Regeling vervallen per 23-02-2019

Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Zuid-Holland 2010 (Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Zuid-Holland 2010)

Geldend van 21-01-2010 t/m 22-02-2019

Intitulé

Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Zuid-Holland 2010 (Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Zuid-Holland 2010)

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 8 december 2009 tot vaststelling van de Regeling Nadeelcompensatie Provincie Zuid-Holland (Prov. Blad 2010, nr. 5)

 

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • b. Belanghebbende: de persoon, die als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden beschouwd.

  • c. Verzoeker: de indiener van een verzoek om nadeelcompensatie, als bedoeld in artikel 3, artikel 4 of artikel 4A.

  • d. Deskundige: een onafhankelijke en derhalve niet in dienst van de provincie of verzoeker zijnde persoon, die op grond van opleiding en/of professionele ervaring in staat is om advies uit te brengen over een verzoek om nadeelcompensatie, als bedoeld in artikel 3, artikel 4 of artikel 4A.

  • e. Ontheffing: de ontheffing, als bedoeld in Hoofdstuk III van de Wegenverordening en Hoofdstuk 4 van de Vaarwegenverordening.

  • f. Droge infrastructuur: provinciale waterstaatswerken als bedoeld in artikel 2 en artikel 3 van de Wegenverordening;

  • g. Natte infrastructuur: provinciale vaarwegen, als bedoeld in artikel 1.1 en 1.2 van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland van 9 april 1987, en dijken, voor wat betreft de laatste slechts voor zover het gaat om (aanleg van of wijziging aan) de dijk als waterkeringswerk.

  • h. Kabel: een sterke, buigzame verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel, geschikt voor het transport van elektrische energie en/of elektrische signalen en/of optische signalen, met uitzondering van kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet.

  • i. Leiding, een verbinding vervaardigd van een duurzaam materiaal, zoals staal, beton of kunststof, geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen.

  • j Langsleiding: een krachtens ontheffing parallel aan, boven, onder of in droge of natte infrastructuur gelegde leiding of kabel.

  • k. Kruisende leiding: een krachtens ontheffing kruisend aan, boven, onder of in droge of natte infrastructuur gelegde leiding of kabel.

  • l. Buitenleiding: een leiding of kabel die is gelegd in openbare grond buiten het beheergebied van de provincie, welke valt onder een van de categorieën openbare werken, als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht van 13 mei 1927 (Staatsblad 159).

  • m. Wegenverordening: Wegenverordening Zuid-Holland van 20 juni 1997.

  • n. Vaarwegenverordening: Vaarwegenverordening Zuid-Holland van 9 april 1987.

2. Algemene Bepalingen

Artikel 2 Juridische status bijlagen

De bijlagen 1 tot en met 4 maken onlosmakelijk deel uit van deze regeling en dienen bij de desbetreffende artikelen waarop zij betrekking hebben, als ingelezen te worden beschouwd.

Artikel 3 Recht op vergoeding financieel nadeel voor het verleggen van kruisende- en/of langsleidingen

1. De belanghebbende, die tengevolge van een besluit van Gedeputeerde Staten, inhoudende een wijziging of intrekking van een verleende ontheffing, aantoonbaar financieel nadeel lijdt of zal lijden in verband met de noodzakelijke verwijdering en/of verlegging van kruisende-en/of langsleidingen in verband met door Gedeputeerde Staten uit te voeren rechtmatige werkzaamheden aan droge of natte infrastructuur, heeft recht op een vergoeding voor dit nadeel, indien en voorzover de belanghebbende dit nadeel niet dan wel niet geheel uit hoofde van een verzekering vergoed kan krijgen.

2. De belanghebbende die meent recht te hebben op de in lid 1 bedoelde vergoeding, dient daartoe een schriftelijk verzoek in bij Gedeputeerde Staten, met in achtneming van de procedure als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 15 van deze regeling.

Artikel 4 Recht op vergoeding financieel nadeel voor verleggen van buitenleiding bij uitoefening publiekrechtelijke bevoegdheid of taak

1.De belanghebbende, die tengevolge van de rechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, financieel nadeel lijdt of zal lijden in verband met de noodzakelijke verlegging van buitenleiding(en), heeft recht op een vergoeding voor dit nadeel, indien en voorzover de belanghebbende dit nadeel niet dan wel niet geheel uit hoofde van een verzekering vergoed kan krijgen.

