GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKVOORZIENINGSCHAP REGIO EINDHOVEN

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 08-07-2024

Intitulé

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKVOORZIENINGSCHAP REGIO EINDHOVEN

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eindhoven, Veldhoven, Waalre, Valkenswaard en Heeze-Leende;

Gelet op de Gemeentewet, de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet sociale werkvoorziening, en op de Participatiewet;

Gelet op de besluiten van de raden van deze gemeenten in 1999 ter vaststelling van de gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven en

Gelet op de besluiten van de colleges van deze gemeenten in 2006 om deze gemeenschappelijke regeling om te zetten naar een zuivere collegeregeling;

Besluiten:

De navolgende gewijzigde gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap regio Eindhoven vast te stellen.

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKVOORZIENINGSCHAP REGIO EINDHOVEN

Versie 2024

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Begripsomschrijving

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de regeling: de gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap regio Eindhoven;

  • b.

    het openbaar lichaam: het Werkvoorzieningschap regio Eindhoven

  • c.

    de (deelnemende) gemeenten: de gemeenten die deze regeling hebben vastgesteld, te weten Eindhoven, Heeze-Leende, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre;

  • d.

    de colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de aan de regeling deelnemende gemeenten, die de regeling tevens hebben getroffen;

  • e.

    Gemeenteraden: gemeenteraden van gemeenten, die aan deze regeling deelnemen;

  • f.

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

  • g.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

  • h.

    Pw: Participatiewet

  • i.

    Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen

Instelling Openbaar lichaam

Artikel 2

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Werkvoorzieningschap regio Eindhoven, gevestigd in Eindhoven.

  • 2. Het openbaar lichaam kan uitvoeringsorganisaties instellen.

Bestuursorganen

Artikel 3

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de Voorzitter.

Hoofdstuk 2 Belangen, taken en bevoegdheden

Artikel 4

  • 1. Het openbaar lichaam behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van de uitvoering van de Wsw en de in mandaat gegeven taken op het gebied van de Pw.

  • 2. Ter behartiging van de belangen op het gebied van de Wsw dragen de gemeenten de taken en bevoegdheden tot de uitvoering van de Wsw en de uit deze wet voortvloeiende uitvoeringsregelingen over aan het bestuur van het openbaar lichaam.

  • 3. Het openbaar lichaam kan, indien en voor zover daartoe wordt besloten door de colleges, ook belangen behartigen op het gebied van de uitvoering van wetgeving die op enig moment één of meerdere van de in lid 1 genoemde wetten vervangt waarbij dientengevolge de doelgroep kan wijzigen.

  • 4. Het openbaar lichaam kan, indien en voor zover daartoe door de colleges wordt besloten, ook belangen behartigen op het gebied van de uitvoering van andere sociale zekerheidswetten dan de in lid 1 genoemde wetten.

  • 5. De werkzaamheden die niet voor alle deelnemende gemeenten worden verricht, worden door middel van schriftelijk vastgelegde afspraken door het openbaar lichaam uitgevoerd. Deze afspraken bevatten in elk geval een duidelijke omschrijving van de werkzaamheden, de prestatieafspraken en de overeengekomen prijs.

  • 6. Voor zover aan de orde, zorgen de gemeenten voor toereikende mandaten, volmachten en machtigingen die Ergon nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken.

Hoofdstuk 3 Het Algemeen Bestuur

Samenstelling

Artikel 5

  • 1. De leden van het Algemeen Bestuur zijn altijd leden van de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het Algemeen Bestuur bestaat uit tien leden, aangewezen door en uit elk van de colleges van de deelnemende gemeenten, de voorzitter inbegrepen. Elk college wijst twee leden uit zijn midden aan.

Zittingsduur

Artikel 6

Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt onverminderd het bepaalde in artikel 7 derde lid, op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges van de gemeenten afloopt.

Benoeming en ontslag

Artikel 7

  • 1. In de eerste vergadering van de colleges in de nieuwe zittingsperiode wijzen zij de nieuwe leden van het Algemeen Bestuur aan. Aftredende leden kunnen opnieuw worden aangewezen.

