Nadere regels Wmo gemeente Westerkwartier

Geldend van 29-06-2024 t/m heden

Intitulé

Nadere regels Wmo gemeente Westerkwartier

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier d.d. 30 januari 2024;

Overwegende dat;

gelet op artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 32 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2024;

B E S L U I T :

vast te stellen de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2024

Nadere regels Wmo gemeente Westerkwartier

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Nadere regels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Aanvraag: het verzoek van een cliënt aan de gemeente om een beslissing te nemen op de vraag om een individuele maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • AIN: Alles In ééN

  • AIN-plan/ondersteuningsplan: een door de Wmo-consulent in samenspraak met een client of zorgaanbieder opgesteld plan met de omschrijving van de mogelijkheden en onmogelijkheden die de cliënt heeft bij het oplossen van zijn beperking in de zelfredzaamheid en participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving en waarin de eventuele oplossingen aan de hand van de stappen van de CRvB worden vastgelegd in begrijpelijke taal;

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • Andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Awb: algemene wet bestuursrecht;

  • Beperking: een stoornis of conditie – cognitief, fysiek, psychisch en/of sociaal-emotioneel – die het dagelijks functioneren belemmert;

  • Besluit: een besluit dat door het college op een aanvraag voor ondersteuning wordt genomen en wordt vastgelegd in een beschikking aan de cliënt;

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • Bovengebruikelijke hulp: ondersteuning geboden door partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, die de gebruikelijke hulp in aard, omvang en/of intensiteit overstijgt;

  • Budgetbeheerder: de persoon die namens de budgethouder het PGB beheert en die alle aan het PGB verbonden taken uitvoert;

  • Budgethouder: de persoon aan wie het PGB is toegekend en voor wie de ondersteuning is geïndiceerd;

  • Budgetplan: het plan dat de cliënt bij de aanvraag voor een PGB indient, waarin de keuze voor een PGB in plaats van zorg in natura wordt gemotiveerd en waarin aangegeven wordt aan welke vorm van ondersteuning het budget besteed gaat worden, door wie de ondersteuning geleverd gaat worden en welke activiteiten uit het budget betaald gaan worden;

  • Cliënt: persoon die zijn hoofdverblijf in de gemeente Westerkwartier heeft en gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of PGB is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

  • Cliëntondersteuner: een onafhankelijk persoon die de cliënt informeert, adviseert, en/of begeleidt bij vragen, problemen, klachten of bezwaren in verband met de, al of (nog) niet verstrekte ondersteuning vanuit de Wmo, Jeugd of de Participatiewet. Sociaal Werk De Schans beschikt over cliëntondersteuners.

  • College: burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

  • CRvB: Centrale Raad van Beroep;

  • Duurzame hulpverlening: ondersteuning geboden door een professional, waarbij sprake is van een regelmatig (niet-incidenteel) gebruik van de ondersteuning en continuïteit in het contact met de persoon die de ondersteuning biedt;

  • Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossende vermogen, (capaciteit) tijd en middelen van de cliënt en/of de leefeenheid van de cliënt om zelf of personen uit het sociaal netwerk van de cliënt de beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving op te lossen;

  • Formele ondersteuning: ondersteuning die wordt geboden door een professional, niet zijnde een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt;

  • Gebruikelijke hulp: ondersteuning die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

  • Hoofdverblijf: adres waar de cliënt volgens de Basis Registratie Personen (BRP) als ingezetene geregistreerd staat dan wel de plaats waar de cliënt overwegend feitelijk verblijft;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

  • Individuele maatwerkvoorziening: op de cliënt toegesneden maatschappelijke ondersteuning dat op basis van een zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt toegankelijk is;

  • Informele ondersteuning: ondersteuning die wordt geboden door een persoon die geen formele ondersteuning biedt, zoals een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of een beroepskracht die niet voldoet aan de gestelde (kwaliteits-)eisen;

  • Jeugdige: een persoon jonger dan 18 jaar;

  • Leefeenheid: alle inwoners die hun hoofdverblijf op één adres hebben (huisgenoten) en samen een duurzame huishouding voeren;

  • Maatschappelijke ondersteuning: ondersteuning aan een cliënt waar sprake is van een beperking in de zelfredzaamheid en participatie of problemen bij het zich handhaven in de samenleving;

  • Mantelzorg: ondersteuning die vrijwillig en onbetaald wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt;

  • Melding: bericht aan het college waarin wordt aangegeven dat de cliënt behoefte aan ondersteuning heeft als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

  • OGGZ: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, bemoeizorg met als doel het toe leiden naar ondersteuning of behandeling van cliënten die niet in staat zijn om uit eigen beweging ondersteuning aan te vragen waar dit medisch en/of maatschappelijk gezien wel nodig is;

  • Onderzoek: het verhelderen van de behoefte van de cliënt aan ondersteuning en het in kaart brengen wat de mogelijke oplossingen zijn;

  • Ouder: gezaghebbende ouder, adoptief ouder, stiefouder of een ander die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;

  • Participatie: deelname aan het maatschappelijk verkeer, waarbij de cliënt mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen en zich hiertoe kan verplaatsen;

  • Persoonlijk plan: een plan waarin de cliënt voor de start van het onderzoek de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, sub a t/m g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • Persoonsgebonden budget (hierna PGB): PGB als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, zijnde een bedrag waaruit namens het college betalingen gedaan kunnen worden voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een individuele maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van derden heeft betrokken;

  • Professional: beroepskracht met (diploma of ervaringscertificaat en) aantoonbare specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de beperking of problematiek van de cliënt en/of de benodigde ondersteuning, die (aantoonbaar) voldoet aan de in de branche geldende kwaliteitseisen én een gericht op de voorziening passende registratie heeft bij de Kamer van Koophandel of in het beroepsregister of in loondienst is bij een formele zorgaanbieder;

  • Sociaal netwerk: alle personen uit de omgeving van de cliënt die van betekenis (kunnen) zijn, zoals een partner, ouders, kinderen, familieleden, vrienden, kennissen en buren;