2. Lid 2 van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing indien een belanghebbende recht meent te hebben op de in lid 1 bedoelde vergoeding.

Artikel 4 A Recht op vergoeding financieel nadeel voor verleggen van buitenleiding met privaatrechtelijke oorzaak

1. De belanghebbende, die ten gevolgen van de rechtmatige uitoefening door of namens GS zijn of haar van eigendoms- of een ander zakelijk recht, dan wel de gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, in zijn belangen wordt aangetast en hierdoor financieel nadeel lijdt of zal lijden in verband met de noodzakelijke verlegging van buitenleiding(en), heeft recht op een vergoeding voor dit nadeel, indien en voorzover de belanghebbende dit nadeel niet dan wel niet geheel uit hoofde van een verzekering vergoed kan krijgen.

2. Lid 2 van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing indien een belanghebbende recht meent te hebben op de in lid 1 bedoelde vergoeding.

Artikel 5 Geen recht op vergoeding financieel nadeel bij oude ontheffingen

1. bij voorgenomen werkzaamheden in de natte infrastructuur bestaat bij intrekking of wijziging van een ontheffing die ouder is dan twintig jaar geen recht op vergoeding;

2. bij voorgenomen werkzaamheden in de droge infrastructuur bestaat bij bij intrekking of wijziging van een ontheffing die ouder is dan tien jaar geen recht op vergoeding;

3. de in het eerste lid en tweede lid genoemde termijnen worden bepaald met als aanvangsdatum de datum waarop een ontheffing van kracht is geworden;

4. geen recht op vergoeding bestaat indien sprake is van noodzakelijke verwijdering en/of verlegging van feitelijk aanwezige kabels en of leidingen, indien de aanwezigheid van deze kabels en of leidingen door GS als onrechtmatig wordt aangemerkt wegens het ontbreken van de door de eigenaar van de grond verleende privaatrechtelijke toestemming en/of het ontbreken van de vereiste vergunning of ontheffing.

Artikel 6 Geen recht op vergoeding bij actieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding vindt plaats als in het ontheffingsbesluit, eigendoms - of een ander zakelijk recht, dan wel de gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht ziet, een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de ontheffing, het recht of de gedoogplicht een wijziging of intrekking daarvan is te voorzien in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur, indien en voorzover binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de ontheffing wordt toegezonden.

Artikel 7 Wijze van berekening van de omvang van het financieel nadeel

1.Gedeputeerde Staten berekenen de omvang van het in artikel 3 bedoelde nadeel overeenkomstig de wijze, als beschreven in de bijlagen 1, 2 en 3 van deze regeling.

2.Gedeputeerde Staten berekenen de omvang van het in artikel 4 bedoelde nadeel overeenkomstig de wijze, als beschreven in bijlagen 1, 2 en 4 van deze regeling.

3. Gedeputeerde Staten berekenen de omvang van het in artikel 4A bedoelde nadeel overeenkomstig de wijze, als beschreven in de bijlagen 1, 2 en 4 van deze regeling.

Artikel 8 Vergoeding op basis van het berekende financieel nadeel

Indien met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 en 6 sprake is van een recht op een vergoeding,als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 4A, bestaat deze vergoeding:

  • a) voor een langsleiding uit een percentage van het berekende nadeel, welk percentage lineair gerelateerd is aan de verstreken tijdsduur tussen de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke ontheffing en de dag van verzending van de intrekking of wijziging van deze ontheffing, een en ander overeenkomstig bijlagen 1 en 2 van deze regeling;

  • b) voor een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp, begeleiding en de werkelijke uitvoeringskosten van de verlegging, een en ander overeenkomstig bijlagen 1 en 3 van deze regeling;

  • c) voor een buitenleiding uit de componenten kosten van ontwerp, begeleiding en de werkelijke uitvoeringskosten van de verlegging, een en ander overeenkomstig bijlagen 1, 3 en 4 van deze regeling.

3. Procedurevoorschriften

Artikel 9 Verzoeken om vergoeding ingevolge de bevriezingsregeling

De in deze regeling opgenomen procedurevoorschriften zijn niet van toepassing op afhandeling van verzoeken om vergoeding ingevolge de Bevriezingsregeling van 31 januari 1995.

