Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 06-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren 2024

De colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten Rotterdam, Lansingerland en Zuidplas, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn;

overwegende dat

de deelnemende gemeenten alsmede de provincie Zuid-Holland sinds 1967 samenwerken ten aanzien van het beheer en de ontwikkeling van natuur en recreatie binnen het werkgebied van de gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren;

de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten alsmede Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, per 1 januari 1990 overeengekomen zijn een gemeenschappelijke regeling te treffen;

de provincie Zuid-Holland per 1 januari 2018 uit de gemeenschappelijke regeling is getreden en de deelnemende gemeenten hebben besloten per 1 januari 2018 de gemeenschappelijke regeling in herziene vorm (als een collegeregeling) voort te zetten;

de gemeenschappelijke regeling opnieuw dient te worden vastgesteld teneinde deze in overeenstemming te brengen met de per 1 juli 2022 gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen,

gelezen:

de eensluidende besluiten van de raden van de gemeenten Rotterdam, Lansingerland en Zuidplas waarbij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, vierde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen, toestemming is gegeven voor de voorliggende wijziging;

Gelet op:

De Wet gemeenschappelijke regelingen;

De Gemeentewet,

Besluiten:

de Gemeenschappelijke Regeling voor het recreatiegebied Rottemeren 2023 vast te stellen, waarvan de tekst luidt:

I. Begripsbepalingen.

Artikel 1.

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren;

  • b.

    recreatieschap: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • c.

    deelnemer: een aan de regeling deelnemend college, als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • d.

    deelnemende gemeente: de gemeente waarvan het college deelneemt aan deze regeling;

  • e.

    gebied: het gebied zoals is aangegeven op de bij deze regeling behorende en daartoe gewaarmerkte kaart;

  • f.

    terreinbeherende organisatie: organisatie die zich ontfermt over het dagelijks beheer van het landschap;

  • g.

    gebiedsverordening: de verordening zoals deze door elk van de raden van de deelnemende gemeenten voor het gebied is vastgesteld;

  • h.

    Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • i.

    ingezetenen: zij die hun werkelijke woonplaats in een van de deelnemende gemeenten hebben;

  • j.

    belanghebbende: belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Awb, dat wil zeggen degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

II. Naam, belang, taakstelling en evaluatie.

Artikel 2.

  • 1. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Rotterdam, Lansingerland en Zuidplas vormen een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Recreatieschap Rottemeren, dat is gevestigd te Schiedam.

  • 2. Het recreatieschap behartigt voor de deelnemers binnen het gebied in onderlinge samenhang de navolgende belangen:

    • a.

      de belangen van de openluchtrecreatie;

    • b.

      de belangen van de natuurbescherming;

    • c.

      het bewaren en bevorderen van het natuur en landschapsschoon.

  • 3. Het recreatieschap oefent, ter realisering van de door hem te behartigen belangen binnen het gebied, de volgende taken uit:

    • a.

      Beheer van en onderhoud aan roerende en onroerende zaken;

    • b.

      Het inzetten en aansturen van derden, waaronder terreinbeherende organisaties, ten behoeve van de uitvoering van de taken van de regeling;

    • c.

      Het uitvoeren van toezicht en handhaving op basis van de gemeentelijke gebiedsverordeningen zoals zij gelden binnen het gebied;

    • d.

      Het uitvoeren van lokaal beleid;

    • e.

      Het vormen en uitvoeren van beleid voor het recreatieschap binnen de daarvoor door de raden van de deelnemende gemeenten gestelde kaders;

    • f.

      Het ondersteunen van de deelnemers bij het voorbereiden en vormen van beleid, regelgeving en programma’s die verband houden met de door het recreatieschap te behartigen belangen;

    • g.

      Het verlenen van vergunningen, ontheffingen en subsidies, waarbij leges kunnen worden geheven;

    • h.

      Het uitvoeren van feitelijke werkzaamheden ter uitvoering van gemeentelijke verplichtingen op basis van de Wegenwet;

    • i.

      Het in dienst hebben van ambtenaren of werknemers naar burgerlijk recht.

  • 4. Over de door de raden vast te stellen kaders en regelgeving vindt tussen de deelnemers periodieke afstemming plaats.

Artikel 3

  • 1. Op gezamenlijk of afzonderlijk verzoek van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, kan het algemeen bestuur binnen iedere zittingstermijn, de in artikel 2 lid 2 beschreven behartiging van de belangen, evalueren.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente dat hiertoe verzoekt, zal het verzoek motiveren.

  • 3. Het algemeen bestuur zal na een verzoek als bedoeld in lid 1 van dit artikel overgaan tot evaluatie indien alle colleges van burgemeesters en wethouders van de deelnemende gemeenten instemmen met een evaluatie. Het algemeen bestuur stelt vervolgens vast op welke wijze de behartiging van de belangen van de regeling zal worden geëvalueerd en stelt de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten hiervan in kennis.

  • 4. Het verslag van de evaluatie wordt in ieder geval toegezonden aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

III. Algemene Bepalingen.

Artikel 4

  • 1. De bevoegdheden die aan het recreatieschap worden overgedragen berusten bij het algemeen bestuur, tenzij in deze regeling anders wordt bepaald. Het algemeen bestuur kan, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet, aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen en kan daarbij beperkingen stellen.

  • 2. De in de gebiedsverordeningen aan de colleges toegekende bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid tot de aanwijzing van toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht, alsmede de collegebevoegdheden als bedoeld in artikel 125 Gemeentwet ten aanzien van toezicht en handhaving worden voor wat betreft de behartiging van de belangen en taken van het recreatieschap overgedragen aan het algemeen bestuur.

  • 3. De in de subsidieverordeningen van de deelnemende gemeenten aan de colleges toegekende bevoegdheden worden voor wat betreft de behartiging van de belangen en taken van het recreatieschap overgedragen aan het algemeen bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan binnen door hem te bepalen grenzen volmacht en mandaat verlenen aan een of meer ambtenaren van de gemeenten van de deelnemende colleges voor het nemen van besluiten en het verrichten van privaatrechtelijke handelingen.

  • 5. Het dagelijks bestuur houdt een openbaar toegankelijk register bij van gebiedsverordeningen en subsidieverordeningen van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten als bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede van de bevoegdheden uit deze verordeningen die krachtens deze regeling zijn overgedragen aan het algemeen bestuur.

Artikel 5

  • 1. Het recreatieschap kent de organen:

    • a.

      het algemeen bestuur;

    • b.

      het dagelijks bestuur;

    • c.

      de voorzitter.

  • 2. Het algemeen en het dagelijks bestuur kunnen adviescommissies en bestuurscommissies instellen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 op de in die artikelen aangegeven wijze.

IV Burgerparticipatie

Artikel 6

Het dagelijks bestuur beslist per ontwikkeling, of de mogelijkheid tot burgerparticipatie aan ingezetenen van de deelnemende gemeente en/of belanghebbenden wordt geboden. Ingezetenen van de deelnemende gemeenten en belanghebbenden worden, indien de mogelijkheid tot burgerparticipatie wordt geboden, zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als de evaluatie van voornoemde ontwikkeling betrokken.

Artikel 7

  • 1. Indien de mogelijkheid tot burgerparticipatie wordt geboden, stelt het dagelijks bestuur bij de start van elke participatieprocedure vast op welke manier burgerparticipatie wordt toegepast. Het dagelijks bestuur maakt zijn besluit bekend op een voor die participatieprocedure geschikte wijze. Inspraak bij besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht verloopt door toepassing van afdeling 3.4 van die wet, tenzij het dagelijks bestuur anders beslist.

  • 2. Na afloop van het participatieproces draagt het bestuur zorg voor een terugkoppeling aan de betrokken participanten.

  • 3. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur over de resultaten van de burgerparticipatie.

V. Algemeen Bestuur

Artikel 8

  • 1. Het algemeen bestuur wordt gevormd door zes leden, door elk van de deelnemers twee uit hun midden aan te wijzen personen, de voorzitter inbegrepen.

