Beleidsregels re-integratie gemeente Hulst 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 09-07-2024

Intitulé

Beleidsregels re-integratie gemeente Hulst 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

gelet op:

  • -

    de artikelen 7, 8a, 10 en 18b van de Participatiewet (Pw);

  • -

    de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW);

  • -

    de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); en

  • -

    de artikelen 10:1, 4:81 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

BESLUIT

  • -

    in te trekken de volgende beleidsregels:

    ‘Beleidsregels Re-integratie 2010', 'Beleidsregels Uitstroompremies Wwb, Ioaw en Ioaz’ en ‘Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst’;

  • -

    vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels re-integratie gemeente Hulst 2024

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen, voor zover gebruikt in deze beleidsregels en niet anders bepaald, hebben dezelfde betekenis als in de verordening, de Pw, IOAW, of IOAZ.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      parttime ondernemer (PTO-er): degene die inkomsten uit PTO heeft en geen zelfstandige is;

    • b.

      Pw: Participatiewet;

    • c.

      verordening: Verordening Participatiewet en Minimabeleid gemeente Hulst 2024.

Artikel 1.2. Ontheffing van de arbeidsplicht

  • 1. Het college kan op grond van dringende redenen overgaan tot het verlenen van ontheffing van de arbeidsplicht, waaronder:

    • a.

      medische belemmeringen;

    • b.

      psychische belemmeringen.

  • 2. Een ontheffing kan geheel of gedeeltelijk en blijvend of tijdelijk zijn.

  • 3. Voordat het college overgaat tot ontheffing op grond van lid 1, kan zij een onafhankelijk onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling laten uitvoeren.

  • 4. Indien blijkt dat er op dit moment geen perspectief is op arbeidsinschakeling, wordt tijdelijk een ontheffing van de arbeidsplicht verleend.

  • 5. De onder lid 4 genoemde tijdelijke ontheffing is voor de duur zoals deze uit het onderzoek zoals opgenomen in lid 3 blijkt. Indien geen duidelijke termijn uit het onderzoek blijkt of als er geen onderzoek is uitgevoerd, volgt een heronderzoek na maximaal 12 maanden.

  • 6. Als belanghebbende blijvend geen perspectief heeft op arbeidsinschakeling wordt blijvend een ontheffing van de arbeidsverplichting verleend.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen en vergoedingen

Artikel 2.1. Reiskosten

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject reiskosten maakt, komt in aanmerking voor een reiskostenvergoeding, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak;

    • b.

      de kosten worden niet op een andere manier vergoed.

  • 2. Het te vergoeden bedrag wordt bepaald op basis van het meest goedkope tarief van het openbaar vervoer.

  • 3. Indien openbaar vervoer niet mogelijk is en er gebruik wordt gemaakt van een motorvoertuig, wordt via de website Google Maps de snelste route bepaald en de kosten vergoed gelijk aan de fiscaal vrijgelaten kilometervergoeding.

  • 4. Bij tunnelkosten worden de werkelijke kosten vergoed.

  • 5. De vergoeding wordt maandelijks achteraf verstrekt.

  • 6. Uitbetaling vindt plaats nadat belanghebbende een declaratie heeft ingediend, ondersteund door bewijsstukken waaruit blijkt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

  • 7. Het college kan de vergoeding als voorschot verstrekken.

  • 8. Geen recht op vergoeding bestaat voor de duur dat er feitelijk geen trajectactiviteiten worden verricht.

Artikel 2.2. Fiets

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject reiskosten maakt, komt in aanmerking voor een vergoeding van een fiets of verstrekking van een fiets in natura, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak;

    • b.

      de kosten niet op een andere manier (kunnen) worden vergoed.

  • 2. De in lid 1 genoemde fiets wordt in bruikleen verstrekt. De bruikleenovereenkomst wordt vervolgens omgezet in een gift bij een gebruiksduur van 6 maanden of meer. Dit betekent dat belanghebbende bij een re-integratietraject korter dan 6 maanden de fiets na afloop van het traject teruggeeft aan het college.