  • 2. Totdat de colleges in hun opvolging hebben voorzien, blijven de eerder aangewezen leden, die op grond van artikel 6 hadden moeten aftreden, als zodanig functioneren.

  • 3. Het college van een gemeente kan de aanwijzing van een door hem aangewezen lid van het Algemeen Bestuur te allen tijde intrekken. Hiervan wordt onmiddellijk mededeling gedaan aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur.

  • 4. Indien tussentijds een plaats van een lid van het Algemeen Bestuur ter beschikking komt, wijst het betreffende college in zijn eerstvolgende vergadering of, zo dit niet mogelijk mocht zijn, ten spoedigste een nieuw lid aan.

  • 5. In het geval dat het gaat om een tussentijdse ontslagname, stelt het lid de voorzitter van het Algemeen Bestuur en het desbetreffende college hiervan op de hoogte. De tussentijdse ontslagname is onherroepelijk. De leden, die tussentijds ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap, totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 6. Elke aanwijzing tot lid van het Algemeen Bestuur delen de deelnemende gemeenten binnen 8 dagen na de datum van aanwijzing schriftelijk mede aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur.

Werkwijze

Artikel 8

  • 1. Het Algemeen Bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en verder zo vaak de voorzitter dit bepaalt.

  • 2. De vergadering wordt tevens gehouden, wanneer tenminste vier leden van het Algemeen Bestuur dit, onder opgaaf van redenen aan de voorzitter, schriftelijk verlangen.

  • 3. De vergaderingen van het Algemeen Bestuur worden in het openbaar gehouden.

  • 4. De vergadering vindt doorgang, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is opgekomen.

  • 5. De deuren worden gesloten, wanneer tenminste vier leden daarom verzoeken, of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 6. Het Algemeen Bestuur beslist vervolgens, of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 7. Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar mag worden gemaakt, tenzij het Algemeen Bestuur anders beslist.

  • 8. Het Algemeen Bestuur kan conform artikel 23 Wgr geheimhouding opleggen, op grond van de belangen, genoemd in artikel 5.1. van de Wet open overheid, over het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het Algemeen Bestuur worden overgelegd. Die geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen in acht genomen, totdat het Algemeen Bestuur haar opheft.

  • 9. In een besloten vergadering van het Algemeen Bestuur kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van het strategisch meerjarenplan, met inbegrip van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;

    • b.

      de benoeming en ontslag van de voorzitter en van de leden van het Dagelijks Bestuur.

Reglement van orde

Artikel 9

Het Algemeen Bestuur kan voor zijn vergaderingen een reglement van orde vaststellen.

Stemming

Artikel 10

  • 1. Ieder lid van het Algemeen Bestuur brengt een stem uit.

  • 2. Een besluit komt tot stand wanneer meer dan de helft van het aantal stemmen die meer dan de helft van het totaal aantal inwoners van de gemeenten die deelnemen in deze gemeenschappelijke regeling vertegenwoordigen, zich voor het voorstel heeft verklaard.

  • 3. Bij het staken der stemmen beslist de stem van de voorzitter.

Zienswijze

Artikel 11

Besluiten van het Algemeen Bestuur worden niet aan zienswijzen van de raden van de gemeenten onderworpen, tenzij de Wgr of deze regeling dat expliciet voorschrijft dan wel wanneer het Algemeen Bestuur beslist dat de raden een zienswijze voorafgaande aan het nemen van een besluit naar voren mogen brengen.

Participatie

Artikel 12

  • 1. Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges en de raden van de gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het Dagelijks Bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 3. Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste twee vijfde van de gemeenteraden het Dagelijks Bestuur hierom verzoeken.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur informeert de deelnemers zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

Oprichten van en deelnemen in rechtspersonen

Artikel 13

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan ingevolge artikel 31a van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen besluiten tot oprichting van dan wel deelneming in rechtspersonen ten behoeve van de realisering van in deze regeling genoemde te behartigen belangen.

  • 2. Voordat een besluit als bedoeld in dit artikel wordt genomen worden de raden van de gemeenten in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over het ontwerpbesluit ter kennis van het Algemeen Bestuur te brengen.