  • 2. De leden en de plaatsvervangende leden mogen niet in dienst van het recreatieschap werkzaam zijn.

  • 3. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan. De voorzitter van het algemeen bestuur is de voorzitter van het recreatieschap.

  • 4. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd voor de zittingsperiode van de raden.

  • 5. De colleges besluiten in een van hun eerste vergaderingen van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur.

  • 6. Een lid kan te allen tijde door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen, danwel zelf ontslag nemen. Het college wijst in zijn eerstvolgende vergadering, nadat zijn plaats door ontslag of anderszins is opengevallen, een nieuw lid aan.

  • 7. Het college dat een lid van het algemeen bestuur benoemt, kan een plaatsvervangend lid benoemen, dat het door hem benoemde lid in geval van ontstentenis of verhindering vervangt. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel, alsmede artikel 12 is ten aanzien van een plaatsvervangend lid van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De besluiten tot benoeming of ontslag van leden van het algemeen bestuur worden in afschrift aan de deelnemers en aan het algemeen bestuur gezonden.

  • 9. Het algemeen bestuur heeft de bevoegdheid anderen uit te nodigen als adviseur aan de vergadering deel te nemen. Het algemeen bestuur regelt deze bevoegdheid nader in het reglement van orde als bedoeld in artikel 11.

Artikel 9

  • 1. De deelnemers plegen tijdig overleg met het dagelijks bestuur over de bij hen in voorbereiding zijnde besluiten waarvan de kennisneming voor de uitoefening van de bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van belang is. Dit overleg wordt voorbereid door de vaste adviescommissie als bedoeld in artikel 24.

  • 2. De deelnemers geven aan het dagelijks bestuur terstond kennis van de hunnerzijds genomen besluiten waarvan de kennisneming voor de uitoefening van de bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van belang is.

  • 3. Onder besluiten als bedoeld in het eerste en het tweede lid worden in ieder geval gerekend besluiten genomen ingevolge de wetten die het omgevingsrecht betreffen, voor zover betrekking hebbend op het gebied.

Artikel 10

  • 1. Het algemeen bestuur heeft alle bevoegdheden die het bij of krachtens de wet en deze regeling toekomt.

  • 2. Aan het algemeen bestuur behoort in ieder geval:

    • a.

      het nemen van besluiten op grond van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 4, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de taken, als bedoeld in artikel 2;

    • b.

      het voorstaan van de belangen van het recreatieschap bij andere overheden, instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het recreatieschap van belang is;

    • c.

      het inschakelen van een terreinbeherende organisatie voor de uitvoering van taken van het recreatieschap alsmede het bepalen van de wijze waarop deze taken aan de terreinbeherende organisatie worden opgedragen;

    • d.

      het besluiten tot oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen;

    • e.

      het doen van beroep op ambtelijke bijstand van een of meer van de deelnemers;

    • f.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • g.

      het vaststellen en wijzigen van de meerjarenbegroting;

    • h.

      het vaststellen en wijzigen van de personeelsformatie;

    • i.

      het vaststellen van de rekening;

    • j.

      het vaststellen van de interne beleidsmatige kaders van het recreatieschap.

Artikel 11

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur zulks nodig oordeelt, danwel drie van de leden het schriftelijk, met opgave van redenen, verlangen.

  • 2. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden.

  • 3. De deuren worden gesloten wanneer ten minste eenvijfde deel van de aanwezige leden dit vordert of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 4. Daarna beslist de vergadering of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

  • 5. Over de punten in besloten vergadering behandeld kan in die vergaderingen ook een besluit worden genomen.

  • 6. Het algemeen bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet minstens de helft van het aantal leden, tegenwoordig is.

  • 7. Over de begroting, begrotingswijzigingen en over de rekening kan het algemeen bestuur niet beraadslagen noch een besluit nemen dan in een openbare vergadering.

  • 8. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van de bepalingen van deze gemeenschappelijke regeling, een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van de deelnemers.

Artikel 12

De leden, plaatsvervangende leden en adviseurs van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur hebben, indien het algemeen bestuur dit bepaalt, recht op vergoeding van reiskosten, naar een tarief dat door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

Artikel 13

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden en de colleges alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet. Het reglement van orde van het desbetreffende bestuur regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het orgaan dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd, op een wijze die door dit college is bepaald, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat college is bepaald.

Artikel 14

  • 1. Het algemeen bestuur brengt jaarlijks vóór 1 juli verslag uit van de werkzaamheden van het recreatieschap over het afgelopen jaar.

  • 2. Dit verslag wordt in ieder geval toegezonden aan de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

Artikel 15

Alle stukken die uitgaan van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur worden door de voorzitter en de secretaris als bedoeld in artikel 23 ondertekend.

VI. Dagelijks bestuur.

Artikel 16

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, te weten:

    • a.

      één van de leden van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van de gemeente Rotterdam;

    • b.

      één van de leden van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van de gemeente Lansingerland;

    • c.

      één van de leden van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van de gemeente Zuidplas.

  • 2. De voorzitter van het dagelijks bestuur is de voorzitter van het algemeen bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur heeft het recht personen c.q. instanties aan te wijzen en toe te laten tot zijn vergaderingen als adviseur, al dan niet uitsluitend voor een bepaald onderwerpen/of bepaalde tijd. Het dagelijks bestuur kan deze aanwijzing te allen tijde intrekken. Het dagelijks bestuur regelt deze bevoegdheid nader in het reglement van orde.

  • 4. Zodra een lid ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt deze tevens op lid te zijn van het dagelijks bestuur.

Artikel 17

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur nodig is.

  • 3. Zij verstrekken tezamen dan wel afzonderlijk aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die door het algemeen bestuur danwel een of meer leden daarvan hetzij mondeling in een vergadering van het algemeen bestuur, hetzij schriftelijk worden verlangd en wel door:

    • a.

      mondelinge beantwoording van de gestelde vragen in dezelfde vergadering van het algemeen bestuur;

    • b.

      toezending van bepaalde aangewezen stukken binnen drie weken na ontvangst van het verzoek daartoe;

    • c.

      schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen binnen zes weken na ontvangst daarvan.

Artikel 18

Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van de bepalingen van deze gemeenschappelijke regeling een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast. Dit reglement wordt aan het algemeen bestuur ter kennis gebracht.

Artikel 19

  • 1. Het dagelijks bestuur mag beraadslagen of besluiten indien minimaal twee leden tegenwoordig zijn.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 3. Indien het bij het eerste lid vereiste aantal leden niet is opgekomen, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering. Tot deze vergadering worden de leden schriftelijk opgeroepen onder vermelding van dezelfde als bij de eerste vergadering te behandelen zaken.

  • 4. In deze vergadering wordt over de in de oproepingsbriefjes vermelde zaken een besluit genomen door de aanwezige leden.

Artikel 20

  • 1. Het dagelijks bestuur heeft tot taak:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen in het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht;

    • b.

      het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het afkondigen van besluiten waarvan de afkondiging bij de wet, bij deze gemeenschappelijke regeling of bij besluit van het algemeen bestuur is voorgeschreven;

    • d.

      het desgevraagd dienen van bericht en raad over alle zaken het recreatieschap betreffende aan de departementen van algemeen bestuur en aan de deelnemers, tenzij zulks bepaaldelijk van het algemeen bestuur wordt verlangd;

    • e.

      het beheren van de inkomsten en uitgaven, voor zover dit niet bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling aan anderen is opgedragen;

    • f.

      de dagelijkse zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • g.

      het toezicht op het beheer en onderhoud van alle werken, inrichtingen en eigendommen;

    • h.

      het vaststellen van de voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van de werken en leverantiën welker vaststelling het algemeen bestuur niet aan zich heeft gehouden;

    • i.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en bezit;

    • j.

      te besluiten namens het recreatieschap rechtsgedingen, bezwaar- of administratief beroepprocedures te voeren of voorbereidingshandelingen daartoe te verrichten;

    • i.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het recreatieschap te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a Wgr;

    • k.

      het houden van gedurig toezicht op alles wat het recreatieschap aangaat;

    • l.

      de zorg voor de bewaring van de archiefbescheiden;

    • m.

      ambtenaren te benoemen, schorsen en ontslaan en zorg te dragen voor de aanstelling of indienstneming, de schorsing en het ontslag van het overige personeel in dienst en tijdelijke dienst of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, voor zover het algemeen bestuur zich deze bevoegdheid niet heeft voorbehouden.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk vastgestelde reglementen, nadere regels of andere regelingen hoe genaamd ook ter kennisname aan de raden en colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

VII. Actieve informatieplicht.

Artikel 21

Indien het bestuur van het recreatieschap en ingestelde commissies over informatie beschikken waarvan zij inschatten dat de raden van de deelnemende gemeenten die informatie nodig hebben voor de uitoefening van hun taken, delen zij die informatie door:

  • -

    Rechtstreekse schriftelijke verzending aan de raden van de deelnemende gemeenten; of

  • -

    Mededeling in een raadsinformatiebijeenkomst bij alle deelnemende gemeenten.

