Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie

Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk, overwegende dat:

  • de colleges van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk hebben besloten de samenwerking in de BAR-organisatie per 1 januari 2024 te gaan beperken;

  • dit leidt tot het terugbrengen van het aantal taken dat door de BAR-organisatie wordt uitgevoerd voor de drie gemeenten;

  • het openbaar lichaam BAR-organisatie verder gaat als bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • de burgemeesters daarom besloten hebben om als bestuursorgaan uit te treden;

  • de gemeenteraden van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk toestemming hebben gegeven voor het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling;

gelet op:

  • de toepasselijke bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • artikel 28 van de Gemeenschappelijke Regeling BAR-organisatie;

BESLUITEN:

de gemeenschappelijke regeling te wijzigen zodat deze als volgt komt te luiden:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemer: de aan deze regeling deelnemende bestuursorganen;

  • b.

    deelnemende gemeente: de gemeente wiens college deelneemt aan deze regeling;

  • c.

    de Regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

  • d.

    de Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente;

  • f.

    gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland;

  • g.

    begroting: de begroting welke door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt vastgesteld met alle inkomsten en uitgaven (personele kosten, bedrijfsvoeringskosten en materialen) van de bedrijfsvoeringsorganisatie voor het komende jaar gekoppeld aan de voor de deelnemers uit te voeren taken, de te bereiken doelstellingen en de condities waaronder dat zal gebeuren;

  • h.

    bedrijfsvoeringsorganisatie: de rechtspersoonlijkheid bezittende bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 2 van deze Regeling.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet genaamd De Bedrijfsvoeringspartner.

  • 2. De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd in Ridderkerk met dependances in de overige deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belang

Doel van de samenwerking is het bewerkstelligen van een kwalitatief hoogwaardige en doelmatige uitvoering door de bedrijfsvoeringsorganisatie van de door de deelnemende gemeenten opgedragen taken.

Artikel 4 Taken organisatie

  • 1. De bedrijfsvoeringsorganisatie voert taken uit voor de deelnemende gemeenten op de volgende taakvelden:

    • a.

      Human Resource Management (HRM);

    • b.

      Informatie en Communicatie Technologie (ICT);

    • c.

      Financiën, met uitzondering van planning en gemeente-control taken;

    • d.

      Concerncontrol;

    • e.

      Juridische Zaken en Inkoop;

    • f.

      Facilitaire zaken;

    • g.

      Administratie zorg;

    • h.

      Uitkeringsadministratie.

  • 2. De taken behorende bij de in lid 1 genoemde taakvelden omvatten in ieder geval de volgende soorten werkzaamheden:

    • a.

      Beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding op bedrijfsvoeringstaken;

    • b.

      Uitvoering van vastgesteld beleid en wettelijke regelingen;

    • c.

      Toezicht op aan derden uitbesteed werk van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • d.

      Handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • e.

      Het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voorzover de bedrijfsvoeringsorganisatie hiertoe is gemachtigd.

  • 3. De bedrijfsvoeringsorganisatie sluit een dienstverleningsovereenkomst met de deelnemende gemeenten en legt met de deelnemers de te leveren en af te nemen producten en diensten vast.

  • 4. De deelnemende gemeenten zijn gehouden in alle gevallen de overeengekomen diensten en producten, die behoren tot de in het eerste lid genoemde taken, af te nemen. Een deelnemende gemeente mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na bestuurlijke besluitvorming van het bestuur. Aan dit besluit kunnen voorwaarden betreffende onder andere de vergoeding van frictiekosten worden gesteld. In artikel 23 van deze Regeling en de dienstverleningsovereenkomst wordt hier nadere uitwerking aan gegeven.

  • 5. De bedrijfsvoeringsorganisatie kan op verzoek van derden en met toestemming van het bestuur adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op de in het eerste lid bedoelde taakvelden verrichten. Onder derden wordt verstaan: niet-deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling

Artikel 5: Algemene bevoegdheidstoedeling

De colleges bepalen middels algemene dan wel afzonderlijke delegatie- en/of mandaatbesluiten welke bevoegdheden die samenhangen met de taakvelden zoals vermeld in artikel 4 van de Regeling, moeten worden verleend aan organen van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 6: Kwaliteitsborging

  • 1. De bedrijfsvoeringsorganisatie draagt zorg voor uitvoering van de taken zoals vermeld in artikel 4 van deze Regeling en zoals vastgelegd in de begroting.