  • 3. De hoogte van het geldbedrag als bedoeld in lid 1 bedraagt maximaal € 539 inclusief btw.

  • 4. Indien noodzakelijk wordt vanuit het re-integratiebudget gedurende het eerste jaar ook een verzekering, kinderzitje, fietshelm en regenpak vergoed.

  • 5. Schade door eigen toedoen wordt niet door het college vergoed.

Artikel 2.3. Elektrische fiets

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject reiskosten maakt, komt in aanmerking voor een vergoeding van een elektrische fiets of verstrekking van een elektrische fiets in natura, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak;

    • b.

      de kosten niet op een andere manier (kunnen) worden vergoed.

  • 2. De in lid 1 genoemde elektrische fiets wordt in bruikleen verstrekt. De bruikleenovereenkomst wordt omgezet in een gift bij een gebruiksduur van 7 maanden of meer. Dit betekent dat belanghebbende bij een re-integratietraject korter dan 7 maanden de elektrische fiets na afloop van het traject teruggeeft aan het college.

  • 3. De hoogte van het geldbedrag als bedoeld in lid 1 is maximaal € 989 inclusief btw.

  • 4. Indien noodzakelijk wordt vanuit het re-integratiebudget gedurende het eerste jaar ook een verzekering, kinderzitje, fietshelm en regenpak vergoed.

  • 5. Schade door eigen toedoen wordt niet door het college vergoed.

Artikel 2.4. Scooter

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject reiskosten maakt, komt in aanmerking voor een vergoeding van een scooter of verstrekking van een scooter in natura, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak;

    • b.

      de kosten niet op een andere manier (kunnen) worden vergoed.

  • 2. De in lid 1 genoemde scooter wordt in bruikleen verstrekt. De bruikleenovereenkomst wordt omgezet in een gift bij een gebruiksduur van 12 maanden of meer. Dit betekent dat belanghebbende bij een re-integratietraject korter dan 12 maanden de scooter na afloop van het traject teruggeeft aan het college.

  • 3. De vergoeding bedraagt maximaal € 1.500 inclusief btw.

  • 4. Indien noodzakelijk wordt vanuit het re-integratiebudget gedurende het eerste jaar ook een WA-verzekering, onderhoud, kinderzitje, extra slot, helm en regenpak vergoed.

  • 5. Schade door eigen toedoen wordt niet door het college vergoed.

Artikel 2.5. Auto

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject reiskosten maakt, komt in aanmerking voor een vergoeding van een auto of verstrekking van een auto in natura, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak

    • b.

      de kosten niet op een andere manier (kunnen) worden vergoed.

  • 2. De in lid 1 genoemde auto wordt in bruikleen verstrekt, maar wordt omgezet in een gift bij een gebruiksduur van 12 maanden of meer. Dit betekent dat belanghebbende bij een re-integratietraject korter dan 12 maanden de auto na afloop van het traject teruggeeft aan het college.

  • 3. De vergoeding bedraagt maximaal € 1500 inclusief BTW.

  • 4. Indien noodzakelijk wordt vanuit het re-integratiebudget gedurende het eerste jaar ook de WA-verzekering vergoed.

  • 5. Schade door eigen toedoen wordt niet door het college vergoed.

Artikel 2.6. Rijbewijs

  • 1. Een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt en in het kader van een re-integratietraject rijlessen neemt, komt in aanmerking voor een vergoeding, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      een rijbewijs is noodzakelijk om te kunnen re-integreren;

    • b.

      de kosten zijn noodzakelijk in het kader van het re-integratietraject en vastgelegd in het plan van aanpak;

    • c.

      de kosten niet op een andere manier (kunnen) worden vergoed;

    • d.

      het woon-werkverkeer bedraagt minimaal 20 kilometer.

