevat, behalve andere bepalingen die het algemeen bestuur te dien aanzien nodig acht, voorschriften met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop betalingen en ontvangsten geschieden;

    • b.

      de inrichting van de financiële administratie;

    • c.

      de verzekering van gelden van het recreatieschap;

    • d.

      de belegging van overtollige kasgelden;

    • e.

      het reservefonds.

Artikel 38.

Burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kunnen het geldelijk beheer en de boekhouding te allen tijde aan een onderzoek laten onderwerpen. Aan de daartoe door hen aan te wijzen ambtenaren verstrekt het dagelijks bestuur desgevraagd alle voor dit onderzoek nodig inlichtingen.

Paragraaf 2: Begroting.

Artikel 39.

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 juni voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt de ontwerpbegroting, vergezeld van een voortschrijdend financieel vijfjarenplan, toe aan de raden, onder vermelding van de termijn waarop zij kunnen reageren.

  • 2. In de begroting wordt als uitgavenplafond aangehouden het voor dat jaar in het laatst vastgestelde vijfjarenplan opgenomen bedrag aan uitgaven.

  • 3. De cijfers van het eerste jaar van het vijfjarenplan zijn identiek aan de begrotingscijfers. De cijfers van de overige jaren geven de maximaal in die jaren te besteden gelden aan, gebaseerd op het prijspeil van het vijfjarenplan.

  • 4. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur, binnen 12 weken na toezending, hun zienswijze over de ontwerpbegroting indienen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het dagelijks bestuur stelt de raden voorafgaand aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6. Het bepaalde in het eerste en vierde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van de daarin genoemde datum, de bijvoeging van het vijfjarenplan en de 12 weken termijn voor zienswijzen. Het bepaalde in het eerste en het vierde lid is echter niet van toepassing op wijzigingen van de begroting als:

    • a.

      die niet leiden tot een verhoging van het nadelig exploitatiesaldo dan wel verlaging van het exploitatie-overschot van het desbetreffende begrotingsjaar;

    • b.

      die niet leiden tot een hogere bijdrage van de deelnemende gemeenten;

    • c.

      het totaal van de mutaties minder dan 3% van de totale begrotingsomvang (baten) bedraagt en er in financiële dekking is voorzien.

  • 7. De begroting wordt binnen veertien dagen na vaststelling door het algemeen bestuur, maar in ieder geval vóór 15 september, door het dagelijks bestuur ter goedkeuring gezonden aan gedeputeerde staten.

    Ook besluiten tot wijziging van de begroting worden binnen veertien dagen na vaststelling door het dagelijks bestuur aan de gedeputeerde staten gezonden. Van de beslissing van dit college wordt mededeling gedaan aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 40.

  • 1. Buiten de begroting kunnen geen uitgaven geschieden dan nadat door gedeputeerde staten een besluit tot wijziging van de begroting is goedgekeurd.

  • 2. In gevallen van dringende spoed kan een zodanige uitgaaf worden gedaan, mits het besluit van het algemeen bestuur tot wijziging van de begroting terstond ter verkrijging van de goedkeuring aan gedeputeerde staten wordt gezonden.

  • 3. Het in artikel 39, lid 1, bedoelde uitgavenplafond mag door de wijziging van de begroting niet worden overschreden. Indien zulks echter in een geval van dringende spoed onontkoombaar is, dient de vaststelling van de desbetreffende begrotingswijziging te geschieden bij een besluit van het algemeen bestuur, dat met tweederde van het aantal leden wordt vastgesteld.

  • 4. Het bepaalde in artikel 209 van de gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het bepaalde in artikel 39, leden 6 en 7 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3: Rekening.

Artikel 41.

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen boekjaar vóór 15 april, onder toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de gemeentewet aangewezen deskundigen, met alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan. Het algemeen bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vóór 30 april volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft vast. Het dagelijks bestuur doet van deze vaststelling, onder toezending van een exemplaar van de rekening, eveneens vóór 30 april mededeling aan de raden .

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarstukken binnen 2 weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft aan gedeputeerde staten.

  • 4. De vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur en de penningmeester tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

Artikel 42.

  • 1. Het voordelig saldo van een vastgestelde rekening wordt gestort in een reservefonds.

