Regeling vervallen per 03-07-2007

Subsidieverordening Leeuwarden

Geldend van 03-02-2000 t/m 02-07-2007

Intitulé

Subsidieverordening Leeuwarden

(Rb. 17-01-2000, nr. 72)

HOOFDSTUK I Algemeen deel

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. subsidie:

de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

b. budgetsubsidie:

een vooraf bepaalde en vaststaande subsidie die beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van eveneens vooraf bepaalde prestaties, zonder koppeling aan afzonderlijke kostenplaatsen binnen die prestaties;

c. subsidieontvanger:

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid, die zich de behartiging van door het bestuursorgaan erkende belangen van ideële en/of materiële aard ten doel stelt;

d. activiteitenplan:

een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en de daarvoor benodigde personele en materiele middelen;

e. subsidieplafond:

het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

f. raadsadviescommissie:

de commissie, als bedoeld in artikel 1 van de Verordening op de raadsadviescom-missies, die werkzaam is op het terrein dat onder de werkingssfeer van deze subsidieverordening is gebracht;

g. werksoort:

groep van maatschappelijke projecten of activiteiten met een gemeenschappelijk karakter;

h. vrijwilliger:

degene, die anders dan als beroepskracht uitvoerend werk in een instelling verricht;

i. beroepskracht:

degene, die op grond van een arbeidsover-eenkomst, dan wel op grond van een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten tegen honorering anders dan als onkostenvergoeding, een functie uitoefent, bij of ten behoeve van een instelling;

j. gemeentebegroting:

de begroting van inkomsten en uitgaven van de gemeente alsmede de begroting van de diensten en/of sectoren van een bepaald jaar;

k. bestuursorgaan:

het orgaan, dat ingevolge deze verordening bevoegd is tot het nemen van beslissingen inzake de verlening c.q. vaststelling van subsidie;

l. instelling:

een rechtspersoon met al dan niet volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 2

  • 1. Deze verordening is van toepassing op subsidiëring door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, indien en voor zover geen andere rijks-, provinciale of gemeentelijke bekostigings- of subsidieregeling, waaronder die vastgesteld in het kader van een gemeenschappelijke regeling mede wordt begrepen, van toepassing is of wordt verklaard.

  • 2. Voor zover de raad de subsidiering aan zich heeft gehouden, wordt in plaats van het college van burgemeester en wethouders gelezen de raad.

Artikel 3

  • 1. Indien geen (deel)subsidieverordening van kracht is, of indien er naar het oordeel van het bestuursorgaan bijzondere omstandigheden zijn, kunnen ontheffingen van de bepalingen van het algemeen deel van de Subsidieverordening Leeuwarden worden verleend.

  • 2. Indien geen (deel)subsidieverordening van kracht is, en er naar het oordeel van het bestuursorgaan bijzondere omstandigheden zijn, kunnen er naast de bepalingen van het algemeen deel van de Subsidieverordening Leeuwarden bijzondere verplichtingen aan het verlenen van een subsidie worden verbonden.

Artikel 4

Subsidie wordt niet verleend indien de subsidieontvanger zich naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders door zijn doelstelling, zijn activiteiten, zijn feitelijk handelen, dan wel door het beoogde gebruik van de subsidie schuldig maakt aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, waaronder begrepen het stellen van leeftijdsgrenzen naar boven. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen het onderscheid dat gemaakt wordt met als doel het opheffen van maatschappelijke achterstanden.

Artikel 5

  • 1. De subsidieontvanger stelt – voor zover van toepassing - zijn personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie hij activiteiten organiseert, in de gelegenheid daadwerkelijke invloed uit te oefenen op het beleid en de uitvoering daarvan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde participatie wordt geregeld in de statuten, het huishoudelijk reglement en/of een afzonderlijk bestuursbesluit van de rechtspersoon.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van het onder lid 1 en 2 gestelde nadere regels stellen.

Artikel 6

  • 1. De raad kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 2. De bevoegdheid tot het vaststellen van een subsidieplafond kan door de raad aan het college van burgemeester en wethouders worden gedelegeerd.

  • 3. Als een subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 4. Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 5. Als het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

  • 6. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

  • 7. Het vierde lid is niet van toepassing, indien:

    • a.

      de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld, ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

    • b.

      het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de gemeentelijke begroting; en

    • c.

      bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Paragraaf 2 Subsidieaanvraag

Artikel 7

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. In de subsidieaanvraag wordt aangegeven of een eenmalige of een structurele subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8

  • 1. Een subsidieaanvraag voor activiteiten die een tijdvak van een geheel kalenderjaar of meerdere kalenderjaren beslaan, dient te worden ingediend vóór 1 september van het jaar, voorafgaande aan het kalenderjaar of de kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Een subsidieaanvraag voor activiteiten die een tijdvak van korter dan een jaar beslaan dient uiterlijk 8 weken voor aanvang van die activiteiten te zijn ingediend.