Artikel 10 Termijn voor indiening van een verzoek om nadeelcompensatie

1. Een verzoek tot nadeelcompensatie dient tijdig binnen de daarvoor in lid 2 gestelde termijn te worden ingediend. Een verzoek dat niet binnen deze termijn is ingediend, wordt niet-ontvankelijk verklaard en zal derhalve niet inhoudelijk in behandeling worden genomen.

2. De termijn voor indiening van een verzoek tot nadeelcompensatie is:

  • a. in geval van een verzoek tot vergoeding met betrekking tot kruisende en/of langsleidingen op grond van artikel 3, uiterlijk tweeënvijftig (52) weken vanaf de verzenddatum van een besluit tot intrekking of wijziging van de ontheffing, als bedoeld in artikel 3, lid 1;

  • b. in geval van een verzoek tot vergoeding met betrekking tot buitenleidingen op grond van artikel 4, uiterlijk tweeënvijftig (52) weken vanaf de datum waarop de rechtmatige werkzaamheden op grond van de in artikel 4, lid 1, bedoelde bevoegdheid of taak zijn voltooid.

Artikel 11 Eisen met betrekking tot de inhoud van een verzoek om nadeelcompensatie

1. Een verzoek om nadeelcompensatie dient conform artikel 4:2 Awb te zijn ondertekend, alsmede de naam en adres van de verzoeker en een dagtekening te bevatten.

2.Verder dient het verzoek conform en aanvullend op artikel 4:2 Awb lid 2 te bevatten:

  • a. bij een verzoek op grond van artikel 3: een aanduiding van het door Gedeputeerde Staten genomen besluit tot wijziging of intrekking van een ontheffing;

  • b. bij een verzoek op grond van artikel 4: een aanduiding van de door Gedeputeerde Staten uitgeoefende bevoegdheid of taak;

  • c. bij een verzoek op grond van artikel 4A een aanduiding van de aantasting van het eigendoms- of een ander zakelijk recht of gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is;

  • d. de aard en omvang van het geleden of nog te lijden nadeel, alsmede een specificatie op basis van de toepasselijke bijlage bij deze regeling van het bedrag aan nadeel;

  • e. een gemotiveerde onderbouwing inzake het bedrag aan vergoeding waarop verzoeker op grond van de toepasselijke bijlage bij deze regeling recht meent te hebben.

3. Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van een verzoek om nadeelcompensatie zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker. Hierbij wordt vermeld op welke datum het verzoek is ontvangen.

Artikel 13 Niet in behandeling nemen van een onvolledig verzoek

1. Een verzoek, dat niet voldoet aan de in artikel 12 gestelde vereisten, is onvolledig.

2. Gedeputeerde Staten passen op een onvolledig verzoek artikel 3:18 Awb toe.

3. Indien een verzoek ook na toepassing van het tweede lid na ommekomst van de door Gedeputeerde Staten gestelde termijn tot aanvulling van het verzoek, onvolledig blijft, kan met toepassing van artikel 4:5 Awb door Gedeputeerde Staten het besluit worden genomen om het verzoek niet te behandelen.

4. Een besluit als bedoeld in lid 3, wordt op grond van artikel 4:5, lid 4, van de Awb bekendgemaakt aan verzoeker binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 14 Uit brengen advies door deskundige

1. Gedeputeerde Staten kunnen een ingediend verzoek voor advies voor leggen aan een deskundige, zoals bedoeld in artikel 1.

2. Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het eerste lid, stellen zij verzoeker hiervan per ommegaande schriftelijk op de hoogte.

3. De deskundige heeft tot taak aan Gedeputeerde Staten een zorgvuldig voorbereid en goed gemotiveerd advies uit te brengen over een ingediend verzoek.

4. In het in het derde lid bedoelde advies, dient de deskundige het volgende tenminste op te nemen: i. Antwoord op de vraag of het door verzoeker gestelde nadeel kan worden aangemerkt als nadeel, dat het gevolg is van een besluit, als bedoeld in artikel 3, 4 of 4A; ii. de omvang van het onder i bedoelde nadeel en welk gedeelte daarvan voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking behoort te komen; iii. de vraag of vergoeding van het nadeel niet reeds uit anderen hoofde geheel of gedeeltelijk heeft plaatsgevonden, dan wel zal kunnen plaatsvinden.