  • 2. Indien desondanks sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen van het bedrijfsvoeringsorganisatie ten aanzien van één of meer deelnemende gemeenten als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, melden de betreffende colleges dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden na het constateren van de geleden of dreigende schade, bij het bestuur. Het bestuur draagt zorg voor beperking en zo nodig tot herstel van geleden schade.

Hoofdstuk 3: Het bestuur

Artikel 7: Samenstelling

  • 1. Iedere deelnemer wijst één collegelid aan voor het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 2. Voor elk lid van het bestuur wijst iedere deelnemer een plaatsvervangend collegelid aan.

  • 3. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het college dat een lid heeft aangewezen kan dit lid ontslaan wanneer deze niet meer het vertrouwen van het college heeft.

  • 4. Indien tussentijds een vacature ontstaat in het bestuur, wijst de betreffende deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

Artikel 8: Bevoegdheden bestuur

  • 1. Alle bevoegdheden die bij of krachtens enige wet van toepassing zijn op de bedrijfsvoeringsorganisatie komen toe aan het bestuur.

  • 2. Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze Regeling bepaalde, is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      Het vaststellen wijzigen van de begroting;

    • b.

      Het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      Het vaststellen van de jaarlijkse kadernota;

    • d.

      Het vaststellen van de benodigde regelgeving ten behoeve van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • e.

      De aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 35, zevende lid, van de Wet juncto artikel 213 Gemeentewet;

    • f.

      Het beheer van de inkomsten en uitgaven van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • g.

      Het vaststellen van rechtspositionele regelingen;

    • h.

      Benoeming, schorsing en ontslag van het personeel van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • i.

      Het doen van voorstellen tot toetreding alsmede het regelen van de gevolgen van uittreding;

    • j.

      Het opleggen van voorwaarden voor uittreding;

    • k.

      Het voeren van of handelingen verrichten ter voorbereiding op rechtsgedingen, bezwaar- en (administratief) beroepsprocedures, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;

    • l.

      Het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • m.

      Het behartigen van de belangen van de bedrijfsvoeringsorganisatie bij andere overheden, instellingen of personen.

  • 3. Het bestuur stelt voor de organisatie een organisatieregeling vast.

Artikel 9: Werkwijze bestuur

  • 1. Het bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, maar tenminste vier maal per jaar en verder als de voorzitter of minimaal twee leden onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen dit verzoeken.

  • 2. De gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten nemen als adviseur van hun gemeentelijk vertegenwoordiger deel aan de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast.

  • 4. Artikel 22, eerste lid, van de Wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het bestuur kan geheimhouding opleggen als bedoeld in artikel 23 van de Wet.

Artikel 10: Inlichtingenplicht

  • 1. De leden van het bestuur geven, samen en afzonderlijk aan de colleges van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

  • 2. De leden van het bestuur geven samen en afzonderlijk aan de colleges van de deelnemende gemeenten, indien de colleges dan wel een of meer leden daarom verzoeken, binnen dertig dagen schriftelijk alle gevraagde inlichtingen, een en ander voorzover dit niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Indien het college dat een lid heeft aangewezen deze om inlichtingen over het door dit lid in het bestuur gevoerde beleid verzoekt, verstrekt deze de gevraagde inlichtingen in een collegevergadering binnen dertig dagen.

  • 4. Het bestuur geeft binnen dertig dagen aan de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk alle door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen, een en ander voorzover dit niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 5. Het bestuur verstrekt aan de raden van de deelnemende gemeenten de vastgestelde begroting, de vastgestelde jaarrekening en het daarbij behorende controleverklaring en accountantsverslag.

Artikel 11: Verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het bestuur zijn, samen en afzonderlijk, aan de colleges van de deelnemende gemeenten verantwoording verschuldigd voor het door het bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Aan het college dat een lid heeft aangewezen, legt dit lid op verzoek van dit college binnen dertig dagen in een collegevergadering verantwoording af over het door dit lid in het bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Aan de raad van de deelnemende gemeente legt het lid dat door het college van die deelnemende gemeente is aangewezen, op verzoek van de raad binnen dertig dagen schriftelijk verantwoording af over het door dit lid in het bestuur gevoerde beleid.

Hoofdstuk 4: De voorzitter

Artikel 12: De voorzitter

  • 1. Het bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter vervult zijn functie voor één jaar. Het voorzitterschap rouleert jaarlijks op 1 januari tussen de deelnemende gemeenten, tenzij het bestuur anders besluit.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid aan een ander overdragen.

