Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 04-07-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

Intitulé

Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022

Gedeputeerde Staten van Fryslân,

Gelet op artikel 4.5, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022;

Overwegende dat:

  • -

    de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022 (Asv 2022) op 13 juli 2022 door Provinciale Staten is vastgesteld;

  • -

    de Asv 2022 in werking treedt op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip;

  • -

    de op de Asv 2022 gebaseerde Uitvoeringsregeling Asv provincie Fryslân 2022 op 21 mei 2022 is vastgesteld en in werking treedt op de dag dat de Asv 2022 in werking treedt;

  • -

    het wenselijk is dat de Asv 2022 met ingang van 1 juli 2024 in werking treedt;

Besluit:

De Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022 in werking te laten treden met ingang van 1 juli 2024. Voor zover bekendmaking in het Provinciaal Blad na deze datum plaatsvindt, werkt de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022 terug tot en met 1 juli 2024.

Provinciale Staten van Fryslân,

gelet op artikel 145 van de Provinciewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

besluiten de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022 vast te stellen als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

activiteitenplan: overzicht van activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat bij de aanvraag om subsidie wordt gevoegd;

activiteitenverslag: een beschrijving van de aard en omvang van activiteiten waarvoor subsidie werd verkregen en een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen;

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

boekjaarsubsidie: subsidie aan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die, met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onderdeel c van de Awb wordt verstrekt;

financieel verslag: een overzicht van de aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten;

penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen persoon of organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband en ten behoeve van het samenwerkingsverband optreedt als aanvrager en subsidieontvanger;

samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste 2 niet in een groep verbonden deelnemers, ten behoeve van de gezamenlijke uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

VWEU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies, tenzij door Provinciale Staten bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 1.3 Bevoegdheid

  • 1. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd te besluiten op subsidieverstrekking.

  • 2. Subsidies worden uitsluitend verstrekt indien deze passen binnen het provinciaal beleid en de door Provinciale Staten vastgestelde begroting en de daaraan gerelateerde meerjarenbegroting.

  • 3. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd nadere regels te stellen over subsidieverstrekking.

Artikel 1.4 Toezicht en handhaving

Gedeputeerde Staten voeren een actief en consistent toezicht- en handhavingsbeleid.

Artikel 1.5 Periodiek verslag

In afwijking van artikel 4.24 van de Awb wordt ten minste eenmaal in de vier jaar voor Provinciale Staten een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies die zijn verstrekt.

Artikel 1.6 Formulieren en modellen

Ten behoeve van de subsidieverstrekking kunnen Gedeputeerde Staten formulieren en modellen vaststellen, waarvan het gebruik verplicht is voorgeschreven. Een aanvraag gaat vergezeld van de in de formulieren en modellen genoemde bijlagen.

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

Paragraaf 2.1 De aanvraag om subsidie

Artikel 2.1 Gegevens bij aanvraag

Indien geen aanvraagformulier als bedoeld in artikel 1.6 is vastgesteld, worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens overgelegd:

  • a.

    een activiteitenplan; en

  • b.

    een begroting van kosten en opbrengsten, voorzien van een toelichting.

Artikel 2.2 Penvoerder bij samenwerkingsverband

Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient de penvoerder van het samenwerkingsverband de aanvraag in. Bij de aanvraag wordt een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat de aanvrager door de deelnemers is aangewezen als penvoerder en waarin ten minste is opgenomen de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen. Uit de aanvraag moet genoegzaam blijken welke activiteiten door elk van de deelnemers wordt uitgevoerd.

Paragraaf 2.2 De beslissing op een aanvraag

Artikel 2.3 Beslistermijnen

  • 1. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de beslistermijn:

    • a.

      22 weken indien:

      1° sprake is van cofinanciering in het kader van een door de Raad van

      Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de

      Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd

      programma;

      2° over de aanvraag een extern advies wordt ingewonnen; of

      3° een nader onderzoek is ingesteld.

    • b.

      40 weken indien de verlening mede afhankelijk is van het oordeel van een internationale beoordelingscommissie of van internationale peerreviews.

Artikel 2.4 Algemene weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb weigeren Gedeputeerde Staten in elk geval een subsidie voor zover:

  • a.

    er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang, de goede zeden of de openbare orde;

  • b.

    de activiteiten van de aanvragen niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de provincie Fryslân, niet ten goede komen aan de ingezetenen van de provincie Fryslân of niet op andere wijze het belang van de provincie Fryslân dient;

  • c.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat volgende op een eerdere beschikking van de Europese Commissie, waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • e.

    de kosten van de activiteit niet in een redelijke verhouding staan tot het te bereiken resultaat; of

  • f.

    er een gegronde reden bestaat dat de activiteit in financiële, organisatorische of technische zin niet haalbaar is.

Paragraaf 2.3 Arrangementen

Artikel 2.5 Subsidiearrangementen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie tot € 25.000,= in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, dat in nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid, wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie van € 25.000,= tot € 125.000,= in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie- eenheid, dat in nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid wordt vastgelegd of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 3. Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie vanaf € 125.000,= op basis van de werkelijke kosten en opbrengsten van de activiteiten waarvoor zij is verleend, tenzij in nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid, of bij de subsidieverleningsbeschikking anders is bepaald.

Paragraaf 2.4 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 2.6 Melding bij de Europese Commissie

Indien de subsidieverstrekking naar het oordeel van Gedeputeerde Staten valt onder de omschrijving van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het VWEU en een melding plaatsvindt op grond van artikel 108 van het VWEU, wordt de subsidie uitsluitend verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie hieraan haar goedkeuring verleent.

Artikel 2.7 Meldings- en mededelingsplicht

De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten:

  • a.

    zodra aannemelijk is dat de activiteit waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of dat niet of niet geheel aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • b.

    van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot surseance van betaling, tot faillietverklaring, het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon of van andere omstandigheden die voor de subsidieverlening van belang kunnen zijn.

  • c.

    indien na het indienen van de subsidieaanvraag voor dezelfde activiteit subsidie wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan of de Europese Commissie.

  • d.

    in geval verantwoording plaatsvindt op basis van werkelijke kosten en opbrengsten en er aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke kosten en opbrengsten en de begrote kosten en opbrengsten onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 2.8 Verplichting communicatie

Gedeputeerde Staten kunnen aan de subsidie-ontvanger de verplichting opleggen dat de communicatie in verband met de gesubsidieerde activiteit in ieder geval in het Fries, het Nederlands of in één van de gebezigde streektalen plaatsvindt.

Artikel 2.9 Verplicht aantonen uitvoeren activiteit

Onverminderd het bepaalde in artikel 3.3 wordt, bij het verstrekken van een subsidie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, aan de subsidie- ontvanger in elk geval de verplichting opgelegd om desgevraagd op een door Gedeputeerde Staten van tevoren in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 2.10 Administratieve verplichtingen

  • 1. Bij een subsidie tot € 125.000,= wordt aan de subsidie-ontvanger geen verplichting opgelegd met betrekking tot:

    • a.

      de administratie van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten, als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb, en

    • b.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichtte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder f, van de Awb.

  • 2. Indien de subsidie-ontvanger een verplichting is opgelegd met betrekking tot de administratie van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang kunnen zijnde rechten en verplichtingen alsmede de kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. De subsidieontvanger bewaart de in het tweede lid genoemde gegevens ten minste 3 jaar na de vaststelling van de subsidie, tenzij door Gedeputeerde Staten anders is bepaald.

  • 4. Onderdeel a van het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van artikel 3.3 een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten wordt gevraagd.

Artikel 2.11 Medewerking controle

De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan, door of vanwege Gedeputeerde Staten gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht. Hij verleent daartoe inzage in zijn administratie en verstrekt de inlichtingen en bescheiden die voor de beoordeling van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.

Artikel 2.12 Voortgangsrapportages

  • 1. Aan een subsidie lager dan € 25.000,= wordt geen verplichting verbonden tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag.

  • 2. Aan het verstrekken van een subsidie vanaf € 25.000,= kunnen Gedeputeerde Staten, indien de periode van uitvoering van de activiteiten meer dan 12 aaneengesloten maanden bedraagt, de verplichting opleggen dat één keer per periode van 12 maanden een tussentijds voorgangsverslag wordt overgelegd.