5. Alvorens een advies uit te brengen, dient de deskundige binnen twaalf weken nadat Gedeputeerde Staten om advies hebben gevraagd een conceptadvies voor commentaar aan verzoeker en Gedeputeerde Staten voor te leggen. Partijen dienen een eventueel commentaar binnen vier weken na verzending van het conceptbesluit schriftelijk aan de deskundige te doen toekomen.

6. De deskundige stuurt zijn definitief advies binnen vier weken na afloop van de in het vijfde lid bedoelde termijn aan verzoeker en Gedeputeerde Staten.

Artikel 15 Informatieverstrekking aan deskundige

Indien op grond van artikel 14 een deskundige om advies is gevraagd, stellen Gedeputeerde Staten de deskundige alle voor het uitbrengen van advies relevante gegevens ter beschikking, zo mogelijk tegelijkertijd met het adviesverzoek, dan wel uiterlijk binnen veertien dagen na dit adviesverzoek.

Artikel 16 Horen van partijen

1. GS kunnen de verzoeker in een hoorzitting in de gelegenheid stellen een mondelinge toelichting op het eigen standpunt te geven. Daarbij kunnen zowel GS als verzoeker zich laten vertegenwoordigen dan wel bijstaan. In de hoorzitting kunnen partijen tevens andere, door hen ingeschakelde deskundigen meebrengen.

2. GS doen van de in lid 1 bedoelde hoorzitting verslag opmaken en zenden dit verslag aan partijen. Toezending van het verslag dient uiterlijk te geschieden bij toezending van het in artikel 14, lid 5, bedoelde concept -advies.

Artikel 17 Beslissing op het verzoek

1. Gedeputeerde Staten dienen te besluiten op een ontvankelijk verzoek om nadeelcompensatie:

  • a. binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, indien geen advies van een deskundige is ingewonnen;

  • b. binnen vier weken na ontvangst van het definitieve advies van een deskundige, als bedoeld in artikel 14, lid 6.

2. Gedeputeerde Staten besluiten tot afwijzing van het verzoek, indien sprake is van een van de volgende gronden:

  • a. Indien het het verleggen van de kabel(s) of leiding(en) waarvoor vergoeding wordt gevraagd, niet door of namens Gedeputeerde Staten is veroorzaakt;

  • b. Indien sprake is van een van de in artikel 5 of artikel 6 bedoelde uitsluitingsgronden.

3. Gedeputeerde Staten besluiten een verzoek geheel of gedeeltelijk toe te kennen, al dan niet onder toekenning van een voorschot op grond van het bepaalde in artikel 18, indien daarvoor naar het oordeel van Gedeputeerde Staten op grond van deze regeling voldoende grondslag is.

4. Indien Gedeputeerde Staten het voornemen hebben een besluit te nemen op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid, dat gemotiveerd afwijkt van een uitgebracht advies van een deskundige, wordt dit voornemen aan verzoeker voorgelegd. Verzoeker kan op dit voornemen binnen vier weken na verzending schriftelijk een zienswijze bij Gedeputeerde Staten indienen. Gedeputeerde Staten nemen vervolgens binnen vier weken na ommekomst van de zienswijzetermijn een definitief besluit.

5.Gedeputeerde Staten sturen bij inschakeling van een deskundige een afschrift van zowel een voornemen, als bedoeld in het vierde lid, als van het definitief genomen besluit, aan de deskundige.

Artikel 18 Voorschot

1. Gedeputeerde Staten kunnen, ambtshalve of op schriftelijk verzoek, een voorschot toekennen indien zij van oordeel zijn dat het belang van verzoeker een toekenning van een voorschot vordert.

2. Toekenning van een voorschot, als bedoeld in lid 1, is slechts mogelijk indien Gedeputeerde Staten van oordeel zijn, dat sprake is van de in lid 1 bedoelde uitzonderingssituatie vanwege de gecompliceerde aard van een ingediend verzoek om schadevergoeding, en indien en voor zover met het verzoek om nadeelcompensatie een bedrag van tenminste € 250.000,00 aan de orde is.