  • SVB: Sociale Verzekeringsbank

  • Trekkingsrecht: vorm waarin het PGB beschikbaar wordt gesteld. Budgethouders krijgen de budgetten niet op hun eigen bankrekening gestort;

  • Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die de cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • Voorziening: aanbod van diensten, activiteiten of hulpmiddelen;

  • Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening (niet zijnde een maatwerkvoorziening) waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • Vrijwilliger: een persoon buiten het sociaal netwerk van de cliënt, die vrijwillig en onbetaald ondersteuning biedt;

  • Vrijwilligerswerk: onbetaalde inzet voor anderen, een groep of de samenleving in de vorm van het bieden van ondersteuning of het uitvoeren van activiteiten;

  • Wet: wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • Zelfredzaamheid: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) en het voeren van een gestructureerd huishouden. De noodzakelijke ADL in het kader van de zelfredzaamheid betreffen: in- en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten en drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact;

  • Zorgaanbieder: een organisatie of persoon die ondersteuning biedt aan de cliënt;

  • Zorg in natura (ZIN): een verstrekking van een voorziening via een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

Artikel 2 Melding behoefte aan ondersteuning

  • 1. Een melding van behoefte aan ondersteuning kan door of namens de cliënt worden gedaan. De persoon die namens de cliënt een melding doet, hoeft niet een vertegenwoordiger van de cliënt te zijn. Maar kan ook een huisgenoot of iemand uit het sociale netwerk van de cliënt, een professionele hulpverlener, arts of het transferpunt van het ziekenhuis zijn.

  • 2. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch worden gedaan.

  • 3. Een melding kan worden gedaan bij de medewerkers van de Wmo of bij de zorgaanbieders DNZT of MIEP. Bij de zorgaanbieders kan alleen een melding worden gedaan voor hulp bij het huishouden, begeleiding 75+ en kortdurend verblijf 75+. Deze zorgaanbieders doen het onderzoek naar de hulpvraag van de inwoner op het gebied van hulp bij het huishouden, begeleiding 75+ en kortdurend verblijf.

  • 4. Bij de ontvangst van de melding wordt beoordeeld of het gaat om een vraag die direct beantwoord kan worden of een gerichte doorverwijzing naar een andere organisatie noodzakelijk is of dat nader onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte nodig is.

  • 5. Is een cliënt al uitgebreid bekend vanwege een eerdere melding? Of betreft het een melding via een transferpunt van het ziekenhuis voor een tijdelijke ondersteuning in het huishouden of een vervanging van een hulpmiddel vanwege technische mankementen bij een ongewijzigde situatie? Dan kan dit een reden zijn om af te zien van een nader onderzoek. Dit dient altijd in overleg en met goedkeuring van de cliënt plaats te vinden.

  • 6. In aanvulling op lid 5 verstrekt de betrokken professional, met toestemming van de client, bij een gerichte doorverwijzing de informatie die nodig voor de beoordeling van de benodigde ondersteuning.

  • 7. Een melding wordt inclusief de datum van ontvangst geregistreerd. De melding wordt schriftelijk (per e-mail of per post) bevestigd, tenzij de cliënt dat niet wenst.

  • 8. Er wordt afgezien van registratie van de melding en een ontvangstbevestiging als een vraag direct beantwoord kan worden of een gerichte doorverwijzing naar een andere organisatie noodzakelijk is.

  • 9. Is nader onderzoek nodig dan wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen. De cliënt heef gedurende 7 dagen na de melding de gelegenheid het plan te overhandigen aan de betrokken consulent van de gemeente of de zorgaanbieder.

  • 10. Indien nader onderzoek nodig is wordt de cliënt geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Artikel 3 Persoonlijk plan

  • 1. Voorafgaand aan het gesprek in het kader van het onderzoek wordt de cliënt de mogelijkheid geboden om een persoonlijk plan in te dienen waarin de cliënt zelf zijn situatie beschrijft. In het plan geeft de cliënt onder andere de volgende zaken aan:

    • Welke problematiek er in het dagelijks leven ervaren wordt;

    • Wat de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren zijn;

    • Wat de mogelijkheden er binnen het sociaal netwerk er zijn;

    • Welke mogelijkheden en/of voorzieningen al zijn ingezet om het probleem te verminderen of op te lossen;

    • Indien van toepassing welke behoefte de mantelzorger aan ondersteuning heeft.

  • 2. Het persoonlijk plan wordt betrokken bij het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte.

  • 3. Aan het persoonlijk plan kunnen geen rechten voor de toekenning van de aanvraag worden ontleend.

  • 4. Het persoonlijk plan dient binnen 7 dagen na de melding te worden ingediend én in ieder geval voordat het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte is gestart.

Artikel 4 Onderzoek naar ondersteuningsbehoefte

  • 1. Een melding van behoefte aan ondersteuning wordt nader onderzocht op basis van het eventueel aanwezige persoonlijke plan van de cliënt, één of meer gesprekken met de cliënt en indien nodig aangevuld met een (medisch) advies van een deskundige.

  • 2. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de stappen van de CRvB:

    • 1.

      Wat is de hulpvraag?

    • 2.

      Welke probleem wordt er ervaren?

    • 3.

      Welke ondersteuning in aard en omvang is nodig om een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie te leveren? (Bruto hulp)

    • 4.

      In hoeverre zijn er eigen mogelijke mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, mensen uit het sociale netwerk of algemene voorzieningen die ook de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden?

    • 5.

      Blijft er nog iets over te compenseren voor de gemeente? (Netto Hulp).

  • 3. Voor het onderzoek naar de melding van de behoefte aan ondersteuning geldt een behandeltijd van maximaal 6 weken gerekend vanaf de melding. Indien vanwege de zorgvuldigheid van het onderzoek de termijn niet gehaald wordt, dan wordt met de cliënt contact opgenomen over de verlenging van de termijn. Stemt de cliënt in met verlenging van de termijn dan wordt dit schriftelijk bevestigd onder vermelding van de verwachting waarbinnen het onderzoek wel is afgerond.