VIII. De voorzitter.

Artikel 22

  • 1. De voorzitter vertegenwoordigt het recreatieschap in en buiten rechte.

  • 2. De voorzitter kan de vertegenwoordiging buiten rechte aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 3. Bij afwezigheid van de voorzitter treedt één van de door het algemeen bestuur aangewezen plaatsvervangend voorzitters als zodanig op.

IX De secretaris.

Artikel 23

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter worden bijgestaan door een secretaris, aan welke functionaris in de vergaderingen van het algemeen bestuur en die van het dagelijks bestuur een adviserende stem toekomt.

  • 2. Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de secretaris en kan een instructie voor de secretaris opstellen. Bij afwezigheid of ontstentenis wordt de secretaris vervangen op een door het algemeen bestuur te bepalen wijze.

  • 3. De secretaris woont de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bij.

  • 4. Het algemeen bestuur kan bepalen, dat de dagelijkse leiding van het recreatieschap berust bij de secretaris.

  • 5. De secretaris kan in dienst zijn van het recreatieschap, of als (on)bezoldigd ambtenaar bij het recreatieschap worden aangesteld.

X Commissies

Artikel 24

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling daarvan.

  • 2. Vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden worden op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter door het algemeen bestuur ingesteld.

  • 3. Andere, niet permanente, commissies van advies aan het dagelijks bestuur of de voorzitter worden door het dagelijks bestuur of de voorzitter zelf ingesteld.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt in ieder geval een vaste adviescommissie in voor de periodieke afstemming op het gebied van de beleidsterreinen van de taken en de kaderstelling als bedoeld in artikel 2, vierde lid. In deze adviescommissie neemt van elke deelnemer in ieder geval één ambtelijk vertegenwoordiger plaats, met de mogelijkheid van uitbreiding.

Artikel 25

  • 1. Het algemeen bestuur kan bestuurscommissies met het oog op de behartiging van een bepaald belang instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling van deze commissies.

  • 2. Het algemeen bestuur kan bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aan een bestuurscommissie overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 3. Voordat het algemeen bestuur overgaat tot het instellen van een bestuurscommissie worden de raden in de gelegenheid gesteld daarover hun wensen en bedenkingen naar voren te brengen.

XI Zienswijze voor raden bij besluiten van het bestuur

Artikel 26

Indien deze regeling of de Wet dat bepaalt, of indien het algemeen bestuur dat in voorkomende gevallen nodig acht, worden besluiten van het algemeen bestuur vooraf voor zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraden.

XII Regelingen en beleid

Artikel 27

  • 1. De deelnemers spannen zich in om te bewerkstelligen dat de raden van de deelnemende gemeenten voor het gebied zoveel mogelijk eensluidende bepalingen en beleid vaststellen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de raden verzoeken om door hem in concept opgestelde bepalingen of beleid vast te stellen.

  • 3. De deelnemers informeren het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk over ieder voornemen van hun de raden inzake het vaststellen van bepalingen en beleid voor het gebied.

XIII Besluitvorming, stemverhoudingen

Artikel 28

  • 1. Zowel in het algemeen bestuur als in het dagelijks bestuur heeft ieder lid één stem.

  • 2. Tenzij anders in deze regeling bepaald, besluiten het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur door middel van consensus.

  • 3. Indien de deelnemers ten aanzien van een te nemen besluit in een vergadering niet tot consensus kunnen komen, wordt door de voorzitter van het betreffende bestuur een volgende vergadering belegd waarin opnieuw over het onderwerp wordt beraadslaagd. Alleen indien de deelnemers opnieuw geen consensus bereiken, kan ten aanzien van de volgende onderwerpen met een twee derde meerderheid en met inachtneming van het volgende besloten worden:

    • a.

      Ten aanzien van de begroting, en wijzigingen daarop, waarbij in ieder geval de vertegenwoordiger(s) van Rotterdam voor moet(en) stemmen;

    • b.

      Ten aanzien van beslissingen die raken aan de eigendomsrechten van de roeibaan Willem-Alexanderbaan, waarbij in ieder geval de vertegenwoordiger van Rotterdam voor moet stemmen;

    • c.

      Ten aanzien van beslissingen omtrent een bepaald gebied, de veiligheid en de ruimtelijke ordening daarvan, waarbij in ieder geval de vertegenwoordiger(s) van de gemeente wier grondgebied het betreft voor moet(en) stemmen.

XIV. Financiële bepalingen.

Artikel 29

De huishouding van het recreatieschap wordt, voor zover in deze regeling niet anders is bepaald, ingericht als die van een tak van dienst in de zin van de gemeente, voor zover het betreft:

  • a.

    het doen van betalingen;

  • b.

    de financiële administratie, de begroting en de rekening daaronder begrepen;

  • c.

    het doen van overschrijvingen tussen uitgaafposten en van de begroting en

  • d.

    de deugdelijkverklaring van de rekeningcijfers.

Artikel 30

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een financiële regeling vast waarin nader uitwerking kan worden gegeven aan de verdeling van baten en lasten met inachtneming van de verdeelsleutel als bedoeld in artikel 34.

  • 2. Met betrekking tot het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het recreatieschap als mede de controle met betrekking tot de laatste twee onderwerpen zijn in elk geval de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Met inachtneming van het bepaalde in het voorgaande artikel stelt het algemeen bestuur regels met betrekking tot het financieel beheer vast.

  • 4. Deze regels voorzien in ieder geval in:

    • a.

      de wijze waarop de betalingen en ontvangsten geschieden;

    • b.

      de inrichting van de financiële administratie;

    • c.

      interne externe controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • d.

      de verzekering van gelden;

    • e.

      de belegging van overtollige kasgelden.

Artikel 31

Het boekjaar van het recreatieschap is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 32

Jaarlijks stelt het algemeen bestuur met inachtneming van het bepaalde in artikel 33 een begroting op vergezeld van een financieel vijfjarenplan. Het eerste jaar van het vijfjarenplan is gelijk aan de begroting. De cijfers van de overige jaren geven de maximum in die jaren te besteden gelden zonder prijsindexatie aan.

Artikel 33

  • 1. Het dagelijkse bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. In de ontwerpbegroting wordt als uitgaven- plafond het voor dat jaar in het laatst vastgestelde vijfjarenplan opgenomen bedrag aan uitgaven aangehouden.

  • 2. De ontwerp begroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijging, tussen welke en de behandeling van de ontwerp begroting ten minste veertien dagen moeten verlopen, geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting hun zienswijze bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin dit gevoelen is vervat bij de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. De begroting wordt door het algemeen bestuur uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt, vastgesteld.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 7. Na vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur zo nodig de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen. Indien de begroting geheel overeenkomstig het in lid 1 genoemde ontwerp is vastgesteld, kan worden volstaan met de mededeling hiervan aan de deelnemers.

  • 8. Het bepaalde in het eerste, derde en vijfde lid van dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, tenzij het dagelijks bestuur op grond van het achtste lid besloten heeft een begrotingswijziging niet voor zienswijze aan de deelnemers aan te bieden.

