Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst West-Holland

Geldend van 06-07-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst West-Holland

De colleges van burgemeester en wethouders van Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Overwegende dat:

  • -

    op 1 juli 2022 de Wet gemeenschappelijke regelingen is gewijzigd en als gevolg daarvan een aanpassing van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland vereist is;

  • -

    tevens aanpassingen van juridische en redactionele aard in de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland nodig zijn;

  • -

    het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst West-Holland op 30 oktober 2023 het voorstel tot dertiende wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland heeft vastgesteld;

Gelet op:

  • -

    artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    artikel 42 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst west-Holland,

Besluiten:

de navolgende Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst West-Holland (dertiende wijziging) vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      bestuur: het bestuur van de Omgevingsdienst West-Holland;

    • b.

      colleges: de colleges van de deelnemers als bedoeld in artikel 1, onder c, van de regeling;

    • c.

      deelnemers: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude;

    • d.

      directeur: de functionaris als bedoeld in artikel 20 van de regeling;

    • e.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

    • f.

      omgevingsdienst: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • g.

      provincie: de provincie Zuid-Holland;

    • h.

      regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst West-Holland;

    • i.

      vertegenwoordigende organen: de Provinciale Staten van Zuid-Holland en de raden van de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude;

    • j.

      wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Waar in de regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, het college (van burgemeester en wethouders), de burgemeester, gelezen: de omgevingsdienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de directeur.

Hoofdstuk 2 Omgevingsdienst West-Holland

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd de Omgevingsdienst West-Holland.

  • 2. De omgevingsdienst is gevestigd in Leiden.

Artikel 3 Belang

De omgevingsdienst behartigt de belangen van de colleges met betrekking tot beheersing van ondersteunende processen en uitvoeringstaken op het gebied van duurzaamheid en het verbeteren van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving (milieu, veiligheid en gezondheid) in de regio Holland Rijnland, voor zover die toekomen aan de colleges en voor zover de colleges deze opdragen aan de omgevingsdienst. Hiermee wordt een optimale bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de deelnemers.

Artikel 4 Taken

  • 1. Aan de omgevingsdienst komen ter behartiging van het belang waarvoor de regeling is getroffen, de volgende taken en bevoegdheden toe:

    • a.

      het verrichten van adviserende, ondersteunende en voorbereidende werkzaamheden op het gebied van het omgevingsrecht en de uitvoering van programma’s en projecten op het gebied van de omgeving en het milieu;

    • b.

      het namens de colleges en voor zover daartoe mandaat is verleend, uitvoeren van de bij of krachtens de navolgende wetten toebedeelde taken en bevoegdheden:

      • i.

        Algemene wet bestuursrecht;

      • ii.

        Drank- en Horecawet;

      • iii.

        Erfgoedwet;

      • iv.

        Gemeentewet;

      • v.

        Omgevingswet;

      • vi.

        Ontgrondingenwet;

      • vii.

        Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • viii.

        Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

      • ix.

        Wet bodembescherming;

      • x.

        Wet geluidhinder;

      • xi.

        Wet milieubeheer;

      • xii.

        Wet open overheid;

      • xiii.

        Wet ruimtelijke ordening;

      • xiv.

        Woningwet.

    • c.

      het namens de colleges dan wel de burgemeester eveneens uitvoeren van taken op grond van andere wet- en regelgeving dan genoemd in het eerste lid, onder b, voor zover daartoe mandaat is verleend.

    • d.

      de taken en bevoegdheden zoals bedoeld in de onderdelen a, b en c worden uitgevoerd met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid en de daartoe met de deelnemers gemaakte afspraken en opdrachtverlening.

  • 2. Voor zover bij de mandaatverlening niet anders is bepaald, kan ten aanzien van de aan de omgevingsdienst in mandaat toekomende taken en bevoegdheden ondermandaat worden verleend.

  • 3. De omgevingsdienst voert haar taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk uit. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      het desgevraagd ondersteunen en adviseren van deelnemers omtrent het opstellen van gemeenschappelijk omgevings- en milieubeleid;

    • b.

      het verzorgen van de communicatie op het gebied van omgeving en milieu;

    • c.

      het in ontvangst nemen, verwerken en behandelen van klachten op het gebied van omgeving en milieu;

    • d.

      het verrichten of laten verrichten van metingen en onderzoek op het gebied van omgeving en milieu;

    • e.

      het voor deelnemers onderhouden van een bedrijfsregistratiesysteem en het verzamelen en bewerken of verwerken van omgevingsrecht- en milieurelevante gegevens.