  • 3. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen een subsidieaanvraag, die niet tijdig is ingediend, alsnog in behandeling nemen.

Artikel 9

  • 1. Bij het indienen van de aanvraag worden – voor zover van toepassing - in ieder geval overgelegd:

    • a.

      het activiteitenplan;

    • b.

      een naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende gespecificeerde en toegelichte begroting van inkomsten en uitgaven van de activiteit(en) waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een opgave van bij andere (overheids-)instellingen aangevraagde subsidies of door andere (overheids-)instellingen verleende subsidies.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van de vereisten in het eerste lid.

Paragraaf 3 Subsidieverlening

Artikel 10

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen acht weken na ontvangst van de subsidieaanvraag over de verlening van de subsidie.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de beslissing als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 8 weken verdagen.

Artikel 11

  • 1. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. Deze voorwaarde vervalt, indien het college van burgemeester en wethouders daar niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op heeft gedaan.

  • 3. Indien van toepassing, worden in de subsidiebeschikking tevens vermeld:

    • a.

      bijzondere verplichtingen, die daaraan zijn verbonden en hun eventuele toetsingscriteria; en

    • b.

      de bepalingen in deze verordening waarvan ontheffing wordt verleend.

Artikel 12

Het recht op gebruikmaking van de verleende subsidie vervalt één jaar na de verlening.

Artikel 13

Het bestuursorgaan kan voor een periode langer dan een jaar subsidie verlenen; de subsidie wordt in dat geval jaarlijks vastgesteld.

Artikel 14

  • 1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd, indien:

    • a.

      de activiteiten naar het oordeel van het bestuursorgaan tot doel hebben de godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke identiteit van de instelling in stand te houden of te versterken; of

    • b.

      het activiteiten betreft waarvan de uitvoering naar het oordeel van het bestuursorgaan tot de taak van de gemeente zelf behoort.

    • c.

      een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

      • 1.

        de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

      • 2.

        de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

      • 3.

        de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd, indien de subsidieontvanger:

    • a.

      naar het oordeel van het bestuursorgaan niet aannemelijk heeft gemaakt, dat:

      • 1.

        de activiteiten in het belang zijn van de plaatselijke gemeenschap;

      • 2.

        er behoefte is aan de activiteiten ter (gedeeltelijke) bekostiging waarvoor subsidie wordt gevraagd;

      • 3.

        een zodanige werkwijze wordt toegepast, dat redelijkerwijze kan worden verwacht, dat de te omschrijven doelstelling(en) van de activiteiten en de met de activiteiten te bereiken doelgroep(en), kunnen worden bereikt;

      • 4.

        de verwachting gerechtvaardigd is, dat met inbegrip van de te verlenen subsidie de benodigde financiële middelen ter beschikking staan om die doelstelling(en) te verwezenlijken.

    • b.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

    • c.

      failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

  • 3. De subsidieverlening wordt geweigerd, indien daardoor een subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 15

  • 1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten.

  • 2. In deze overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend, tenzij de aard van de subsidie zich daartegen verzet.

Artikel 16

De subsidie kan worden verleend in de vorm van een budgetsubsidie, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 17

Het bestuursorgaan kan bij de verlening van de subsidie rekening houden met het eigen vermogen van de subsidieontvanger, voorzover dat meer bedraagt dan redelijkerwijs voor het uitvoeren van de activiteiten noodzakelijk is te achten.

Paragraaf 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 18

  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan door of vanwege het bestuursorgaan in te stellen:

    • a.

      controles op de administratie;

    • b.

      onderzoeken, gericht op het verkrijgen van gegevens over het terrein waarop de instelling zich beweegt.

  • 2. De subsidieontvanger verleent aan het college van burgemeester en wethouders inzage in de administratie en verstrekt alle inlichtingen, desgewenst schriftelijk, welke nodig zijn:

    • a.

      voor de beoordeling van de doelmatigheid van de verrichte werkzaamheden en het gevoerde financieel beheer;

    • b.

      voor het naar behoren uitoefenen van toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening.

  • 3. De subsidieontvanger volgt de aanwijzingen op, welke haar door of vanwege het college van burgemeester en wethouders worden gegeven:

    • a.

      in het belang van een goede administratie;

    • b.

      in het belang van een doelmatig beheer.

Artikel 19

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht zijn eigendommen naar genoegen van het college van burgemeester en wethouders te verzekeren en verzekerd te houden tegen brandschade en andere door het college aan te geven risico's.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan voorschrijven dat de subsidieontvanger voldoende is verzekerd tegen schade, voortvloeiend uit de wettelijke aansprakelijkheid van besturen en medewerkers.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een subsidieontvanger ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel indien de hieraan verbonden kosten naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot de verleende subsidie.