  • 9. Het totaal van de begroting vormt het autorisatieniveau voor begrotingswijzigingen. Indien noodzakelijk vinden begrotingswijzigingen plaats bij voorjaarsnota en/of najaarsnota. Het dagelijks bestuur biedt voorgenomen begrotingswijzigingen voor een zienswijze aan aan de deelnemers. Het dagelijks bestuur kan hiervan afzien als:

    • a.

      Het totaal aan (budget)mutaties minder dan 5% van de totale begrotingsomvang (baten) bedraagt en;

    • b.

      De wijziging(en) het totaal van de begrote lasten niet te boven gaan of waar deze de begrote lasten wel te boven gaan er in financiële dekking is voorzien door:

    • c.

      Extra opdracht(en) van een individuele deelnemer en bijbehorende financiële dekking;

    • d.

      Overige taken, zoals wettelijke taken waar extra bijdragen van derden/deelnemers tegenover staan.

Artikel 34

  • 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken en de organisatiekosten daarvan. De verhouding deelnemersbijdragen wordt per 2025 aangepast naar rato van inwoneraantallen per deelnemer op basis van de CBS cijfers. Het precieze aandeel per gemeente wordt daarna elke 4 jaar herijkt op de dan geldende CBS cijfers en de aangepaste aandelen worden verwerkt in de begroting van het recreatieschap Rottemeren.

  • 2. Het bestuur bepaalt op basis van de begroting jaarlijks het voorschot voor de taakuitvoering en de organisatie van het recreatieschap dat het recreatieschap van iedere deelnemer dient te ontvangen. De deelnemers betalen de voorschotten in maximaal 12 maandelijkse termijnen aan het recreatieschap. Het bestuur brengt het eerste maandelijkse voorschot jaarlijks voor het begin van ieder kalenderjaar bij de deelnemers in rekening.

  • 3. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat het recreatieschap over voldoende middelen beschikt om tijdig aan haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Artikel 35

  • 1. Het algemeen bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af over de inkomsten en de uitgaven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden.

  • 2. Hij voegt daarbij het verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door een niet in dienst van het recreatieschap of een van de deelnemers staande, door het algemeen bestuur aan te wijzen deskundige. Zodra de stukken aan het algemeen bestuur zijn aangeboden, worden zij algemeen verkrijgbaar gesteld tegen betaling van de kosten. Van de verkrijgbaarstelling vindt openbare kennisgeving plaats.

  • 3. De bedragen welke betrekking hebben op de voor economische exploitatie gebruikte goederen worden in de begroting en rekening afzonderlijk vermeld.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening en het concept jaarverslag, alsmede de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor 30 april aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag voor 1 juli vast. De vaststelling van de rekening strekt het algemeen bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. Na de vaststelling van de rekening wordt een exemplaar aan elk der deelnemers gezonden, vergezeld van de balans en het verslag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt binnen twee weken na de vaststelling, doch voor 15 juli de vastgestelde jaarrekening en het jaarverslag aan gedeputeerde staten.

Artikel 36

  • 1. Een nadelig saldo van de rekening van baten en lasten van het recreatieschap wordt gebracht ten laste van de deelnemende gemeenten naar rato van het aantal inwoners op basis van de op dat moment geldende CBS.

  • 2. In de financiële regeling wordt bepaald op welke wijze met een batig saldo van de in het eerste lid bedoelde rekening wordt omgegaan. Tevens wordt daarin bepaald op welke wijze met reserves wordt omgegaan.

  • 3. Wanneer de begroting een over de deelnemers om te slaan tekort aanwijst, zal de in de begroting geraamde bijdrage door de deelnemers bij wijze van voorschot worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste op 1 februari en de tweede op 1 augustus van het desbetreffende begrotingsjaar vervalt.

XV Archief.

Artikel 37

De bepalingen van de Archiefwet 1995 en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften, voor zover betrekking hebbend op de archiefbescheiden van de deelnemers, zijn van overeenkomstige toepassing op het recreatieschap.

XVI Toetreding, wijziging en opheffing

Artikel 38

Toetreding van een nieuwe deelnemer kan plaatsvinden bij daartoe strekkende unanieme besluiten van alle deelnemers, na daartoe verkregen toestemming van hun raden.

Artikel 39

De gemeenschappelijke regeling kan worden gewijzigd bij daartoe strekkende unanieme besluiten van de deelnemers, na daartoe verkregen toestemming van hun raden.

Artikel 40

  • 1. De gemeenschappelijke regeling kan worden opgeheven bij besluit van ten minste tweederde van de deelnemers, na daartoe verkregen toestemming van hun raden.

  • 2. Het besluit tot opheffing regelt tevens de gevolgen daarvan voor de deelnemers.

  • 3. Tenzij het algemeen bestuur anders bepaalt, is hij belast met de liquidatie van het recreatieschap.

XVII Uittreding

Artikel 41

  • 1. De colleges en burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten hebben na daartoe verkregen toestemming van hun raden de mogelijkheid uit de regeling te treden bij daartoe strekkend besluit.

  • 2. Voorafgaand aan een besluit tot uittreding, maakt het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente het voornemen tot uittreding schriftelijk kenbaar aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het voornemen heeft ontvangen. Direct daarna wordt conform artikel 42 gestart met het opstellen van een concept-uittredingsplan waarin de financiële, juridische, personele en organisatorische gevolgen die het directe gevolg zijn van de uittreding worden geïnventariseerd en een voorlopige uittreedsom wordt bepaald.

  • 3. De gevolgen voor de eigendomspositie van, of de zakelijke rechten op, de gronden van het recreatieschap zullen door de projectgroep als bedoeld in artikel 42, bij de voorbereiding van het concept- uittredingsplan buiten beschouwing worden gelaten. De deelnemende gemeenten onderhandelen hier zelf over en de uitkomst hiervan zal als bijlage worden toegevoegd aan het concept-uittredingsplan.

  • 4. Na het doorlopen van de procedure als bedoeld in artikel 42, maakt het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom aan het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente die wenst uit te treden, kenbaar.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente die wenst uit te treden heeft na ontvangst van het concept-uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom, de mogelijkheid definitief uit het recreatieschap te treden bij daartoe strekkend besluit als bedoeld in lid 1, dat binnen twee weken nadat het is genomen aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 6. Na ontvangst van een definitief besluit tot uittreding als bedoeld in lid 1 wordt overeenkomstig de in artikel 42 genoemde procedure het definitieve uittredingsplan met daarin de definitieve uittreedsom vastgesteld. Het algemeen bestuur stelt het college van burgemeester en wethouders van de uittredende gemeente bij beschikking in kennis van de hoogte van de uittreedsom.

  • 7. De uittreding als bedoeld in het vijfde lid heeft plaats op 31 december volgend op het jaar waarin het college van burgemeester en wehouders de uittredende gemeente het besluit tot uittreding kenbaar heeft gemaakt aan het algemeen bestuur.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de besluiten tot uittreding van het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente aan de colleges van burgemeester en wethouders van de overige deelnemende gemeenten.

Artikel 42

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt ten behoeve van het opstellen van het concept-uittredingsplan een projectgroep samen die onder leiding van een onafhankelijke (externe) deskundige het concept-uittredingsplan en de bepaling van de voorlopige uittreedsom voorbereidt.

  • 2. Het dagelijks bestuur geeft de accountant van het recreatieschap opdracht om het door de projectgroep voorbereide concept-uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom te toetsen.

  • 3. De kosten voor het toetsen van het concept- uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom zoals genoemd in lid 2 van dit artikel, zijn voor rekening van de deelnemende gemeente die voornemens is om uit te treden.

  • 4. Alvorens het dagelijks bestuur het voorstel voor het concept-uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom ter vaststelling zendt aan het algemeen bestuur, zendt het dagelijks bestuur het voorstel voor het concept-uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. De colleges van de deelnemende gemeenten kunnen gedurende acht weken na verzending van het voorstel hun zienswijzen over het voorstel voor het concept-uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom bij het dagelijks bestuur indienen. Het dagelijks bestuur voegt de ingediende zienswijzen bij het voorstel voor het concept-uittredingsplan en de daarin bepaalde voorlopige uittreedsom dat het dagelijks bestuur zendt aan het algemeen bestuur.