3. Toekenning van een voorschot, als bedoeld in lid 1, is niet mogelijk indien en voorzover verzoeker op grond van zijn aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten reeds kennelijk niet in aanmerking zal komen voor een vergoeding onder deze regeling.

4. De hoogte van het in lid 1 bedoelde voorschot zal gelijk zijn aan vijftig procent van het bedrag aan mogelijk toe te kennen nadeelcompensatie.

5.Een toekenning van een voorschot is geen erkenning van een recht op nadeelcompensatie onder deze regeling. Een voorschot wordt dan ook uitsluitend verleend indien de verzoeker vooraf schriftelijk verklaart, dat hij/zij het voorschot, vermeerderd met de geldende wettelijke rente over het teveel betaalde vanaf de datum van betaling van het voorschot, op eerste verzoek aan de provincie terugbetaalt, indien bij een besluit over het verzoek de gevraagde nadeelcompensatie wordt geweigerd dan wel wordt toegekend tegen een bedrag aan nadeelcompensatie, dat minder is dan het bedrag van het verleende voorschot.6.Gedeputeerde Staten kunnen bij een voorschottoekenning de voorwaarde van zekerheidsstelling hanteren.

Slotbepalingen

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2010

Artikel 20 Intrekking Bevriezingsregeling

De Bevriezingsregeling inzake vergoeding van kosten wegens het verleggen van kabels en leidingen in of langs provinciale wegen van 31 januari 1995 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 19 genoemde datum, met dien verstande dat overeenkomstig artikel 6 van de Bevriezingsregeling de onder de Bevriezingsregeling ingediende verzoeken tot schadevergoeding zullen worden afgehandeld op basis van de Regeling Nadeelcompensatie Kabels en Leidingen 2010.

Artikel 21 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Zuid-Holland 2010”. 

Ondertekening

Den Haag, 8 december 2009
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
J. FRANSSEN, voorzitter
M.H.J. VAN WIERINGEN-WAGENAAR, secretaris  

Bijlagen

Bijlage 1, zoals bedoeld in artikel 7 van de regeling nadeelcompensatie

Bijlage 2, zoals bedoeld in artikel 7 en 8 onder a van de Regeling nadeelcompensatie

Bijlage 3,  zoals bedoeld in artikel 7 en artikel 8 onder b van de regeling nadeelcompensatie

Bijlage 4,  zoals bedoeld in artikel 7 en artikel 8 onder c van de Regeling nadeelcompensatie

 

TOELICHTING BIJ DE REGELING NADEELCOMPENSATIE KABELS EN LEIDINGEN 2010

Algemene toelichting

Bij de uitvoering van werkzaamheden aan bestaande of nieuw aan te leggen provinciale wegen of vaarwegen, kan het noodzakelijk zijn dat aanwezige elektriciteitskabels, aardgas-leidingen, watertransportleidingen en andere mogelijke nutsvoorzieningen moeten worden verwijderd en/of verlegd. Dit kan voor de eigenaren/beheerders van deze nutsvoorzieningen kosten opleveren.

Op grond van vele rechterlijke uitspraken aan het einde van de vorige eeuw, staat het vast dat dergelijke kosten niet in alle gevallen geheel voor rekening van deze eigenaren/beheerders dienen te blijven, maar dat het overheidsorgaan dat rechtmatig de werkzaamheden doet verrichten ten gevolge waarvan de verwijdering/verlegging noodzakelijk is geworden, de aldus optredende schade in meerdere of mindere mate dient te compenseren. Dit wordt aangeduid als het begrip nadeelcompensatie. Een besluit van Gedeputeerde Staten tot weigering of toekenning van nadeelcompensatie is een appellabel besluit in de zin van de Awb.

Gegeven het beginsel van nadeelcompensatieplicht, hebben de provincies sinds het begin van de jaren 90 van de vorige eeuw getracht overeenstemming te bereiken over de inhoud van een algemeen geldende nadeelcompensatieregeling met de overkoepelende organisaties van de nutsbedrijven (Energiened, Velin en Vewin). Het is evenwel niet gelukt om deze overeenstemming te bereiken. Hierop hebben de provincies eenzijdig in 1995 een als tijdelijk bedoelde bevriezingsregeling in het leven geroepen. Tijdelijk omdat de regeling slechts zou gelden totdat een definitieve nadeelcompensatieregeling zou zijn vastgesteld.