Hoofdstuk 5: De directeur

Artikel 13: De directeur

  • 1. De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft een directeur.

  • 2. De directeur wordt benoemd en ontslagen door het bestuur en is niet verbonden aan één van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De directeur is belast met de dagelijkse leiding en is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de taken en de ontwikkeling van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 4. De directeur is adviseur en secretaris van het bestuur.

  • 5. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 6. In een organisatieregeling worden bepalingen opgenomen over de vervanging van de directeur.

Hoofdstuk 6: Personeel

Artikel 14: Personeel

  • 1. Het personeel van de BAR-organisatie op 30 juni 2024 is het personeel van de bedrijfsvoeringsorganisatie De Bedrijfsvoeringspartner. Door overgang van onderneming is dit personeel van rechtswege in dienst bij de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 2. De bedrijfsvoeringsorganisatie sluit zich ten behoeve van het personeel aan bij de cao SGO (Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties) en neemt daartoe deel in de werkgeversvereniging voor aangesloten organisaties.

  • 3. Bij de overgang van personeel van de BAR-organisatie naar de bedrijfsvoeringsorganisatie De Bedrijfsvoeringspartner zal het bestuur zorg dragen voor de verdere toepassing en uitvoering van het Sociaal Statuut van de BAR-organisatie.

Hoofdstuk 7: Financiële bepalingen

Artikel 15: Financiële administratie en controle

  • 1. Op het financieel beleid, het financieel beheer, de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing

  • 2. Het bestuur stelt in dat kader de vereiste financiële regelingen en nadere regels vast, waarbij rekening wordt gehouden met de taakstelling en taakgebieden en de wijze van uitvoering daarvan zoals bepaald in de artikelen 4 tot en met 6 van deze Regeling.

  • 3. Het bestuur zendt de concept financiële regelingen en nadere regels van de bedrijfsvoeringsorganisatie toe aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. De colleges en raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen tien weken bij het bestuur van de bedrijfsorganisatie hun zienswijze over de financiële regelingen en nadere regels naar voren brengen. De zienswijzen van de raden en colleges worden gezamenlijk door de afzonderlijke colleges aan het bestuur gezonden.

  • 5. Het bestuur zendt de vastgestelde financiële regelingen en nadere regels aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten. Daarbij wordt een reactie op de zienswijzen gevoegd.

Artikel 16: Begroting

  • 1. Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2. Het bestuur stelt elk jaar, met inachtneming van de voorschriften genoemd in de financiële regelingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie, een ontwerpbegroting van inkomsten en uitgaven op voor komend dienstjaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie, voorzien van de nodige toelichting en specificaties, rekening houdende met de bepalingen van artikel 4, derde lid, aan de deelnemende gemeenten. Tevens stelt hij elk jaar een meerjarenbegroting op.

  • 3. Wijzigingen op de begroting vanaf € 100.000,= van de jaarlijkse exploitatielasten, worden vooraf voor een zienswijze voorgelegd aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Voor een zienswijze behoeft aan de raden van de deelnemende gemeenten niet te worden voorgelegd:

    • a.

      Een begrotingswijziging van administratieve aard, waarbij het niveau van de dienstverlening voor deelnemende gemeenten gelijk blijft en die tevens geen financiële gevolgen heeft voor de afzonderlijke gemeentebegrotingen of de deelnemersbijdrage;

    • b.

      Een begrotingswijziging die het gevolg is van de besluitvorming door één of meer van de deelnemende gemeenten, om de dienstverlening aan haar c.q. hen te vergroten en de daarmee gemoeide financiële middelen door die gemeente(n) aan de bedrijfsvoeringsorganisatie ter beschikking zijn gesteld.

Artikel 17: Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt elk jaar de rekening van baten en lasten van het voorgaande dienstjaar op met in achtneming van de voorschriften genoemd in de financiële regeling van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Het bestuur zendt de jaarrekening ter controle naar de accountant met het verzoek zo spoedig mogelijk het controlerapport uit te brengen.

  • 2. Het bestuur zendt de jaarrekening met het controlerapport en accountantsverklaring van de bedrijfsvoeringsorganisatie, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie naar voren brengen.