  • 5. Uiterlijk 8 maanden na het kenbaar maken van het voornemen tot uittreding, stelt het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast.

Artikel 43

  • 1. Alvorens het dagelijks bestuur het voorstel voor het definitieve uittredingsplan met daarin de bepaling van de uittreedsom ter vaststelling zendt aan het algemeen bestuur, zendt het dagelijks bestuur het voorstel voor het uittredingsplan met daarin de bepaling van de uittreedsom toe aan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kunnen gedurende acht weken hun zienswijzen over het voorstel bij het dagelijks bestuur indienen. Het dagelijks bestuur voegt de ingediende zienswijzen bij het voorstel dat het dagelijks bestuur zendt aan het algemeen bestuur.

  • 2. Uiterlijk 8 maanden na ontvangst van het definitieve besluit tot uittreding stelt het algemeen bestuur bij unaniem besluit het uittredingsplan met daarin de uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in het eerste lid van artikel 44 en op een gemiddelde van de jaarrekeningen van de voorafgaande vier begrotingsjaren.

Artikel 44

  • 1. Het uittredingsplan bevat met inachtneming van het bepaalde in deze regeling de systematiek voor de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding, te betalen door de uittredende gemeente, hierna te noemen de uittreedsom.

  • 2. De voorlopige respectievelijk definitieve uittreedsom bestaat uit een vergoeding ter compensatie van directe kosten van uittreding (frictiekosten en desintegratiekosten), verminderd met het aandeel van de uittredende deelnemende gemeente in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van het recreatieschap op de datum van uittreding.

  • 3. Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten te maken door het recreatieschap die het directe gevolg zijn van de beslissing tot uittreding van een deelnemende gemeente, zoals maar niet uitsluitend, de inhuur van deskundigen, een accountant en advocaat.

  • 4. Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het recreatieschap die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer, ontstaan als direct gevolg van de uittreding. Onder desintegratiekosten wordt mede verstaan alle kosten uit overige verplichtingen, zoals de afbouw van risico’s alsmede de door deelnemende gemeenten aangegane langlopende contractuele betalingsverplichtingen.

  • 5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te dragen door het recreatieschap die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van de uittreding.

  • 6. Het recreatieschap brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van het aandeel van de uittredende deelnemende gemeente in het eigen vermogen minus de bestemmingsreserves van de gemeenschappelijke regeling zoals genoemd in lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemende gemeente. De uittredende deelnemende gemeente is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, op de wijze zoals genoemd in artikel 47.

  • 7. Kosten die de uittredende deelnemende gemeente maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van die deelnemende gemeente.

Artikel 45

  • 1. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals bekend op het moment van het besluit en voorzien tot het moment van daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 2. Feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van daadwerkelijke uittreding kunnen niet leiden tot wijziging van de hoogte van de uittreedsom, tenzij de uitgetreden deelnemende gemeente dan wel het algemeen bestuur kan aantonen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou zijn bepaald indien:

    • a.

      de wederpartij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waarvan deze diende aan te nemen dat de hoogte van de uittreedsom anders zou luiden indien deze onjuiste inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b.

      de wederpartij inlichtingen die hem op het moment van het bepalen van de uittreedsom bekend waren niet heeft verstrekt terwijl de wederpartij redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze inlichtingen van invloed zouden kunnen zijn op de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 3. De tussen de deelnemende gemeenten tot het moment van uittreding bestaande verhoudingen en afspraken met betrekking tot milieuproblematiek, waaronder bodemverontreiniging, zullen gedurende een periode van 30 jaren ongewijzigd gecontinueerd worden, als ware zij nog gezamenlijk deelnemende gemeenten aan het recreatieschap. Het voorgaande geldt voor wat betreft besluitvorming ten aanzien van vraagstukken betreffende milieuproblematiek, als ook financiële inbreng van de deelnemende gemeenten met betrekking tot de aan dit onderwerp verbonden kosten, voor zover die voor rekening en risico van het recreatieschap komen en voor zover de bestemmings- en algemene reserves bezien vanuit de reservepositie van het recreatieschap, niet toereikend zijn om die schade (geheel of gedeeltelijk) te dekken.

Artikel 46

Na uittreding van de uittredende deelnemende gemeente, dient de gemeenschappelijke regeling gewijzigd te worden conform artikel 39 van deze regeling.

Artikel 47

  • 1. Het recreatieschap is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemende gemeente.

  • 2. De vertegenwoordiger van de uittredende deelnemende gemeente in het algemeen bestuur, houdt gedurende de periode vanaf het besluit tot uittreding tot de daadwerkelijke uittreding, bij de beraadslaging en besluitvorming door het algemeen bestuur rekening met de belangen van het recreatieschap zoals deze zich kunnen voordoen vanaf het moment van daadwerkelijke uittreding. Indien nodig onthoudt deze vertegenwoordiger zich van beraadslaging en besluitvorming.

  • 3. Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al zijn verplichtingen na te komen.

Artikel 48

Bij de voorbereiding van het concept-uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uitredende deelnemende gemeente de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in één keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemende gemeente of de uittredende deelnemende gemeente de uittreedsom in een aantal termijnen of in één keer dient te betalen. Het aantal termijnen zal naar redelijkheid door het algemeen bestuur bepaald worden. In geval van betaling in één termijn, dient die betaling binnen 6 maanden na uittreding plaats te vinden.

XVII Slot en overgangsbepalingen.

Artikel 49

  • 1. Indien tussen een of meer van de deelnemers een geschil met betrekking tot deze regeling ontstaat is artikel 28 van de wet van toepassing. Alvorens een geschil aan gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland wordt voorgelegd treden de deelnemers met elkaar in overleg om te bezien of zij het geschil in onderling overleg kunnen beslechten.

  • 2. De deelnemers overleggen op welke wijze dit overleg op dat moment passend vorm kan worden gegeven.

Artikel 50

In de gevallen waarin noch deze regeling en evenmin de Wet of de Gemeentewet voorzien, beslist het algemeen bestuur.

Artikel 51

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren. De laatstgenoemde regeling blijft, voor zover nodig, van toepassing op de ingevolge die regeling genomen besluiten.

  • 3. De in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Wet bedoelde bekendmaking zal geschieden door het bestuur van de gemeente Rotterdam.

Artikel 52

De eerste benoeming van de leden van het algemeen bestuur en van de leden van het dagelijks bestuur heeft plaats met ingang van de dag waarop deze gemeenschappelijke regeling in werking zal zijn getreden.

Artikel 53

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren 2023.

Ondertekening

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Kaart als bedoeld in artikel 1 sub d.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting Gemeenschappelijke regeling voor het recreatiegebied Rottemeren

Algemeen

Aanleiding

De raden en colleges van burgemeester en wethouders (hierna: colleges) van de gemeenten Rotterdam, Lansingerland en Zuidplas en de provinciale staten en gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Provincie) hebben in 1967 het Recreatieschap Rottemeren opgericht. Daarmee viert het Recreatieschap in 2017 het vijftig jarig bestaan. Het Recreatieschap heeft de vorm van een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. De laatste grote wijziging van deze gemeenschappelijke regeling dateert uit 2018. In 2024 volgde een wijziging als gevolg van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen d.d. 1 juli 2022.

De Provincie heeft in 2016 besloten per 1 januari 2018 uit het Recreatieschap te treden in verband met een gewijzigde rolopvatting van de Provincie inzake de recreatie. Deze uittreding van de Provincie maakte een wijziging van de gemeenschappelijke regeling noodzakelijk. Zo dienen alle bepalingen waarin de Provincie de positie van deelnemer heeft en bepalingen inzake zetelverdeling, stemverhoudingen en kostenverdeling dientengevolge worden aangepast.