  • 3. Aan een subsidie boven het op basis van het Besluit Begroten en Verantwoorden vastgestelde drempelbedrag wordt de verplichting verbonden dat jaarlijks een inhoudelijk voortgangsverslag wordt overgelegd.

Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling

Paragraaf 3.1 Verantwoording van subsidies

Artikel 3.1 Verantwoording van subsidies tot € 25.000,=

  • 1. Bij een subsidie tot € 25.000,= wordt:

    • a.

      de subsidie vastgesteld zonder dat aan de beschikking tot subsidievaststelling een beschikking tot subsidieverlening voorafgaat, of

    • b.

      een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de termijn waarbinnen de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld, of

    • c.

      indien toepassing is gegeven aan artikel 3.3 vastgesteld op basis van een aanvraag om vaststelling van de subsidie.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het beleid als bedoeld in artikel 1.4 besluiten dat het eerste lid ook van toepassing is op subsidies van € 25.000,= of meer.

Artikel 3.2 Verantwoorden van subsidies van € 25.000,= tot € 125.000,=

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.3 wordt bij een subsidie van € 25.000,= tot € 125.000,= bij de aanvraag tot vaststelling een activiteitenverslag overgelegd, waaruit blijkt dat de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening is verricht en aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening of in de nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid, bepalen dat de subsidie-ontvanger op een andere wijze aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het beleid als bedoeld in artikel 1.4 besluiten dat het eerste lid ook van toepassing is op subsidies van € 125.000,= of meer.

Artikel 3.3 Verklaring inzake werkelijke kosten

Gedeputeerde Staten kunnen bij het verstrekken van boekjaarsubsidies of indien bij overige subsidieverstrekking tot € 125.000,= de begrote kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten naar hun oordeel onvoldoende onderbouwd kunnen worden of indien deze in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, of indien dit in verband met doelmatigheidscontrole gewenst is, in de subsidieverleningsbeschikking bepalen dat de subsidie-ontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aantoont wat de hoogte van de gemaakte kosten en opbrengsten is en dat de activiteiten zijn verricht.

Artikel 3.4 Verantwoording van subsidies vanaf € 125.000,=

  • 1.

    Bij een subsidie vanaf € 125.000,= wordt bij de aanvraag tot vaststelling overlegd:

    • a.

      een activiteitenverslag waaruit blijkt dat de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening is verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een financieel verslag, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • een opgave van het bedrag van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten;

      • een opgave van het bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, met inbegrip van bijdragen van derden, en een opgave van het bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage.

    • c.

      het onder a bedoelde activiteitenverslag en onder b bedoelde financiële verslag

      worden op dezelfde wijze gerubriceerd als het activiteitenplan en de begroting die

      bij de aanvraag om subsidie zijn gevoegd en zijn voorzien van een toelichting op

      afwijkingen ten opzichte van dit activiteitenplan en deze begroting.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen in de nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid of in de beschikking tot subsidieverlening afwijken van het eerste lid.

Artikel 3.5 Controleverklaring van het financiële verslag

  • 1. De aanvrager is verplicht het financieel verslag te onderwerpen aan een onderzoek van een registeraccountant of een Accountant- Administratieconsulent ten aanzien van wie in het accountantregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel i van de Wet op het accountantsberoep. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring van de onderzoeker die ten minste bevat:

    • a.

      een vermelding op welk project het onderzoek betrekking had en welke wettelijke voorschriften en verplichtingen op dat project , in het bijzonder op de verstrekte subsidie voor dat project, toepasselijk waren;

    • b.

      een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek, waarin ten minste wordt vermeld welke richtlijnen voor het onderzoek in acht zijn genomen;

    • c.

      een vermelding van de gebleken tekortkomingen naar aanleiding van het onderzoek;

    • d.

      een oordeel van de verenigbaarheid van het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a met de projectadministratie.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6 is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in de nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid of in de beschikking tot subsidieverlening afwijken van het eerste lid.

Artikel 3.6 Boekjaarsubsidies vanaf € 125.000,= en jaarrekening

Bij de subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat een subsidie-ontvanger van een boekjaarsubsidie vanaf € 125.000,= bij zijn verzoek tot vaststelling, in plaats van of naast het financieel verslag, een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt.

Paragraaf 3.2 Beslissing omtrent subsidievaststelling

Artikel 3.7 Beslistermijn Gedeputeerde Staten

  • 1. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Subsidies die ambtshalve worden vastgesteld worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld binnen 22 weken na de datum waarop de activiteit moet zijn verricht.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt binnen 30 dagen na de subsidievaststelling betaald.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Afwijkingsmogelijkheid

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de bepalingen gesteld bij deze verordening:

    • a.

      bij het vaststellen van nadere regels als bedoeld in artikel 1.3, derde lid, indien

      deze ten behoeve van de uniformiteit zijn opgesteld in samenwerking met een

      ander bestuursorgaan;

    • b.

      indien subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere

      bestuursorganen subsidie wordt verstrekt;

    • c.

      bij de verstrekking van subsidies uit gelden, die door het Rijk aan de provincie

      beschikbaar zijn gesteld voor specifiek aangewezen activiteiten;

    • d.

      voor zover dit voor subsidieverstrekking noodzakelijk is gelet op:

      1° een wet of daarop gebaseerde regeling;

      2° Europeesrechtelijke bepalingen ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun; of

      3° bepalingen inzake Europese cofinanciering.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen deze verordening buiten toepassing laten bij het vestigen van enige aanspraak op financiële middelen op basis van een wettelijk voorschrift, dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 4.3 Toezichthouders

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de bij of krachtens deze verordening gestelde regels.

  • 2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden die zijn vermeld in artikel 5:19 van de Awb.

Artikel 4.4 Overgangsrecht

  • 1. De Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013 wordt ingetrokken.

  • 2. De Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013 blijft van kracht ten aanzien van:

    • a.

      subsidieaanvragen die voor de datum van de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend;

    • b.

      subsidieaanvragen waarop een subsidieregeling van toepassing is waarvan de openstelling vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is aangevangen.

Artikel 4.5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten op 25 juni 2024 te Leeuwarden,

Drs. A.A.M. Brok,

voorzitter

Drs. Ing. J.J. Algra ,

secretaris

Toelichting bij de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022

I. Algemene toelichting

Kaderstelling door Provinciale Staten

Provinciale Staten stellen als hoogste bestuursorgaan binnen de provincie beleidsmatige en budgettaire kaders. Gedeputeerde staten zijn binnen die kaders belast met het realiseren van beleidsdoelen. Eén van de beleidsinstrumenten om hier invulling aan te geven is het verstrekken van subsidie. Via een financiële prikkel wordt gestimuleerd dat activiteiten worden uitgevoerd, waarmee beleidsdoelen van de overheid worden gerealiseerd.

De spelregels voor subsidieverstrekking vinden we in de eerste plaats in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De subsidietitel van de Awb vorm het hart van het subsidierecht. De Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2022 (hierna Asv 2022) is een nadere uitwerking hiervan.

De Asv 2022 volgt de systematiek waarbij Provinciale Staten kaders stellen en Gedeputeerde Staten uitvoering geven aan de subsidieverstrekking. Zo worden met de door Provinciale Staten vastgestelde Asv 2022 de buitengrenzen van subsidieverstrekking bepaald. Kern hiervan is subsidie alleen wordt verstrekt als dit past binnen de door Provinciale Staten vastgestelde beleidsbegroting. Daarmee wordt recht gedaan aan het budgetrecht van de staten, waarbij de middelen moeten worden aangewend voor de realisatie van provinciaal beleid. Ook worden met het vaststellen van de Asv 2022 enkele belangrijke uitgangspunten omtrent subsidieverstrekking bepaald.

Wettelijke grondslag

De Awb hanteert als uitgangspunt dat er voor het verstrekken van een subsidie een wettelijke grondslag moet zijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan het legaliteitsbeginsel, dat kortgezegd inhoudt dat overheidsoptreden waarmee rechten en plichten in het leven worden geroepen moet berusten op een wettelijke grondslag. In het verlengde hiervan ligt het rechtszekerheidsbeginsel, dat verlangt dat die rechten en plichten voldoende duidelijk en kenbaar zijn.

