Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, houdende nadere regels over de wijze waarop de noodzaak en de hoogte van de bijdrage in de kosten van kinderopvang wordt vastgesteld (Regeling bijdrage kosten kinderopvang Nissewaard)

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 06-07-2024

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, houdende nadere regels over de wijze waarop de noodzaak en de hoogte van de bijdrage in de kosten van kinderopvang wordt vastgesteld (Regeling bijdrage kosten kinderopvang Nissewaard)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard;

gelet op de artikelen 3 en 6 van de Verordening bijdrage kosten kinderopvang Nissewaard;

besluit de volgende nadere regels vast te stellen:

Regeling bijdrage kosten kinderopvang Nissewaard.

Artikel 1 Kinderopvang door ontbrekende gezondheid en zelfredzaamheid

  • 1. Een ouder heeft alleen aanspraak op een bijdrage in de kosten van kinderopvang als de opvang noodzakelijk is door een gebrek aan zelfredzaamheid wegens geestelijke of lichamelijke problematiek en een gebrek aan hulp vanuit het sociaal netwerk.

  • 2. Onder zelfredzaamheid van een ouder wordt verstaan het realiseren van een acceptabel niveau van functioneren in het dagelijks leven. Dat gebeurt door eigen kracht of door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van het functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt.

  • 3. De beoordeling van de geestelijke of fysieke gezondheid en van het sociaal netwerk van een ouder en de daarbij behorende mate van zelfredzaamheid vindt plaats:

    • a.

      aan de hand van de feiten en omstandigheden waarin de ouder zich bevond ten tijde van de indiening van de aanvraag;

    • b.

      volgens de systematiek die in bijlage 1 bij deze regeling is beschreven.

Artikel 2 Eigen kracht en hulp van anderen voor de gebruikelijke zorg aan een kind

  • 1. De aanspraak op een bijdrage in de kosten van kinderopvang wordt onder meer afgestemd op de mogelijkheid van een ouder om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van anderen de gebruikelijke zorg aan een kind te bieden.

  • 2. Onder de eigen kracht van een ouder wordt de mogelijkheid verstaan om zorg te dragen voor zichzelf, voor de algemeen dagelijkse levensverrichtingen en voor wat verder tot het behoud of herstel van het gezinsleven behoort. Hieronder valt ook de plicht van een ouder om zijn kind te verzorgen, om het op te voeden en om te zorgen voor opvang. Als bij twee ouders in een gezin één van de ouders uitvalt, dan is het uitgangspunt dat de andere ouder de zorg overneemt. In dit geval wordt de bijdrage ook afgestemd op de mogelijkheid om kort- en langdurend zorgverlof op te nemen.

  • 3. Als het huishouden uit meer leden bestaat, dan is het uitgangspunt dat zij elkaar de gebruikelijke hulp bieden om het huishouden te voeren en om dit zo te organiseren dat de opvang van het kind binnen dit huishouden mogelijk is. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van deze taken.

  • 4. Onder gebruikelijke hulp wordt ook de hulp verstaan die wordt geboden door familie, vrienden, buren of school. Gebruikelijke hulp onderscheidt zich van mantelzorg. Mantelzorg is hulp aan een ouder ten behoeve van zijn zelfredzaamheid of in de vorm van opvang van het kind, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Bij mantelzorg wordt de gebruikelijke hulp in zwaarte, duur of intensiteit overschreden. Gebruikelijk hulp van leden buiten het huishouden en mantelzorg vinden plaats op basis van vrijwilligheid en zijn niet afdwingbaar.

  • 5. Wat verstaan wordt onder gebruikelijke zorg die een ouder aan een kind biedt, staat in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 3 Berekening van de hoogte van de bijdrage

  • 1. De gemeentelijke bijdrage per uur is gelijk aan een aan de hand van het jaarinkomen van de ouder te bepalen percentage van de kosten van de kinderopvang per uur. Als de kosten per uur hoger zijn, dan wordt de bijdrage beperkt tot een percentage van maximaal:

    • a.

      € 10,25 per uur voor dagopvang;

    • b.

      € 9,12 per uur voor buitenschoolse opvang;

    • c.

      € 7,53 per uur voor gastouderopvang.