Met deze wijziging zijn tevens aanpassingen doorgevoerd inzake de bestuurlijke en ambtelijke besturing en besluitvorming van het Recreatieschap. Deze wijzigingen behelzen onder meer de omzetting van een gemengde regeling (waaraan raden en colleges deelnemen) in een collegeregeling (waaraan uitsluitend colleges deelnemen), de mogelijkheid van instellen van advies- en bestuurscommissies en de mogelijkheid van inschakeling van zogenoemde Terrein Beherende Organisaties (hierna: TBO). Aanleiding voor deze aanpassingen is de wens van de deelnemers om te komen tot een verdere efficiency van de aansturing van het Recreatieschap en van uitvoering van de taken door het Recreatieschap. Door de voorheen vigerende gemengde regeling te wijzigen in een collegeregeling is voorzien in continuering van de gemeenschappelijke regeling en van de bestaande samenwerking. Dit zonder dat opheffing van de gemengde regeling en oprichting van een nieuwe collegeregeling nodig was.

De feitelijke uitvoering van de taken van het Recreatieschap geschiedde tot 1 januari 2017 door de Groenservice Zuid-Holland (hierna: GZH), een dienst van de Provincie. Met het oog op de uittreding van de Provincie heeft de Provincie de taken, mensen en middelen van de GZH overgedragen aan Staatsbosbeheer (hierna: SBB). Tegelijkertijd is het Recreatieschap met SBB overeengekomen dat SBB tot en met 2018 (met de mogelijkheid tot eenmalige verlenging met een jaar tot en met 2019) de feitelijke uitvoering van de taken van het Recreatieschap zal uitvoeren. SBB zal in die periode in opdracht van het Recreatieschap optreden als TBO. Voor de periode na 2018 zal het Recreatieschap op een nader moment bepalen door welke TBO of TBO’s deze taken zullen worden uitgevoerd.

Belang en taken Recreatieschap

Het Recreatieschap behartigt namens de deelnemers binnen het gebied “in onderlinge samenhang:

  • a.de bovengemeentelijke belangen van de openluchtrecreatie;

  • b.de belangen van de natuurbescherming;

  • c.het belang van het bewaren en bevorderen van het natuur- en landschapsschoon.”

De omschrijving van deze belangen komt (op enkele taalkundige aanpassingen na) volledig overeen met de omschrijving zoals deze reeds was opgenomen in de gemeenschappelijke regeling uit 1990. De deelnemers onderkennen nadrukkelijk de natuur- en landschappelijke waarde en recreatieve en sportieve betekenis van De Rottemeren voor hun inwoners. Zij onderkennen bovendien hun onderlinge afhankelijkheid bij het borgen en realiseren van de natuur- en landschappelijke waarde en recreatieve en sportieve betekenis van De Rottemeren voor hun inwoners en daarmee van het nut en de noodzaak van onderlinge samenwerking. Met deze omschrijving beogen de deelnemers dan ook voor het gehele recreatiegebied van De Rottemeren te komen tot een gedeelde en samenhangende behartiging van deze belangen, zowel inzake het recreatiebeleid als inzake de uitvoering daarvan.

Om de natuur- en landschappelijke waarde en recreatieve en sportieve betekenis van De Rottemeren te borgen en realiseren willen de deelnemers in samenwerking bepaalde concrete taken uitvoeren.

De gemeenschappelijke regeling benoemt deze gezamenlijk uit te voeren taken en de bevoegdheden die daarbij vereist zijn. Hiermee maakt de gemeenschappelijke regeling ook inzichtelijk hoe het Recreatieschap zich verhoudt tot andere overheidsinstellingen die zich met hun taken begeven op aanpalende beleidsterreinen, zoals het waterschap (waterbeheer), de omgevingsdienst (milieutaken), maar natuurlijk ook de afzonderlijke gemeenten (openbare orde, bestemmingsplan, bouwen).

Collegeregeling; scheiding kaderstelling en uitvoering

De deelnemers hebben ervoor gekozen het Recreatieschap de vorm van een collegeregeling te geven. De overweging hiervoor is dat daarmee de kaderstelling (het bepalen van de kaders voor het recreatiebeleid) een bevoegdheid is en blijft van de afzonderlijke gemeenteraden. De gemeenteraden behouden daarmee het politieke primaat inzake het stellen van de recreatiekaders. Tegelijkertijd wordt het Recreatieschap (gevormd door de colleges) belast met de uitvoering van deze kaders. Daartoe hebben de colleges aan het Recreatieschap taken en bevoegdheden opgedragen die zijn gericht op de praktische realisering van de recreatie. Het gaat dan om taken en bevoegdheden inzake beheer (w.o. ook vergunningverlening, toezicht en handhaving) en onderhoud. Ook de bevoegdheid tot subsidieverlening ten behoeve van (de dekking van kosten voor) beheer en onderhoud van TBO’s die binnen het recreatiegebied werkzaam zijn wordt overgedragen.

De scheiding van kaderstelling en uitvoering sluit aan bij de verdeling van taken tussen raden en colleges in het gedualiseerde gemeentebestel. Daarmee heeft het Recreatieschap ook nadrukkelijk het karakter van een uitvoeringsorganisatie die opdrachten moet uitvoeren van en voor de gemeenten. Het karakter van uitvoeringsorganisatie wordt eens te meer versterkt doordat het Recreatieschap geacht wordt de feitelijke uitvoering zo veel mogelijk over te laten aan de daarvoor meest gerede partij, de TBO. Omdat de deelnemers streven naar de hoogst mogelijke efficiency op de uitvoering schakelen zij daarvoor de meest efficiënt werkende partij of partijen in. Dit dus zonder dat het Recreatieschap hoeft vast te zitten aan eigen dienstonderdelen of personeel voor bestuursondersteuning of uitvoering. Dit streven naar efficiency vergt ook dat de bestuurlijke en ambtelijke aansturing en besluitvorming van het Recreatieschap wordt ondersteund door een daarbij passende governance (zie hierna onder Adviescommissie en bestuurscommissies).

Om de uitvoering van de gestelde kaders goed te kunnen laten verlopen, om de gemeenten tijdig en adequaat te informeren over de uitvoering en om de gemeenten in staat te stellen de juiste kaders te stellen is goede afstemming tussen de gemeenten en het Recreatieschap noodzakelijk. De gemeenschappelijke regeling bevat verschillende algemene en specifieke voorzieningen om deze afstemming mogelijk te maken (zie hierna).

Samenstelling bestuur

Het Recreatieschap is een zogenoemde collegeregeling, een samenwerking tussen de colleges van de deelnemers. Het algemeen bestuur van het Recreatieschap wordt gevormd door leden van de colleges van B&W van de deelnemende gemeenten. Ieder college mag twee leden aanwijzen als lid van het algemeen bestuur. Aldus bestaat het algemeen bestuur uit zes leden. Door en uit het algemeen bestuur worden de leden van het dagelijks bestuur gekozen; het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden. Het algemeen bestuur kiest tevens uit haar midden de voorzitter; de voorzitter is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Het algemeen bestuur en dagelijks bestuur worden ondersteund door een secretaris. Deze functionaris is tevens belast met de leiding van de (ambtelijke) ondersteuning van het Recreatieschap. Deze functionaris wordt (al dan niet bezoldigd) ambtenaar aangesteld door het algemeen bestuur.

Adviescommissies en bestuurscommissies

De gemeenschappelijke regeling biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid om adviescommissies en bestuurscommissies in te stellen. Instelling van zulke commissies kan bijdragen aan de efficiency van besluitvorming van het recreatieschap. In de GR wordt daarvoor de mogelijkheid gecreëerd. Daarvan wordt alleen gebruik gemaakt wanneer dat noodzakelijk wordt geacht of daadwerkelijk efficiency kan creëren, gelet op het voorkomen van extra bestuurlijke overlegstructuren of het door elkaar gaan functioneren van verschillende bestuurslagen.