Hoofdstuk 4 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 14

  • 1. Het Dagelijks Bestuur bestaat, met inbegrip van de voorzitter, uit minimaal drie leden van het Algemeen Bestuur. De leden van het Dagelijks Bestuur mogen nimmer de meerderheid van het Algemeen Bestuur vormen.

  • 2. Het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur eindigt op de datum, waarop de zittingsperiode van het Algemeen Bestuur eindigt.

  • 3. De aftredende leden van het Dagelijks Bestuur blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de nieuwe wethouders in het Algemeen Bestuur zijn benoemd en het Algemeen Bestuur de nieuwe leden vervolgens uit haar midden heeft aangewezen.

  • 4. Indien tussentijds een plaats van het lid van het Dagelijks Bestuur ter beschikking komt, wijst het Algemeen Bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur vergadert minimaal zes keer per jaar. De vergaderingen van het Dagelijks Bestuur zijn niet openbaar, tenzij anders wordt besloten. Besluiten van het Dagelijks Bestuur vinden plaats op basis van gewone meerderheid van stemmen.

  • 6. De voorzitter stelt dag en plaats van de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur vast, en tevens het tijdstip van opening.

  • 7. Artikel 8 lid 8 van deze regeling is van overeenkomstige toepassing. Waar het Algemeen Bestuur staat moet het Dagelijks Bestuur worden gelezen.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 15

  • 1. Het Algemeen Bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter van het Algemeen Bestuur die tevens voorzitter is van het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Het Algemeen Bestuur benoemt uit zijn midden een lid tot plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 16

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van het openbaar lichaam.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in- en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde.

Hoofdstuk 6 De commissies van advies

Artikel 17

Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter kunnen, met inachtneming van artikel 24 Wgr, commissies van advies instellen voorzover zij daartoe bevoegd zijn.

Hoofdstuk 7 Inlichtingen en verantwoording

Artikel 18

  • 1. Het Algemeen en het Dagelijks Bestuur geven aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

  • 2. Het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur verstrekken aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door deze colleges en raden, dan wel één van of meerdere leden van deze colleges of raden, worden verlangd, op de in de deelnemende gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 19

  • 1. Een lid van het Algemeen Bestuur verstrekt het college dat dit lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college worden verlangd. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk, nadat daarom is gevraagd, aan het desbetreffende college verstrekt en wel op in het reglement van orde van dit college aangewezen wijze.

  • 2. Een lid van het Algemeen Bestuur is aan het college dat hem/haar heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem/haar in dat bestuur gevoerde beleid. Deze verantwoording wordt zo spoedig mogelijk afgelegd, nadat hem/haar daarom is gevraagd.

Artikel 20

  • 1. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde beleid.

  • 2. De leden van het Dagelijks Bestuur geven aan het Algemeen Bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door hen gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Personeel en organisatie

Algemeen directeur

Artikel 21

  • 1. Het openbaar lichaam kent een algemeen directeur.

  • 2. De algemeen directeur wordt aangesteld, geschorst en ontslagen door het Dagelijks Bestuur, gehoord hebbende het Algemeen Bestuur.

  • 3. De arbeidsvoorwaarden en bezoldiging van de algemeen directeur genoemd in lid 1 worden vastgesteld door het Dagelijks Bestuur.

  • 4. De bevoegdheden van de algemeen directeur worden vastgelegd in een Mandaatbesluit.

  • 5. De taken van de algemeen directeur kunnen worden vastgelegd in een directiereglement.

  • 6. De algemeen directeur is de eerste adviseur van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur en is daarom in alle vergaderingen aanwezig.

  • 7. Bij langdurige afwezigheid van de algemeen directeur wordt deze functie waargenomen door een door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen waarnemend algemeen directeur.

Directeur Financiën en Bedrijfsvoering

Artikel 22

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een directeur Financiën en Bedrijfsvoering, die lid is van het directieteam.

  • 2. De directeur Financiën en Bedrijfsvoering draagt zorg voor ontwikkeling, invoering, beheer en toepassing van adequate analyse- en besturingssystemen welke ten dienste staan van de bestuursorganen en het openbaar lichaam en die gericht zijn op het effectief en efficiënt ontwikkelen en realiseren van bestuurlijke doelstellingen.