  • 2. Belanghebbende moet met een baangarantie van (minimaal) 12 maanden aan kunnen tonen dat het behalen van het rijbewijs leidt tot volledige uitstroom.

  • 3. Uitzonderingen zijn mogelijk als er bijvoorbeeld sprake is van nachtdiensten, diverse locaties en/of fysieke problemen.

  • 4. Vooraf wordt beoordeeld, aan de hand van een proefles, of kandidaat fysiek, verstandelijk en mentaal in staat is het rijbewijs daadwerkelijk te behalen binnen 3 maanden.

  • 5. Vergoeding bedraagt maximaal € 1.500 of de exacte vergoeding gebeurt op basis van de offerte naar aanleiding van de proefles.

Artikel 2.7. Leermiddelen

  • 1. Met inachtneming van artikel 2.2.8 van de verordening kunnen personen uit de doelgroep in aanmerking komen voor leermiddelen om aan scholing, cursussen of trainingen deel te kunnen nemen.

  • 2. Deze re-integratievoorzieningen worden verstrekt hetzij in de vorm van een geldbedrag hetzij, via de cursusinstelling of de taalschakeltrajectinstelling, in natura.

  • 3. De hoogte van het geldbedrag als bedoeld in lid 2 wordt bepaald volgens de Nibud Prijzengids.

Artikel 2.8. Tarieven interne werkbegeleiding en (specialistische) jobcoaching

Met inachtneming van artikel 2.4.7. van de verordening worden de volgende tarieven gehanteerd voor interne werkbegeleiding en (specialistische) jobcoaching:

  • a.

    Ten hoogste 100% van het door het UWV gehanteerde tarief voor jobcoaching voor specialistische jobcoaching;

  • b.

    Ten hoogste 50% van het door het UWV gehanteerde tarief voor jobcoaching voor interne werkbegeleiding;

  • c.

    Ten hoogste 75% van het door het UWV gehanteerde tarief voor jobcoaching voor externe jobcoaching;

  • d.

    Indexatie van het toegekende tarief onder a, b en c vindt 1 keer per jaar plaats, per 1 januari als het door het UWV gehanteerde tarief voor jobcoaching is aangepast;

  • e.

    Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt of er sprake is van specialistische of externe jobcoaching.

Hoofdstuk 3. Wet Taaleis

Op grond van de Wet taaleis moet een bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheersen.

Artikel 3.1. Kennis van Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende gedurende zijn leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste 8 jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende 8 jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen en/of documenten zoals opgenomen in de toelichting, kan de belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aantonen (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

Artikel 3.2. Taaltoetsafnemer

  • 1. De taaltoets wordt uitgevoerd door een opleidingsinstituut.

  • 2. Het college wijst het opleidingsinstituut aan als beoordelaar, zoals bedoeld in artikel 5 Besluit taaltoets Participatiewet.

  • 3. Het college stelt een afgesloten ruimte voor maximaal 10 personen ter beschikking voor het afnemen van de taaltoetsen door het opleidingsinstituut.

  • 4. Het opleidingsinstituut is verplicht zich te houden aan de geclausuleerde geheimhoudingsplicht, zoals bedoeld in artikel 65 Pw.

  • 5. Het college sluit aan bij bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F.

  • 6. De taaltoetsen die het opleidingsinstituut gebruikt, worden ingezet als toetsinstrument, bedoeld in artikel 4 Besluit taaltoets Participatiewet.

Artikel 3.3. Geen taaltoets

In de volgende situaties wordt geen taaltoets bij de belanghebbende afgenomen:

  • 1.

    Wanneer uit de overgelegde documenten blijkt dat belanghebbende aan de taaleis voldoet, conform artikel 3.1.

  • 2.

    Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt, zoals weergegeven in artikel 3.4.

  • 3.

    Bij nieuwe aanvragen van cliënten die reeds eerder bijstand hebben ontvangen, geldt het volgende:

    • a.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4.