De (algemene of bijzondere) adviescommissies kunnen besluiten van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur voorbereiden. Daarmee is het (ook) mogelijk om de adviescommissies samen te stellen uit ambtelijke vertegenwoordigers van de deelnemers en desgewenst ook stakeholders, en deze ambtelijk vertegenwoordigers aldus expliciet te belasten met bepaalde voorbereidingstaken en de stakeholders daarbij goed te betrekken. Daarnaast kan ervoor worden gekozen om een bestuurscommissie in te stellen. Deze bestuurscommissie kan bepaalde bevoegdheden van het algemeen bestuur of dagelijks bestuur (binnen door het algemeen bestuur respectievelijk dagelijks bestuur te stellen kaders) uitvoeren. Ook dat kan de efficiency van besluitvorming en uitvoering ten goede komen. Hierbij verdient het aandacht dat ook de bestuurscommissie kan bestaan uit ambtelijke vertegenwoordigers van de deelnemers. Het biedt de mogelijkheid om naast de betrokken wethouders ook andere belanghebbenden en ambtenaren een duidelijke rol te geven in de besluitvorming van het Recreatieschap. Wel moet worden voorkomen dat daardoor juist weer extra bestuurlijke overlegstructuren ontstaan.

Verhouding gemeente(raden) – Recreatieschap

Samenwerking in een gemeenschappelijke regeling is te typeren als verlengd lokaal bestuur. Met de onderhavige samenwerking dragen de colleges – met toestemming van de gemeenteraden – bevoegdheden inzake de recreatie over aan het Recreatieschap (zie hiervoor). In het algemeen bestuur en dagelijks bestuur van het Recreatieschap wordt besloten op basis van in de gemeenschappelijke regeling vastgelegde stemverhoudingen. Deze overdracht impliceert dat het algemeen bestuur en dagelijks bestuur als collegiaal bestuursorgaan beslissingen nemen. Daarmee liggen deze beslissingsbevoegdheden (dus) niet meer bij de individuele colleges of collegeleden. Dit leidt dan ook op bepaalde punten tot een afgeleide, althans minder directe zeggenschap van de gemeenteraad en het college inzake de recreatie.

Als gezegd bepalen de gemeenteraden de algemene kaders waarbinnen het Recreatieschap dient te opereren. Dat doen de gemeenteraden door de algemene beleidsmatige kaders voor de recreatie vast te stellen, waaronder ook door het vaststellen van de gebiedsverordening voor het deel van het recreatiegebied dat op het territoir ligt van de desbetreffende deelnemer. Omdat deze kaderstellende bevoegdheid bij de gemeenteraden blijft liggen is ten aanzien daarvan geen sprake van verminderde zeggenschap van de gemeenteraden. Ten opzichte van de situatie tot 1 januari 2018 (onder de vigeur van de gemengde regeling) is dit zelfs een versterking van de positie van de gemeente(rade)n. Dit omdat onder de gemengde regeling de gemeenteraden deze bevoegdheid hadden overgedragen aan het algemeen bestuur van het Recreatieschap. Dat de afzonderlijke gemeenteraden bevoegd blijven deze algemene kaders vaststellen vergt dat de gemeenteraden – omwille van efficiency en effectiviteit – ernaar streven dat deze algemene kaders zo veel mogelijk een uniforme inhoud hebben. Dit impliceert actieve bestuurlijke ambtelijke afstemming vooraf, zowel tussen de gemeenteraden en colleges onderling als tussen de deelnemers en het Recreatieschap. Deze regeling beoogt verkeersregels te geven voor deze onderlinge afstemming.

Met inachtneming van voornoemde kaders hebben de gemeenteraden vervolgens de bevoegdheid tot het inbrengen van zienswijzen op de begroting van het Recreatieschap. Het Recreatieschap is voorts verplicht de rekening en de financiële en beleidsmatige kadernota van het Recreatieschap toe te zenden aan de gemeenteraden. Dit opdat de gemeenteraad in het overleg met het college kan bepalen welk mandaat hij de betrokken collegeleden meegeeft voor de beraadslaging in het algemeen bestuur en dagelijks bestuur. Het is vervolgens aan de gemeenteraad te bepalen of de desbetreffende collegeleden adequaat van dit mandaat gebruik maken. In deze wat meer indirecte vorm van zeggenschap van de gemeenteraden komt het karakter van het verlengd lokaal bestuur onder meer tot uitdrukking. Er zij hier op gewezen dat deze mate van zeggenschap niet afwijkt van die ten tijde van de gemengde regeling, met uitzondering van het feit dat iedere raad onder de gemengde regeling één raadslid mocht afvaardigen als lid van het algemeen bestuur en zodoende dat raadslid een stem in het algemeen bestuur had.

Dat het hier gaat om verlengd lokaal bestuur maakt dat het bestuur van het Recreatieschap bijzondere verplichtingen inzake gevraagde en ongevraagde informatieverstrekking en het afleggen van verantwoording kent. Om de belangen van de deelnemers verder te borgen bevat de gemeenschappelijke regeling – in aanvulling op wat de Wet gemeenschappelijke regelingen voorschrijft – afspraken over de gewenste stemverhoudingen (w.o. het uitgangspunt van consensus, en in bepaalde gevallen de mogelijkheid van afwijking daarvan) voor besluitvorming in het bestuur inzake bepaalde belangrijke besluiten.

Terrein beherende organisatie

Het Recreatieschap moet in staat zijn de feitelijke uitvoering van taken en bevoegdheden over te laten aan een of meer TBO’s. Aan het Recreatieschap wordt de ruimte gelaten om de juridische wijze waarop deze uitvoering wordt overgelaten of opgedragen aan de TBO nader te bepalen. Om het Recreatieschap in staat te stellen daartoe de meeste passende en juridisch correcte en bestuurlijk gewenste (denk o.m. aan eisen inzake aanbestedingsrecht en Wet markt en overheid, opvattingen over mate van zeggenschap) vorm te kiezen biedt, de gemeenschappelijke regeling daarvoor verschillende handvatten (verlenen van overeenkomst van opdracht, gronduitgifte in erfpacht, subsidieverlening, deelname in rechtspersonen).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat een aantal definities en begripsbepalingen.

Artikel 2

Het eerste lid bepaalt dat de deelnemers ten behoeve van hun samenwerking een openbaar lichaam hebben opgericht. De vestigingsplaats daarvan is Lansingerland. Het tweede lid benoemt conform artikel 10, eerste lid, van de Wet de belangen ter behartiging waarvan het openbaar lichaam is opgericht. Ter realisering van voornoemde belangen heeft het samenwerkingsverband de in het derde lid genoemde taken. Voor elk van deze taken geldt dat het Recreatieschap deze taken alleen heeft voor zover deze strekken tot realisering van de belangen als bedoeld in het tweede lid. Ten behoeve van de voorbereiding van de door de gemeenteraden vast te stellen kaders wordt een adviescommissie ingesteld (lid 4). In deze adviescommissie nemen in ieder geval ambtelijke vertegenwoordigers van de deelnemers plaats (artikel 23 lid 4).

Artikel 3

Artikel 3 bepaalt dat de colleges van burgermeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, gezamenlijk of afzonderlijk, het bestuur kunnen verzoeken de regeling te evalueren.

Artikel 4

Het eerste lid bepaalt – conform artikel 33 van de Wet - dat de door de colleges overgedragen bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur. Dit lid regelt tevens – conform artikel 33a van de Wet – dat het algemeen bestuur deze bevoegdheden kan overdragen. Het tweede en derde lid regelen welke collegebevoegdheden inzake de recreatie bij deze regeling worden overgedragen aan het algemeen bestuur. Het gaat dan in de eerste plaats om alle bevoegdheden die in de gebiedsverordeningen door de gemeenteraad zijn geattribueerd aan het college en om de collegebevoegdheden inzake toezicht en handhaving van de regels in voornoemde gebiedsverordeningen. Het gaat daarbij in de tweede plaats om de collegebevoegdheid tot verlening van subsidie ten behoeve van de behartiging van de aan het recreatieschap opgedragen belangen. Het vierde lid stelt zeker dat het dagelijks bestuur de praktische uitvoering van haar taken kan opdragen (mandateren) aan ambtenaren van de deelnemers. In het vijfde lid is geregeld dat het dagelijks bestuur een openbaar toegankelijk register bijhoudt. Dit register vermeldt de gebiedsverordeningen en subsidieverordeningen van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten als bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede van de bevoegdheden uit deze verordeningen die krachtens deze regeling zijn overgedragen aan het algemeen bestuur.

