Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 04-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal, ieder voor zover bevoegd,

overwegende dat:

de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 is gewijzigd ter verbetering van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen;

alle gemeenschappelijke regelingen daarom voor 1 juli 2024 moeten worden aangepast;

de Gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg mee heeft gedaan aan een gezamenlijk traject van 21 Limburgse gemeenschappelijke regelingen om te komen tot gezamenlijke wijzigingen;

in dit traject ook wijzigingen voortvloeiende uit de Aanpassingswet Wnra en de Wet elektronische publicaties zijn voorgesteld;

in samenspraak met de archiefdeskundigen tot een nieuwe archiefbepaling is gekomen, en;

specifiek voor de RUD Zuid-Limburg een aantal aanvullende wijzigingen zijn voorgesteld in verband met de inwerkingtreding van de Wet open overheid, Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur, de Bekendmakingswet en de Omgevingswet;

het in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet voorts wenselijk is om de naam van het openbaar lichaam te wijzigen in Omgevingsdienst Zuid-Limburg;

het tevens wenselijk is om een aantal technische en tekstuele correcties door te voeren in de regeling;

gelet op:

het voorstel van het algemeen bestuur van de RUD Zuid-Limburg van 10 juli 2023;

artikel 51 en 53 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 35 van de Gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg;

de toestemming van provinciale staten van Limburg en de toestemmingen van de raden van Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal,

besluiten:

  • 1.

    tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg, zodat die komt te luiden: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg, door vaststelling van onderstaande integrale tekst:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.1 In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      deelnemers: de aan deze regeling deelnemende bestuursorganen;

    • d.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders die deelnemen aan deze regeling;

    • e.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

    • f.

      de raden: de gemeenteraden van de gemeenten waarvan het college deelneemt aan de regeling;

    • g.

      provinciale staten: provinciale staten van de provincie Limburg;

    • h.

      de minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

    • i.

      omgevingsdienst: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • j.

      de Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • k.

      Werkgebied: het grondgebied van de provincie Limburg;

    • l.

      Seveso-inrichting: inrichting als bedoeld in paragraaf 3.3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • m.

      RIE: Richtlijn Industriële Emissies;

    • n.

      basistakenpakket: taken als bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit.

  • 1.2 Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of de Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 2.1 Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet, genaamd Omgevingsdienst Zuid-Limburg.

  • 2.2 Het openbaar lichaam is gevestigd te Maastricht.

  • 2.3 Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving en advisering in het kader van het omgevingsrecht in het belang van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit in het werkgebied.

HOOFDSTUK 2 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 3 Basistaken

  • 3.1 De omgevingsdienst voert voor alle deelnemers tenminste de taken uit zoals opgenomen in het basistakenpakket.

  • 3.2 Naast de taken op het gebied van vergunningverlening, handhaving en toezicht behoren tot het takenpakket van de omgevingsdienst ook coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 4 Specialistische milieutaken

  • 4.1 In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket kan de omgevingsdienst voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het basistakenpakket, op verzoek van een deelnemer, ook specialistische milieutaken uitvoeren.

  • 4.2 Voor de uitvoering van de specialistische milieutaken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de rechtspersonen waartoe de deelnemers behoren en het openbaar lichaam.

Artikel 5 Andere taken fysieke leefomgeving

  • 5.1 In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket en de specialistische milieutaken kan de omgevingsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het basistakenpakket, op verzoek van een deelnemer en na goedkeuring van het algemeen bestuur, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor de fysieke leefomgeving verrichten.

  • 5.2 Voor de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de rechtspersonen waartoe de deelnemers behoren en het openbaar lichaam.

Artikel 6 Seveso-inrichtingen

  • 6.1 De omgevingsdienst kan op verzoek van bevoegde gezagen en na goedkeuring van het dagelijks bestuur, ook buiten de provincie Limburg taken met betrekking tot Seveso-inrichtingen uitvoeren.

  • 6.2 De omgevingsdienst kan taken die worden uitgevoerd voor bevoegde gezagen, na goedkeuring van het dagelijks bestuur, uitbesteden aan andere omgevingsdiensten die taken met betrekking tot Seveso-inrichtingen coördineren en uitvoeren.