    Als in een andere gemeente door belanghebbende een toets is afgelegd en waaruit blijkt dat diegene de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst. Deze toetsresultaten kunnen worden overgenomen.

  • 5.

    Indien er sprake is van kortdurende bijstand.

  • 6.

    Indien een vergunninghouder een bewijs van het volgen van een (leer)traject in het kader van de Wet Inburgering overlegt.

Artikel 3.4. Het ontbreken van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering.

  • 2.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende minstens 3 jaar een taalcursus heeft gevolgd en door het opleidingsinstituut is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 4.

    Sprake is van een ontheffing van de arbeidsplicht op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Voor lid 1, 2, 3 en 4 geldt dat de belanghebbende de aantoonplicht heeft, waarvoor diegene verifieerbare bewijsstukken bij de aangewezen consulent/werkcoach moet inleveren.

Artikel 3.5. Relatie met andere wetten

  • 1. Wanneer belanghebbende begonnen is met een taaltraject in het kader van de re-integratie, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a Pw

  • 2. Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, dan kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 18b lid 6 onder a Pw.

Artikel 3.6. Sanctieregime

Wanneer blijkt dat belanghebbende zich niet of niet voldoende inspant om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden, dan geldt het sanctieregime zoals opgenomen in artikel 18b Pw.

Hoofdstuk 4. Parttime ondernemen

Artikel 4.1. Voorwaarden PTO

Aan de PTO-er wordt toestemming verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    de zelfstandige activiteiten mogen op geen enkele manier een belemmering vormen voor het nakomen van de (overige) verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 Pw en artikel 37 IOAW/IOAZ;

  • b.

    de zelfstandige activiteiten moeten van bescheiden omvang zijn, zoals bepaald in artikel 4.2;

  • c.

    de PTO-er moet voldoen aan de wettelijke vereisten die verband houden met zijn activiteiten;

  • d.

    de PTO-er voert de zelfstandige activiteiten voor eigen rekening en risico uit;

  • e.

    de PTO-er mag geen langlopende verplichtingen aangaan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren;

  • f.

    de zelfstandige activiteiten moeten naar verwachting leiden tot een positief resultaat, waarbij de inkomsten op de uitkering in mindering worden gebracht;

  • g.

    de PTO-er mag enkel kleine zaken aanschaffen en geen grote investering doen om bedrijfsschulden te voorkomen;

  • h.

    er mag geen sprake zijn van concurrentievervalsing als bedoeld in artikel 4.4;

  • i.

    er mogen geen buitenproportionele kosten in mindering worden gebracht op de omzet, als bedoeld in artikel 4.6. van deze regeling of de Handreiking verrekenen inkomsten uit PTO van Divosa;

  • j.

    aanvullende voorwaarden mogen worden opgelegd indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de wet en de regeling goed uit te kunnen voeren en te kunnen controleren.

Artikel 4.2. Voorwaarden omvang activiteiten

  • 1. Een PTO-er mag maximaal 1225 uur per jaar zelfstandige activiteiten uitvoeren, met een maximum van 86 uur per maand.

  • 2. De in lid 1 genoemde urengrens geldt voor alle werkzaamheden die met de zelfstandige activiteiten samenhangen, dus zowel declarabele uren alsook de uren die besteed worden aan randactiviteiten, zoals de administratie en boekhouding.

  • 3. De in lid 1 genoemde uren gelden voor de PTO-er en diens eventuele partner samen.

  • 4. De PTO-er houdt een urenstaat bij, welke op verzoek van het college wordt verstrekt.

Artikel 4.3. Duur toestemming

  • 1. Toestemming tot PTO wordt ten hoogste voor 1 jaar verstrekt met de mogelijkheid tot verlenging van telkens 1 jaar nadat een evaluatie heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college trekt de toekenning PTO in, respectievelijk verlengt PTO niet, als op enig moment blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden en/of verplichtingen.

Artikel 4.4. Concurrentievervalsing

  • 1. De zelfstandige activiteiten mogen niet leiden tot concurrentievervalsing.