Artikel 5

Het samenwerkingsverband kent een algemeen bestuur, dagelijks bestuur en een voorzitter. Het samenwerkingsverband heeft overigens ook een secretaris; dat is geregeld in artikel 22. Daarnaast kunnen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur adviescommissies instellen (zie ook artikel 23). Het algemeen bestuur mag voorts bestuurscommissies instellen waaraan bevoegdheden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur kunnen worden overgedragen (zie ook artikel 24).

Artikel 6 en 7

In deze artikelen is geregeld ten aanzien van welke besluiten het bestuur beslist of de mogelijkheid tot burgerparticipatie wordt geboden en op welke wijze.

Artikel 8

Dit artikel regelt de samenstelling van het algemeen bestuur. Daarbij geldt op grond van de Wet dat alleen uit de colleges uit hun midden leden van het algemeen bestuur kunnen worden benoemd. Het is de colleges toegestaan tevens plaatsvervangende leden te benoemen.

Artikel 9

Voor een goed functioneren van het samenwerkingsverband is tijdige en periodieke afstemming nodig tussen de deelnemers en het samenwerkingsverband, onder over zaken die het omgevingsrecht aangaan (zie ook artikel 27). Ten behoeve van deze afstemming wordt een vaste (gecombineerde) adviescommissie voor advies aan het algemeen bestuur en dagelijks bestuur ingesteld.

Artikel 10

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de bevoegdheden van het algemeen bestuur. Artikel 10, tweede lid sub c maakt het algemeen bestuur bevoegd om te bepalen dat een terrein beherende organisatie wordt belast met de uitvoering van taken van het recreatieschap. Daarmee kan het algemeen bestuur zowel bepalen of, en zo ja, in welke mate een terrein beherende organisatie met de uitvoering van deze taken kan worden belast. Het algemeen bestuur is bovendien bevoegd te bepalen op welke juridische wijzen de terrein beherende organisatie met deze taken kan worden belast (bijvoorbeeld, overeenkomst van publiek-publieke samenwerking, een aan te besteden overeenkomst van opdracht, erfpacht, subsidieverlening). Hiertoe heeft de regeling het algemeen bestuur in beginsel alle relevante bevoegdheden gegeven.

Artikel 10 lid 2 sub d bepaalt – conform artikel 31a, eerste lid, van de Wet – dat het algemeen bestuur mag besluiten dat het openbaar lichaam deelneemt in een privaatrechtelijke rechtspersoon (stichting, vereniging, BV, etc.) dan wel een privaatrechtelijke rechtspersoon (mede)opricht. Deze deelname in en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon is ingevolge artikel 31a, eerste lid, van de Wet overigens alleen toegestaan indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Op een besluit tot deelname in of oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon is ingevolge artikel 31a, tweede lid, van de Wet een wensen- en bedenkingenprocedure bij de gemeenteraden van toepassing.

Artikel 11 tot en met 15

Deze artikelen regelen de samenstelling en werkwijze van het algemeen bestuur. Hier wordt ook geregeld de wijze waarop het algemeen bestuur de gemeenteraden en colleges inlichtingen verstrekt en waarop een lid van het algemeen bestuur verantwoording aflegt aan het college dat hem heeft aangewezen.

Artikel 16 tot en met 19

Deze artikelen regelen de samenstelling en werkwijze van het dagelijks bestuur. Hier wordt ook geregeld de wijze waarop de leden van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur inlichtingen verstrekken en verantwoording afleggen.

Artikel 20

Dit artikel regelt – conform artikel 33b van de Wet – de bevoegdheden van het dagelijks bestuur.

Artikel 21

Dit artikel regelt de verantwoordelijkheid van het gehele bestuur (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) om de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd te informeren.

Artikel 22 en 23

Deze artikelen bevatten specifieke bepalingen de taken en bevoegdheden van de voorzitter, alsmede voor de aanstelling en taken van de secretaris.

Artikel 24 en 25

Het recreatieschap kan beschikken over adviescommissies en bestuurscommissies. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de regeling heeft het recreatieschap in ieder geval een (vaste) adviescommissie ten behoeve van de algemene kaderstelling door de gemeenteraden. Het algemeen bestuur kan ingevolge artikel 25 voorts bepalen dat een bestuurscommissie wordt ingesteld. Aan een dergelijke bestuurscommissie kunnen bevoegdheden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur worden overgedragen. Op een dergelijk voornemen tot overdracht van bevoegdheden is een wensen- en bedenkingenprocedure bij de gemeenteraden van toepassing.

Artikel 26

Conform artikel 10 vijfde en zesde lid van de Wgr, regelt dit artikel dat geen besluiten van het bestuur voor zienswijzen voorgelegd worden aan de raden van de deelnemende gemeenten, anders dan die besluiten waarvan in deze regeling of in de Wgr is vastgelegd dat deze voor zienswijze aan de raden zullen worden voorgelegd.

Artikel 27

De gemeenteraden stellen de algemene kaders vast waarbinnen het recreatieschap tot uitvoering van haar taken dient te komen. Om het recreatieschap in staat te stellen tot een zo efficiënt en effectief mogelijke taakuitvoering te komen dienen de deelnemers zich ervoor in te spannen dat hun gemeenteraden zo veel mogelijk eensluidende kaders en beleid vaststellen. Het algemeen bestuur kan in dat kader de gemeenteraden verzoeken om door het algemeen bestuur opgestelde concepten voor kaders en beleid vast te stellen.

Artikel 28

Dit artikel regelt de stemverhoudingen binnen het algemeen bestuur en dagelijks bestuur, alsmede de onderwerpen waarover bij consensus (hoofdregel) moet worden besloten. Tevens regelt dit artikel ten aanzien van welke onderwerpen kan worden besloten bij twee derde meerderheid en bij aanvullende voorwaarden, indien consensus niet wordt bereikt.

Artikel 29 tot en met 36

Deze artikelen regelen de financiële bepalingen voor het recreatieschap, alsmede de archivering van stukken van het recreatieschap. Hier wordt ook de kostenverdeelsleutel geregeld (artikel 34 lid 1), alsmede de wijze waarop wordt omgegaan met batige en nadelige saldi (artikel 36).

Artikel 37

Ingevolge de Archiefwet 1995 zijn overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Een regeling waarbij een of meer taken van een overheidsorgaan worden overgedragen aan een ander overheidsorgaan, hetgeen in deze gemeenschappelijke regeling aan de orde is, houdt een voorziening in omtrent de archiefbescheiden. Hierin wordt voorzien in artikel 37.

Artikel 38 tot en met 48

Deze artikelen regelen de wijze van toetreding tot, wijziging van, uittreding uit en opheffing van het recreatieschap. Conform de Wet dient dit te geschieden op basis van besluiten van de colleges, na verkregen toestemming van hun gemeenteraden. In geval van opheffing van het recreatieschap geschiedt de verdeling van baten en lasten in het kader van de liquidatie conform de kostenverdeelsleutel van artikel 34, eerste lid, van de regeling. Voorts zijn niet alleen de gevolgen van uittreding vastgelegd, maar ook de voorwaarden waaronder een deelnemer kan uittreden (hoofdstuk 17).

Artikel 49

De Wet gemeenschappelijke regelingen voorziet in artikel 28 in een bijzondere regeling voor geschilbeslechting door gedeputeerde staten. Het betreft dan geschillen omtrent de toepassing van de gemeenschappelijke regeling. Deze regeling voor geschilbeslechting is van toepassing indien het geschil niet kan worden voorgelegd aan de bestuursrechter of de burgerlijke rechter. Voordat in zo’n geval het geschil aan gedeputeerde staten kan worden voorgelegd, dienen de deelnemers met elkaar in overleg te treden om te bezien of op minnelijke wijze het geschil kan worden bijgelegd.

Artikel 50 tot en met 53

Deze artikelen bevatten de overige bepalingen van de regeling.