In de Asv 2022 wordt aan Gedeputeerde Staten regelgevende bevoegdheid overgedragen. Op grond hiervan kan het college ten behoeve van de subsidieverstrekking een specifieke wettelijke grondslag creëren, die is voldoende is toegesneden op de te subsidiëren activiteit(en). Een subsidieregeling concretiseert als het ware de te bereiken beleidsdoelen er kan maatwerk worden geleverd.

Uitzonderingen op het vereiste van een wettelijke grondslag

Op het vereiste dat voor subsidieverstrekking een wettelijke grondslag kent de Awb een aantal uitzonderingen, deze staan aangegeven in het derde lid van artikel 4:23 van de Awb. Het gaat dan om de volgende uitzonderingen:

a. Spoedeisende subsidieverstrekking

Het gaat hier om subsidieverstrekking waarbij niet gewacht kan worden op de totstandkoming van een wettelijk voorschrift. Dat wettelijk voorschrift moet er wel komen, maar bij het verstrekken van de subsidie mag hierop vooruitgelopen worden. Het wettelijk voorschrift moet binnen een jaar tot stand zijn gekomen.

   

b. Europees subsidieprogramma

Er is geen wettelijk voorschrift nodig indien de subsidie is gebaseerd op een Europees subsidieprogramma. Het moet dan gaan om een programma waarin de voorwaarden waaronder subsidie kan worden verstrekt zodanig zijn uitgewerkt dat een nationale wettelijke regeling slechts een doublure zou zijn.

  

c. Begrotingssubsidies

Een wettelijk voorschrift is niet nodig wanneer de begroting van het bestuursorgaan dat de subsidie verstrekt zowel de ontvanger van de subsidie als het maximale bedrag van de subsidie vermeldt. Voorbeeld hiervan in Fryslân zijn de zogenoemde boekjaarsubsidies. De instellingen en organisaties zijn in de begroting opgenomen en ook is bepaald wat het maximale subsidiebedrag is.

d. Incidentele subsidies

Een subsidie is incidenteel wanneer er geen wettelijk voorschrift, beleidsregel of vaste bestuurspraktijk is omtrent het verstrekken van subsidie voor de gesubsidieerde activiteit. Uit de toelichting bij de Awb blijkt verder dat het veelal gaat om subsidies met een beperkt aantal ontvangers voor min of meer eenmalige activiteiten en dat de subsidie voor ten hoogste vier jaar wordt verstrekt.

Hoewel dus voor een aantal subsidies niet het vereiste van een wettelijke grondslag geldt, gelden de bepalingen uit de Asv 2022 wel voor dergelijke subsidies. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 1.2, waarin het toepassingsbereik van de Asv 2022 is bepaald. Met deze bepaling is aldus zeker gesteld dat Provinciale Staten ook voor ‘buitenwettelijke’ subsidieverstrekking de beleids- en budgettaire kaders stellen.

Wat is een subsidie?

De Awb kent een zogenoemd materieel subsidiebegrip. Dat betekent dat alle financiële verstrekkingen die onder de begripsbepaling vallen in juridische zin een subsidie zijn, dat geldt ook als deze verstrekking anders wordt genoemd, bijvoorbeeld tegemoetkoming, vergoeding, compensatie, investering of bijdrage. Voor Europese subsidies geldt dat het Unierecht eigen definities kent van begrippen die samenhangen met subsidieverstrekking. Die wijken soms af van de definities die in de Awb met betrekking tot subsidies zijn opgenomen.

Onder subsidie wordt verstaan de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

In de definitie van subsidie zijn verschillende elementen te onderscheiden.

Allereerst moet er sprake zijn van een aanspraak op financiële middelen. Dat wil niet zeggen dan in alle gevallen sprake moet zijn van het geven van een geldbedrag, een subsidie à fonds perdu dus. Ook een garantstelling en een geldlening of te wel een krediet vallen onder het subsidiebegrip. Overheidsgaranties en -leningen zijn beleidsinstrumenten die publiekrechtelijk horen te worden genormeerd, daarom vallen ze onder het subsidiebegrip.

De subsidie wordt verstrekt door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 Awb. Daarbij gaat het natuurlijk in eerste instantie om de zogenoemde a-bestuursorganen zoals Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten. Maar ook privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen onder omstandigheden als bestuursorgaan worden aangemerkt, namelijk indien en voor zover ze met enig openbaar gezag zijn bekleed. Deze laatste categorie is lastiger te herkennen, want wanneer is sprake van met openbaar gezag bekleed. Daarvoor wordt getoetst aan het in jurisprudentie uitgewerkte inhoudelijke- en financiële criterium. Bij het inhoudelijke criterium wordt gekeken of de privaatrechtelijke rechtspersoon bij de subsidieverstrekking is gebonden aan een kader en in hoeverre daarbinnen nog ruimte is voor eigen criteria. Bij het financiële kader wordt gekeken naar de oorsprong van de financiële middelen, komt dat uit belastinggeld dan wordt al snel aangenomen dat aan het financiële criterium is voldaan.

De subsidie wordt verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten, daaruit kan al worden afgeleid dat een subsidie een stimulerend karakter heeft. De subsidie wordt verstrekt voor een bepaald doel en mag uitsluitend voor dat doel gebruikt worden. Het gaat dan om wenselijk geachte activiteiten. Overigens kan een subsidie ook worden verleend om juist iets niet te doen, dus om juist een activiteit achterwege te laten. Voorbeelden hiervan zijn het braak laten liggen van een stuk land of de beëindiging van landbouwbedrijven.

Ten slotte moet het niet gaan om betaling voor geleverde goederen of diensten. Commerciële transacties vallen dus niet onder het subsidiebegrip. Tegenover de verstrekking van financiële middelen staat dan een reële economische tegenprestatie. Het onderscheid tussen commerciële transactie en subsidie is in de praktijk soms lastig te maken. Wanneer is sprake van een reële tegenprestatie? Soms is er geen sprake van een goed werkende markt, waardoor een marktprijs lastig te bepalen is. In ieder individueel geval zal de afweging moeten worden gemaakt.

In artikel 4.21 van de Awb is bepaald dat op een aantal financiële verstrekkingen die wel onder het subsidiebegrip vallen de subsidietitel niet van toepassing is. Het gaat dan om belastingen, premies sociale verzekeringen, bijdrage op grond van de zorgverzekeringswet en wanneer de subsidie uitsluitend aan publiekrechtelijke rechtspersonen, dus overheden, kan worden verstrekt. De subsidietitel is uitdrukkelijk wel van toepassing verklaard op bekostiging van het onderwijs. De Asv 2022 is niet van toepassing op financiële aanspraken door rechtspersonen die bij publiek recht zijn ingesteld. Dat betekent in concreto dat gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en waterschappen niet onder de werking van de Asv 2022 vallen, ten minste wanneer het gaat om subsidies waarop uitsluitend deze organisaties een beroep kunnen doen. Wanneer sprake is van een subsidieregeling waarop naast publiekrechtelijke rechtspersonen ook burgers of andere rechtspersonen een beroep kunnen doen dan geldt gewoon de Asv 2022.

Soorten subsidies

Binnen het subsidierecht worden in de praktijk verschillende soorten subsidies onderscheiden. De juridische betekenis van dit onderscheid is maar beperkt. De Awb hanteert immers een materieel subsidiebegrip, alle financiële verstrekkingen die onder de definitie vallen zijn een subsidie. In de Asv 2022 wordt geen onderscheid gemaakt in verschillende subsidies. Alleen in artikel 3.6 is een specifieke bepaling opgenomen voor boekjaarsubsidies.

Een boekjaarsubsidie is een subsidie die in de praktijk aan organisaties en instellingen wordt verstrekt die met naam in de begroting zijn genoemd en waarbij ook het maximum subsidiebedrag is opgenomen. Het zijn dus begrotingssubsidies. In Fryslân geldt dat de boekjaarsubsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal vier aaneengesloten kalender- of schooljaren. Het gaat hier dus om subsidie die voor een bepaald tijdvak wordt verleend, waarbij een tijdvak overeenkomt met één of meer boekjaren van de organisatie of instelling. Boekjaarsubsidies zijn met name gericht op het in stand houden van instellingen en organisaties, dit betekent dat vaak sprake is van een exploitatiesubsidie. Omdat de boekjaarsubsidie wordt verstrekt voor voortdurende activiteiten is deze minder geschikt voor projecten.