Artikel 20

De subsidieontvanger brengt het aanvaarden van schenkingen, erfstellingen en legaten bij de aanbieding van de exploitatierekening ter kennis aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 21

  • 1. Een subsidieontvanger dient per omgaande aan het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen omtrent:

    • a.

      dreigende of reeds ontstane verschillen tussen werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten;

    • b.

      ontwikkelingen die van belang zijn voor het te voeren beleid;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat de activiteiten niet kunnen worden verwezenlijkt.

  • 2. Een subsidieontvanger brengt het geheel of gedeeltelijk beëindigen van zijn activiteiten per omgaande ter kennis van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Een subsidieontvanger die een rechtspersoon is, dient tevens aan het college van burgemeester en wethouders per omgaande ter beoordeling voor te leggen:

    • a.

      een wijziging in de rechtsvorm, evenals wijzigingen van de statuten, alvorens deze wijzigingen rechtskracht verkrijgen;

    • b.

      het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan verlangen dat uit het batig liquidatiesaldo een bedrag wordt teruggestort in de gemeentekas tot een maximum van het totaalbedrag dat de subsidieontvanger in de periode van 10 jaren voorafgaande aan de datum van ontbinding aan subsidie heeft ontvangen.

Artikel 22

  • 1. Indien de activiteiten worden uitgevoerd of ondersteund door beroepskrachten draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat deze beschikken over een, naar het oordeel van het bestuursorgaan, zodanige kennis en ervaring dat een verantwoorde uitoefening van hun functie gewaarborgd is, met inachtneming van door de rijksoverheid gestelde of nader te stellen regels.

  • 2. De arbeidsvoorwaarden van beroepskrachten in dienst van de subsidieontvanger voldoen aan:

    • a.

      de betreffende collectieve arbeidsovereenkomst dan wel - bij gebreke daarvan - een door het bestuursorgaan geaccepteerde rechtspositieregeling;

    • b.

      de door de rijksoverheid gestelde of te stellen regelen.

Artikel 23

Indien de activiteiten worden uitgevoerd of ondersteund door vrijwilligers draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat deze beschikken over een, naar het oordeel van het bestuursorgaan, zodanige kennis of ervaring dat een verantwoorde uitvoering van de activiteiten gewaarborgd is.

Artikel 24

Waar de activiteiten worden uitgevoerd in een ruimtelijke voorziening, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat deze naar het oordeel van het bestuursorgaan voor de uitvoering van de activiteiten geschikt en toegerust is en dat deze waar mogelijk bruikbaar is voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

Paragraaf 5 Subsidievaststelling

Artikel 25

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 12 weken na afloop van de activiteiten, zoals bedoeld in het activiteitenplan, of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling in, tenzij:

    • a.

      de subsidie met toepassing van artikel 27 ambtshalve is vastgesteld;

    • b.

      bij deze verordening of bij de subsidiebeschikking is bepaald dat de aanvraag pas wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak, waarvoor de subsidie is verleend, of:

    • c.

      de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 anders is geregeld.

  • 2. Bij de aanvraag bedoeld in het eerste lid, wordt door de subsidieontvanger ingediend:

    • a.

      een balans en rekening van inkomsten en uitgaven of van baten en lasten over het jaar waarvoor subsidie is verleend, dan wel, indien het een eenmalige subsidie voor een bepaalde activiteit betreft, een rekening van inkomsten en uitgaven of van baten en lasten betrekking hebbende op de gesubsidieerde activiteit, voorzien van een toelichting;

    • b.

      een inhoudelijk verslag van de in dat jaar plaatsgevonden hebbende activiteiten, dan wel, indien het een eenmalig subsidie voor een bepaalde activiteit betreft, een inhoudelijk verslag van de gesubsidieerde activiteit;

    • c.

      voorzover het college van burgemeester en wethouders dit eist een verklaring van een (register-)accountant.

  • 3. Op gemotiveerd verzoek kan het college van burgemeester en wethouders de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijn verlengen met ten hoogste een termijn van 12 weken.

  • 4. Indien de aanvraag tot vaststelling niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend, kan het college van burgemeester en wethouders de subsidieontvanger een termijn stellen, waarbinnen de aanvraag alsnog wordt ingediend.

Artikel 26

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders stelt de subsidie vast binnen 8 weken na ontvangst van de in artikel 25 bedoelde bescheiden.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan, indien het niet mogelijk is een beslissing te nemen binnen de in het eerste lid van dit artikel bedoelde termijn, de beslissing verdagen met ten hoogste 8 weken.