  • 4. Met betrekking tot de taken en werkzaamheden van de omgevingsdienst worden met de deelnemers schriftelijke werkafspraken gemaakt, waarin in ieder geval wordt vastgelegd welke producten en diensten de omgevingsdienst aan de deelnemers levert.

  • 5. De werkzaamheden genoemd in het eerste lid blijven tot de taken van de omgevingsdienst behoren:

    • a.

      indien deze door wijziging van wettelijke regelingen gaan strekken tot uitvoering van een andere regeling dan ten tijde van het inwerking treden van deze regeling;

    • b.

      indien deze door wijziging van wettelijke regelingen veranderen, voor zover hun strekking en omvang hetzelfde blijft.

Artikel 5 Diensten voor derden

  • 1. De omgevingsdienst is bevoegd tot het verrichten van diensten, voor zover deze vallen binnen het kader van het in artikel 3 van de regeling vermelde belang, voor derden, niet zijnde deelnemers aan de regeling, met een publiekrechtelijke taak en/of bevoegdheid.

  • 2. Een besluit tot dienstverlening als bedoeld in het eerste lid wordt genomen door het dagelijks bestuur en vermeldt de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden.

  • 3. De totale omvang van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid mag op jaarbasis niet meer bedragen dan de grenzen als bedoeld in artikel 2.24b, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012.

Artikel 6 Taken en bevoegdheden overig

  • 1. De omgevingsdienst verricht de taken en werkzaamheden voor de deelnemers met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid. Indien bepaalde onderwerpen leiden tot een aanpassing van dit (milieu)beleid, dan draagt elk college er zorg voor het dagelijks bestuur hiervan in kennis te stellen en vraagt het dagelijks bestuur, indien nodig, om advies.

  • 2. De omgevingsdienst kan ongevraagd haar zienswijze kenbaar maken aan de besturen van de deelnemers omtrent onderwerpen die behoren tot de taakstelling van de omgevingsdienst.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

Artikel 7 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. Elk college wijst uit zijn midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden één vervangend lid van het algemeen bestuur aan dat het door hen benoemde lid bij verhindering of ontstentenis vervangt.

  • 3. De colleges wijzen in de eerste vergadering van de colleges in nieuwe samenstelling het lid en het plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan, dan wel bij tussentijdse vervanging van een lid of plaatsvervangend lid in de eerste vergadering nadat het lid zijn lidmaatschap uit eigen beweging heeft beëindigd of nadat het lidmaatschap van rechtswege is beëindigd.

  • 4. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt zodra men ophoudt lid te zijn van het college dat hem heeft aangewezen. Het desbetreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 5. Het college kan zijn lid in het algemeen bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen.

  • 6. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 7. Behalve in het geval dat een lid van het algemeen bestuur onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 8. In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 8 Besluitvorming algemeen bestuur

  • 1. De verdeling van de stemmen geschiedt naar rato van de totale financiële bijdrage per deelnemer opgenomen in de begroting van de omgevingsdienst voor het betreffende kalenderjaar, met dien verstande dat een deelnemer niet meer dan 49% van het totaal aantal stemmen kan hebben.

  • 2. Het aantal stemmen van de provincie is niet hoger dan de deelnemende gemeente met de meeste stemmen.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt op basis van het bepaalde in het eerste lid uiterlijk tijdens de eerste vergadering van het jaar de stemverdeling vast. Het aantal stemmen wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal.

  • 4. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden daaraan heeft deelgenomen. Artikel 20 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Een besluit is bij gewone meerderheid van stemmen aangenomen, tenzij in de regeling of in het reglement van orde anders is bepaald.

  • 6. Indien gedurende het jaar sprake is van toetredende of uittredende deelnemers, dan wordt, in afwijking van het derde lid, tussentijds de stemverhouding vastgesteld met inachtneming van de in dit artikel vastgestelde methodiek.

Artikel 9 Taken en bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. De bevoegdheden die bij de regeling worden opgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2. Tot de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur behoren in elk geval:

    • a.

      het vaststellen van een meerjarenperspectief en een strategienota alsmede het jaarlijks vaststellen van een kadernota inhoudende beleidsinhoudelijke en financiële kaders, en

    • b.

      te besluiten tot de oprichting van of deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen, conform artikel 55a van de wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan besluiten het functioneren van de regeling te evalueren. Voorafgaand aan de uitvoering van de evaluatie worden het doel, de reikwijdte en de wijze van evaluatie door het algemeen bestuur bepaald, waarbij de deelnemers worden gehoord.