Arrangementen

Voor de Asv 2022 vormen verantwoord vertrouwen, risicoacceptatie en proportionaliteit de basis. Dat is vertaald in een drietal subsidie-arrangementen, die zijn ingedeeld op basis van de hoogte van het subsidiebedrag en worden in artikel 2.5 van de Asv 2022 genoemd. De volgende arrangementen worden onderscheiden:

  • Arrangement 1 subsidies tot € 25.000,=

  • Arrangement 2 subsidies van € 25.000,= tot € 125.000,=

  • Arrangement 3 subsidie vanaf € 125.000,=

Bij de artikelsgewijze toelichtingen worden de arrangementen en hoe de uitvoering en verantwoording werkt verder toegelicht.

Eén van de pijlers is verantwoord vertrouwen. Dat betekent dat er bij kleine subsidiebedragen een meer op vertrouwen gebaseerde risicogerichte aanpak gehanteerd wordt. Er wordt van uitgegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Dat betekent onder meer dat er bij een subsidie met een laag subsidiebedrag met weinig risico niet standaard om een verantwoording zal worden gevraagd. Controle na vaststelling is mogelijk en kan in situaties zoals beschreven in artikel 4:49 Awb tot terugvordering leiden.

Proportionaliteit betekent dat hoe lager het subsidiebedrag is, hoe eenvoudiger de aanvraagprocedure en de verantwoording is ingericht. Hoe hoger het subsidiebedrag, hoe meer eisen aan de verantwoording worden gesteld.

Risicoacceptatie houdt in dat geaccepteerd wordt dat het werken vanuit vertrouwen een zeker risico met zich meebrengt dat de prestatie niet of niet geheel wordt uitgevoerd, niet of niet geheel aan de subsidie verbonden verplichtingen wordt voldaan of dat de kosten lager uitvallen dan was begroot. Om op verantwoorde wijze een deel van deze sturing los te kunnen laten, moet aan randvoorwaarden worden voldaan om misbruik te voorkomen. Deze randvoorwaarden worden verankerd in beleid om misbruik te voorkomen waar risicomanagement, strikte handhaving en registratie van misbruik onderdeel van uitmaken.

Risicomanagement

Risicomanagement houdt in dat mogelijke risico’s voorafgaand aan de subsidieverlening in beeld worden gebracht goed worden afgewogen en dat er op adequate wijze op de risico’s wordt geanticipeerd. Bij de risicoanalyse kunnen onder meer het type regeling, de aard van de te subsidiëren activiteiten, de mate van onderbouwing van het gevraagde subsidiebedrag en de hoogte van het subsidiebedrag in beschouwing worden genomen.

Doordat er meer wordt uitgegaan van vertrouwen is het van belang dat er voldoende checks and balances in het systeem worden ingebouwd om te borgen dat deze aanpak niet leidt tot misbruik. Zo is controle tot drie jaar na de vaststelling mogelijk. Meer vertrouwen gaat ook hand in hand met een strikte handhaving. Wanneer blijkt dat het vertrouwen is beschaamd kan dat in situaties zoals beschreven in artikel 4:49 Awb tot terugvordering leiden (inclusief wettelijke rente). Ook kan er een boete worden opgelegd bij het schenden van de meldingsplicht.

Door op deze manier invulling te geven aan het principe vertrouwen worden goedwillende bedrijven, instellingen en burgers minimaal belast.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2

In dit artikel is het toepassingsbereik van de Asv 2022 bepaald. Alle subsidies die door Gedeputeerde Staten worden verstrekt vallen eronder. Dus ook de zogenoemde buitenwettelijke subsidies die in artikel 4.23, derde lid van de Awb worden genoemd.

Artikel 1.3

In het eerste lid wordt de bevoegdheid om subsidie te verstrekken aan Gedeputeerde Staten gegeven. Dit is hiermee het bestuursorgaan dat bij de provincie Fryslân de subsidies verstrekt. In het tweede lid geven Provinciale Staten een kader aan de bevoegdheid om subsidies te verstrekken mee, dat mag uitsluitend wanneer subsidie past binnen de door Provinciale Staten vastgestelde begroting en de daaraan gerelateerde meerjarenbegroting en wanneer het past binnen het provinciale beleid.

In het derde lid wordt de bevoegdheid om nadere regels te stellen over het verstrekken van subsidies gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Op grond van deze delegatiebepaling hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om voor verschillende onderwerpen subsidieregelingen vast te stellen. De Asv 2022 geeft de kaders waarbinnen deze uitvoeringsregels moeten worden vastgesteld. Met het vaststellen van een subsidieregeling wordt voldaan aan het beginsel uit artikel 4.23, eerste lid van de Awb, waarin wordt gesteld dat een subsidie moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag. In het derde lid van artikel 4:23 Awb zijn weer uitzonderingen gemaakt op de eis van de wettelijke grondslag. In die gevallen mag ook subsidie worden verstrekt zonder dat een subsidieregeling is vastgesteld. Algemeen uitgangspunt is dat Gedeputeerde Staten in de subsidieregelingen de gebruikelijke zaken regelen. Daarbij moet gedacht worden aan: subsidiabele activiteiten, subsidiabele kosten, de eisen aan de aanvraag, een verdeelsystematiek en de criteria hierbij, aanvullende weigeringsgronden, hoe omgegaan wordt met voorschotten, eventueel het vaststellen van een subsidieplafond en hoe wordt omgegaan met aanvragen die door of namens een samenwerkingsverband worden ingediend. Het is aan Gedeputeerde Staten om te beoordelen op welke wijze een subsidieregeling moet worden ingevuld. Die invulling kan steeds verschillend zijn.

Artikel 1.4

Met het vaststellen van de Asv 2013 en ook met het vaststellen van de Asv 2022 wordt aangesloten bij het Rijkssubsidiekader. Dat wordt het meest zichtbaar door het werken met de drie subsidiearrangementen die in artikel 2.5 zijn opgenomen. Belangrijk uitgangspunt is vertrouwen. De subsidieontvangers worden niet meer in alle gevallen geconfronteerd met verantwoordingsverplichtingen, rapportages en controles. Daarbij accepteert de provincie een bepaald risico, immers niet altijd zal aan alle verplichtingen worden voldaan. Maar misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie moet wel worden tegengegaan. Gedeputeerde Staten hebben de opdracht om een actief en consistent toezichts- en handhavingsbeleid te voeren teneinde misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies op te sporen en te voorkomen. Dat toezicht- en handhavingsbeleid ligt vast in een beleidsregel.

Artikel 1.5

In artikel 4.24 van de Awb is een bepaling opgenomen op basis waarvan eens in de vijf jaar voor de subsidie die op een wettelijke grondslag berust een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Bij wettelijk voorschrift kan van deze bepaling worden afgeweken. Het gaat dus om een evaluatieplicht voor wettelijke subsidies. De buitenwettelijke subsidies uit artikel 4.23, derde lid van de Awb vallen niet onder deze evaluatieplicht. Het gaat dan om spoedeisende subsidies, Europese subsidies, begrotingssubsidies en incidentele subsidies. Overigens geldt voor spoedeisende - en incidentele subsidies wel een plicht tot verslaglegging. Die verplichting staat in artikel 4.23, vierde lid van de Awb.

De evaluatiebepaling in de Awb is ingegeven doordat van verschillende zijden aandacht is gevraagd voor het belang van periodieke evaluatie van beleid en regelgeving op het terrein van subsidies. Rekenkamers doen regelmatig onderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van subsidies. De mogelijkheid om bij wettelijke voorschrift helemaal af te zien van een evaluatieverslag is bedoeld voor bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer de kosten van evaluatie niet in verhouding staan tot het totale budget van een subsidieregeling.

De vorm en inhoud van het evaluatieverslag zijn vormvrij. Er kan een apart verslag worden gemaakt of een toelichting worden gegeven bij de begroting, maar ook andere vormen zijn mogelijk, bijvoorbeeld bij de evaluatie van een subsidieregeling. In het verslag moet adequaat inzicht worden gegeven in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie, daarbij is het zeker niet de bedoeling dat een uitvoerig en kostbaar wettenschappelijk onderzoek wordt gedaan.

In artikel 1.5 Asv 2022 wordt ten opzichte van artikel 4.24 van de Awb een afwijking van de termijn geregeld. De rapportage moet eens in de vier jaar worden gepubliceerd in plaats van eens in de vijf jaar zoals in de Awb is bepaald.