  • 2. Het aldus te vormen reservefonds wordt beheerd met inachtneming van het terzake bepaalde in de verordening betreffende het financieel beheer, bedoeld in artikel 37.

  • 3. Het nadelig saldo van een vastgestelde rekening wordt ten laste gebracht van het reservefonds als bedoeld in lid 1.

  • 4. Indien het in lid 3 bedoelde reservefonds niet toereikend is, wordt het nadelig saldo van een vastgestelde rekening ten laste gebracht van de deelnemende gemeenten.

  • 5. Het nadelig saldo als bedoeld in lid 4 wordt over de deelnemende gemeenten verdeeld op de in artikel 45, lid 1, genoemde wijze.

Paragraaf 4: Geldmiddelen.

Artikel 43.

De geldmiddelen van het recreatieschap worden gevormd door:

  • a.

    bijdragen van de deelnemende gemeenten, volgens de in artikel 45 getroffen regeling;

  • b.

    subsidies, bijdragen en (huur- en/of pacht) vergoedingen van anderen;

  • c.

    inkomsten uit de exploitatie van de golfbaan.

Artikel 44.

  • 1. De invordering van de door het recreatieschap te heffen belastingen geschiedt op overeenkomstige wijze als die van de gemeentelijke belastingen. De penningmeester is met deze invordering belast.

  • 2. De betekenis van stukken betreffende de vervolging ter invordering van belastingen van het recreatieschap en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen geschieden door een deurwaarder, daartoe door het dagelijks bestuur aan te wijzen.

Artikel 45.

  • 1. De deelnemende gemeenten betalen een bijdrage in de algemene kosten van het recreatieschap in verhouding tot het aantal inwoners van Capelle aan den IJssel (gemeente) en Zuidplas (gemeente) op 1 januari van het betrokken boekjaar.

  • 2. Ten aanzien van de verdeling van de kosten, verbonden aan de aankoop van gronden, de voorbereiding en uitvoering van afzonderlijke recreatieobjecten, alsmede het beheer en de exploitatie hiervan, indien een en ander geschiedt door en voor rekening van het recreatieschap, zal voor elk object door het algemeen bestuur een afzonderlijke regeling worden vastgesteld.

XII Geschillen

Artikel 46.

  • 1. Voordat over een geschil, als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2. De samenstelling van de geschillencommissie wordt geregeld door het algemeen bestuur.

  • 3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4. De geschillencommissie brengt advies uit aan het algemeen bestuur over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

XIII Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Paragraaf 1: Toetreding, wijziging en opheffing.

Artikel 47.

  • 1. Toetreding door andere gemeenten tot de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de raden en burgemeesters en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Bij toetreding kan het algemeen bestuur een inlegsom vaststellen te betalen door de toetredende gemeente.

  • 3. De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin het desbetreffende besluit is opgenomen in de registers als bedoeld in artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 48.

  • 1. Zowel het dagelijks bestuur als de raad of burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente kunnen het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2. Aan een besluit van het algemeen bestuur daartoe kan eerst uitvoering worden gegeven, nadat het is bekrachtigd bij besluiten van de raden en burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De wijziging gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin het desbetreffende besluit is ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 49.

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de raden en van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het dagelijks bestuur zal, nadat tot opheffing van de regeling is besloten, over gaan tot de voorbereiding van de liquidatie van het recreatieschap en stelt daartoe zo spoedig mogelijk een ontwerp- liquidatieplan op.

  • 3. Het liquidatieplan wordt, de raden en burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld door het algemeen bestuur en behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

  • 4. Het liquidatieplan regelt de verplichting van de deelnemende gemeenten met betrekking tot de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het liquidatieplan voorziet ook in de financiële gevolgen die de opheffing voor het personeel heeft. De uit de liquidatie voortvloeiende personele kosten worden door de deelnemende gemeenten gedragen volgens een in het liquidatieplan opgenomen verdeelsleutel.

  • 6. Indien een deelnemende gemeente besluit tot uittreding en dit tot gevolg heeft dat er slechts één deelnemer overblijft, heeft die uittreding onvermijdelijk de opheffing van de regeling tot gevolg, hetgeen betekent dat de liquidatiekosten via een overeengekomen verdeelsleutel over de deelnemers moeten worden verdeeld. In dat geval hebben de deelnemers niets van doen met een uittreedsom zoals bedoeld in de artikelen 51 tot en met 57.