Artikel 10 Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo dikwijls als het daartoe beslist, alsmede als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, dan wel ten minste een vijfde deel van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 3. Voor zover daarvan in de regeling niet is afgeweken, zijn de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26, 28, 31 en 32 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4. De vergadering wordt niet geopend, voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden vertegenwoordigd is.

  • 5. De reglementen van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur regelen de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 11 Openbaarheid

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of wanneer de voorzitter het nodig acht.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 4. Het algemeen bestuur maakt de vergaderstukken en verslagen van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens voor zover de artikelen 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid daaraan in de weg staan.

Artikel 12 Zienswijzen

  • 1. Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of de regeling worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de gemeenteraden of Provinciale Staten onderworpen.

  • 2. Indien ten minste vier vertegenwoordigende organen hierom verzoeken, vraagt het algemeen bestuur de gemeenteraden en Provinciale Staten om zienswijzen over een ontwerpbesluit. Gedurende de zienswijzeprocedure neemt het algemeen bestuur geen besluit over het betreffende ontwerpbesluit. In spoedeisende gevallen kan het algemeen bestuur afzien van het vragen van zienswijzen.

  • 3. Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de vertegenwoordigende organen acht weken de tijd om hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaand aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze is gegeven, stelt het dagelijks bestuur de vertegenwoordigende organen en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 13 Participatie

  • 1. Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedures bij de vertegenwoordigende organen, respectievelijk de colleges, inspreken omtrent besluiten van de omgevingsdienst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te leveren. In deze procedure worden in elk geval de door de colleges of vertegenwoordigende organen ingestelde adviescommissies in het kader van omgevingsrecht actief betrokken.

  • 3. Het dagelijks bestuur informeert de colleges en het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.

  • 4. De colleges en het dagelijks bestuur maken op de gebruikelijke wijze bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

Artikel 14 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit minimaal drie en maximaal vijf leden, inclusief de voorzitter. De leden worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat de leden van het dagelijks bestuur niet de meerderheid in stemmen uitmaken van het algemeen bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur is een collegiaal bestuursorgaan en vertegenwoordigt als zodanig de omgevingsdienst. Het bepaalde in artikel 19a van de wet is van toepassing.

  • 3. Het algemeen bestuur kan voor de door hen aangewezen leden van het dagelijks bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die een lid bij verhindering of ontstentenis vervangen.

  • 4. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 5. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 6. Behoudens het geval dat een lid van het dagelijks bestuur onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 7. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, de voorzitter inbegrepen, ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

  • 8. De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 15 Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur is in elk geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of regeling het algemeen bestuur of de voorzitter hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      tot de zorg over en het beheer van de financiële administratie, het geldelijk beheer en de boekhouding van de omgevingsdienst;

    • d.

      tot het stimuleren en coördineren van het overleg tussen de deelnemers en het voorstaan van de belangen van de omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen of personen waarmee contact voor de omgevingsdienst van belang is;

    • e.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de omgevingsdienst;

    • f.

      met ambtenaren arbeidsovereenkomsten te sluiten, deze te beëindigen en ambtenaren te schorsen;

    • g.

      te beslissen tot privaatrechtelijke rechtshandelingen, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder sub b, van de regeling;

    • h.

      te besluiten namens de omgevingsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dat het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • i.

      ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen te nemen en te doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 16 Vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt de agenda’s en besluitenlijsten van zijn vergaderingen uit eigen beweging openbaar, behoudens daartoe wettelijke bepalingen in de weg staan.

Hoofdstuk 4 Verantwoordings- en informatieplicht

Artikel 17 Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het bestuur van de omgevingsdienst verstrekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken, aan de vertegenwoordigende organen en colleges schriftelijk alle inlichtingen die door een of meer van hen worden gevraagd. De wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven staat beschreven in de reglementen van orde van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. Het bestuur van de omgevingsdienst geeft aan de vertegenwoordigende organen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid, met dien verstande dat:

    • a.

      het bestuur dat het aangaat het meest geëigende middel bepaalt waarmee het de betreffende inlichtingen geeft;

    • b.

      het bestuur ertoe kan besluiten om bijeenkomsten te organiseren waarin aan de vertegenwoordigende organen inlichtingen worden verstrekt, en

    • c.

      het bestuur de leden van het algemeen bestuur, en zo nodig ook de deelnemers, altijd in kennis stelt van de aan de vertegenwoordigende organen gegeven inlichtingen.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of door één of meer leden daarvan worden verlangd, op de binnen die deelnemer gebruikelijke wijze.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 5. De leden van het dagelijks bestuur leggen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk verantwoording af aan het algemeen bestuur voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 6. Het afleggen van verantwoording en het verstrekken van inlichtingen geschiedt met inachtneming van hetgeen hierover in de wet is bepaald.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 18 Voorzitter

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 4. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid van dit bestuur.