Artikel 7 Werkzaamheden voor derden

  • 7.1 Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 3, 4, 5 en 6 bedoelde taken, kan de omgevingsdienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van zorg voor de omgeving verrichten na goedkeuring van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 3 BESTUURSORGANEN

Artikel 8 Algemeen

Het bestuur heeft geen bevoegdheden overgedragen gekregen van de deelnemers.

Artikel 9 Zienswijzeprocedure

  • 9.1 Het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden onderscheidenlijk provinciale staten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen.

  • 9.2 Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden van de deelnemende gemeenten onderscheidenlijk provinciale staten om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden, provinciale staten inbegrepen, het dagelijks bestuur hierom verzoekt. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden en provinciale staten hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 9.3 Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de raden en provinciale staten twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven zijn, stelt het dagelijks bestuur de raden, provinciale staten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

§ 3.1 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling

  • 10.1 Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als dat er deelnemers zijn.

  • 10.2 Iedere deelnemer wijst uit zijn midden één lid in het algemeen bestuur aan. Ook wijst iedere deelnemer uit zijn midden tenminste één plaatsvervangend lid aan dat het door hen benoemde lid bij diens ontstentenis of verhindering vervangt.

Artikel 11 Zittingsduur

  • 11.1 De (plaatsvervangende) leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar, en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 11.2 Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 11.3. Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst de betreffende deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 11.4 Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 11.5 Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 12 Incompatibiliteiten

  • 12.1 Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met een arbeidsovereenkomst of andere ondergeschiktheidsrelatie met één van de rechtspersonen waartoe de deelnemers behoren of met het openbaar lichaam.

Artikel 13 Bevoegdheden

  • 13.1 Met betrekking tot de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar lichaam berust bij het algemeen bestuur alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen of gedelegeerd.

  • 13.2 Het algemeen bestuur heeft een eigen verordenende bevoegdheid met betrekking tot de vaststelling van de verordeningen ex artikel 216 en 217 van de Provinciewet en andere verordeningen die de bedrijfsvoering van de omgevingsdienst betreffen.

  • 13.3 Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

    • c.

      het aanwijzen van de accountant.

  • 13.4 Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen met inachtname van hetgeen daaromtrent in de Wet is geregeld.

  • 13.5 Een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt niet genomen dan nadat de raden en provinciale staten een ontwerpbesluit is toegezonden en deze in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis te brengen aan het algemeen bestuur.

  • 13.6 Het algemeen bestuur is bevoegd tot het mede treffen van en tot het deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de artikelen 93 en 96 van de Wet. Artikel 95 en 98 van de Wet zijn van overeenkomstige toepassing op deze bevoegdheden.

Artikel 14 Vergaderfrequentie

  • 14.1 Het algemeen bestuur vergadert tenminste het wettelijk voorgeschreven aantal keer. Meerdere vergaderingen kunnen worden ingelast wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, of wanneer tenminste 1/5 van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.

Artikel 15 Besluitvorming

  • 15.1 Een lid van het algemeen bestuur heeft twee of meer stemmen, waarvan het aantal is gerelateerd aan de taken die door de omgevingsdienst voor de afzonderlijke deelnemers worden uitgevoerd, alsmede het financiële belang bij het openbaar lichaam van de deelnemer die door het lid wordt vertegenwoordigd.

  • 15.2 De leden van het algemeen bestuur hebben in de vergadering de volgende stemmen:

    Gemeente Beek: 4

    Gemeente Beekdaelen: 8

    Gemeente Brunssum: 2

    Gemeente Eijsden-Margraten: 2

    Gemeente Gulpen-Wittem: 2

    Gemeente Heerlen: 8

    Gemeente Kerkrade: 4

    Gemeente Landgraaf: 4

    Gemeente Maastricht: 8

    Gemeente Meerssen: 4

    Gemeente Simpelveld: 2

    Gemeente Sittard-Geleen: 8

    Gemeente Stein: 8

    Gemeente Vaals: 2

    Gemeente Valkenburg aan de Geul: 2

    Gemeente Voerendaal: 2

    Provincie Limburg: 30

  • 15.3 Besluitvorming vindt plaats met een meerderheid van stemmen, uitgebracht door tenminste acht deelnemers, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 15.4 Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist terstond het lot.