  • 2. Om concurrentievervalsing tegen te gaan dient de PTO-er:

    • a.

      marktconforme tarieven te hanteren voor zijn product of dienst;

    • b.

      geen buitenproportioneel hoge bedrijfskosten op te voeren.

Artikel 4.5. Boekhouding

De PTO-er houdt een deugdelijke boekhouding bij die voldoet aan de criteria van de Belastingdienst en die in ieder geval bestaat uit:

  • a.

    jaarcijfers, waaronder een balans en winst- en verliesrekening (overzicht omzet en kosten) met toelichting;

  • b.

    een kasboek (indien van toepassing);

  • c.

    btw-aangiften (indien van toepassing) en de aangifte inkomstenbelasting worden tijdig bij de Belastingdienst ingediend;

  • d.

    de aanslag inkomstenbelasting verstrekt belanghebbende binnen 1 week nadat diegene deze van de Belastingdienst heeft ontvangen.

Artikel 4.6. Kosten

  • 1. Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de omzet wanneer het college deze heeft goedgekeurd. De PTO-er dient hiertoe bewijsstukken te overleggen.

  • 2. De kosten moeten in verhouding zijn met de omvang van de zelfstandige activiteiten.

  • 3. Op de omzet kunnen de volgende kosten in ieder geval niet in mindering worden gebracht:

    • a.

      kosten die worden opgevoerd in strijd met de belastingwetgeving;

    • b.

      kosten van activiteiten die in strijd zijn met de bepalingen van deze beleidsregels

  • 4. Kosten die niet goedgekeurd zijn als bedrijfskosten blijven voor eigen rekening van de PTO-er.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1. Hardheidsclausule

Het college kan in een bijzonder geval afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, voor zover toepassing ervan leidt een onevenredige verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 5.2. Intrekken oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1. De ‘Beleidsregels Re-integratie 2010’, ‘Beleidsregels Uitstroompremies Wwb, Ioaw en Ioaz’ en ‘Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst’ worden ingetrokken.

  • 2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Beleidsregels Re-integratie 2010, die moet worden beëindigd op grond van deze beleidsregels, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Beleidsregels Re-integratie 2010 voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden, gerekend vanaf de datum van publicatie van deze Beleidsregels in het Gemeenteblad; of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a.

  • 3. Het college kan na afloop van de in lid 2, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening in verband met een bijzondere individuele situatie wordt voortgezet.

  • 4. De Beleidsregels Re-integratie 2010 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het lid 2 en 3.

Artikel 5.3. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 15 juni 2024.

Artikel 5.4. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels re-integratie gemeente Hulst 2024”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst van 04 juni 2024.

De secretaris,

……………………,

De burgemeester,

…………….

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.2. Ontheffing van de arbeidsplicht

Dringende redenen

Op grond van artikel 9 lid 1 Pw geldt de arbeidsplicht en de tegenprestatie voor alle belanghebbenden van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Het college is echter bevoegd wegens dringende redenen een belanghebbende tijdelijk te ontheffen van deze verplichtingen. Zo kunnen medische of psychische belemmeringen leiden tot een ontheffing van de arbeidsplicht.

Onafhankelijk onderzoek

Een onafhankelijk onderzoek houdt in dat een verklaring van de eigen huisarts en/of behandelend specialist onvoldoende is om tot ontheffing over te gaan.

Van een onafhankelijk onderzoek wordt in ieder geval afgezien hals voor het college zonder nader onderzoek al voldoende duidelijk is dat belanghebbende in aanmerking komt voor een ontheffing van de arbeidsplicht.

Duur

Een ontheffing van de arbeidsplicht is nooit definitief. Dit blijkt uit artikel 9 lid 2 Pw. Dit strookt met de opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen. Dit betekent dat het college bekijkt of er aanleiding is de verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden. Een heronderzoek vindt in ieder geval elke 12 maanden plaats, en zo nodig eerder.