Kern van de bevriezingsregeling, die de provincie Zuid-Holland evenals andere provincies op 31 januari 1995 heeft vastgesteld:

• onder de regeling kan een voorlopig verzoek om vergoeding op voorcalculatiebasis worden ingediend;

• zodra definitieve regeling is vastgesteld, vindt herberekening en afrekening plaats op nacalculatiebasis.

De nu vastgestelde regeling betekent dus dat de bevriezingsregeling per de datum waarop de nieuwe regeling van kracht wordt, non existent wordt.Dit is volledigheidshalve aan het slot van deze definitieve regeling vastgelegd.

De inhoud van de regeling is deels ontleend aan de conceptmodelregeling van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Verder is gebruik gemaakt van de ervaringen die door de provincie Noord-Brabant zijn opgedaan met een in deze provincie in 2006 vastgestelde regeling. Deze regeling is door de provincie Noord-Brabant geëvalueerd en op basis van deze evaluatie is per 1 januari 2008 door de provincie Noord-Brabant een nieuwe regeling ingevoerd.

Dit heeft geleid tot de inhoud van de regeling, waarbij de volgende uitgangspunten gelden:

1. er wordt eerst vastgesteld of er recht op vergoeding van financieel nadeel bestaat;

2. vervolgens wordt de omvang van dit financieel nadeel berekend;

3. vervolgens wordt bepaald welke vergoeding voor dit financieel nadeel dient te worden toegekend;

4. er wordt in de regeling onderscheid aangebracht tussen recht op vergoeding en de omvang van de vergoeding voor natte en droge infrastructuur:

• voor natte infrastructuur geldt daarbij dat bij intrekking van een vergunning die ouder is dan 20 jaar geen recht op vergoeding geldt;

• voor droge infrastructuur geldt daarbij dat bij intrekking van een vergunning die ouder is dan 10 jaar geen recht op vergoeding geldt;

5. er wordt bij berekening van de omvang van het financieel nadeel onderscheid aangebracht tussen langsleidingen en kruisende leidingen:

• bij langsleidingen worden alle werkelijke verleggingskosten in aanmerking genomen;

• bij kruisende leidingen worden slechts als verleggingskosten in aanmerking genomen de kosten van ontwerp en uitvoeringskosten, de materiaalkosten en de kosten van uit en in bedrijfs stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking;

6. bij verlegging van leidingen buiten het provinciale beheersgebied, voor zover niet vallend onder het regime van de Onteigeningswet, geldt een overeenkomstige regeling als voor kruisende leidingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

De in dit artikel gegeven definties spreken grotendeels voor zich. De definitie van kabel en leiding zijn enerzijds ruim uit te leggen, in die zin dat daaronder ook afgeleide kabel- en leidingwerken moeten worden beschouwd, zoals b.v. werkzaamheden aan trafo’s, gasregelstations en dergelijke. Anderzijds maakt de definitie van kabel duidelijk, dat deze regeling niet van toepassing is op kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet. De Telecommunicatiewet kent een eigen regime inzake verlegging of verwijdering van telecommunicatiekabels en de kosten daarvan.

Artikel 2 Juridische Status bijlagen

Dit artikel benadrukt dat de bijlagen van de regeling een integraal onderdeel uitmaken van de regeling.

Artikel 3 Recht op vergoeding financieel nadeel voor het verleggen van kruisende en/of langsleidingen

In dit artikel is de grondslag neergelegd voor het recht op een vergoeding bij financieël nadeel vanwege noodzakelijke verlegging van kruisende- en/of langs-leidingen en de noodzaak om een verzoek in te dienen tot toekenning van een vergoeding.

Artikel 4 Recht op vergoeding financieel nadeel voor verleggen buitenleiding bij uitoefening publiekrechtelijke bevoegdheid of taak

Bij het optreden van financieel nadeel ten aanzien van buitenleidingen, wordt dit nadeel niet veroorzaakt door een wijziging of intrekking van een verleende ontheffing, maar door rechtmatige activiteiten van de provincie buiten het eigen beheersgebied, zoals bij de aanleg van nieuwe infrastructuur. Dit artikel ziet op de activiteiten die een publiekrechtelijke grondslag hebben. De kosten van daardoor noodzakelijke verlegging van buitenleidingen dient ook in zekere mate voor vergoeding in aanmerking te komen.