  • 4. Het bestuur stelt de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie en een reactie op de zienswijzen vast conform de procedure en de termijnen genoemd in de financiële regelingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 5. De bedrijfsvoeringsorganisatie mag een algemene reserve vormen van maximaal 2% van de omvang van de begroting van het jaar waarin afgerekend wordt. De bedrijfsvoeringsorganisatie is verplicht om het meerdere van het positieve saldo op de jaarrekening naar rato terug te storten aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 18: Financiële verplichtingen

  • 1. De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien het bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Hoofdstuk 8: Archief

Artikel 19: Archief bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie en haar bestuursorganen overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen archiefregeling.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden als bedoeld in het vorige lid overeenkomstig de door het bestuur vast te stellen nadere regels.

  • 3. Bij opheffing van de Regeling wordt het archief afgesloten en worden de archiefbescheiden geplaatst in een door het bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 9: Geschillen

Artikel 20: Geschillen

  • 1. Indien er tussen de bedrijfsvoeringsorganisatie en een der deelnemende gemeenten een geschil ontstaat over genomen besluiten en/of de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de artikel 4 tot en met 6 van deze Regeling, treden het bestuur en het betreffende college terstond in overleg met elkaar teneinde het geschil verder te verkennen en zo mogelijk op te lossen.

  • 2. Wanneer het overleg bedoeld in het eerste lid niet tot een oplossing van het geschil leidt, trachten partijen met behulp van een externe mediator het geschil op te lossen. De kosten van mediation worden gedeeld.

  • 3. Met betrekking tot geschillen tussen de deelnemende gemeenten onderling dan wel tussen de deelnemende gemeente en de bedrijfsvoeringsorganisatie omtrent de toepassing in de ruimste zin van de Regeling is artikel 28 van de Wet van toepassing.

Hoofdstuk 10: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 21: Toetreding

  • 1. Het college van een gemeente dat wenst toe te treden, richt het verzoek terzake aan de deelnemers en aan het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 2. Toetreding vindt plaats indien de colleges met toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten en het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie daarmee instemt.

  • 3. Aan de toetreding kan het bestuur voorwaarden verbinden. Toetreding vindt altijd per 1 januari plaats.

  • 4. Het besluit van de deelnemende gemeenten als bedoeld in het tweede lid geeft de datum van toetreding aan.

  • 5. Van elk bericht van toetreding van een gemeente wordt kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 22: Uittreding

  • 1. Alvorens een deelnemer besluit tot uittreding uit deze Regeling, wordt over het voornemen daartoe gezamenlijk overleg gevoerd met de andere deelnemers.

  • 2. Een deelnemer maakt een besluit tot uittreding met de toestemming daarvoor van de raad, onverwijld schriftelijk bekend bij de overige deelnemers en het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Een deelnemer kan voor het eerst vijf jaar na inwerkingtreding van deze Regeling uittreden.

  • 4. De uittreding geldt met ingang van 1 januari van het tweede jaar na de bekendmaking van het besluit tot uittreding. De uittredende deelnemer blijft tot de datum van uittreding volwaardig deelnemer en verplicht zich jegens de bedrijfsvoeringsorganisatie en overige deelnemers al zijn verplichtingen na te komen die uit de Regeling voortvloeien.

  • 5. Het bestuur stelt bij meerderheid van stemmen de gevolgen van de uittreding vast. Dit zijn de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding. Tot de gevolgen van de uittreding behoort ook de vaststelling van een eventuele uittreedsom, te betalen door de uittredende deelnemer. Het bestuur maakt zijn besluit bekend binnen zes maanden nadat het uittredingsbesluit door de uittredende deelnemer bekend is gemaakt. Deze beslistermijn kan eenmaal worden verdaagd met drie maanden.

  • 6. Bij het bepalen van de omvang van de uittreedsom geldt de financiële positie van de bedrijfsvoeringsorganisatie op het moment van het uittreden van de deelnemer als vertrekpunt. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a.

      Alleen de schade die het direct, onvermijdelijke, en niet te mitigeren gevolg is van de uittreding komen voor vergoeding in aanmerking. Het gaat hierbij om:

      • frictiekosten, waaronder wordt verstaan de kosten die de bedrijfsvoeringsorganisatie maakt als gevolg van de uittreding; en

      • desintegratiekosten, waaronder wordt verstaan de kosten die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen;

      • kosten die de overige deelnemers moeten maken als direct, onvermijdelijk en niet te mitigeren gevolg van de uittreding;

    • b.

      Voor schadeposten die niet uitsluitend aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, wordt de omvang van de schade berekend door de totalen per post naar rato te berekenen op basis van de procentuele bijdrage van de uittredende deelnemer aan de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • c.