Hierbij kan het college zich baseren op (nieuwe) concrete adviezen van deskundigen.

Alleen als belanghebbende blijvend geen perspectief heeft op arbeidsinschakeling wordt blijvend een ontheffing van de arbeidsverplichting verleend. Hiermee wordt voorkomen dat deze belanghebbenden belast worden met een periodiek (medisch) onderzoek waarvan de resultaten vooraf al vaststaat.

Zorgtaak voor kinderen

Voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar geldt (op grond van artikel 9 lid 4 Pw) de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van belanghebbende. Bij het onderzoek naar passende kinderopvang wordt de sociale omgeving van de uitkeringsgerechtigde ouder betrokken (grootouders, bevriende relaties en dergelijke).

Zorgtaken kunnen dus een dringende reden vormen voor ontheffing. Dit is het geval als met deze taken geen rekening gehouden kan worden door middel van een voorziening (artikel 9 lid 2 Participatiewet). Onder zorgtaken verstaat de wetgever de zorg voor kinderen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3 p. 41). Als iemand zorgtaken heeft, kan dat een reden zijn voor een individuele ontheffing. Het college moet hierbij ook onderzoeken of er andere voorzieningen zijn, zoals het persoonsgebonden budget. Zie Handelingen 2003-2004, nr. 2, Eerste Kamer, p. 56; zie ook CRvB 02-10-2012, nr. 11/465 WWB.

Afstand tot de arbeidsmarkt

De afstand tot de arbeidsmarkt is in beginsel geen reden tot ontheffing. Indien een belanghebbende echter een dermate grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft dat spoedige uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet reëel is, is ontheffing van de arbeidsplicht wel aan de orde en dient het college belanghebbende een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling aan te bieden (artikel 9 lid 1 onderdeel b Pw).

Hoofdstuk 2. Voorzieningen en vergoedingen

Artikel 2.1. Reiskosten

Dit artikel heeft betrekking op de reiskostenvergoeding die het college kan verstrekken aan belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

Reisafstand

De snelste route wordt bepaald via de website Google Maps.

Vergoeding

Uitgangspunt voor de vergoeding is het meest goedkope tarief openbaar vervoer. Dit kan bij een traject van meerdere dagen ook een abonnement zijn. De kosten zijn uit te rekenen via 9292.nl.

Als belanghebbende kiest om gebruik te maken van een motorvoertuig en de kosten zijn lager dan het openbaar vervoer, dan worden de laagste kosten vergoed. Via de website van Google Maps wordt de snelste route bepaald en vergoed gelijk aan de fiscaal vrijgelaten kilometervergoeding. Denk hierbij aan een traject waarbij de aanvangstijd voor de aanvangstijd van het OV ligt of een traject met als standplaats een plaats die niet bereikbaar is per OV.

lndien belanghebbende niet beschikt over eigen vervoer en indien openbaar vervoer redelijkerwijs niet mogelijk is, zoekt de consulent in overleg met de rechthebbende naar een passende oplossing voor het vervoersprobleem en eventueel bijbehorende kosten. De voorwaarden zoals genoemd in de beleidsregels worden bij een eventuele maatwerk aanvraag beoordeeld.

Voorschot

De betaling van de vergoeding vindt plaats nadat de rechthebbende een declaratie heeft ingediend. In het geval de rechthebbende de reiskosten niet kan voorschieten, kan de consulent de reiskosten als voorschot verstrekken

Voorliggende voorziening

Er wordt geen reiskostenvergoeding verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Bij andere vergoedingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: beschikbare reiskostenvergoeding bij werkgever, vrijwilligersorganisatie, trajectbureau, extern re-integratiebureau of een andere organisatie waar een trajectactiviteit plaats heeft. Ook een stagevergoeding, onkostenvergoeding, vrijwilligersvergoeding moet in eerste plaats gezien worden als een manier om reiskosten te dekken.