  • 2. Het jaarinkomen van een of van beide ouders wordt berekend door het bruto inkomen in de drie kalendermaanden die voorafgaan aan de maand waarin de aanvraag om een bijdrage is ingediend, te vermenigvuldigen met vier en het resultaat te verhogen met vakantiegeld dat wordt gesteld op 8% van het berekende jaarinkomen.

  • 3. De verdeling van jaarinkomens in inkomensgroepen en de daarbij behorende percentages van het uurtarief staan in een tabel in bijlage 3 bij deze regeling.

  • 4. Als meer dan één kind van een ouder gebruik maakt van kinderopvang, dan wordt voor de berekening van de bijdrage voor het eerste kind een ander percentage gebruikt dan voor de andere kinderen.

  • 5. Het kind met het hoogste aantal uren kinderopvang wordt voor de berekening van de bijdrage als eerste kind beschouwd.

  • 6. Als meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang, dan wordt het kind met de hoogste kosten van kinderopvang als eerste kind beschouwd.

  • 7. Als meer kinderen van een ouder een zelfde aantal uren gebruik maken van kinderopvang met gelijke kosten van kinderopvang, dan wordt het jongste kind als eerste kind beschouwd.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 juli 2024.

Artikel 5 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Regeling bijdrage kosten kinderopvang Nissewaard.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op 4 juni 2024.

De gemeentesecretaris,

drs. M. Visscher

De burgemeester,

mr. F. van Oosten

Bijlage 1

Beoordeling van de gezondheid en zelfredzaamheid als bedoeld in artikel 1.

Met de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) wordt gemeten hoe zelfredzaam iemand op één moment is.

In onderstaande tabellen zijn de niveaus van zelfredzaamheid weergegeven. De mate waarin een persoon zelfredzaam is, wordt bepaald op het lagere of het hogere niveau. De ZRM heeft geen ruimte tussen de vijf niveaus van zelfredzaamheid.

In de kolom onder een bepaalde mate van zelfredzaamheid staan indicatoren die daarbij passen. De situatie van de persoon wordt vergeleken met de indicatoren die in de betreffende cel staan.

Bij de beoordeling wordt eerst getoetst of een persoon aan de indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’ voldoet. Wanneer dat niet het geval is, wordt getoetst of de indicatoren in de cel ‘voldoende zelfredzaamheid’ de zelfredzaamheid van de persoon goed weergeven. Wanneer dat niet het geval is, wordt getoetst aan de indicatoren één niveau daaronder, en zo verder tot het niveau wordt bereikt dat de zelfredzaamheid goed weergeeft. Dat wil zeggen, de situatie van de persoon komt overeen met de indicatoren in die cel. Vervolgens wordt gecontroleerd dat de indicatoren één niveau daaronder geen goede weergave zijn van de waargenomen zelfredzaamheid.

Domein geestelijke gezondheid

Zelfredzaamheid met betrekking tot geestelijke gezondheid gaat over de aan- of afwezigheid van geestelijke problemen.

Onder geestelijke problemen verstaan we symptomen van een pathologie (ziekteverschijnselen). Somberheid over het recent overlijden van een dierbare is dus geen geestelijk probleem maar een voorspelbare reactie met een duidelijke aanleiding (stressor). Hetzelfde geldt voor stress door bijvoorbeeld ernstige financiële problemen of een zeer onzekere huisvestingsituatie. Als de aanleiding al lang is weggevallen en de geestelijke status (somber, stress) nog steeds bestaat is het echter wel een geestelijk probleem.

Als er geestelijke problemen zijn, dan is de vraag welke invloed ze hebben op het dagelijks functioneren van de persoon, of hij daarvoor wordt behandeld en of hij de behandeling ook volgt.

Acute problematiek

Niet zelfredzaam

Beperkt zelfredzaam

Voldoende zelfredzaam

Volledig zelfredzaam

  • geestelijke noodsituatie

  • een gevaar voor zichzelf of voor anderen

  • aanhoudende geestelijke aandoening maar geen gevaar voor zichzelf of voor anderen

  • functioneren is ernstig beperkt door geestelijk gezondheidsprobleem

  • geen behandeling

  • geestelijke aandoening

  • functioneren is beperkt door geestelijk gezondheidsprobleem

  • behandeltrouw is minimaal of beperking bestaat ondanks goede behandeltrouw

  • minimale tekenen van geestelijke onrust die voorspelbare reactie zijn op stressoren in het leven

  • functioneren is marginaal beperkt door geestelijke onrust

  • goede behandeltrouw of geen behandeling nodig

  • geestelijk gezond

  • niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen

Domein lichamelijke gezondheid

Zelfredzaamheid met betrekking tot lichamelijke gezondheid gaat over de aan- of afwezigheid van een lichamelijke aandoening.