Artikel 5 Het gesprek in het kader van het onderzoek

  • 1. Het gesprek in het kader van het onderzoek wordt gevoerd met de cliënt en/of vertegenwoordiger en/of de mantelzorger(s).

  • 2. Tijdens dit gesprek mag de cliënt een onafhankelijke cliëntondersteuner meenemen.

  • 3. De onafhankelijke cliëntondersteuner mag vanwege belangenverstrengeling niet tevens de (beoogde) zorgaanbieder zijn.

  • 4. Indien het in het belang van een (her)indicatie, herbeoordeling of evaluatie noodzakelijk wordt geacht, kan de zorgaanbieder, als de cliënt hiermee instemt, uitgenodigd worden bij (een deel van) het gesprek met de cliënt.

  • 5. In het gesprek worden de onderwerpen besproken die in artikel 5 van de verordening zijn vastgelegd.

  • 6. Van de cliënt kan gevraagd worden gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de melding.

  • 7. Het opvragen van de gevraagde gegevens mag uitsluitend als de cliënt daar toestemming voor geeft. Het moet voor de cliënt duidelijk zijn wie de gegevens opvraagt, bij wie de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en wat het doel is. Ook kan met de cliënt afgestemd worden dat hij zelf de gevraagde gegevens opvraagt.

  • 8. Indien er sprake is van (fysieke) onveiligheid van de cliënt en/of zijn sociale omgeving kan afgeweken worden van het gestelde in lid 7.

Artikel 6 AIN-plan

  • 1. Van het onderzoek wordt een verslag gemaakt; ook wel het AIN-plan genoemd.

  • 2. In het AIN-plan wordt onder andere opgenomen:

    • 1.

      De stappen van de CRvB (zie artikel 4);

    • 2.

      De wensen en behoeften van de cliënt;

    • 3.

      Welke voorziening aan de cliënt wordt toegekend dan wel afgewezen;

    • 4.

      Op welke wijze men tot deze afweging is gekomen;

    • 5.

      Indien sprake is van een toekenning welke doelen en resultaten moeten worden behaald;

    • 6.

      Door wie en op welke wijze de toegekende voorziening wordt geboden/ingezet;

    • 7.

      Als gekozen is voor een voorziening in PGB, wordt een goedgekeurd budgetplan aan het AIN-plan toegevoegd;

    • 8.

      Welke afspraken er zijn gemaakt met de cliënt over de (tussentijdse) evaluatie van de doelen en resultaten.

  • 4. Het AIN-plan wordt binnen 10 werkdagen na het laatste gesprek aan de cliënt toegestuurd. Indien die termijn niet haalbaar is, wordt de cliënt hierover geïnformeerd.

  • 5. De cliënt krijgt de mogelijkheid een reactie te geven op het AIN-plan. Daarvoor krijgt de cliënt 2 weken de tijd. Zo nodig worden objectief vast te stellen onjuistheden in het AIN-plan aangepast. Opmerkingen en aanvullingen van de cliënt worden toegevoegd aan het AIN-plan en meegewogen in de uiteindelijke afweging.

  • 6. De client tekent het AIN-plan (al dan niet met opmerkingen en/of aanvullingen).

  • 7. Het getekende AIN-plan wordt gezien als een aanvraag om in aanmerking te komen voor een voorziening.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. De uitkomst van het onderzoek naar aanleiding van de melding van de behoefte aan ondersteuning kan een aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening zijn. Het AIN-plan is de basis voor de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening.

  • 2. Indien uit het onderzoek blijkt dat hulp beschikbaar is uit het sociaal netwerk of een voorliggende voorziening of een individuele maatwerkvoorziening voor de cliënt niet passend is, staat het de cliënt vrij om toch een aanvraag in te dienen. Op die aanvraag neemt het college dan een besluit, welke wordt vastgelegd in een beschikking aan de cliënt.

  • 3. Indien de cliënt geen medewerking verleent aan een zorgvuldig onderzoek, én zonder dit onderzoek de passendheid en toegankelijkheid van een individuele maatwerkvoorziening of een andere voorziening niet kan worden vastgesteld, dan adviseert degene die het onderzoek doet negatief op de aanvraag van de cliënt.

Artikel 8 Beschikking

  • 1. Voor alle individuele maatwerkvoorzieningen (toegekend of afgewezen) wordt een beschikking afgegeven.

  • 2. Op de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening ontvangt de cliënt binnen 2 weken een besluit van het college in de vorm van een beschikking. Indien deze termijn overschreden dreigt te worden, wordt de cliënt hiervan op grond van de artikelen 4:14 en 4:15 Awb op de hoogte gesteld.

  • 3. Een individuele maatwerkvoorziening (ZIN of PGB) wordt in beginsel niet met terugwerkende kracht toegekend.

  • 4. De duur van de indicatie van een individuele maatwerkvoorziening kan per toegekende voorziening verschillen.

  • 5. In de beschikking worden de rechten en plichten met betrekking tot de verstrekte voorziening opgenomen.

  • 6. In de beschikking wordt opgenomen dat de cliënt binnen 3 maanden na de ontvangst van de beschikking moet beginnen met het besteden van het toegekende PGB-budget.

  • 7. Als aan de cliënt een PGB wordt toegekend, wordt het trekkingsrecht in de beschikking opgenomen.

  • 8. Bij afwijkend of negatief besluit neemt de behandelend consulent voor verzending van de beschikking contact op met de client.

Artikel 9 Algemeen toetsings- en afwegingskader

Om te bepalen of ondersteuning in de vorm van een individuele maatwerkvoorziening voor de cliënt passend en toegankelijk is worden de onderstaande aspecten gewogen en/of getoetst:

  • 1.

    Verantwoordelijke gemeente: Heeft de cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Westerkwartier?