  • 5. De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 6. De voorzitter vertegenwoordigt de omgevingsdienst in en buiten rechte.

Hoofdstuk 6 Commissies

Artikel 19 Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen overeenkomstig artikel 52, eerste lid, juncto artikel 24 van de wet commissies van advies instellen.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt, wanneer de vertegenwoordigende organen hiertoe overeenkomstig artikel 52, eerste lid, juncto artikel 24a van de wet verzoeken, een gemeenschappelijke adviescommissie in als bedoeld in artikel 24a van de wet.

Hoofdstuk 7 De secretaris

Artikel 20 Secretaris

  • 1. De directeur van de omgevingsdienst treedt op als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur wijst een ambtenaar van de omgevingsdienst aan als waarnemend secretaris.

  • 2. De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam bij de vervulling van hun taak en heeft in het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur een raadgevende stem.

  • 3. Alle stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede ondertekend.

Hoofdstuk 8 Personeel

Artikel 21 Benoeming

  • 1. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur van de omgevingsdienst.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt de instructie van de directeur vast.

  • 3. De directeur is onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast met de ambtelijke leiding van de omgevingsdienst en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie.

Artikel 22 Personeel

  • 1. Het sluiten van een arbeidsovereenkomst, de schorsing en het ontslag van personeelsleden van de omgevingsdienst geschiedt door het dagelijks bestuur.

  • 2. Op het personeel in dienst van de omgevingsdienst zijn de bepalingen uit de cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties en het Personeelshandboek van toepassing.

Hoofdstuk 9 Financiële bepalingen

Artikel 23 Kosten

  • 1. De kosten van de omgevingsdienst worden gedekt door verrekening per deelnemer op basis van gewerkte uren zoals bepaald in door het algemeen bestuur vast te stellen regels.

  • 2. Tot de kosten van de omgevingsdienst worden, naast de directe uitvoeringskosten, tevens gerekend de overheadkosten en de kapitaalslasten.

  • 3. De tarieven worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast met de indexering zoals vastgesteld in de begroting van het desbetreffende jaar.

Artikel 24 Verschuldigde bijdrage

  • 1. De door de deelnemers op grond van de gemaakte werkafspraken verschuldigde bedragen worden door de omgevingsdienst periodiek gefactureerd en zijn door de deelnemers bij vooruitbetaling verschuldigd.

  • 2. In geval van niet tijdige betaling van de door de deelnemers verschuldigde bedragen, wordt de wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 25 Verrekening

  • 1. De overige uit de regeling voortvloeiende gezamenlijke inkomsten en uitgaven worden met de deelnemers verrekend naar evenredigheid van de bijdrage per deelnemer als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de regeling. De verrekening wordt door het dagelijks bestuur op de eerste vergadering van het jaar vastgesteld aan de hand van de voor dat jaar vastgestelde begroting en rekening van de omgevingsdienst met als peildatum 1 januari van het voorgaande jaar.

  • 2. Het algemeen bestuur bepaalt elk jaar bij het vaststellen van de begroting de bijdrage per deelnemer in de voor het begrotingsjaar geraamde kosten.

Artikel 25a Continuïteit omgevingsdienst

  • 1. Deelnemers dragen zorg voor de continuïteit van de omgevingsdienst en overleggen met de omgevingsdienst als eerste partij omtrent de voorwaarden voor het uitvoeren van de in artikel 4 van de regeling genoemde taken en bevoegdheden.

  • 2. De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 3. Indien aan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de verplichte uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 4. Indien aan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst blijkt dat de provincie weigert de verplichte uitgaven op de begroting te zetten, dan doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet.