  • 15.5 Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 16 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 16.1 Het algemeen bestuur verschaft de raden, burgemeester en wethouders, provinciale staten of gedeputeerde staten, binnen een redelijke termijn alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

  • 16.2 Het algemeen bestuur geeft de raden en provinciale staten schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk provinciale staten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 16.3 Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of een of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 16.4 Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 16.5 De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten in het derde en vierde lid moeten voldoen.

  • 16.6 Het derde tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden en provinciale staten respectievelijk een of meer leden daarvan.

§ 3.2 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 17 Samenstelling

  • 17.1 De leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering, waarin het algemeen bestuur in een nieuwe samenstelling bijeenkomt, dan wel in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur, volgend op de beëindiging van het lidmaatschap van één of meer van de leden van het dagelijks bestuur.

  • 17.2 Het algemeen bestuur bewaakt bij de aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur een evenwichtige spreiding over het werkgebied van het openbaar lichaam.

Artikel 18 Zittingsduur

  • 18.1 Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 18.2 De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

  • 18.3 Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

Artikel 19 Bevoegdheden

Naast de bevoegdheden op grond van de Wet is het dagelijks bestuur in ieder geval bevoegd:

  • a.

    het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, waaronder het toezicht op het beheren van de financiën en de eigendommen van het openbaar lichaam;

  • b.

    de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam in te richten en de werkwijze van de ambtelijke organisatie te bepalen en in dat kader instructies uit te vaardigen.

Artikel 20 Werkwijze

  • 20.1 Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 20.2 Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

Artikel 21 Besluitvorming

  • 21.1 De voorzitter en elk lid hebben ieder één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 21.2 De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 21.3 In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 21.4 Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 21.5 Op de vergadering, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 21.6 Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 22 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 22.1 Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 22.2 Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 22.3 Het dagelijks bestuur geeft de raden en provinciale staten schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk provinciale staten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

§ 3.3 DE VOORZITTER

Artikel 23 Aanwijzing en ontslag

  • 23.1 Naast de voorzitter wordt een plaatsvervangend voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen die de voorzitter bij diens ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 23.2 De (plaatsvervangend) voorzitter vervult zijn functie voor de periode die parallel loopt met de zittingsduur van de leden van het algemeen bestuur zoals bepaald in artikel 11, en eindigt met de aanwijzing van een andere (plaatsvervangend) voorzitter door het algemeen bestuur.

  • 23.3 Het algemeen bestuur kan de (plaatsvervangend) voorzitter ontslaan indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Artikel 50 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit zijn artikel 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 24 Ondertekening van stukken

  • 24.1 De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

Artikel 25 Inlichtingenplicht

  • 25.1 De voorzitter geeft de raden en provinciale staten schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk provinciale staten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

HOOFDSTUK 4 COMMISSIES

Artikel 26 Bestuurscommissies

  • 26.1 Het algemeen bestuur kan met het oog op de behartiging van bepaalde belangen commissies instellen als bedoeld in artikel 25 van de Wet.

HOOFDSTUK 5 ORGANISATIEBEPALINGEN

Artikel 27 De directeur

  • 27.1 De omgevingsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de omgevingsdienst.

  • 27.2 Het dagelijks bestuur legt de instructie van de directeur vast in een directiestatuut.

  • 27.3 De directeur van de omgevingsdienst fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 27.4 De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, medeondertekend door de directeur in de hoedanigheid van secretaris.

HOOFDSTUK 6 FINANCIËN

Artikel 28 Algemeen

  • 28.1 Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast inzake het financieel en administratieve beheer van het openbaar lichaam. De artikelen 216 en 217 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Begroting

  • 29.1 Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken ten minste twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden, doch uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de ontwerpbegroting geldt, toe aan de colleges en raden onderscheidenlijk aan gedeputeerde staten en provinciale staten.

  • 29.2 In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 29.3 De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 29.4 De raden en provinciale staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 29.5 Het dagelijks bestuur stelt de raden en provinciale staten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 29.6 Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 29.7 Binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, tweede lid, van de Wet genoemde datum zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 29.8 Nadat de begroting is vastgesteld zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden en provinciale staten, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 29.9 Het bepaalde in het eerste, vierde, vijfde, zevende en achtste lid van dit artikel is, met uitzondering van de in het zevende lid genoemde termijn, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 30 Jaarrekening

  • 30.1 Het dagelijks bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden en provinciale staten.

