Beleidsregel definitie geurgevoelig gebouw Someren 2024

Geldend van 02-07-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel definitie geurgevoelig gebouw Someren 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

Gelet op artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Gelet op artikel 5.21 van de Omgevingswet (Ow), en paragraaf 5.1.2 Ow;

Gelet op paragraaf 3.6.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);

En artikel 5.91 en 8.0b van het Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl);

Overwegende dat:

  • Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit dient te voldoen aan de instructieregels van het Bkl;

  • De definitie van geurgevoelig gebouw zoals die in artikel 5.91 eerste lid Bkl staat weergegeven, afwijkt van de definitie van een geurgevoelig object in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), in de zin dat er minder gebouwen geurgevoelig zijn volgens de definitie van het Bkl;

  • Het vierde lid van artikel 5.91 Bkl het mogelijk maakt om aanvullende categorieën geurgevoelige gebouwen aan te wijzen in een omgevingsplan en dat dit van overeenkomstige toepassing is op buitenplanse omgevingsplanactiviteiten conform artikel 5.21 Ow en 8.0b Bkl;

  • Het wenselijk is om bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten vooralsnog dezelfde gebouwen geurgevoelig te laten zijn als onder de Wgv in de bepaling van geurbelasting door veehouderijen;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregel definitie geurgevoelig gebouw Someren 2024

Artikel 1 Definities

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Geurgevoelig gebouw:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het omgevingsplan, of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, daarbij inbegrepen gebouwen die op basis van het omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit gebouwd mogen worden;

Veehouderij:

milieubelastende activiteit die tot een krachtens paragraaf 3.6.1. (Veehouderij) Bal aangewezen categorie behoort en die is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren; en het houden van landbouwhuisdieren in dierverblijven in lagere aantallen dan genoemd in artikel 3.200 Bal voor zover dat door een beleidsregel, omgevingsplan of verordening als een milieubelastende activiteit type veehouderij wordt gedefinieerd.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op het bepalen van de geurbelasting door veehouderijen in buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, die niet van nationaal of provinciaal belang zijn.

Artikel 3 Toepassing

Bij het bepalen van de geurbelasting door veehouderijen in de gevallen genoemd in artikel 2, wordt de definitie van geurgevoelig gebouw in artikel 1 van deze beleidsregel gebruikt.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking na bekendmaking, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel definitie geurgevoelig gebouw Someren 2024

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren,

de secretaris,

J. Koppers-Krabben

de burgemeester,

D. Blok

TOELICHTING

Aanleiding

Bij de inwerkingtreding van de Ow geldt het tijdelijk omgevingsplan, totdat er een nieuw omgevingsplan is gemaakt. In dat tijdelijk omgevingsplan staan ook regels over de bepaling van een geurgevoelig gebouw bij agrarische milieubelastende activiteiten. Die regels zijn identiek aan de regels in de Wgv en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), dat de definitie van de Wgv hanteert. Dat houdt in dat een omgevingsvergunning die in het tijdelijk omgevingsplan past volgens de systematiek van de oude wetgeving verleend wordt. Maar een buitenplanse omgevingsplanactiviteit moet voldoen aan de instructieregels van het Bkl en de definitie van geurgevoelig gebouw wijkt af van de oude wetgeving. Er vallen minder gebouwen onder. Asielzoekerscentra, gevangenissen en recreatiewoningen zijn voorbeelden van soorten gebouwen die volgens de instructieregels van het Bkl niet meer geurgevoelig zijn. Dat zou inhouden dat één deel van de vergunningen waarin de geurbelasting van veehouderijen wordt bepaald de geurbelasting op minder gebouwen hoeft te bepalen dan een ander deel.

Een gemeente kan meer categorieën geurgevoelig gebouw aanwijzen in een omgevingsplan. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Ow zal er echter in veel gevallen nog geen nieuw omgevingsplan zijn. Dat zou inhouden dat nu buitenplanse omgevingsplanactiviteiten kunnen worden verleend zonder dat de normen aan een bepaald type gebouw worden getoetst, terwijl later in een omgevingsplan wordt bepaald dat dit wel moet gebeuren. Deze situatie is onwenselijk. Er is nu nog niet duidelijk wat de impact is van het hanteren van de definitie van het Bkl. Daarom wordt voor veehouderijen vooralsnog de oude definitie gehanteerd zodat er geen onomkeerbare situaties ontstaan die later als onwenselijk worden beschouwd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel wordt de definitie van geurgevoelig gebouw gegeven. Deze is overgenomen uit de Wgv, met een paar wijzigingen. Zo zijn de verwijzingen in de definitie in de Wgv aangepast naar het stelsel van de Omgevingswet. Ook is er aan toegevoegd dat ook nog te bouwen gebouwen onder de definitie vallen. Het gaat dan om dezelfde soort gebouwen als de bestaande gebouwen in de definitie. De jurisprudentie over de definitie van geurgevoelig object onder de Wgv kan daardoor voor een groot deel worden overgenomen voor de bepaling van geurgevoelig gebouw volgens deze beleidsregel. Dat betekent bijvoorbeeld dat voor de vraag of een recreatiewoning een geurgevoelig gebouw is de duur van het verblijf maatgevend is. Deze definitie voldoet aan de mogelijkheden die artikel 5.91 lid 4 Bkl geeft om meer geurgevoelige gebouwen aan te geven, daar is namelijk de voorwaarde dat er in dat gebouw hoofdzakelijk sprake moet zijn van menselijk verblijf.