Artikel 4A Recht op vergoeding financieel nadeel voor verleggen buitenleiding met een privaatrechtelijke oorzaak

Dit artikel kent een overeenkomstig recht, als dat van artikel 4, toe indien de rechtmatige activiteiten van de provincie een privaatrechtelijke oorzaak hebben.

Artikel 5 Geen recht op vergoeding bij oude ontheffingen

Het wordt redelijk en billijk geacht dat het recht op vergoeding vervalt, indien sprake is van oudere situaties. Daarom is in dit artikel bepaald, dat geen recht op vergoeding bestaat indien er sprake is van intrekking of wijziging van een ontheffing, die ouder dan 10 jaar is in geval van werkzaamheden in de droge infrastructuur, dan wel ouder dan 20 jaar is in geval van werkzaamheden in de natte infrastructuur.

Artikel 6 Geen recht op vergoeding bij actieve risicoaanvaarding

Het kan voorkomen, dat Gedeputeerde Staten reeds ten tijd van het afgeven van een ontheffing voorzien, dat binnen een termijn van vijf jaar na verstrekking een intrekking of wijziging van de bewuste ontheffing noodzakelijk zal zijn wegens noodzakelijke geachte werkzaamheden aan de droge of natte infrastructuur. In dat geval wordt een recht op vergoeding voorkomen door daarover een bepaling in de ontheffing vast te leggen.

Artikelen 7 en 8 Wijze van berekening van de omvang van het financieel nadeel en van de daarop te baseren vergoeding

De artikelen 7 en 8 geven aan dat in de bijlagen van de regeling is bepaald volgens welke wijze van berekening de omvang van het financieel nadeel en de daarop te baseren vergoeding wordt vastgesteld. Dit ligt voor de verschillende leidingen anders: voor langsleidingen worden meer kosten meegenomen in de berekening van de uit te keren vergoeding dan voor kruisende leidingen en leidingen in het buitengebied. Dit omdat bij kruisende leidingen de provincie en de kabel- en leidingbeheerder op elkaar zijn aangewezen. Daarom wordt de kruisende leiding anders vergoed dan de langsleiding. Van belang is het volgende: het kan in de praktijk zo zijn, dat bij een overleg over een voorgenomen werk een bestaande langsleiding moet worden verlegd tot een kruisende leiding, bijvoorbeeld bij de aanleg van een rotonde. Voor de toepassing van deze regeling blijft echter in dat geval sprake van een langsleiding, de in het verleden verleende ontheffing blijft dus bepalend. De verwijzing in artikel 7 en 8 naar de toepasselijke bijlagen maakt duidelijk dat de vergoeding lineair bepaald wordt binnen de range van respectievelijk 10 jaar voor droge infrastructuur en 20 jaar voor natte infrastructuur.

Artikel 9 Verzoeken om vergoeding ingevolge de bevriezingsregeling

Dit artikel maakt ten overvloede duidelijk dat de procedurevoorschriften van de regeling niet zien op afhandeling van verzoeken om vergoeding ingevolge de uit 1995 stammende bevriezingsregeling.

Artikelen 10 tot en met 13 Formele kanten van het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie

Deze artikelen regelen de formele kanten van het indienen van en de vereiste inhoud van een verzoek om nadeelcompensatie. Verder wordt daarin geregeld dat een onvolledig verzoek niet in behandeling wordt genomen. De inhoud van deze artikelen spreekt voor zich.

Artikelen 14 tot en met 16 Proces rond de inschakeling van een deskundige en het uitbrengen van advies

Deze artikelen regelen het proces rond de inschakeling van een deskundige en de wijze waarop deze Gedeputeerde Staten adviseert.De inhoud van deze artikelen spreekt voor zich.