  • 7. Tenzij het algemeen bestuur anders beslist, is het dagelijks bestuur belast met de liquidatie van het recreatieschap.

  • 8. Zo nodig blijven het algemeen en het dagelijks bestuur ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

Paragraaf 2: Uittredingsbepalingen.

Artikel 50.

  • 1. Elke deelnemende gemeente kan besluiten tot uittreden. Een besluit tot uittreding kan niet eerder worden genomen dan drie jaar na het aangaan van dan wel toetreding tot deze regeling.

  • 2. Een uittredingsbesluit wordt van kracht 1 kalenderjaar na het verstrijken van het jaar waarin het besluit tot uittreding is genomen.

  • 3. Alvorens een deelnemende gemeente tot een besluit tot uittreding komt, wordt over het voornemen daartoe eerst overleg met de andere deelnemers gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het derde lid worden de motieven gegeven op grond waarvan de deelnemende gemeente wenst uit te treden.

  • 5. Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt door het college van Burgemeester en Wethouders van de uittredende gemeente kenbaar gemaakt aan het algemeen bestuur.

  • 6. Het besluit tot uittreding wordt door het algemeen bestuur toegezonden aan de raden en colleges van de overige deelnemende gemeenten en gedeputeerde staten.

  • 7. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 8. Het dagelijks bestuur draagt naar aanleiding van het uittredingsbesluit van een deelnemende gemeente zorg voor het opstellen van een concept uittredingsplan. Het algemeen bestuur draagt zorg voor het vaststellen van een concept uittredingsplan.

  • 9. Het algemeen bestuur stelt het definitieve uittredingsplan vast, met in achtneming van het concept uittredingsplan en de hierop eventuele ingediende zienswijzen, zoals bedoeld in artikel 51 van deze regeling.

Artikel 51.

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt voor van het opstellen van het concept-uittredingsplan een projectgroep samen die onder leiding van een onafhankelijke (externe) deskundige het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 2. De projectgroep inventariseert alle gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden waaronder uittreding kan plaatsvinden en legt deze vast in het concept uittredingsplan met een voorstel voor een voorlopige uittreedsom.

  • 3. De gevolgen voor de eigendomspositie van, of de zakelijke rechten op, de gronden van het recreatieschap worden door de projectgroep buiten beschouwing gelaten. Indien nodig onderhandelen de deelnemende gemeenten hier zelf over en in dat geval wordt de uitkomst hiervan als bijlage toegevoegd aan het concept-uittredingsplan.

  • 4. Het dagelijks bestuur geeft de accountant van het recreatieschap opdracht om het concept uittredingsplan en het voorstel voor een voorlopige uittreedsom te toetsen. De kosten voor het toetsen zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt het concept uittredingsplan met de voorlopige uittreedsom toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. Deze kunnen gedurende acht weken hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur indienen, waarna het dagelijks bestuur alle stukken doorstuurt naar het algemeen bestuur.

  • 6. De raad van de uitredende deelnemer heeft na ontvangst van het concept- uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom, gedurende acht weken om het eerdere besluit tot uittreding te herroepen. Ook in het geval van herroeping blijft het in het voorgaande vermelde over de verdeling van de kosten ongewijzigd.

Artikel 52.

  • 1. Het uittredingsplan bevat de systematiek voor de berekening van de financiële gevolgen van daadwerkelijke uittreding, te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen uittreedsom, conform het bepaalde in artikel 53,54 en 55 van deze regeling.

  • 2. Tot de financiële voorwaarden behoort de bepaling dat een uittredende deelnemer nog (maximaal) twee jaar van het jaar van daadwerkelijke uittreding, aan het recreatieschap een bijdrage in de jaarlijkse exploitatiekosten betaalt, waaronder de personele kosten.

  • 3. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid en op een gemiddelde van de jaarrekeningen van de voorafgaande vier begrotingsjaren.

  • 4. Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verlichtingen op de gebruikelijke wijze te blijven voldoen.

Artikel 53.

  • 1. De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uit een vergoeding ter compensatie van directe kosten en definitieve uittreding (frictiekosten en desintegratiekosten), verminderd met het aandeel van de uittredende deelnemer in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van het recreatieschap op de datum van uittreding..