  • 3. In een controllersreglement, vervat in de verordening zoals bedoeld in artikel 29 van deze regeling, dat op voorstel van de algemeen directeur wordt vastgesteld door het Algemeen Bestuur, worden de taken en bevoegdheden van de directeur Financiën en Bedrijfsvoering nader geregeld.

Secretariaat

Artikel 23

  • 1. Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de commissies van advies worden secretarieel ondersteund bij de uitoefening van hun taak. De vergaderingen van het Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en de commissies als bedoeld in artikel 17 van deze regeling worden voorzien van een adequate verslaglegging van hetgeen is besloten.

  • 2. De algemeen directeur draagt in overleg met de voorzitter zorg voor een adequate vervulling van het secretariaat.

Directieteam

Artikel 24

  • 1. Het openbaar lichaam kent een directieteam onder leiding van de algemeen directeur.

  • 2. Het directieteam adviseert de algemeen directeur.

  • 3. De algemeen directeur is verantwoordelijk voor de samenstelling en taken van het directieteam, waarbij het aanstellen, schorsen of beëindigen van arbeidsovereenkomsten van leden van dit team geschiedt, nadat hij het gevoelen van het Dagelijks Bestuur heeft ingewonnen en –ingeval van beëindiging– betrokkene heeft gehoord.

Benoeming, schorsing, ontslag van de overige medewerkers

Artikel 25

  • 1. Het openbaar lichaam kent:

    • a.

      medewerkers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht die behoren tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening;

    • b.

      medewerkers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en

    • c.

      medewerkers met een ambtelijke aanstelling.

  • 2. Op de medewerkers bedoeld onder lid 1 sub a is de Cao Sociale Werkvoorziening van toepassing.

  • 3. Op de medewerkers bedoeld onder lid 1 sub b zijn de arbeidsvoorwaarden van toepassing waarmee de arbeidsovereenkomst is aangegaan, behoudens voor zover nadien een wijziging heeft plaatsgevonden.

  • 4. Op de medewerkers bedoeld onder lid 1 sub c zijn de arbeidsvoorwaarden van de gemeente Eindhoven van toepassing.

  • 5. Aanstelling, aangaan van arbeidsovereenkomst, schorsing en ontslag van medewerkers in dienst van het openbaar lichaam en andere rechtspersonen, zoals bedoeld in artikel 13, geschiedt op basis van mandaat door de algemeen directeur dan wel daarvoor door hem of daartoe bevoegde organen gemandateerde personen.

Organisatieverordening

Artikel 26

Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening de inrichting van de organisatie van het openbaar lichaam en bijbehorende uitvoeringsorganisaties en de op te dragen bevoegdheden vast, en regelt de verhouding met de privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 13.

Archief

Artikel 27

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt een verordening vast op de zorg voor het archief van het openbaar lichaam en bijbehorende uitvoeringsorganisaties, alsmede op het beheer en toezicht.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam en bijbehorende uitvoeringsorganisaties, overeenkomstig de door het Algemeen Bestuur, met inachtneming van de Archiefwet vast te stellen regelen.

  • 3. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 5. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de GRWRE.

  • 6. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het RHCe (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven).

  • 7. De archivaris van de GRWRE brengt tweejaarlijks aan het Dagelijks Bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de GRWRE, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 8. Het Dagelijks Bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het Algemeen Bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van het openbaar lichaam

  • 9. Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden geplaatst in een door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen archiefplaats.

  • 10. Terbeschikkingstelling

  • a. De deelnemers aan de regeling stellen tijdig aan het Dagelijks bestuur van de GRWRE de archiefbescheiden beschikbaar, die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

  • b. In een verklaring van terbeschikkingstelling worden de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden vastgelegd.

  • c. In de verklaring kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de terbeschikkingstelling.

Hoofdstuk 9 Financiële bepalingen.