Artikel 17 Beslissing op een verzoek om nadeelcompensatie

Dit artikel bepaalt dat Gedeputeerde Staten binnen een bepaalde termijn dienen te beslissen op een ontvankelijk verzoek om nadeelcompensatie. Deze termijn is acht weken na ontvangst van het verzoek, indien geen advies van een deskundige is ingewon¬nen. Is dit wel het geval, dan dient binnen vier weken na ontvangst van het definitieve advies een beslissing te worden genomen. Het artikel regelt voor beide situaties dat Gedeputeerde Staten kunnen beslissen tot toekenning, al dan niet gedeeltelijk, of tot afwijzing. Indien Gedeputeerde Staten daarbij willen afwijken van het ingewonnen advies van een deskundige, dan dient dit voornemen tot afwijking gemotiveerd aan verzoeker te worden voorgelegd. De verzoeker kan binnen vier weken zijn mening over dit voornemen kenbaar maken in een zienswijze, waarna Gedeputeerde Staten binnen eveneens vier weken een definitief besluit nemen.

Artikel 18 Mogelijkheid van voorschottoekenning

Dit artikel regelt dat in uitzonderlijke situaties, die gekenmerkt worden door een gecompliceerd karakter van het verzoek om vergoeding en een geldelijk belang van tenminste € 250.000,00 uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid een voorschot kan worden gegeven, waarbij een verzoeker overigens schriftelijk moet garanderen, al dan niet met zekerheidsstelling, dat indien achteraf het voorschot geheel of gedeeltelijk onverschuldigd betaald blijkt te zijn, dit onverschuldigd bedrag wordt terugbetaald aan de provincie.

Artikelen 19, 20 en 21 Slotbepalingen

Deze artikelen over de datum van inwerkingtreding, de intrekking van de Bevriezingsregeling en de citeertitel spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.  

Toelichting op de bijlagen bij de regeling

Bijlage 1

1. Wijze waarop de omvang van de schade wordt bepaald Hier wordt uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethoden Gedeputeerde Staten hanteren bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van een verlegging van een kabel of leiding. Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de "markt verhandeld" worden. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten bij de berekening van de vergoeding de werkelijke verleggingkosten als uitgangspunt nemen. Dat zijn alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Verleggingen moeten plaatsvinden op basis van technisch adequate alternatieven. Verleggingen moeten tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd worden, er moet gestreefd worden naar optimalisatie. Dit betekent dat bij een verlegging gekozen moet worden voor het meest aantrekkelijke alternatief, zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de provincie ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant.

Met de meest voor de hand liggende variant wordt een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding bedoeld.

2. Nadeelberekening Artikel 1 tot en met 5 De werkelijke verleggingkosten bestaan uit materiaalkosten, kosten van uit en in bedrijf stellen, kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd wanneer door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Artikel 6 somt op wanneer daarvan sprake is.

Artikel 6

Alleen wanneer sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek "nieuw voor oud" toegepast.

Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van vijf jaar verstreken zal zijn. De technische levensduur wordt bepaald aan de hand van het overzicht van artikel 6. Voor kabels of leidingen met een levensduur van 100 jaar en meer wordt geen aftrek "nieuw voor oud" toegepast, deze kabels of leidingen worden geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van een kabel of leiding die niet in het overzicht is opgenomen wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.

Bijlage 2 en 3

Deze bijlagen regelen de lineaire vergoeding van langsleidingen en kruisende leidingen. Bijlage 2 maakt duidelijk dat voor langsleidingen alle in bijlage 1 gespecificeerde verleggingskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Bijlage 3 beperkt voor kruisende leidingen de vergoeding tot kosten van ontwerp en begeleiding en materiaalkosten, zodat materiaalkosten en kosten van uit en in bedrijfstellen voor kruisende leidingen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Kruisende leidingen kennen aldus een beperkter kostenregime dan langsleidingen.

Bijlage 4

Een buitenleiding moet, om als buitenleiding in de zin van deze regeling te kunnen worden beschouwd, onder de werking van artikel 1 van de Belemmeringwet Privaatrecht vallen. De kabel of leiding dient dus een zeker publiek belang te hebben, ze valt pas dan onder het begrip "openbaar werk" zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet. In die gevallen waarin niet is voorzien in een wettelijke nadeelvergoedingsregeling (lees: Onteigeningswet), bepalen Gedeputeerde Staten de vergoeding op dezelfde manier als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.