  • 2.

    Aard van de beperking of problematiek van de cliënt:

    • -

      er is sprake van een fysieke beperking dat (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld en waar als gevolg daarvan er sprake is van verlies in de zelfredzaamheid of in de participatiemogelijkheden; of

    • -

      er is sprake van problemen bij het zich handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen; of

    • -

      er is sprake van een al dan niet gedwongen verlaten van de thuissituatie.

  • 3.

    Aanvaardbaar niveau van het gewenste resultaat (goed genoeg) in de zelfredzaamheid of participatie of het zich handhaven in de samenleving wordt gewogen aan de hand van:

    • -

      welk niveau past bij de huidige situatie en de mogelijkheden van de cliënt?

    • -

      welk niveau staat in redelijke verhouding met de situatie van de cliënt voordat er sprake was van een beperking of problematiek?

    • -

      welk niveau staat in redelijke verhouding tot dat van personen in vergelijkbare omstandigheden en dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen of problematiek hebben?

    • -

      welk niveau is minimaal noodzakelijk voor de zelfredzaamheid of participatie dan wel voor het zich kunnen handhaven in de samenleving?

    • -

      binnen welke termijn dient het gewenst resultaat behaald te zijn?

  • 4.

    Eigen kracht: de mate waarin de cliënt en/of de leefeenheid van de cliënt zelf of samen met het sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen zelf oplossingen kan vinden/heeft gevonden om het aanvaardbare niveau in de zelfredzaamheid of in de participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving te bereiken of behouden.

  • 5.

    Gebruikelijke hulp: de mate waarin de cliënt met behulp van gebruikelijke hulp het aanvaardbare niveau in de zelfredzaamheid of in de participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving kan bereiken of behouden. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • -

      personen binnen de leefeenheid van de cliënt zijn in beginsel altijd zelf verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden, de zelfredzaamheid of de participatie of het zich handhaven in de samenleving van de leden van die leefeenheid;

    • -

      gebruikelijke hulp kent een verplichtend karakter. De leefeenheid hoeft de gebruikelijke hulp niet zelf uit te voeren, maar kan de hulp ook aan derden uitbesteden of met eigen financiële middelen inkopen;

    • -

      voor gebruikelijke hulp wordt in beginsel geen (aanvullende) ondersteuning vanuit de Wmo geboden;

    • -

      bij uitval van een persoon binnen de leefeenheid wordt in beginsel eerst zelf zorggedragen voor een herverdeling en overname van de (huishoudelijke) taken, zorg- en begeleidingsactiviteiten;

    • -

      de bijdrage die van een kind uit de leefeenheid gevraagd kan worden is onder andere afhankelijk van de leeftijd. In het protocol Hulp bij het huishouden Westerkwartier is opgenomen wat kinderen kunnen bijdragen aan het huishouden.

  • 6.

    Bij de beoordeling of en in welke mate er sprake is van gebruikelijke hulp worden de volgende aspecten meegewogen:

    • -

      de aard van de benodigde ondersteuning;

    • -

      de mate van planbaarheid en uitstelbaarheid van de benodigde ondersteuning;

    • -

      de frequentie en omvang van de benodigde ondersteuning;

    • -

      de duur van de benodigde ondersteuning. Is er sprake van een kortdurende situatie met uitzicht op herstel of een langdurende (chronische) situatie waarin extra ondersteuning nodig is.

  • 7.

    Gebruikelijke hulp is niet of in mindere mate van toepassing als uit objectief onderzoek blijkt dat personen binnen de leefeenheid niet in staat zijn om (een aantal) taken over te nemen vanwege:

    • -

      (langdurige) fysieke afwezigheid;

    • -

      een beperking of beperkte leerbaarheid;

    • -

      (dreigende) overbelasting, waarbij het evenwicht tussen draagkrachten draaglast onder spanning staat.

  • 8.

    Bovengebruikelijke hulp: de mate waarin door de leefeenheid extra hulp kan bieden zonder dat dit (op langere termijn) leidt tot overbelasting of financiële problemen. In beginsel hoeft er dan geen aanvullende ondersteuning vanuit de Wmo te worden ingezet.

  • 9.

    Mantelzorg: de mate waarin personen uit het sociaal netwerk van de cliënt bereid en in staat zijn om mantelzorg te bieden. Er dient onderzocht te worden of de mantelzorgers hierbij ondersteuning nodig hebben om (dreigende) overbelasting tegen te gaan. Daarbij dient er gekeken te worden naar gebruikelijke hulp, mantelzorg, werk en de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger(s). Mantelzorg is niet afdwingbaar en mag niet ten koste gaan van (het zoeken naar) werk, inkomen of welzijn van de mantelzorger(s).

  • 10.

    Vrijwilligers(werk): de mate waarin de cliënt met ondersteuning van vrijwilligers of door het zelf verrichten van vrijwilligerswerk het aanvaardbare niveau van zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving kan bereiken of behouden.

  • 11.

    Andere voorzieningen: de mogelijkheden van de cliënt om gebruik te maken van algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of voorzieningen vanuit andere wetgeving zoals kinderopvang, zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, wetten of regelingen uitgevoerd door het UWV of de Participatiewet.

  • 12.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die in beginsel door de cliënt zelf wordt aangeschaft en bekostigd. Daarbij worden de volgende aspecten meegewogen:

    • -

      de voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking;

    • -

      de voorziening is daadwerkelijk beschikbaar voor de cliënt;

    • -

      de voorziening levert een passende bijdrage aan het gewenste resultaat;

    • -

      de voorziening kan financieel gedragen worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 13.

    Eerdere verstrekking individuele maatwerkvoorziening: wat is er veranderd ten opzichte van de eerdere verstrekking?

  • 14.