Artikel 2.2. Fiets

Dit artikel is van toepassing op belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

De kosten worden op een andere manier vergoed

Deze voorziening wordt niet verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vergoeding vanuit de werkgever of betrokken organisatie bij het re-integratietraject.

Schade

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade niet door eigen toedoen is ontstaan.

Artikel 2.3. Elektrische fiets

Dit artikel is van toepassing op belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

De kosten worden op een andere manier vergoed

Deze voorziening wordt niet verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vergoeding vanuit de werkgever of betrokken organisatie bij het re-integratietraject.

Schade

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade niet door eigen toedoen is ontstaan.

Artikel 2.4. Scooter

Dit artikel is van toepassing op belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

De kosten worden op een andere manier vergoed

Deze voorziening wordt niet verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vergoeding vanuit de werkgever of betrokken organisatie bij het re-integratietraject.

Onderhoud

Indien noodzakelijk wordt vanuit het re-integratiebudget gedurende het eerste jaar ook het onderhoud vergoed. Deze vergoeding beperkt zich in principe tot eenmalig onderhoud welke is uitgevoerd door een garage.

Schade

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade niet door eigen toedoen is ontstaan.

Artikel 2.5. Auto

Dit artikel is van toepassing op belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

De kosten worden op een andere manier vergoed

Deze voorziening wordt niet verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vergoeding vanuit de werkgever of betrokken organisatie bij het re-integratietraject.

Schade

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade niet door eigen toedoen is ontstaan.

Artikel 2.6. Rijbewijs

Dit artikel is van toepassing op belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen en deelnemen aan een re-integratietraject.

De kosten worden op een andere manier vergoed

Deze voorziening wordt niet verstrekt als de kosten al op een andere manier (kunnen) worden vergoed. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vergoeding vanuit de werkgever of betrokken organisatie bij het re-integratietraject.

Schade

Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade niet door eigen toedoen is ontstaan.

Artikel 2.7. Leermiddelen

Op grond van de verordening kunnen personen uit de doelgroep in aanmerking komen voor scholing, een cursus of een training. De scholing is bedoeld om werk te kunnen vinden en/of te kunnen behouden. Daarbij geldt dat de scholing, cursussen of trainingen in ieder geval voldoen aan de volgende eisen:

  • -

    het sluit aan bij de capaciteiten van de te scholen persoon; en

  • -

    het vergroot de kansen op de arbeidsmarkt; of

  • -

    het leidt tot duurzaam werk.

Als de scholing, cursus of training aan bovengenoemde eisen voldoet, kan een persoon uit de doelgroep in aanmerking komen voor leermiddelen om aan scholing, cursussen of trainingen deel te kunnen nemen. Bij leermiddelen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een laptop en studiemateriaal.

Voorliggende voorzieningen

Onder omstandigheden kunnen personen uit de doelgroep aanspraak maken op vergoeding van kosten van scholing en opleiding op grond van andere regelingen dan de Pw. Te denken valt aan de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000. Deze regelingen zijn aan de Pw voorliggende voorzieningen.

Hoofdstuk 3. Wet Taaleis

Onder referentieniveau 1F wordt verstaan: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid, om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Het vereiste taalniveau 1F is ongeveer vergelijkbaar met het niveau einde basisschool. Het niveau is vergelijkbaar met ERK-taalniveau A2.

Artikel 3.1. Kennis van Nederlandse taal

Belanghebbende kan middels documenten aantonen dat de Nederlandse taal voldoende wordt beheerst en aan de taaleis is voldaan. Het college laat een taaltoets afnemen als een belanghebbende geen documenten kan overleggen die dit aantonen.