Het Activiteitenbesluit regelde voorheen de geurbelasting door veehouderijen die niet onder de Wgv vielen. Artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit hanteerde dezelfde definitie van geurgevoelig object als de Wgv. De definitie in deze beleidsregel is daarmee ook een voortzetting voor de geur van deze veehouderijen. Deze beleidsregel is enkel van toepassing op geurhinder van dierverblijven omdat voor andere activiteiten al (in de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 danwel diens rechtsopvolger) een andere, bredere, definitie van geurgevoelig gebouw is gegeven. Daarin worden bijvoorbeeld ook locaties niet zijnde gebouwen als geurgevoelig aangewezen.

In het nieuwe regime worden de milieubelastende activiteiten zijnde veehouderijen aangewezen in paragraaf 3.6.1 Bal. Er is tussen het Activiteitenbesluit en het Bal een verschil in de maximale dieraantallen waar de regelgeving over het houden van landbouwhuisdieren niet op van toepassing is. In het Bal ligt die grens hoger, in artikel 3.200 Bal staat bijvoorbeeld dat het houden van maximaal 350 kippen geen milieubelastende activiteit is, onder artikel 3.111 van het Activiteitenbesluit was dat nog maximaal 25 kippen. In het omgevingsplan kunnen over het houden van lagere dieraantallen dan genoemd in het Bal regels worden gesteld. Dit kan daarom ook in een beleidsregel en een omgevingsverordening. Mocht dit aan de orde zijn, dan hoeft deze beleidsregel daar niet op aangepast te worden. Als er een lager dieraantal als agrarische milieubelastende activiteit wordt aangewezen, dan wordt hier dezelfde definitie van geurgevoelig gebouw voor gehanteerd.

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, zoals deze 1 januari 2024 in werking is getreden, is geen definitie van geurgevoelig gebouw opgenomen. In de artikelgewijze toelichting staat bij de toelichting op artikel 5.63 van de Omgevingsverordening (dat ziet op veehouderijen) dat de provincie ruimte wil geven aan gemeenten om zelf binnen de grenzen van de wet te bepalen wat zij onder een geurgevoelig gebouw verstaat.

In deze beleidsregel wordt geen aparte definitie gegeven van begrippen als geurbelasting, omgevingsvergunning en dergelijke. Voor wat betreft de definitie van deze begrippen wordt verwezen naar de geldende wetgeving.

Artikel 2

Volgens artikel 5.21 Ow en artikel 8.0b Bkl is de beoordeling van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit gelijk aan de beoordeling van een omgevingsplan voor wat betreft een aantal delen van de wet, daaronder in ieder geval hoofdstuk 5 Bkl. Daar wordt een uitzondering in gemaakt voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten die van nationaal en provinciaal belang zijn. Deze beleidsregel kan daarom niet op de nationale en provinciale aanvragen zien. Artikel 4.81 Awb geeft de grondslag om voor wat betreft de beoordeling van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit beleid op te stellen. Dit beleid wordt opgesteld door het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag is om de omgevingsvergunning te verlenen, in dit geval dus het college van Burgemeester en Wethouders.

Artikel 3

Door de definitie van artikel 1 toe te passen in de gevallen bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel kan er bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten beleidsneutraal worden overgestapt van het oude regime naar het regime van de Ow.

Artikel 4

Deze beleidsregel wordt bekendgemaakt op de daarvoor bedoelde wijze voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Ow. De datum van de inwerkingtreding is gelijk aan de inwerkingtreding van de Ow, zodat de beleidsregel meteen onder het nieuwe regime kan worden toegepast.

Artikel 5

De citeertitel is gebaseerd op het onderwerp, de betreffende gemeente en het jaar van inwerkingtreding.