      Toekomstige schade wordt tot vijf jaar na uittreding mede toegerekend aan de uittredende deelnemer;

    • d.

      Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie spant zich in om al zoveel als mogelijk te anticiperen op de nieuwe situatie, teneinde de schade zo veel als mogelijk te beperken.

  • 7. Bij het bepalen van de personele consequenties geldt het uitgangspunt van ‘mens-volgt-werk’.

  • 8. Indien een uittreedsom moet worden betaald door de uittredende deelnemer, maakt een betalingsregeling, met een maximum van vier jaarlijkse termijnen, onderdeel uit van de vaststelling van de gevolgen van de uittreding.

  • 9. Voorafgaand aan de vaststelling van de gevolgen van de uittreding door het bestuur, brengt een Commissie van deskundigen hierover advies uit, met inachtneming van deze Regeling. Daartoe wijzen het bestuur en de uittredende deelnemer – elk voor eigen rekening – ieder een deskundige aan. Deze twee deskundigen wijzen gezamenlijk een derde deskundige aan als voorzitter. De Commissie van deskundigen regelt haar eigen procedure. De kosten van de werkzaamheden van de voorzitter en de overige kosten worden door het bestuur en de uittredende deelnemer gedeeld.

  • 10. Een deelnemer heeft de bevoegdheid om een keer in vijf jaar het bestuur te vragen een anterieure vaststelling van de gevolgen van uittreding over twee jaar vast te stellen. Het bestuur komt hier binnen zes maanden aan tegemoet. Deze termijn kan eenmaal worden verdaagd met drie maanden. De leden vijf tot en met acht zijn van overeenkomstige toepassing, zij het dat het advies van de Commissie van deskundigen bindend is voor het bestuur.

  • 11. Een deelnemer heeft de bevoegdheid om met toestemming van de raad binnen drie maanden nadat het bestuur een anterieure vaststelling van de gevolgen van een uittreding heeft vastgesteld, een besluit tot uittreding met toestemming van de raad bij de overige deelnemers en het bestuur bekend te maken, voor welke uittreding die reeds vastgestelde gevolgen dan gelden.

Artikel 23: Wijziging

  • 1. De Regeling kan op voorstel van het bestuur dan wel een van de deelnemers worden gewijzigd bij gelijkluidend besluit van de deelnemers, na toestemming van de raden. Een wijziging in de taken van de bedrijfsvoeringsorganisatie leidt altijd tot een wijziging van deze Regeling.

  • 2. Alvorens een voorstel tot wijziging van de Regeling wordt gedaan, wordt daarover gezamenlijk overleg gevoerd door de deelnemers.

  • 3. Een wijziging in het takenpakket kan eerst vijf jaar na inwerkingtreding van deze Regeling plaatsvinden.

  • 4. Voordat een besluit wordt genomen over de wijziging van het takenpakket, stelt het bestuur bij meerderheid van stemmen de gevolgen van deze wijziging vast. Dit zijn de financiële, juridische, personele en organisatorische gevolgen. Tot de gevolgen van wijziging behoort ook de vaststelling van een wijzigingssom, te betalen door de deelnemer of deelnemers die wijziging wensen. Het bestuur deelt de uitkomsten met de deelnemers binnen zes maanden nadat het wijzigingsverzoek is ontvangen. Deze termijn kan eenmaal worden verdaagd met drie maanden.

  • 5. Bij het bepalen van de wijzigingssom is het bepaalde in de leden vijf tot en met zeven van artikel 22 van deze Regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het bestuur kan voor het in kaart brengen van de gevolgen van de voorgestelde wijziging in het takenpakket van de bedrijfsvoeringsorganisatie advies inwinnen bij een Commissie van deskundigen. Daartoe wijzen het bestuur en de, één of meer, deelnemers die de wijziging van de Regeling hebben voorgesteld – elk voor eigen rekening – ieder een deskundige aan. Indien het bestuur de wijziging heeft voorgesteld, wijst het bestuur een deskundige aan en wijzen de deelnemers gezamenlijk een deskundige aan. De twee deskundigen wijzen gezamenlijk een derde deskundige aan als voorzitter. De Commissie van deskundigen regelt haar eigen procedure. De kosten van de werkzaamheden van de voorzitter en de overige kosten worden door het bestuur vergoed.

  • 7. De deelnemers betrekken de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in het derde lid en het eventuele advies van de commissie bij hun besluit.