    (Medisch) advies inwinnen: er kan een (medisch) advies worden ingewonnen om vast te stellen:

    • -

      wat de aard en oorzaak van de (ervaren) beperking of problematiek is;

    • -

      wat de (on)mogelijkheden van de cliënt of leefeenheid zijn in relatie tot de aard van de beperking of problematiek;

    • -

      wat de noodzakelijke en/of passende ondersteuning is in relatie tot de aard van de beperking of problematiek.

  • 15.

    Vorm van de ondersteuning wordt mede bepaald aan de hand van de volgende aspecten:

    • -

      ondersteuning vanuit het sociale netwerk of met inzet van vrijwilligers waar dat mogelijk is, heeft de voorkeur;

    • -

      professionele ondersteuning wordt alleen ingezet als dat noodzakelijk is:

    • -

      een lichte vorm van ondersteuning wordt ingezet waar dat mogelijk is;

    • -

      een zware vorm van ondersteuning wordt alleen ingezet als dat noodzakelijk is;

    • -

      de ondersteuning wordt – indien mogelijk – zo kort mogelijk ingezet;

    • -

      langdurige ondersteuning wordt alleen ingezet als dat noodzakelijk is;

    • -

      ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de buurt ingezet, tenzij ondersteuning op afstand noodzakelijk is;

    • -

      ondersteuning in groepsverband wordt ingezet waar mogelijk;

    • -

      individuele ondersteuning wordt alleen ingezet als dat noodzakelijk is;

  • 16.

    Goedkoopst adequate voorziening: de mate waarin de voorziening voor de cliënt duurzaam bijdraagt aan het behalen van het resultaat. Zijn er meer mogelijkheden adequaat, dan wordt gekozen voor de, naar objectieve maatstaven, goedkoopste voorziening. Hierbij wordt rekening gehouden met de gebruiksduur en de intensiteit van het gebruik.

Artikel 10 Verstrekkingsvorm

  • 1. Een algemene voorziening wordt alleen in de vorm van zorg in natura (ZIN) verstrekt.

  • 2. Een individuele maatwerkvoorziening kan in de vorm van ZIN, een financiële tegemoetkoming, niet-gecontracteerde zorg of PGB worden verstrekt.

  • 3. Een combinatie van ZIN voor de ene individuele maatwerkvoorziening en een PGB voor een andere individuele maatwerkvoorziening is mogelijk.

  • 4. Een combinatie van ZIN en PGB bij dezelfde zorgaanbieder binnen één individuele maatwerkvoorziening is niet mogelijk.

  • 5. Een combinatie van een algemene voorziening en een individuele maatwerkvoorziening in ZIN of PGB is mogelijk.

Artikel 11 PGB

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een PGB moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de cliënt komt in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening;

    • b.

      de cliënt heeft zijn keuze voor een PGB in plaats van een voorziening in zorg in natura gemotiveerd;

    • c.

      de cliënt dan wel zijn PGB-vertegenwoordiger is vaardig om alle aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. De PGB-vaardigheid wordt getoetst.

  • 2. De taken die behoren bij het beheer van een PGB zijn:

    • -

      het opstellen van een budgetplan;

    • -

      het opstellen van een zorgovereenkomst;

    • -

      het zijn van opdrachtgever/werkgever van de zorgverlener met alle daarbij behorende verplichtingen, waaronder het aansturen van de zorgaanbieder en het regelen van vervanging bij ziekte of vakantie;

    • -

      het verantwoord beheren van het budget, waaronder het controleren van declaraties op de gegevens van de zorgverlener, de geleverde uren en het tarief, het indienen van facturen en het voeren van een administratie;

    • -

      het actief zicht houden op de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van de van de ondersteuning en passende maatregelen nemen indien een van deze zaken onvoldoende is;

    • -

      erop toezien dat er gewerkt wordt aan de te behalen doelen en resultaten, zoals vermeld in het AIN-plan bijvoorbeeld door deel te nemen aan evaluatiegesprekken;

    • -

      verantwoording afleggen aan het college over de besteding van het PGB, wanneer daarom gevraagd wordt;

    • -

      het doorgeven wijzigingen aan het college en/ of de SVB, zoals een verhuizing, het stopzetten of veranderen van de ondersteuning, het wijzigen van de zorgverlener of budgetbeheerder.

  • 3. Zorgverleners die vanuit een PGB formele ondersteuning bieden, dienen te voldoen aan een basispakket kwaliteitseisen dat door de gemeente is opgesteld. Het college kan hierop toezicht houden.

    • a.

      Een PGB-zorgverlener is in elk geval in het bezit van:

      • -

        een VOG. De VOG mag niet ouder zijn dan 3 maanden bij aanvang van de zorgovereenkomst van de eerste cliënt die zorg ontvangt bij de aanbieder.

      • -

        een relevant diploma

      • -

        een KvK-nummer of registratie in het beroepsregister of dienstverband bij een formele zorgaanbieder.

    • b.

      In het geval een zorgaanbieder zorg levert voor meer dan 10 uur per week en/of aan meer dan 1 inwoner geldt daarnaast:

      • -

        De zorgaanbieder en eventuele zorgverleners die daar in dienst zijn in bezit van een relevant diploma.

      • -

        De Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt toegepast indien nodig en is toegespitst op het eigen handelen;

      • -

        De zorgaanbieder heeft een klachtenregeling voor de inwoner.

    • c.

      Blijkt bij controle dat de zorgaanbieder niet aan het basispakket aan eisen voldoet? Dan stelt het college gedurende een halfjaar in de gelegenheid om alsnog de vereiste verbeteringen door te voeren.

    • d.

      Als de aanbieder na een halfjaar de gevraagde verbeteringen niet kan aantonen, mag het PGB niet meer aan diensten van deze zorgaanbieder worden besteed.

  • 4. In het geval een wettelijke vertegenwoordiger of een bewindvoerder is aangesteld heeft deze altijd de eindverantwoordelijkheid en tekenbevoegdheid als de PGB-vertegenwoordiger.

  • 5. De PGB-vertegenwoordiger mag niet tevens de (formele of informele) zorgverlener zijn, tenzij het een gezaghebbende ouder van een jeugdige betreft.