Artikel 1.6

Dit artikel geeft de bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten om voor de uitvoering modellen en formulieren vast te stellen en ook voor te schrijven dat deze modellen en formulieren verplicht moeten worden gebruikt. In de praktijk wordt al veel gewerkt met verplichte aanvraagformulieren. Deze aanvraagformulieren geven precies aan welke gegevens de subsidie-aanvrager aan moet dragen voor een volledige en goede subsidieaanvraag. Ook voor de aanvraag om de vaststelling van een subsidie kan een formulier worden vastgesteld. Gedeputeerde Staten krijgen in artikel 1.6 een bevoegdheid die ze zelf in de praktijk in kunnen vullen. Naast formulieren kunnen ook modellen worden vastgesteld. Dat kan bijvoorbeeld voor de opzet van het financieel verslag of voor de verklaring van daadwerkelijke kosten. Het is voor de subsidie-aanvrager prettig om duidelijk te hebben wat precies wordt verwacht en het is ook bevorderlijk voor een efficiënte afhandeling van de subsidieverstrekking. Hierbij moet wel zoveel mogelijk worden aangesloten bij de wijze waarop de subsidie-ontvanger voor andere zaken dan subsidies verantwoording af moet leggen. Het verplichte gebruik van formulieren en modellen kan worden opgenomen in de verschillende subsidieregelingen. Wanneer het gebruik van formulieren en modellen verplicht is voorgeschreven moeten de in die formulieren en modellen genoemde bijlagen bij de aanvraag worden gevoegd. Gebeurt dat niet dan kan dat een reden zijn om de aanvraag buiten behandeling te laten. Artikel 4.5, onder c van de Awb biedt hiervoor de mogelijkheid.

Artikel 2.1

In de meeste gevallen zal door Gedeputeerde Staten voor het aanvragen van een subsidie een aanvraagformulier worden vastgesteld. Voor die gevallen waarin dit niet gebeurt is in artikel 2.1 een zogenoemde vangnetbepaling opgenomen. De aanvrager moet, wanneer er geen verplicht aanvraagformulier is vastgesteld in ieder geval een activiteitenplan en een begroting van kosten en opbrengsten met een toelichting bij de aanvraag om subsidie voegen.

Artikel 2.2

Het komt vaak voor dat een project wordt uitgevoerd door samenwerkende partijen. Er zijn meerdere mogelijkheden om de subsidierelatie met het samenwerkingsverband in te richten. Elk van die partijen kan op zich als subsidieaanvrager en subsidieontvanger optreden voor die activiteiten die door de betreffende partijen worden uitgevoerd. Het is evenzeer mogelijk dat één van de partijen ten behoeve van het samenwerkingsverband de rol van subsidieaanvrager en subsidieontvanger op zich neemt.

In de Algemene subsidieverordening is gekozen voor deze laatste variant: de zgn. enkelvoudige netwerksubsidie. Deze subsidie wordt verstrekt aan een enkele subsidieontvanger, met de bedoeling dat het gesubsidieerde project in samenwerking met meerdere (rechts)personen wordt uitgevoerd. De overige deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn zelf dus geen subsidieontvanger, maar worden wel geacht een feitelijke bijdrage leveren aan het gesubsidieerde project. De middelen hiervoor worden door de penvoerder als subsidieontvanger aan hen ‘doorbetaald’.

De penvoerder, die ten behoeve van het samenwerkingsverband als subsidieontvanger optreedt, is verantwoordelijk en daarmee aanspreekbaar voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.

Artikel 2.3

In dit artikel worden eisen gesteld aan de termijnen waarop een beslissing op een aanvraag om subsidie moet worden genomen.

Voor alle aanvragen geldt dat daarop binnen 13 weken moet worden beslist tenzij zich de uitzonderingsgronden voordoen die in het tweede lid zijn opgenomen. De beslistermijn is 22 weken indien sprake is van cofinanciering bij een subsidie op grond van een Europees Programma. Die beslistermijn geldt ook wanneer een extern advies moet worden ingewonnen over de subsidieaanvraag. Er is dan tijd nodig om dit advies in te winnen, voor de adviseur om het advies uit te brengen en vervolgens om het advies te beoordelen en mee te laten wegen in de beslissing op de subsidieaanvraag. Onder een extern advies valt ook een advies uitgebracht door een adviescommissie dat door Gedeputeerde Staten zelf is ingesteld. Ten slotte geldt de beslistermijn van 22 weken ook in het geval een nader onderzoek is ingesteld. Bij nader onderzoek gaat het om gevallen waarin waarneming ter plaats nodig is om te kunnen beoordelen of de aanvrager voor de subsidie in aanmerking komt.

Er geldt een beslistermijn van 40 weken wanneer een internationale beoordelingscommissie een oordeel moet geven over de subsidieverlening of wanneer een internationale peerreview noodzakelijk is.

Artikel 2.4

In dit artikel is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Het zijn in elk geval aanvullingen op de weigeringsgronden die al in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn opgenomen. In artikel 4:25 van de Awb staat een absolute weigeringsgrond, Een subsidie moet worden geweigerd voor zover door verstrekking daarvan het subsidieplafond zou worden overschreden. Daarom is het van groot belang om in een subsidieregeling voor een subsidie waarvoor een subsidieplafond is vastgesteld een regeling op te nemen voor de verdeelsystematiek.

In artikel 4:35 Awb staat een niet limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Naast de weigeringsgronden uit de genoemde artikelen gelden ook nog de weigeringsgronden die in artikel 2.4 Asv 2022 zijn opgenomen. Met de toevoeging in elk geval wordt aangegeven dat de weigeringsgronden uit artikel 2.4 ook aanvullend kunnen zijn op andere artikelen uit de Awb, bijvoorbeeld artikel 4:51 van de Awb waarin het weigeren van een langdurige subsidie is geregeld.

In onderdeel f is aangegeven dat de subsidie kan worden geweigerd indien er een gegronde reden bestaat dat de activiteit in financiële, organisatorische of technische zin niet haalbaar is. Bij deze weigeringsgrond wordt onder andere beoordeeld of de aanvrager beschikt over een sluitende begroting.

Artikelen 2.5, 2.9, 2.11, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6

In de algemene toelichting is al aangegeven dat verantwoord vertrouwen, risicoacceptatie en proportionaliteit de basis vormen van deze Asv. Dat wordt in de Asv 2022 met name tot uitdrukking gebracht door het werken met drie verschillende arrangementen. De drie arrangementen hebben elk eigen voorwaarden en verplichtingen en eigen eisen aan de verantwoording. De verplichtingen en voorwaarden en de eisen aan de verantwoording staan in verschillende artikelen van de Asv 2022, maar worden hier vanwege de grote onderlinge samenhang gezamenlijk toegelicht.

Arrangement 1

Een subsidie tot € 25.000,= wordt verleend in de vorm van een vast bedrag dat door Gedeputeerde Staten in een subsidieregeling is vastgelegd of een bedrag dat wordt bepaald op basis van gegevens die bij de aanvraag worden ingediend. De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande verleningsbeschikking. De subsidie wordt dus in één beschikking verleend en ook meteen vastgesteld. Andere mogelijkheid is dat wel eerst een verleningsbeschikking wordt gegeven maar dat de subsidie vervolgens ambtshalve wordt vastgesteld. Dit betekent dat de aanvrager geen aanvraag om vaststelling van de subsidie, met daarbij allerhande gegevens, hoeft in te dienen. In de verleningsbeschikking wordt aangegeven op welk moment de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt moeten zijn uitgevoerd.

Bij een directe en ambtshalve vaststelling is wel vereist dat de bij de aanvraag ingediende begroting zodanig gespecificeerd is dat het duidelijk is op basis waarvan en hoe de opgevoerde kosten en opbrengsten tot stand zijn gekomen. Dat kan bijvoorbeeld met offertes of verwijzing naar normbedragen.

Het bedrag kan ook worden bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

In sommige gevallen kunnen de begrote kosten en opbrengsten voor de te verrichten activiteiten niet goed worden onderbouwd of zijn ze nog ongewis zodat een realistische begroting niet overlegd kan worden. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten bij het verstrekken van de subsidie bepalen dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten moet aantonen wat de daadwerkelijk kosten en opbrengsten zijn geweest. Op basis daarvan wordt dan vervolgens de hoogte van de subsidie vastgesteld. Gedeputeerde Staten kunnen deze verklaring vragen bij boekjaarsubsidies en bij alle andere subsidies tot € 125.000,= Gedeputeerde Staten kunnen de verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten ook vragen wanneer dat vanuit doelmatigheidscontrole gewenst is. Dit is geregeld in artikel 3.3.