Artikel 26 Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt vóór de in artikel 58b van de wet genoemde datum van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting op van inkomsten en uitgaven en legt deze ter besluitvorming voor aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur doet het algemeen bestuur tijdig voorstellen tot wijziging van de begroting toekomen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting, met de daarbij behorende aanbiedingsbrief en toelichting, twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden voor zienswijze toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 4. De vertegenwoordigende organen kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp begrotingswijzigingen twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden voor zienswijze toe aan de vertegenwoordigende organen. Het dagelijks bestuur hoeft dit niet te doen als:

    • a.

      de bijdrage van de individuele deelnemers niet wijzigt; of

    • b.

      het totaal aan (budget)mutaties minder dan 5% van de totale begrotingsomvang (baten) bedraagt; of

    • c.

      de wijziging(en) het totaal van de begrote lasten niet te boven gaan of waar deze de begrote lasten wel te boven gaan er in financiële dekking is voorzien door:

      • i.

        extra opdracht(en) van een individuele deelnemer en bijbehorende financiële dekking; of

      • ii.

        overige taken, zoals wettelijke taken waar extra bijdragen van derden/deelnemers tegenover staan.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 7. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, tweede lid, van de wet genoemde datum van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8. Het bepaalde in het eerste, derde en zevende lid van dit artikel is, met uitzondering van de in de leden 3 en 5 genoemde termijnen, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 27 Jaarrekening

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de rekening van inkomsten en uitgaven vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur biedt daartoe jaarlijks, zo spoedig mogelijk na beëindiging van elk dienstjaar, de rekening van inkomsten en uitgaven aan het algemeen bestuur aan. De directeur doet de rekening van inkomsten en uitgaven aan het dagelijks bestuur toekomen. De aanbieding aan het algemeen bestuur gaat vergezeld van een verantwoording en van een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van de rekening toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de rekening van inkomsten en uitgaven binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, vierde lid, van de wet genoemde datum van het jaar volgende op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 28 Administratie

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de financiële administratie en met betrekking tot het kasbeheer.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een regeling vast omtrent de verzekering van de gelden van de omgevingsdienst tegen benadeling.

Artikel 29 Vaststelling

  • 1. Uiterlijk binnen een maand na de vaststelling van de rekening doet het dagelijks bestuur aan elke deelnemer mededeling van het over het betreffende jaar verschuldigde aandeel.

  • 2. Het exploitatiesaldo van een vastgestelde rekening in een jaar komt ten bate dan wel laste van de deelnemers, tenzij het algemeen bestuur anders besluit. De verdeling is gebaseerd op de inbreng van de deelnemers.

Artikel 30 Jaarverslag

Het dagelijks bestuur draagt elk jaar vóór de in artikel 58, vierde lid, van de wet genoemde datum zorg voor de samenstelling van een verslag met betrekking tot de door de omgevingsdienst over het afgelopen jaar verrichte werkzaamheden. Het algemeen bestuur stelt het verslag vast en draagt zorg voor de toezending aan de deelnemers.

Hoofdstuk 10 Het archief

Artikel 31 Archivering

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de omgevingsdienst, conform een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling.

  • 2. De directeur is belast met het beheer van de niet naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archiefbescheiden.

  • 3. De kosten verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg komen ten laste van de omgevingsdienst.

  • 4. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de organen van de omgevingsdienst wordt door het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de archiefbewaarplaats van de gemeente Leiden.

  • 5. De archivaris van de gemeente Leiden is belast met het toezicht op het beheer van de niet naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archiefbescheiden. De verordening voor archief- en informatiebeheer van de gemeente Leiden is hiertoe van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Bij opheffing van de regeling worden de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Leiden.

Hoofdstuk 11 Geschillenregeling

Artikel 32 Geschillenregeling

  • 1. Geschillen voortvloeiende uit de regeling worden, voordat door de deelnemers van een daarvoor openstaande wettelijke voorziening gebruik wordt gemaakt, door het algemeen bestuur voorgelegd aan een door hem in te stellen geschillencommissie.

  • 2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden en is samengesteld uit:

    • a.

      de voorzitter van de Regionale Commissie Bezwaarschriften van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude en het Bezwarensecretariaat Leidse Regio;

    • b.

      een voorzitter van de Commissie voor de bezwaarschriften van één van de deelnemers die niet bij het geschil betrokken is, en

    • c.

      een door de bij het geschil betrokken deelnemers gezamenlijk aan te wijzen derde.

  • 3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken bestuursorganen en brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan een termijn vaststellen, waarbinnen de geschillencommissie advies moet uitbrengen.

Hoofdstuk 12 Toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 33 Toetreding

  • 1. Toetreding kan op verzoek van de beoogde toekomstige deelnemer plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de wet.