  • 6. De zorgverlener die ondersteuning vanuit een PGB biedt, mag niet tevens de cliëntondersteuner van de cliënt zijn (geweest).

  • 7. Bij de inzet van informele ondersteuning in de vorm van een PGB moet naast een budgetplan ook een verklaring omtrent gedrag (VOG) worden overlegd. De VOG mag niet ouder zijn dan 3 maanden vanaf de ingangsdatum van de zorgovereenkomst.

  • 8. De cliënt dient bij het afsluiten van een zorgovereenkomst gebruik te maken van de door de SVB beschikbaar gestelde zorgovereenkomst(en).

  • 9. De duur van de zorgoverkomst(en) is gelijk aan de duur van de afgegeven besluit(en).

  • 10. De uitbetaling van een PGB vindt plaats op basis van een declaratie. De declaratie bevat in elk geval:

    • -

      de naam van de zorgverlener/zorgaanbieder;

    • -

      het burgerservicenummer /KvK-nummer van de zorgverlener/zorgaanbieder;

    • -

      het belastingnummer van de zorgaanbieder;

    • -

      een overzicht van de data, het aantal uren, dagdelen, etmalen waarop de ondersteuning is geboden;

    • -

      het tarief per uur/dagdeel/etmaal;

    • -

      ondertekening van de budgethouder en/of budgetbeheerder.

  • 11. De volgende bestedingsregels gelden voor een PGB;

    • -

      het PGB-tarief is inclusief overhead en alle bijkomende kosten (zoals opleiding, maaltijden, entreegelden, VOG). Hiervoor wordt geen extra budget toegekend.

    • -

      Kosten voor bemiddeling, coördinatie, tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het PGB worden betaald.

    • -

      Na het (plotselinge) overlijden van de cliënt kan aan de zorgverlener/zorgaanbieder op verzoek nog één maand PGB worden uitbetaald.

  • 12. De hoogte van een PGB:

    • -

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld (budget)plan over onder andere hoe het PGB besteed gaat worden;

    • -

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 13. Als uit het gesprek en het plan blijkt dat het door het college vastgestelde tarief niet toereikend is, kan hiervan worden afgeweken tot ten hoogste van de kostprijs van de in desbetreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

  • 14. De cliënt dient zelf de meerkosten van de aanbieder of de voorziening te betalen wanneer het tarief van de gewenste aanbieder of voorziening duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

  • 15. Bij de vaststelling van een PGB wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar de geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Mocht na die tijd blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

  • 16. De budgethouder is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In het geval van een scootmobiel, aangepaste fiets met hulpmotor of een elektrische rolstoel is de budgethouder verplicht een allriskverzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

  • 17. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een PGB is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder in beginsel verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan het college te vergoeden.

  • 18. In beginsel wordt een voorziening (lees begeleiding) bekostigd vanuit PGB alleen geleverd in de buurt van de verblijfsplaats van de belanghebbende; binnen het Westerkwartier dan wel de provincie Groningen, kop van Drenthe en/of Friesland.

  • 19. Levering van een PGB in het buitenland vindt in beginsel niet plaats, tenzij het college hiertoe schriftelijke toestemming geeft.

  • 20. De budgethouder is verplicht zijn verblijf langer dan 4 weken in het buitenland te melden bij het college.

  • 21. Een PGB kan niet worden ingezet bij spoedeisende zorg en/of crisis.

  • 22. Een PGB is alleen mogelijk als er op geen enkele manier druk is uitgeoefend op client om dienstverlening in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.

  • 23. De cliënt of zijn PGB-vertegenwoordiger kan alleen een PGB beheren als de cliënt of zijn vertegenwoordiger:

    • a.

      een (financieel) onafhankelijke positie heeft ten aanzien van de zorgaanbieder die formele ondersteuning levert;

    • b.

      meerderjarig is;

    • c.

      over een woonadres beschikt in de BRP;

    • d.

      de Nederlandse taal voldoende beheerst;

  • 24. het college zoekt waar mogelijk samenwerking met het zorgkantoor en de centrumgemeente voor beschermd wonen voor het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

  • 25. het college monitort het gebruik van het PGB en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen bij evaluatie of herindicatie;

  • 26. het college kan cliënten en locaties bezoeken, waarbij onderzoek gedaan wordt naar de kwaliteit van de geboden ondersteuning;

Artikel 12 Eenmalige uitkering bij faillissement/overlijden

  • 1. Indien de budgethouder komt te overlijden of failliet gaat eindigt de zorgovereenkomst met de hulpverlener van rechtswege. De hulpverlener kan dan in aanmerking komen voor eenmalige uitkering ter hoogte van maximaal 4 weken van het laatst verdiende ontvangen PGB.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een eenmalige uitkering moet er:

    • a.

      toestemming zijn verleend door het college; en

    • b.

      een schriftelijk verzoek worden ingediend bij de SVB door de budgethouder of de nabestaanden; en

    • c.

      een geldig zorgovereenkomst zijn afgesloten; en

    • d.

      nog voldoende budget beschikbaar zijn.

Artikel 13 Voorziening Hulp bij het huishouden

  • 1. Ten einde de cliënt in staat te stellen een huishouding te voeren, kan een individuele voorziening worden verstrekt indien hij aantoonbare belemmeringen ondervindt bij het uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken.

  • 2. In afwijking van artikel 10 lid 2 sub a kan deze individuele voorziening ook worden verstrekt als deze kortdurend noodzakelijk is.

  • 3. De voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      hulp bij het huishouden basis, die ingezet kan worden voor de volgende werkzaamheden:

      • 1.

        boodschappen doen;

      • 2.

        licht en/of zwaar huishoudelijke werk (inclusief ramen wassen binnen);

      • 3.

        de was doen.