Financiële informatieplicht

Artikel 28

Het Dagelijks Bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande waarvoor de begroting dient , de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Verordeningen

Artikel 29

Het Algemeen Bestuur stelt, overeenkomstig artikel 212 van de Gemeentewet, bij verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van het openbaar lichaam vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Artikel 30

Het Algemeen Bestuur stelt, overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet, bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van het openbaar lichaam. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

Begroting

Artikel 31

  • 1. Het begrotings- en boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting 12 weken, voordat zij aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten, waarop de raden desgewenst hun zienswijzen kenbaar kunnen maken.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur stelt de raden van de gemeenten voorafgaande aan de vaststelling van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijzen, als bedoeld in lid 2, en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.

  • 4. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting vóór 15 september van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient aan Gedeputeerde Staten.

  • 5. Een wijziging van de begroting wordt niet voor zienswijze, als bedoeld in artikel 35 Wgr, voorgelegd aan de raden van de deelnemende gemeenten, als deze wijziging het gevolg is van:

  • a. wijzigingen in de gemeentefondsuitkeringen door van de Rijksoverheid uitgegane, circulaires, Voorjaarsnota en Miljoenennota.

  • b. het natuurlijk verloop in gerealiseerde arbeidsjaren, als bedoeld in de Wsw.

  • c. een verschil in operationeel resultaat van minder dan € 2.500.000.

Jaarrekening

Artikel 32

  • 1. Het Dagelijks Bestuur legt aan het Algemeen Bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af van het gevoerde beheer onder overlegging van de jaarrekening.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast vóór 1 juli in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening vóór 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan Gedeputeerde Staten.

  • 4. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de leden van het Dagelijks Bestuur, de algemeen directeur, de directeur Financiën en Bedrijfsvoering en de in de in de artikelen 29 en 30 bedoelde verordeningen genoemde werknemers ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Bekostiging

Artikel 33

  • 1. De kosten van de uitvoeringsorganisatie worden, voor zover zij niet op andere wijze worden gedekt, door de deelnemende gemeenten gedragen door een mogelijk exploitatietekort voor de helft naar rato van het aantal inwoners en voor de helft naar rato van het aantal geplaatste werknemers te verdelen over de deelnemende gemeenten.

  • 2. Indien er sprake is van andere kosten, die niet reeds op enige wijze worden gedekt, zal in de jaarlijkse begroting een voorstel voor dekking van deze kosten worden opgenomen.

  • 3. De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4. Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgave op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk 10 Vergoedingen

Artikel 34

Het Algemeen Bestuur kan met inachtneming van artikel 24 lid 4 van de Wet gemeenschappelijke regelingen aan de leden van de in artikel 17 bedoelde commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of lid van de gemeenteraad zijn een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissies toekennen.

Hoofdstuk 11 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Toetreding

Artikel 35

  • 1. Het college van een gemeente die wenst toe te treden, richt ter zake een verzoek aan het Algemeen Bestuur.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt na overleg met de betrokken gemeente, de voorwaarden voor die toetreding vast.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur zendt vervolgens het verzoek tot toetreding met de door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorwaarden naar de colleges van de gemeenten.

  • 4. Het Algemeen Bestuur zendt het ontwerpbesluit tot toetreding toe aan de raden van de gemeenten. De raden kunnen bij de colleges van hun gemeente binnen de in artikel 1 lid 3 Wgr genoemde termijn na ontvangst van het ontwerpbesluit hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • 5. Toetreding vindt eerst plaats, nadat de colleges van drie deelnemende gemeenten daarin met toestemming van hun gemeenteraden hebben bewilligd. Het Algemeen Bestuur stelt vast wanneer deze voorwaarde is vervuld.

Uittreding

Artikel 36

  • 1. Uittreding van een gemeente die deelneemt aan deze regeling kan geschieden bij besluit van het college en met toestemming van de gemeenteraad van de betreffende gemeente.

  • 2. Een besluit tot uittreding treedt in werking per 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar waarin het besluit tot uittreding is genomen.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur zendt een besluit tot uittreding van een college aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. De raden kunnen binnen de in artikel 1 lid 3 Wgr genoemde termijn na ontvangst van het besluit tot uittreding hun zienswijze naar voren brengen. Het Algemeen Bestuur betrekt de zienswijzen bij het opstellen van het uittredingsplan.

  • 5. Het Algemeen bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 6. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het Algemeen Bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het Algemeen Bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het Algemeen Bestuur, voor specifieke onderdelen van het uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 7. Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 8. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt.