In de gevallen als bedoeld onder artikel 3.3 vindt er geen directe of ambtshalve vaststelling plaats en wordt er vastgesteld op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten.

Arrangement 2

Een subsidie van € 25.000,= tot € 125.000,= wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag ineens of een vast bedrag per prestatie-eenheid. Dit wordt bepaald in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Vereist is dan wel dat de bij de aanvraag ingediende begroting zodanig gespecificeerd is dat het duidelijk is op basis waarvan en hoe de opgevoerde kosten en opbrengsten tot stand zijn gekomen. Dat kan bijvoorbeeld met offertes of verwijzing naar normbedragen.

Het bedrag kan ook worden bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

Bij subsidies die vallen in arrangement 2 worden meer eisen gesteld aan de verantwoording. Er wordt een verleningsbeschikking gegeven en de subsidie-ontvanger moet een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen. Bij die aanvraag moet een activiteitenverslag worden gevoegd waaruit blijkt dat de activiteit waarvoor de subsidie is verstrekt is verricht zoals in de verleningsbeschikking is opgenomen en dat ook aan de andere opgelegde verplichtingen is voldaan. Hierbij hoeft dus geen inzage te worden gegeven in de aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten. In een subsidieregeling of in een verleningsbeschikking kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidie-ontvanger op een ander wijze dan via een activiteitenverslag aan mag tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd en dat aan de verplichtingen is voldaan. Het begrip ‘aantonen’ houdt in dat meer gevraagd wordt dan ‘aannemelijk maken’. Gedeputeerde staten dienen ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen.

Op de strengere wijze van verantwoorden die voor arrangement 2 geldt kan door Gedeputeerde Staten wel een uitzondering worden gemaakt. Wanneer namelijk op basis van het toezicht- en handhavingsbeleid blijkt dat een strengere verantwoording niet nodig is dan kunnen ook subsidie tot € 125.000,= onder het verantwoordingsregime van arrangement 1 worden gebracht. Dat betekent dus dat dan de subsidie in een keer wordt verleend en vastgesteld of dat wel eerst een verleningsbeschikking wordt gegeven, maar vervolgens de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

In de gevallen als bedoeld onder artikel 3.3 vindt er geen directe of ambtshalve vaststelling plaats en wordt er vastgesteld op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten.

Arrangement 3

Een subsidie vanaf € 125.000,= wordt vastgesteld op basis de werkelijke uitgaven en inkomsten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend. In een subsidieregeling of in de verleningsbeschikking kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidie op grond van andere informatie wordt vastgesteld. Voor de vaststelling van de subsidie die valt onder arrangement 3 moet een aanvraag om vaststelling worden gedaan en bij die aanvraag moet een aantal gegevens worden gevoegd. Zo moet een activiteitenverslag worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd zoals in de verleningsbeschikking is vastgelegd en dat aan de verplichtingen is voldaan. Ook moet een financieel verslag worden overgelegd waarin in ieder geval de werkelijk gemaakte en betaalde kosten zijn opgenomen en ook een opgave van het bedrag van de gerealiseerde opbrengsten. Daarbij moet worden aangegeven wat de bijdrage van derden is en wat de eigen bijdrage is. Aan het financieel verslag en het activiteitenverslag worden in onderdeel c van het eerste lid van artikel 3.4 Asv 2022 eisen gesteld. Beide moeten dezelfde rubricering hebben als het activiteitenverslag en de begroting die bij de aanvraag om subsidie zijn gevoegd. Daardoor is het eenvoudiger om vast te stellen of de activiteiten conform de aanvraag zijn uitgevoerd en ook of van de begroting is afgeweken.

Gedeputeerde Staten kunnen in een subsidieregeling of in een verleningsbeschikking afwijken van verantwoording die voor arrangement 3 in het eerste lid van artikel 3.4 Asv 2022 is vastgelegd. In ieder geval kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de ontvanger van een boekjaarsubsidie in plaats van of naast een financieel verslag een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie mag voegen. Veel van instellingen en organisaties die een boekjaarsubsidie ontvangen moeten vanwege andere verplichtingen toch al een jaarrekening opstellen. Deze kan dan ook worden gebruikt voor de vaststelling van de boekjaarsubsidie. Er hoeft dan niet ook nog apart een financieel verslag te worden opgesteld. Wanneer bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wel een financieel verslag worden gevoegd, dan moet hierbij verplicht een controleverklaring van een accountant worden gevoegd. In het eerste lid van artikel 3.5 Asv 2022 wordt aangegeven wat die controleverklaring moet bevatten. In een subsidieregeling of in de verleningsbeschikking kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de verplichting om bij een financieel verslag een controleverslag van een accountant te voegen.

Wanneer in plaats van een financieel verslag een jaarrekening bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie wordt gevoegd, dan moet die jaarrekening zijn voorzien van een controleverslag van een accountant. Van deze verplichting kunnen Gedeputeerde Staten niet afwijken.

Verklaring inzake werkelijke kosten

Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de activiteit realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende kosten en opbrengsten voor handen is, maar ook indien de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten onvoldoende in te schatten of te onderbouwen zijn. In dergelijke gevallen is het mogelijk om de subsidie vast te stellen op basis van een opgave van de totale werkelijk kosten en opbrengsten. De vaststelling vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidie-ontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Tevens kan een verklaring inzake werkelijke kosten gevraagd worden in het kader van een uit te voeren doelmatigheidscontrole. Indien de subsidiabele kosten na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld. Indien de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kunnen Gedeputeerde Staten de opgegeven bedragen controleren. De verklaring inzake werkelijke kosten kan bij alle drie de subsidiearrangementen worden gevraagd, dus ook bij de subsidies tot € 25.000,=.

Verplichtingen

In artikel 4:27 van de Awb zijn acht standaardverplichtingen genoemd die kunnen worden opgelegd aan de subsidie-ontvanger. In de Asv 2022 is bepaald dat voor subsidies tot € 125.000,= , dat geldt dus voor de arrangementen 1 en 2, geen verplichting wordt opgelegd ten aanzien van de administratie van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten en het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en opbrengsten. Er geldt hierbij één uitzondering. Soms kan wel een verplichting worden opgelegd om een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten. Dat is het geval wanneer wordt gewerkt met een verklaring inzake werkelijke kosten. Dit is geregeld in artikel 3.3 Asv 2022. In dat geval is het uiteraard nodig om een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten. Dit wordt dan in de verleningsbeschikking opgelegd. Aan die administratie kunnen dan ook eisen worden gesteld, de voor de vaststelling van de subsidie benodigde gegevens over de rechten en verplichtingen van de subsidie-ontvanger en ook de uitgaven en inkomsten moeten gemakkelijk uit die administratie kunnen worden gehaald. Deze gegevens moeten door de subsidie-ontvanger ten minste drie jaar nadat de subsidie is vastgesteld worden bewaard.

In de verleningsbeschikking wordt aan de subsidie-ontvanger in ieder geval de verplichting opgelegd om, als daarom door Gedeputeerde Staten wordt verzocht, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat is voldaan aan alle verplichtingen. In de verleningsbeschikking kan al aangegeven worden op welke wijze dat moet worden aangetoond, zodat de subsidie-ontvanger niet voor verrassingen komt te staan wanneer zij een dergelijk verzoek ontvangt.