  • 2. Onder desintegratiekosten vallen ook de kosten te dragen door de gemeenschappelijke regeling die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding als direct gevolg van de uittreding.

  • 3. Het recreatieschap brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van het eigen vermogen van de uittredende deelnemer minus de bestemmingsreserves van de regeling, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, op de wijze zoals bepaald in artikel 55 van deze regeling.

  • 4. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van die deelnemer.

Artikel 54.

  • 1. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke definitieve uittreding. Beleidswijzigingen, wijzigingen van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van daadwerkelijke definitieve uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de definitieve uittreedsom.

  • 2. Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van uittreding kunnen niet leiden tot een wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uitgetreden deelnemer dan wel het algemeen bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald, indien:

    • a.

      de uitgetreden deelnemer onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waarvan de uitgetreden deelnemer wist dat deze onjuist waren en diende aan te nemen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou luiden, indien deze onjuiste inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b.

      de uitgetreden deelnemer inlichtingen die hem op het moment van het bepalen van de uittreedsom bekend waren niet heeft verstrekt, terwijl de uitgetreden deelnemer redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze inlichtingen van invloed zouden kunnen zijn op de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

Artikel 55.

Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het dagelijks bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom ineens of in een aantal termijnen. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de opgegeven voorkeur van de uittredende deelnemer de wijze van de betaling van de uittreedsom. In het geval van betaling ineens, dient die betaling binnen 6 maanden na de datum van uittreding plaats te vinden.

Artikel 56.

  • 1. Het recreatieschap is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom voor de uittredende deelnemer zo laag mogelijk te houden, met dien verstande dat dit niet zal leiden tot wijzigingen in overeenkomsten met en verplichtingen aangegaan jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van het uittredingsplan door het dagelijks bestuur.

  • 2. De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer in het bestuur gedraagt zich in de periode , gelegen tussen het uittredingsbesluit en de daadwerkelijke datum van uittreding, als ware hij geen uittredende deelnemer. In geval van conflicterende belangen, onthoudt deze vertegenwoordiger zich van beraadslaging en besluitvorming.

Artikel 57.

  • 1. Na daadwerkelijke uittreding dient deze gemeenschappelijke regeling gewijzigd te worden conform artikel 48 of, bij één overgebleven deelnemer, artikel 49.

  • 2. Indien het uittreden van een deelnemer tot gevolg heeft dat er slechts één deelnemer overblijft, is uittreding niet mogelijk en moet tot opheffing van de regeling worden overgegaan. In dat geval wordt niet aan uittreding en daarmee ook niet aan de artikelen 50 tot en met 56 toegekomen, maar is artikel 49 lid 6 van toepassing.

XIV Evaluatie

Artikel 58.

Periodieke evaluatie over het functioneren van de gemeenschappelijke regeling vindt plaats na een daartoe strekkend verzoek van een van de deelnemende gemeenten.

XV Overgangsbepalingen

Artikel 59.

Het, op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding of wijziging van de regeling, bij het recreatieschap in dienst zijnde personeel blijft met ingang van de dag van inwerkingtreding of wijziging van de regeling ten minste in dezelfde schaal of loongroep, op dezelfde voet, tegen hetzelfde salaris of loon en in dezelfde rechtspositie in dienst van het recreatieschap.

XVI Slotbepalingen

Artikel 60.

Burgemeester en wethouders van Zuidplas dragen zorg voor de toezending van de regeling, alsmede de besluiten tot toetreding, uittreding, wijziging of opheffing aan gedeputeerde staten.

Artikel 61.

  • 1. Burgemeester en wethouders van elke deelnemende gemeente zijn gehouden binnen een maand na ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 60 gevolg te geven aan de in artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen neergelegde verplichting tot vermelding in het door hen gehouden register.

  • 2. Van de dag, waarop aan de in lid 1 bedoelde verplichting is voldaan geven burgemeester en wethouders van elke deelnemende gemeente terstond kennis aan het algemeen bestuur.

Artikel 62.

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die, waarop deze is opgenomen in het in artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde register van elke deelnemende gemeente.

Artikel 63.

De regeling wordt aangehaald als: 'Gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Hitland 2024'.

Ondertekening