  • 9. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 10. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 11. Het openbaar lichaam brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 12. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 13. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 14. De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige, als bedoeld in lid 6, en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in lid 8.

  • 15. De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van het openbaar lichaam die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van het openbaar lichaam wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

Wijziging en opheffing

Wijziging

Artikel 37

  • 1. Zowel het Dagelijks Bestuur als het college van een gemeente kunnen aan het Algemeen Bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2. Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur het door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorstel toekomen ter besluitvorming aan de colleges van de gemeenten. De colleges besluiten tot wijziging na hiervoor toestemming te hebben verkregen van hun raad.

  • 3. Het Algemeen Bestuur zendt het ontwerpbesluit tot wijziging toe aan de raden van de gemeenten. De raden kunnen bij de colleges van hun gemeente binnen de in artikel 1 lid 3 Wgr genoemde termijn na ontvangst van het ontwerpbesluit hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • 4. Een wijziging komt tot stand wanneer de colleges van drie deelnemende gemeenten zich daar voor hebben verklaard.

  • 5. Van de wijziging worden de deelnemende gemeenten en Gedeputeerde Staten in kennis gesteld.

Opheffing

Artikel 38

  • 1. De regeling wordt opgeheven, wanneer de colleges van drie deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

  • 2. Van de opheffing worden Gedeputeerde Staten in kennis gesteld.

  • 3. Het Algemeen Bestuur zendt het ontwerpbesluit tot opheffing toe aan de raden van de gemeenten. De raden kunnen bij de colleges van hun gemeente binnen de in artikel 1 lid 3 Wgr genoemde termijn na ontvangst van het ontwerpbesluit hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • 4. In geval van opheffing van de regeling besluit het Algemeen Bestuur tegelijkertijd tot liquidatie en stelt daarvoor direct de nodige regelen. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 5. Het Algemeen Bestuur stelt, gehoord de colleges, het liquidatieplan vast, dat voorziet in de verplichtingen van de deelnemende gemeenten in de financiële gevolgen van de opheffing. Gedeputeerde Staten worden van het liquidatieplan in kennis gesteld.

  • 6. De gemeenten verbinden zich in geval van opheffing van het openbaar lichaam aan alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam zoals die over de gemeenten worden verdeeld in het onder lid 5 bedoelde plan.

  • 7. Het Dagelijks Bestuur is belast met de liquidatie.

  • 8. Zo nodig blijven de overige organen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is vervuld.

Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen

Evaluatie

Artikel 39

  • 1. Het Dagelijks Bestuur zal in het tweede jaar van elke collegeperiode, voor de eerste keer in 2027, een evaluatieonderzoek uitvoeren. De evaluatie richt op het doel en de werking van de regeling en samenwerkingsafspraken. Desgewenst kan het Algemeen Bestuur extra onderwerpen aandragen.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur rapporteert aan het Algemeen Bestuur het resultaat van de uitgevoerde evaluaties onder vermelding van de daaruit getrokken conclusies.

  • 3. Het Algemeen Bestuur verstuurt de rapportage aan de colleges en raden.

De duur en bekendmaking en inwerkingtreding van de regeling

Artikel 40

  • 1. De regeling is voor onbepaalde tijd aangegaan.

  • 2. Het college van Eindhoven maakt de regeling en besluiten tot wijziging, toetreding, uittreding en opheffing, in alle deelnemende gemeenten bekend in het door het gemeentebestuur van Eindhoven uitgegeven digitale Gemeenteblad.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur voegt in het register, als bedoeld in artikel 136 lid 1 Wgr, de gegevens toe als bedoeld in artikel 136 lid 2 Wgr.

  • 4. Wijzigingen van de regeling treden in werking op de dag na bekendmaking als bedoeld in lid 3, tenzij in het wijzigingsbesluit een andere dag is aangewezen.

  • 5. Lid 4 is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot opheffing van de regeling en besluiten tot toetreding en uittreding.

Naam

Artikel 41

Deze regeling kan worden aangehaald als 'GRWRE ' of ‘Ergon’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

De burgemeester,

De secretaris,