Artikel 2.6

Subsidies mogen niet in strijd komen met de regels die gelden voor staatssteun. Een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie is te komen tot economische integratie van de lidstaten. Daarvoor wordt een interne markt tot stand gebracht. Er is vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal- en betalingsverkeer. Om dit vrije verkeer zoveel mogelijk te bevorderen mogen de concurrentieverhoudingen tussen ondernemingen op deze interne markt niet worden vervalst. Vervalsing zou plaats kunnen vinden door het ongeoorloofd steunen van ondernemingen door de overheid. Dat kan in de vorm van het verstrekken van een subsidie. In de artikelen 107 tot en met 109 VWEU zijn regels opgenomen die moeten voorkomen dat lidstaten maatregelen nemen, zoals het verstrekken van subsidies, die de interne markt vervalsen. In artikel 4:35 van de Awb is een weigeringsgrond opgenomen die kan worden toegepast wanneer de verstrekking van de subsidie niet verenigbaar is met de bepalingen over staatssteun in de VWEU. Wanneer wordt besloten dat de subsidie, ondanks dat sprake is van staatssteun, toch moet worden verstrekt, dan moet deze subsidie worden gemeld bij de Europese Commissie. Deze moet goedkeuring geven aan het verstrekken van de subsidie. In artikel 2.4 is dan ook bepaald dat in die gevallen de subsidie uitsluitend wordt verstrekt onder opschortende voorwaarde dat deze goedkeuring wordt verkregen. Opschortende voorwaarde wil zeggen dat het verstrekken van de subsidie afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis.

Een subsidie kan worden verstrekt onder een opschortende voorwaarde, dat volgt uit artikel 3:38 jo 3:59 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3:38 BW bepaalt dat tenzij uit de wet of uit de aard van de rechtshandeling anders voortvloeit, een rechtshandeling onder een tijdsbepaling of een voorwaarde kan worden verricht. In artikel 3:59 BW wordt vervolgens bepaald dat artikel 3:38 BW ook buiten het vermogensrecht toepassing kan krijgen voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Dus ook binnen het subsidierecht kan een tijdsbepaling of voorwaarde worden gesteld.

Een opschortende voorwaarde is een toekomstige onzekere gebeurtenis. De subsidiebeschikking krijgt pas rechtswerking als aan de voorwaarde is voldaan. Bij een ontbindende voorwaarde krijgt de subsidiebeschikking gewoon rechtswerking, de beschikking kan worden ingetrokken als niet aan de voorwaarde wordt voldaan.

De Awb regelt expliciet dat een begrotingsvoorbehoud kan worden gemaakt. Artikel 4:34 Awb bepaalt dit. Als de voorwaarde zich voordoet, moet de beschikking worden ingetrokken, de leden vier en vijf van artikel 4:34 Awb bepalen dit.

Verder regelt artikel 4:33 Awb dat subsidie niet kan worden verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend het bestuursorgaan of uitsluitend de subsidie-ontvanger een bepaalde handeling verricht, tenzij het de voorwaarde betreft dat:

  • a.

    subsidie-ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening:

  • b.

    de subsidie-ontvanger aantoont dat een gebeurtenis, niet zijnde een handeling van het bestuursorgaan of van de subsidie-ontvanger, heeft plaatsgevonden.

Een subsidiebeschikking onder opschortende voorwaarde krijgt geen rechtswerking, die wordt immers door de voorwaarde opgeschort totdat de in de voorwaarde genoemde onzekere gebeurtenis zich voordoet.

Artikel 2.7

In dit artikel zijn vier omstandigheden opgenomen die de subsidie-ontvanger onmiddellijk moet melden indien ze zich voordoen. Het betreft omstandigheden die direct invloed kunnen hebben op de subsidieverstrekking en waarvan het noodzakelijk is dat daarover zo snel mogelijk in overleg wordt getreden. In die gevallen kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of worden nadere afspraken gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Een op nihil stellen van de subsidie en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag kan in een dergelijk geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan, door niet te melden, misbruik maakte van het vertrouwen dat ten grondslag ligt aan deze Asv.

De meldingsplicht geldt uiteraard niet voor wijzigingen waarmee Gedeputeerde Staten op verzoek van de subsidie-ontvanger eerder schriftelijk hebben ingestemd.

Allereerst moet de subsidie-ontvanger melden wanneer aannemelijk is dat de activiteit waarvoor de subsidie is verleend niet, niet geheel of niet tijdig kan worden uitgevoerd. Doel van de subsidie is dat een bepaalde activiteit wordt uitgevoerd, wanneer er met die uitvoering moeilijkheden zijn moet dat onmiddellijk worden gemeld. Alleen dan kan overleg worden gevoerd over de consequenties. Misschien kan in sommige gevallen de activiteit alsnog of in aangepaste vorm worden uitgevoerd, dat is natuurlijk ook afhankelijk van de omstandigheden die spelen in het specifieke geval. Wellicht dat soms ook moet worden vastgesteld dat de activiteit niet kan worden uitgevoerd en dat het subsidiebedrag niet kan worden verstrekt of dat het subsidiebedrag moet worden terugbetaald.

Als tweede moet een verzoek tot surseance van betaling of een faillissement worden gemeld. Wanneer hiervan sprake is dat een indicatie dat de subsidie-ontvanger de verplichtingen niet meer na kan komen. Ook dan is zo snel mogelijk overleg noodzakelijk. Ook een voorgenomen ontbinding van de rechtspersoon waaraan de subsidie is verstrekt moet onmiddellijk worden gemeld. In die situatie moet worden beoordeeld of de subsidie die is verstrekt ook aan een eventuele rechtsopvolger kan worden verstrekt en of er anderszins gevolgen zijn voor de subsidieverstrekking. Daarbij kan gedacht worden aan andere voorwaarden of afspraken over de uitvoering van de activiteit waarvoor de subsidie is verstrekt of eventueel intrekken van de subsidiebeschikking.

Kenmerk van een subsidie is dat deze wordt verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten, daaruit kan worden afgeleid dat een subsidie is gericht op het stimuleren van bepaalde wenselijk geachte activiteiten. Het kan zijn dan voor een activiteit door verschillende bestuursorganen subsidie wordt verstrekt. Dat moet worden gemeld omdat dan afstemming plaats kan vinden. Stimuleren betekent niet dat voor een activiteit meer subsidie wordt verstrekt dan de daadwerkelijke kosten van de activiteit zijn.

Verplicht moet, wanneer wordt gewerkt met een verklaring inzake werkelijke kosten, worden gemeld wanneer er een groot verschil is tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten. Ook in die situatie is het zaak om zo snel mogelijk in overleg te treden. In geval de uitgaven veel hoger zijn dan begroot of de inkomsten veel lager komt het uitvoeren van de activiteit in het gedrang. Andersom is overleg nodig over de hoogte van de subsidie. Zoals hiervoor al is aangegeven wordt subsidie verstrekt om te stimuleren dat bepaalde gewenste activiteiten worden uitgevoerd. Zonder de subsidie zou de activiteit niet worden uitgevoerd, wanneer nu blijkt dat de activiteit ook zonder subsidie kan worden uitgevoerd is geen sprake meer van een stimulerende werking.

Artikel 2.8

In dit artikel wordt de grondslag gegeven om aan een subsidie-ontvanger de verplichting op te leggen om bij de communicatie de Friese taal of één van de in Fryslân gebruikte streektalen te gebruiken. Bij dat laatste gaat het om het Bildts of het Stellingwerfs. Met deze verplichting wordt recht gedaan aan het taalbeleid van de provincie Fryslân. Gedeputeerde Staten kunnen deze verplichting opleggen, dat kan in de betreffende subsidieregeling maar ook in de beschikking waarbij de subsidie wordt verleend.

Artikel 2.9

Aan de subsidie-ontvanger wordt de verplichting opgelegd om, als Gedeputeerde Staten dat vragen, aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. Het begrip ‘aantonen’ houdt in dat meer gevraagd wordt dan ‘aannemelijk maken’. Gedeputeerde Staten dienen ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen. Eventueel kan er ter plaatse een controle uitgevoerd worden. Wanneer niet aangetoond kan worden dat de gesubsidieerde activiteiten voldoende zijn uitgevoerd of dat aan alle aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan, zal in de regel de subsidie op nihil gesteld worden. Het terugvorderen van het hele subsidiebedrag inclusief wettelijke rente kan in een dergelijk geval proportioneel worden geacht, omdat er alsdan blijkt dat er niet is voldaan aan de meldingsplicht en er sprake is van schending van het vertrouwen.

Artikel 2.10

In dit artikel is bepaald dat Gedeputeerde Staten geen administratie- en rekening- en verantwoordingverplichting oplegt bij subsidies tot € 125.000. Een uitzondering daarop vormt het geval waarin er sprake is van verantwoording op basis van werkelijke kosten en opbrengsten.