    • b.

      hulp bij huishouden intensief, die ingezet kan worden voor de volgende werkzaamheden:

      • 1.

        ondersteuning bij de verzorging van kinderen;

      • 2.

        dagelijkse organisatie van het huishouden;

      • 3.

        broodmaaltijd of warme maaltijd bereiden;

      • 4.

        advies, instructie en voorlichting over huishoudelijke taken;

      • 5.

        Hulp bij het huishouden basiswerkzaamheden, mits in combinatie met een of meerdere werkzaamheden als genoemd onder b.

  • 4. De voorziening kan worden verstrekt in de vorm van:

    • a.

      Zorg in natura; of

    • b.

      een PGB voor informele en formele zorg.

  • 5. Geen voorziening wordt verstrekt als tot de leefeenheid waar de cliënt deel van uitmaakt, één of meer meerderjarige huisgenoten behoren die in staat worden geacht de huishoudelijke taken uit te voeren.

  • 6. Lid 5 is niet van toepassing indien deze huisgenoten regelmatig langere perioden niet aanwezig zijn, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

  • 7. De omvang van de voorziening wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

  • 8. Op de voorziening hulp bij het huishouden is het Protocol Hulp bij het huishouden zoals in bijlage 1 van toepassing.

  • 9. De kostprijs van de voorziening hulp bij het huishouden is opgenomen in de bijlage in de 'Tarieventabel Wmo.’

Artikel 14 Individuele begeleiding (basis/intensief)

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding als:

    • a.

      bij de cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of

    • b.

      er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor zichzelf of diens omgeving, of

    • c.

      toezicht op de cliënt mogelijk nodig is.

  • 2. De kostprijs van individuele begeleiding is opgenomen in de bijlage in de ‘Tarieventabel Wmo’

Artikel 15 Begeleiding groep (basis/intensief)

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding groep met intensieve ondersteuning als:

    • a.

      de cliënt als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2. De kostprijs van begeleiding groep is opgenomen in de bijlage in de ‘Tarieventabel Wmo’

Artikel 16 Kortdurend verblijf

  • 1. Een cliënt kan gedurende maximaal 3 etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht, en

    • b.

      de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te raken.

  • 3. De kostprijs van kortdurend verblijf is opgenomen in de bijlage in de ‘Tarieventabel Wmo’

Artikel 17 Toegang tot hulp bij het huishouden zorg in natura (nieuwe cliënten)

Nieuwe cliënten (cliënten die voor het eerst hulp bij het huishouden aanvragen) komen in aanmerking voor hulp bij het huishouden als zij voldoen aan één van volgende voorwaarden:

  • 1.

    Er is een aanvraag gedaan door een transferverpleegkundige vanuit het ziekenhuis;

  • 2.

    De levensverwachting is korter dan drie maanden;

  • 3.

    Er is een indicatie voor thuiszorg voor kinderen, wat niet valt onder de Jeugdwet;

  • 4.

    Er is overbruggingszorg nodig voor de overgang naar de WLZ. De indicatie hiervoor is maximaal zes maanden. Wel is een herindicatie na zes maanden mogelijk.

  • 5.

    Een cliënt kan niet meer thuis blijven wonen zonder wekelijkse hulp bij het huishouden in de volgende situaties:

    • a.

      Een ziektebeeld met een groot risico op vervuiling;

    • b.

      Beperkingen die verergeren zonder hulp bij het huishouden;

    • c.

      Er is sprake van multi-problematiek met GGZ-component, vanwege risico van ontsporing op meerdere levensgebieden;

    • d.

      Verwaarlozing, waardoor er ernstige vervuiling ontstaat;

Artikel 18 Woonvoorzieningen

Om te beoordelen of de cliënt in aanmerking komt voor een woonvoorziening worden de volgende aspecten meegewogen:

  • 1.

    De cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte.

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de woonruimte waar de cliënt woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3.

    Alleen ruimten die bestemd zijn voor elementaire activiteiten, zoals eten bereiden, slapen, persoonlijke verzorging en/of het verzorgen van kinderen komen in aanmerking voor een woonvoorziening. Hobby-, werk-, of recreatieruimtes vallen hier niet onder.

  • 4.

    Een woonvoorziening voor andere ruimtes kan wel worden verstrekt in de vorm van:

    • -

      een uitraaskamer;

    • -

      een algemene ruimte in een wooncomplex om de woning van de cliënt bereikbaar en toegankelijk te maken;

    • -

      de toegankelijkheid van één buitenruimte, zoals de tuin of het balkon, via één toegang.

  • 5.

    Een woonvoorziening kan worden verstrekt aan een cliënt die in een woonwagen of woonschip woont, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden in verband met de duurzaamheid van de voorzieningen:

    • -

      een woonwagen of woonschip of binnenvaartschip moeten nog een technische levensduur van tenminste 5 jaar hebben;

    • -

      ook de stand- of ligplaats moet nog zeker 5 jaar blijven bestaan, tenzij de veranderingen buiten de invloedsfeer van de cliënt liggen;

    • -

      de hoofdbewoner van een woonwagen moet over een bewoningsvergunning beschikken;

    • -

      een woonvoorziening aan een binnenvaartschip kan slechts aan het woongedeelte aangebracht worden. Het binnenvaartschip moet bedrijfsmatig in gebruik zijn en de client staat ingeschreven in het BRP van de gemeente Westerkwartier.

  • 6.

    Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

    • a.

      verhuis-en inrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      overige woonvoorzieningen.

  • 4.

    Het bezoekbaar maken van één woonruimte waarbij de persoon met een beperking in ieder geval de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken, wordt beschouwd als een bouwkundige of woontechnische aanpassing wanneer de persoon met een beperking woonachtig is in een instelling voor langdurige zorg. Van belang is verder dat het gaat om een frequent bezoek aan een belangrijk contact, zoals ouders of partner.

  • 5.

    Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.

  • 6.

    De woonvoorziening verhuizen of woningsanering wordt verstrekt in natura of als PGB, tenzij een persoon met een beperking kiest voor een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten.

  • 7.