  • 2. Het algemeen bestuur doet daartoe een voorstel en geeft daarin aan of, en zo ja, welke voorwaarden, waaronder financiële, aan de toetreding zijn verbonden.

  • 3. De toetreding gaat in op een in overleg tussen het algemeen bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen tijdstip, dat niet ligt voor het tijdstip dat de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen.

Artikel 34 Uittreding

  • 1. Een college van een deelnemer kan besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de wet.

  • 2. Het college zendt, na toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan, het besluit tot uittreding toe aan het algemeen bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3. De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het college van de uittredende deelnemer te kennen heeft gegeven uit te willen treden.

  • 4. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en kan aan de uittreding voorwaarden verbinden. Het algemeen bestuur legt deze vast in een concept-uittredingsplan, als bedoeld in artikel 34a van de regeling.

  • 5. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 6. Een uittredende deelnemer kan geen recht doen gelden op de overdracht van enig eigendom van de omgevingsdienst.

Artikel 34a Procedure voor vaststelling uittredingsplan

  • 1. Het uittredingsplan bepaalt de berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 2. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 3. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 4. Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur.

  • 5. Ten minste twaalf maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 34b van de regeling en op de jaarrekening van het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 6. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het algemeen bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 34b van de regeling en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 7. Bij de voorbereiding van het concept-uittredingsplan biedt het algemeen bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het algemeen bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen.

Artikel 34b Uittreedsom

  • 1. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 2. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de omgevingsdienst die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 3. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door de omgevingsdienst die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 4. De omgevingsdienst brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom, binnen drie maanden nadat het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom, als bedoeld in artikel 34a lid 6 heeft vastgesteld, tenzij in het uittredingsplan anders is vastgelegd.

  • 5. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 6. De raming en berekening van de kosten voor uittreding worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding, bedoeld in artikel 34 lid 3.

  • 7. De omgevingsdienst is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het dagelijks bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 34c Verplichtingen uittreder

  • 1. De uittredende partij is gehouden zich in te spannen om de formatie van de omgevingsdienst die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende partij overneemt van de omgevingsdienst wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van de omgevingsdienst die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 35 Opheffen

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges.

  • 2. De opheffing wordt van kracht op 1 januari na de datum waarop de besluitvorming zoals bedoeld in het eerste lid is afgerond. Het algemeen bestuur kan een andere datum vaststellen, mits deze niet ligt voor het tijdstip van afronding van de in het eerste lid bedoelde besluitvorming.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de opheffing en stelt hiervoor een liquidatieplan vast. Alvorens dit plan vast te stellen, legt het algemeen bestuur dit voor aan de colleges en vertegenwoordigende organen die daarover hun zienswijzen kenbaar kunnen maken.

  • 4. Uit het plan, zoals bedoeld in het vorige lid, volgt onder meer de verplichting voor elk college om alle rechten en plichten van de omgevingsdienst, op een in het plan te bepalen wijze, te verdelen over de deelnemers.

  • 5. De omgevingsdienst en haar bestuur blijven na het opheffingsbesluit bestaan voor zover dit voor de uitvoering van het liquidatieplan nodig is.

Artikel 36 Wijzigen

  • 1. Een voorstel tot wijziging van de regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur of door een college. In het laatste geval wordt een zodanig voorstel ingediend bij het algemeen bestuur, die dit voorstel eventueel vergezeld van een advies, aan de colleges ter vaststelling aanbiedt.

  • 2. De artikelen 3, 4, 8, 24, 25, 32, leden 1 en 2, 35 en 37 kunnen alleen worden gewijzigd indien alle deelnemers daarmee instemmen.

  • 3. De niet in het tweede lid van dit artikel genoemde artikelen worden gewijzigd indien ten minste twee derde van de colleges een gelijkluidend besluit daartoe genomen hebben en de betreffende vertegenwoordigde organen daarmee ingestemd hebben.

Hoofdstuk 13 Slotbepalingen

Artikel 37 Inwerkingtreding

  • 1. De regeling treedt in werking op 1 juli 2024. Echter, niet eerder dan de dag nadat de regeling bekend is gemaakt overeenkomstig het tweede lid.

  • 2. Het provinciebestuur draagt zorgt voor bekendmaking van de regeling als bedoeld in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder l, in samenhang met artikel 26, eerste en tweede lid, van de wet.

  • 3. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 38 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst West-Holland.

Ondertekening