Verder is geregeld dat de subsidie-ontvanger alle bescheiden die betrekking hebben op de subsidieverlening ten minste tot drie jaar na de datum van vaststelling dient te bewaren. Dat is van belang in het kader van de door Gedeputeerde Staten steekproefsgewijs uit te voeren controle op misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarbij wordt onder meer gekeken of de door de subsidie-ontvanger verstrekte gegevens waarop Gedeputeerde Staten hebben vertrouwd, kloppen. Ook kan gekeken worden naar het voldoen aan verplichtingen. De bescheiden kunnen onder meer contracten, facturen, foto’s en brochures betreffen.

Artikel 2.11

Uitgangspunt bij de subsidieverstrekking is verantwoord vertrouwen. Bij de toelichting bij artikel 1.4 is dit ook al aangegeven. Gedeputeerde Staten hebben de opdracht om een actief en consistent toezicht- en handhavingsbeleid te voeren. Passend bij de verschillende arrangementen wordt bekeken of geen misbruik of oneigenlijk gebruik van subsidie wordt gemaakt. Voor het uitvoeren van de controle is medewerking van de subsidie-ontvanger noodzakelijk, bijvoorbeeld omdat bepaalde documenten of bewijsmiddelen nodig zijn. In artikel 2.10, derde lid is al bepaald dat de subsidie-ontvanger de administratie ten minste drie jaar na vaststelling moet bewaren. Artikel 2.11 bepaalt dat de subsidie-ontvanger verplicht is om medewerking te verlenen aan controle van de administratie. Niet meewerken aan de controle kan leiden tot nihilstelling van de vaststelling en het moeten terugbetalen van de subsidiebedragen.

Artikel 2.12

In dit artikel is bepaald in welke gevallen wel en niet de verplichting aan een subsidie kan worden verbonden om een voortgangsrapportage te overleggen. Bij een subsidie tot € 25.000,= wordt deze verplichting niet opgelegd. Bij een subsidie vanaf € 25.000,= kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting om een voortgangsrapportage te overleggen wel opleggen, maar dan alleen wanneer de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt meer dan 12 aaneengesloten maanden duurt. Gedeputeerde Staten kunnen dan bepalen dat eens per 12 maanden een voortgangsverslag moet worden overgelegd.

Het derde lid heeft specifiek betrekking op subsidies waarvan de hoogte boven het drempelbedrag uitkomt dat door Provinciale Staten op basis van het Besluit Begroten en Verantwoorden is vastgesteld. Dat drempelbedrag bedraagt op dit moment € 900.000,=, maar kan dus door Provinciale Staten in de toekomst ook weer op een andere hoogte worden vastgesteld. Bij deze subsidies moet jaarlijks een inhoudelijk voorgangsverslag worden overgelegd. Dit is nodig om de lastneming van de subsidie in de begroting te kunnen relateren aan de geleverde prestatie.

Artikel 3.7

In een aantal gevallen wordt eerst een verleningsbeschikking gegeven en moet vervolgens door de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden ingediend. Dit is in de gevallen waarin de subsidie niet in één en dezelfde beschikking wordt verleend en vastgesteld of in gevallen waarin de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Gedeputeerde Staten moeten binnen 22 weken beslissen op een aanvraag om vaststelling van een subsidie. Indien sprake is van een ambtshalve vaststelling van een subsidie moeten Gedeputeerde Staten binnen 13 weken nadat de activiteit waarvoor subsidie is verleend moet zijn uitgevoerd de subsidie vaststellen. Het subsidiebedrag wordt vervolgens binnen 30 dagen na de vaststelling uitbetaald, uiteraard onder verrekening van eventueel al verstrekte voorschotten.

Artikel 4.1

In het eerste lid van dit artikel is een aantal afwijkingsmogelijkheden beschreven. Het gaat om situaties die omschreven zijn onder a tot en met d. Het gaat hierbij om situaties die voorzienbaar zijn en nadrukkelijk niet om onvoorzienbare situaties. Daarvoor geldt de hardheidsclausule die in artikel 4.2 is beschreven.

Er doen zich in de praktijk soms situaties voor waarin Gedeputeerde Staten de mogelijkheid moeten hebben om van de bepalingen uit de Asv 2022 af te wijken. Indien bij subsidieverstrekking wordt samengewerkt met andere bestuursorganen is het voor de subsidie-ontvanger prettig wanneer er sprake is van een zekere uniformiteit in de regels van de samenwerkende bestuursorganen. In die gevallen kan in een nadere regel over de subsidieverstrekking van bepalingen in de Asv 2022 worden afgeweken. Dat geldt ook wanneer door meerdere bestuursorganen voor een activiteit subsidie wordt verstrekt. Ook dan is enige uniformiteit gewenst.

Vanuit het Rijk worden steeds vaker gelden verstrekt die de provincie vervolgens in de vorm van een subsidie voor specifieke activiteiten mag of moet verstrekken. Vanuit het Rijk kunnen daaraan bepaalde eisen worden gesteld die het noodzakelijk maken om van de regels uit de Asv 2022 af te wijken.

Verder vragen wettelijke bepalingen en daarop gebaseerde subsidieregelingen, het gaat dan om wetten in formele zin en daarop gebaseerde regels of Europees rechtelijke eisen soms om afwijking van de bepalingen uit de Asv 2022.

In al de beschreven gevallen hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om af te wijken, maar van die bevoegdheid hoeven ze niet verplicht gebruik te maken.

In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor financiële aanspraken door rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld en die zijn gebaseerd op een wettelijke voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekkingen aan dergelijke rechtspersonen. Het gaat daarbij om gemeenten, openbare lichamen ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en om waterschappen. De uitzondering geldt alleen wanneer er sprake is van een wettelijk voorschrift op basis waarvan alleen maar gemeenten, waterschappen of Wgr-besturen in aanmerking komen voor een financiële bijdrage.

Artikel 4.2

In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin het vasthouden aan de bepalingen uit de Asv 2022 leidt tot onbillijkheid. In een dergelijke situatie kunnen Gedeputeerde Staten de hardheidsclausule toepassen. Het moet dan wel gaan om een onvoorziene situatie die leidt tot een onredelijke benadeling van een burger, bedrijf, instelling of organisatie. Dat de toepassing van de Asv 2022 nadelig is of zelfs slecht uitpakt is op zich geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Het moet echt gaan om onredelijke benadeling. De hardheidsclausule kan dus slechts bij uitzondering worden toegepast. De hardheidsclausule is niet bedoeld om een projectperiode te verlengen of om in een geval de subsidie toch maar niet lager vast te stellen dan op basis van de regels zou moeten. Dit zijn voorbeelden van situaties die voorzienbaar zijn. Wanneer die voorzienbare situaties niet in de afwijkingsbepaling onder 4.1 worden genoemd kunnen ze niet leiden tot afwijken van de Asv 2022. Bij de toepassing van de hardheidsclausule moet het gaan om een zeer onbillijk gevolg van de toepassing van de regels dat op voorhand niet voorzien had kunnen worden.

Artikel 4.3

Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen die toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Asv 2022. Deze toezichthouders kunnen dus ook toezien op de naleving van de bepalingen uit de nadere regels die Gedeputeerde Staten op grond van artikel 1.3, derde lid hebben opgesteld. In de Awb is verder bepaald welke rechten en plichten een aangewezen toezichthouder heeft. Zo moet de toezichthouder zich altijd legitimeren, mag hij zijn bevoegdheden alleen gebruiken voor zover de redelijkerwijs nodig is voor het vervullen van de toezichtstaak. De toezichthouder is bevoegd om elke plaats te betreden, alleen niet de woning zonder toestemming van de bewoner, hij mag inlichtingen vorderen en hij mag inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 5:14 van de Awb geeft de mogelijkheid om de bevoegdheden van een aangewezen toezichthouder te beperken, van die mogelijkheid is gebruik gemaakt. Een op grond van de Asv 2022 aangewezen toezichthouder heeft niet de bevoegdheid om vervoermiddelen te doorzoeken.

Iedereen moet medewerking verlenen aan het onderzoek van de toezichthouder.

Artikel 4.4

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voordat deze Asv 2022 in werking is getreden worden nog op basis van de Asv provincie Fryslân 2013 afgehandeld. Dat geldt ook voor subsidieaanvragen waarop een subsidieregeling van toepassing is waarvan de openstelling vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is aangevangen.

Artikel 4.5

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening bepaald en is bepaald wanneer deze verordening in werking treedt.