Artikel 24: Opheffing

  • 1. De Regeling kan op verzoek van het bestuur dan wel een of meer van de deelnemers worden opgeheven.

  • 2. Nadat alle deelnemers tot opheffing hebben besloten en de raden daarvoor toestemming hebben gegeven, stelt het bestuur een routekaart voor de opheffing vast. In de routekaart worden in ieder geval de volgende onderwerpen geregeld:

    • a.

      Een plan van aanpak voor het ontvlechtingsproces;

    • b.

      De voorgenomen duur van de liquidatie;

    • c.

      De wijze en frequentie waarop overleg plaatsvindt;

    • d.

      De bestuurlijk-juridische, personele en financieel-operationele uitgangspunten van de liquidatie;

    • e.

      De verdeelsleutel die bij de liquidatie wordt gehanteerd. Uitgangspunt daarbij is verdeling naar rato van de bijdrage van de deelnemers;

    • f.

      De keuze van de onderzoeksbureaus die gezamenlijk worden ingeschakeld;

    • g.

      de kostenverdeling van het liquidatietraject;

    • h.

      De afspraken over (de wijze van) continuering van de Regeling gedurende de liquidatie.

  • 3. Het bestuur stelt een liquiditeitsplan vast, waarin de financiële, juridisch, personele en organisatorische consequenties van de opheffing worden vastgelegd. Het bestuur kan voorafgaand aan de vaststelling van het liquiditeitsplan een commissie van deskundigen om advies vragen.

  • 4. Het bestuur kan voorzien in een College van vereffenaars met onder meer als taken het nakomen van bestaande verplichtingen, het te gelde maken van overblijvende activa, het overdragen van rechten en verplichtingen aan deelnemers, toezicht en handhaving ten aanzien van al dan niet financiële rechten en verplichtingen van deelnemers en het opstellen van een liquidatieverslag.

  • 5. Het bestuur waakt ertegen dat zijn werkzaamheden die betrekking hebben op de opheffing van de Regeling, zijn taken ter behartiging van de belangen waarvoor de bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, negatief beïnvloeden.

Hoofdstuk 11: Gemeenteraad

Artikel 25: Ondersteuning gemeenteraden

  • 1. Op de gemeenteraden en elk van zijn leden van de deelnemende gemeenten is artikel 33 van de Gemeentewet van toepassing.

  • 2. De gemeentelijke verordening ex artikel 33 Gemeentewet van elke deelnemende gemeente is van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van het eerste lid.

Hoofdstuk 12: Slotbepalingen

Artikel 26: Evaluatie

  • 1. De regeling, waaronder de hoogte van de maximale reserve, wordt vier jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Het bestuur stelt daartoe vooraf het doel en de reikwijdte van de evaluatie vast, alsmede de wijze van evalueren. Daarbij worden de deelnemers gehoord.

  • 2. Vervolgens wordt de regeling telkens na vier jaar geëvalueerd op de wijze als bedoeld in lid 1.

  • 3. De raden van de deelnemers worden op de hoogte gesteld van de resultaten van de evaluatie, de conclusies en de wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie.

Artikel 27: Slotbepaling

  • 1. Het personeel van het openbaar lichaam BAR-organisatie komt van rechtswege in dienst bij de bedrijfsvoeringsorganisatie De Bedrijfsvoeringspartner.

  • 2. Deze Regeling kan worden aangehaald onder de titel ‘Gemeenschappelijke regeling De Bedrijfsvoeringspartner’.

  • 3. De Regeling treedt in werking op 1 juli 2024.

  • 4. De deelnemende gemeenten dragen zorg voor de bekendmaking van deze Regeling voorafgaande aan de inwerkingtreding op een in de desbetreffende gemeente gebruikelijke wijze.

  • 5. Het gemeentebestuur van de gemeente Ridderkerk is aangewezen als het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 26 van de Wet.

  • 6. In alle gevallen waarin deze Regeling niet voorziet, beslist het bestuur gehoord de colleges.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Barendrecht, op 11 juni 2024,

De secretaris,

G.J. Bravenboer

de burgemeester,

R.E. Schneider

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Albrandswaard, op 11 juni 2024,

De secretaris,

Florus van der Linden

de burgemeester,

drs. Jolanda de Witte

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Ridderkerk, op 4 juni 2024,

De secretaris,

M. Kitselar

de burgemeester,

C.A. Oosterwijk