  • 3. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het college van burgemeester en wethouders de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 4. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of:

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieont-vanger dit wist of behoorde te weten.

  • 5. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 27

Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

  • 1.

    bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

  • 2.

    na afloop van de in artikel 25, lid 1 genoemde termijn geen aanvraag is ingediend tot subsidievaststelling, of

  • 3.

    de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

Artikel 28

  • 1. Overschotten, respectievelijk tekorten ten opzichte van de verleende budgetsubsidie komen ten gunste, respectievelijk ten laste van de subsidieontvanger. Overschotten die het gevolg zijn van het niet realiseren van de vooraf bepaalde prestaties vloeien terug naar het bestuursorgaan.

  • 2. Het is de subsidieontvanger toegestaan de overschotten die niet naar het bestuursorgaan terugvloeien te reserveren. De subsidieontvanger en het bestuursorgaan maken afspraken over de hoogte en de besteding van de reserveringen.

Paragraaf 6 Intrekking en wijziging

Artikel 29

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college van burgemeester en wethouders de verleende subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten,

    • e.

      of met toepassing van artikel 11 een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 30

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 31

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

    • c.

      in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 32

  • 1. Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2. Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van het vastgestelde subsidieplafond.

Paragraaf 7 Betaling, voorschotten en terugvordering

Artikel 33

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievast-stelling betaald.

Artikel 34

Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij verordening of bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Artikel 35 5)

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van de subsidieontvanger, bevoorschotten op een nog vast te stellen subsidiebedrag.

  • 2. Het voorschot, dat in gedeelten kan worden uitbetaald, bedraagt in de regel niet meer dan 90% van het nog vast te stellen subsidie-bedrag.

  • 3. Subsidiebedragen lager dan € 4.537,80 worden 100% bevoorschot.

  • 4. Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 5. Het voorschot wordt binnen vier weken na de voorschotverlening betaald.

Artikel 36

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college van burgemeester en wethouders aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden, dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 25 en/of 26 tot en met de dag, waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag, waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel 37

  • 1. Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 26, eerste lid onder c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders onverschuldigd betaalde subsidiebedragen aanmerken als voorschot op de subsidie voor nieuwe activiteiten of voor een volgend tijdvak.

Paragraaf 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

In gevallen, waarin de overige artikelen van deze verordening niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders met kennisgeving aan de raad.

Artikel 39 5)

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening verleend zijn, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Algemene subsidieverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 januari 1995, nr. 89 van toepassing.

  • 2. Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt op grond van de voor dat tijdstip geldende regels beslist.

  • 3. Voor zover de aanvraag voor een subsidie op grond van de Subsidieverordening Leeuwarden, inclusief de Deelsubsidieverordening gevelreclame (Bijlagen: Titel 12) en de Deelsubsidieverordening buurt- en wijkwerk (Titel 3), is ingediend vóór 1 januari 2002 en het volgens de verordening vast te stellen bedrag eerst na 1 januari 2002 wordt uitgekeerd, blijft de betreffende verordening van toepassing zoals deze luidde vóór 1 januari 2002, waarbij het bedrag in guldens wordt omgerekend in een bedrag in euro’s volgens de officiële omrekenkoers van 1 euro = f 2,20371.

Artikel 40

Deze verordening kan worden aangehaald als "Subsidieverordening Leeuwarden”.

De verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Algemene subsidieverordening van 16 januari 1995, nr. 89, met de bijbehorende bijlagen, sedertdien gewijzigd.

  • 1)

    Rb. 09—4-2001, nr. 6239 (intrekking “Subsidie patiëntenverenigingen en zelfhulpgroepen” en vernummering van de overige titels: Bijlagen: Titel 6)

  • 2)

    B en w 20—3-2001, nr. 2 – notanr. 21647 (“Subsidieregeling buurt- en wijkwerk”: Bijlagen: Titel 3)

  • 3)

    Rb. 16-10-2001, nr. 19041 (intrekking “Subsidieregeling projecten etnische groepen” en vaststelling “Regeling multicurele activiteiten” Bijlagen: Titel 7)

  • 4)

    B en w 25-04-1995, nr. 4 – notanr. 5711 (wijziging ouder-bijdragetabel peuterspeelzalen per 1 juli 1995)

  • 5)

    Rb. 17-12-2001, nr. 23754

  • 6)

    Rb. 21-02-2002, nr. 192

  • 7)

    Rb. 08-04-2002, nr. 10696

  • 8)

    Rb. 24-06-2002, nr. 16667

  • 9)

    Rb. 21-10-2002, nr 23803 (Intrekking woontussenvoorzieningen en experimentenfonds ouderen)

  • 10)

    Rb. 14-04-2003, nr. 5862 (Vaststellen deelsubsidieverordening Topsportevenementen)