Onder lichamelijke aandoeningen worden zowel verwondingen (bijvoorbeeld ten gevolge van een ongeluk), als kortdurende (bijvoorbeeld griep) en chronische ziekten (bijvoorbeeld diabetes) verstaan.

Als er een lichamelijke aandoening is, dan is de vraag welke invloed deze heeft op het dagelijks functioneren van de persoon, of hij daarvoor wordt behandeld en of hij de behandeling ook volgt.

Acute problematiek

Niet zelfredzaam

Beperkt zelfredzaam

Voldoende zelfredzaam

Volledig zelfredzaam

  • een noodgeval of kritieke situatie

  • direct medische aandacht nodig

  • (chronische) lichamelijke aandoening die medische behandeling vereist

  • functioneren is ernstig beperkt door lichamelijk gezondheidsprobleem

  • geen behandeling

  • lichamelijke aandoening

  • functioneren is beperkt door lichamelijk gezondheidsprobleem

  • behandeltrouw is minimaal of beperking bestaat ondanks goede behandeltrouw

  • minimaal lichamelijk ongemak dat samenhangt met dagelijkse activiteiten

  • functioneren is marginaal beperkt door lichamelijk ongemak

  • goede behandeltrouw of geen behandeling nodig

  • lichamelijk gezond

  • gezonde leefstijl (gezonde voeding en voldoende bewegen)

Domein sociaal netwerk

Zelfredzaamheid met betrekking tot het sociaal netwerk gaat over het aantal en de kwaliteit van relaties met vrienden, familie en kennissen, die geen onderdeel van het huishouden zijn. Een belangrijke vraag binnen dit domein is of de persoon voldoende personen om zich heen heeft verzameld die hem kunnen steunen en begeleiden in zijn groei en ontwikkeling. De kwaliteit van het sociaal netwerk is van belang omdat een persoon een heel omvangrijk netwerk kan hebben dat enkel bestaat uit personen waar hij, indien nodig, niet op kan rekenen of die een negatieve invloed hebben op het gedrag van de persoon.

Acute problematiek

Niet zelfredzaam

Beperkt zelfredzaam

Voldoende zelfredzaam

Volledig zelfredzaam

  • ernstig sociaal isolement

  • geen contact met familie

  • geen steunende contacten of alleen belemmerende contacten

  • weinig contact met familie

  • nauwelijks steunende contacten

  • veel belemmerende contacten

  • enig contact met familie

  • enkele steunende contacten

  • weinig belemmerende contacten

  • voldoende contact met familie

  • voldoende steunende contacten

  • nauwelijks belemmerende contacten

  • gezond sociaal netwerk

  • veel steunende contacten

  • geen belemmerende contacten

Bijlage 2

Nadere bepaling van de gebruikelijke zorg die een ouder aan een kind biedt, zoals bedoeld in artikel 2.

De gebruikelijke hulp die kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel van ouders nodig hebben is als volgt.

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar:

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig, met 24 uur per dag ouderlijk toezicht in de nabijheid;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, waarbij toezicht binnenshuis op gehoorafstand toereikend is;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders of verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar:

  • hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen, waarbij toezicht op enige afstand toereikend is, bijvoorbeeld als het kind buiten speelt in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is;

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk en ‘s nachts merendeels ook en ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders of verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, naar activiteiten ter vervanging van school of naar vrijetijdsbesteding gaan;

  • hebben hulp nodig bij het plannen en structureren van het doen van karweitjes, ander werk en vrijetijdsbesteding;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.

Bijlage 3

Tabel als bedoeld in artikel 3 voor de berekening van de gemeentelijke bijdrage ter hoogte van een percentage van de kosten van kinderopvang.

(gezamenlijk) jaarinkomen in €

percentage van de kosten

vanaf

tot en met

eerste kind

volgend kind

lager dan

22.346

96

96

22.347

34.357

94

95

34.358

47.278

89

94

47.279

64.305

83

93

64.306

92.433

70

91

92.434

128.088

50

87

128.089

en hoger

30

76