  • 30.2 Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast op uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop zij betrekking heeft.

  • 30.3 Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voorts aan de raden en provinciale staten.

  • 30.4 Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      ten laste te brengen van deelnemers naar rato van ieders afname (= omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 30.5 Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele te bestemmen voor:

    • a.

      een egalisatiereserve;

    • b.

      een uitkering aan de deelnemers naar rato van ieders afname (= omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 30.6 De deelnemers waarborgen de tijdige en volledige betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van gesloten en af te sluiten kort- en langlopende leningen, leasecontracten en rekeningcourantovereenkomsten.

Artikel 31 Doorberekening van kosten

  • 31.1 Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, gehoord de raden en provinciale staten, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen.

  • 31.2 Deelnemers dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van het openbaar lichaam en het uitoefenen van de hem opgedragen taken op basis van de feitelijke afname van taken.

  • 31.3 Bij de kostentoerekening worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 31.4 Het algemeen bestuur kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de deelnemers.

  • 31.5 In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 31.6 Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van het openbaar lichaam. Het weerstandsvermogen mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een weerstandsvermogen van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd, tenzij een meerderheid van de deelnemers gemotiveerd instemt met een doelreservering van het batig saldo voor het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur stelt een voorstel van de deelnemers hieromtrent vast.

  • 31.7 Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de raden en provinciale staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

  • 31.8 Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het vorige lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelige exploitatiesaldo gedragen op basis van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 32 Archief

  • 32.1 Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam.

  • 32.2 De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 32.3 Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 32.4 Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Historisch Centrum Limburg te Maastricht.

  • 32.5 Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Historisch Centrum Limburg te Maastricht.

  • 32.6 De aangewezen archivaris brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 32.7 Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van het openbaar lichaam.

Artikel 33 Inspraak

  • 33.1 Ingezetenen van de provincie en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de colleges en de raden van de deelnemers onderscheidenlijk bij gedeputeerde staten en provinciale staten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 33.2 In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 33.3. Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden, provinciale staten inbegrepen, het dagelijks bestuur hierom verzoeken.

  • 33.4 Het dagelijks bestuur informeert de deelnemers zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de provincie en de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

HOOFDSTUK 8 TOETREDING, UITTREDING, OPHEFFING EN WIJZIGING

Artikel 34 Toetreding

  • 34.1 Het algemeen bestuur doet naar aanleiding van een verzoek tot toetreding een voorstel omtrent toetreding aan de deelnemers en kan daarbij voorwaarden stellen.

  • 34.2 Toetreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van alle deelnemers.

  • 34.3 De toetreding gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en de nieuwe deelnemer, een en ander met inachtneming van bekendmaking van de benodigde besluiten.

Artikel 35 Uittreding

  • 35.1 Een deelnemer kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de Wet en bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet.

  • 35.2 Een deelnemer zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van twee jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de deelnemers unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen of de wet tot een andere datum dwingt.

  • 35.3 Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 35.4 Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 35.5 Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 36 Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 36.1 Het in artikel 35, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 36.2 Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 36.3 Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.

  • 36.4 De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 35 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 36.5 Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 37 Opheffing en liquidatie

  • 37.1 De regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden onderscheidenlijk provinciale staten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze bij burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten naar voren te brengen.

  • 37.2 Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd.

  • 37.3 Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 37.4 Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 38 Wijziging

  • 38.1 Wijziging van de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van een tweederde meerderheid van de deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de Wet.

  • 38.2 Zowel het dagelijks bestuur als de deelnemers kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 39 Gevallen waarin de regeling niet voorziet

Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

Artikel 40 Duur van de regeling

De regeling is getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 41 Evaluatie

De werking van de regeling zal om de vijf jaar geëvalueerd worden, voor het eerst in 2030. Het dagelijks bestuur zal daartoe een onderzoeksvoorstel en de daarmee gepaard gaande financiële consequenties aan de deelnemers voorleggen.

Artikel 42 Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 42.1 De wettelijk voorgeschreven bekendmaking van deze regeling als bedoeld in artikel 52 jo. artikel 26 van de Wet, geschiedt door gedeputeerde staten.

  • 42.2 Deze regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 42.3 Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 43 Citeerwijze

Deze regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Limburg.

Ondertekening