Een diploma inburgering of gelijkwaardig document zoals hieronder weergegeven, geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

De volgende documenten worden gelijkwaardig gesteld als bewijs voor de taaleis, het beheersen van de Nederlandse taal (artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Besluit inburgering):

  • a.

    een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

  • b.

    een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • c.

    een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

  • e.

    het certificaat op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) of een verklaring van het regionaal opleidingencentrum (ROC) waaruit blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald (artikel 2.4 lid 1 Besluit Inburgering);

  • f.

    het certificaat voor oudkomers, zoals bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald (artikel 2.3 lid 1 onderdeel i Besluit Inburgering);

  • g.

    diploma staatsexamen NT2;

  • h.

    Belgisch diploma in het Nederlandstalig onderwijs in België met voldoende voor het vak Nederlands;

  • i.

    Surinaams diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

  • j.

    Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

  • k.

    certificaat Nederlandse Naturalisatietoets van Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten met voldoende voor het vak Nederlands.

Artikel 3.2. Taaltoetsafnemer

De taaltoets wordt uitgevoerd door het opleidingsinstituut.

Het college sluit aan bij bestaande toetsen voor de Nederlandse taal voor zover deze betrekking hebben op het referentieniveau 1F.

De taaltoetsen die het opleidingsinstituut gebruikt, worden ingezet als toetsinstrument. De uitkomst van de bij belanghebbende afgenomen toets wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingsschaal behorend bij het toetsinstrument zoals bedoeld in artikel 3.2. lid 5.

Artikel 3.3. Geen taaltoets

Kortdurende bijstand zoals opgenomen in lid 5 kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Artikel 3.4. Het ontbreken van verwijtbaarheid

Het college verlaagt de bijstand niet in situaties waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Wanneer er sprake is van overmacht kan het college besluiten om geen vervolgafspraken met de belanghebbende te maken. Denk aan medische of sociale omstandigheden waardoor iemand sterk in beslag wordt genomen of aan een zeer beperkte leerbaarheid door een verstandelijke handicap.

Artikel 3.5. Relatie met andere wetten

Re-integratie

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Wet inburgering

Personen waarvoor de inburgeringsplicht geldt, volgen een inburgeringscursus welke wordt afgerond met het inburgeringsexamen. Dit examen is op niveau A2, wat vergelijkbaar is met het referentieniveau 1F. Wanneer een belanghebbende op grond van de Wet inburgering reeds begonnen is met een traject gericht op verbetering van zijn beheersing van de Nederlandse taal, wordt hiermee voldaan aan de inspanningsverplichting.

De voortgang van dit traject dient wel gemonitord te worden. Wanneer uit de monitoring blijkt dat de belanghebbende alsnog niet of niet voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldoet, treedt artikel 18b inwerking.

Hoofdstuk 4. Parttime ondernemen

Artikel 4.1. Voorwaarden PTO

Met wettelijke vereisten zoals opgenomen in onderdeel c wordt onder andere verstaan:

  • -

    het beschikken over de benodigde vergunningen;

  • -

    het hebben van een geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel (indien nodig);

  • -

    het hebben van een btw-nummer (indien nodig);

  • -

    het voeren van een deugdelijke boekhouding, als bedoeld in artikel 4.5. van deze regeling;

  • -

    het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 4.2. Voorwaarden omvang activiteiten

Met de uren zoals gesteld in dit lid kan er geen beroep worden gedaan op de zelfstandigenaftrek.

Artikel 4.6. Kosten

Voorbeelden van kosten die volgens het college in beginsel niet in mindering mogen worden gebracht op de omzet zijn:

  • -

    De huur van een bedrijfsruimte;

  • -

    Substantiële cursuskosten;

  • -

    Substantiële promotiekosten;

  • -

    Kosten die privé en zakelijk worden gemaakt, maar in 1 keer zakelijk worden geboekt. Zoals: internetkosten, telefoonkosten en reiskosten.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5.1. Hardheidsclausule

Aan een persoon die niet in aanmerking komt voor een (specifieke) re-integratievoorziening, kan het college, gelet op de omstandigheden, in afwijking van deze regeling, in het individuele geval beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een voorziening, mits bijzondere omstandigheden hiertoe noodzaken (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).