    De in lid 6 genoemde woonvoorziening verhuizen wordt alleen verstrekt als de nieuwe woonruimte voldoet aan het programma van eisen, zoals gesteld in de beschikking.

  • 8.

    Het recht op de genoemde voorzieningen in lid 6 vervalt in beginsel 2 jaar nadat de beschikking daarvoor is afgegeven, tenzij er bijzondere omstandigheden te benoemen zijn.

  • 9.

    Om in aanmerking te komen voor woningsanering (vervanging van vloerbedekking) dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

    • a.

      Er is sprake van door een arts vastgestelde diagnose van een allergie, COPD of astma;

    • b.

      Er is een medische noodzaak tot sanering vastgesteld;

    • c.

      De cliënt had bij de aanschaf van de (oude) materialen niet kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze het erger zouden worden;

    • d.

      De vervanging van de vloerbedekking is medisch gezien op korte termijn noodzakelijk.

  • 10.

    Om te bepalen welke woonvoorziening het meest passend is, wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de mogelijkheden van de mantelzorger om de woonvoorziening, zoals til- en/of badliften te kunnen bedienen.

  • 11.

    Er wordt geen woonvoorziening zoals een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding verstrekt, indien de cliënt aanspraak kan maken op intramuraal verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 12.

    Verhuiskosten zijn algemeen gebruikelijk, tenzij ergonomische belemmeringen als gevolg van een beperking of problematiek van de cliënt zijn, die het noodzakelijk maken om te verhuizen naar een andere adequate of meer adequate woning.

  • 13.

    Cliënten die wonen in levensloopbestendige woningen voor ouderen of gehandicapten beschikken in principe over de voor deze doelgroep vaak specifieke benodigde voorzieningen, zoals een lift, elektrische deuropeners, en zijn de woningen vaak al toegankelijk met een rollator of rolstoel. Waardoor er sprake is van algemeen gebruikelijke voorzieningen. Wanneer een dergelijke woning specifiek wordt aangeboden aan ouderen of gehandicapten, mag van de verhuurder of de VVE verwacht worden dat deze is ingericht op het adequaat kunnen wonen door ouderen of gehandicapten.

  • 14.

    Renovatie van woonvoorzieningen, die ook onder normale omstandigheden vervangen zouden moeten worden vanwege het einde van (economische) levensduur worden in beginsel niet vanuit de Wmo vergoed. Mits deze kosten gedragen kunnen worden door een cliënt met een inkomen op het minimumniveau. Daarbij wordt de volgende afschrijvingstermijnen gehanteerd; voor een keuken 15 jaar, voor een toilet 15 jaar en een badkamer 25 jaar.

  • 15.

    In het geval er nagelvaste of roerende woonvoorziening(en) is/zijn ingezet voor een client en deze cliënt is komen te overlijden of de cliënt is permanent verhuisd naar een instelling op grond van de Wlz, dan worden er met de achterblijvende partner van de client afspraken gemaakt over het al dan niet achterlaten van de woonvoorziening(en) in de woning. Deze afspraken worden vastgelegd in een beschikking aan de partner.

Artikel 19 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar, die een woningaanpassing heeft ontvangen dat heeft geleid tot waardestijging van de woning, dient bij de verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient te worden terugbetaald volgens een overeengekomen afschrijving.

  • 2. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in lid 1 wordt uitgegaan van de kostprijs van de woningaanpassing minus de reeds betaalde eigen bijdrage.

Artikel 20 (Pré-)mantelzorgwoning

  • 1. Mantelzorg is intensieve zorg of ondersteuning, die de gebruikelijke zorg overstijgt. Deze vorm van zorg moet komen vanuit een sociale relatie tussen mantelzorger en de verzorgde: bijvoorbeeld iemand die zijn ouders in huis neemt om hen te verzorgen. Onder bepaalde voorwaarden kan er vergunningsvrij een mantelzorgwoning bij een bestaande woning gebouwd worden. Ook is het soms mogelijk om een bijgebouw bij een woning tijdelijk in gebruik te nemen als mantelzorgwoning of een mantelzorgwoning inpandig te realiseren.

  • 2. In een aantal gevallen is er een vergunning nodig voor het realiseren van een (pré-)mantelzorgwoning. Zie hiervoor het Beleidskader woningsplitsingen, transformatie gebouwen naar wonen en andere wooninitiatieven Westerkwartier d.d. 26 mei 2023.

  • 3. Voor het bouwen of in gebruik nemen van een mantelzorgwoning dient de inwoner die mantelzorg ontvangt samen met de mantelzorgers een mantelzorgverklaring te ondertekenen.

Artikel 21 Vervoersvoorzieningen

  • 1. Een cliënt met een beperking kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in het lokaal verplaatsen en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dat openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2. De compensatieplicht voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot het verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving, tenzij er sprake is van bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden en waarbij het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De cliënt heeft ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie een zelfstandige vervoersbehoefte voor het zich (lokaal) verplaatsen en kan vanwege zijn beperking geen gebruik maken van algemene (gebruikelijke) voorzieningen, zoals een (elektrische) fiets, brommer/scooter, auto en/of het openbaar vervoer. Uitgangspunt is dat volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben. Jongere kinderen zullen vrijwel altijd onder begeleiding van hun ouders zich verplaatsen.

  • 4. De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      deelname aan collectief vervoer;

    • b.

      een door spierkracht bewogen vervoersmiddel;

    • c.

      een scootmobiel;

    • d.

      een tegemoetkoming in aannemelijke meerkosten voor het gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi en/of bruikleenauto;

    • e.

      een autoaanpassing niet zijnde een auto of rolstoelbus. De autoaanpassing wordt alleen verstrekt als de waarde van de auto/rolstoelbus in alle redelijkheid staat tot de ouderdom van de auto/rolstoelbus, het aantal verreden kilometers en de algehele staat van de auto/rolstoelbus.

  • 4. Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening. Met het collectief vervoer kan een persoon met beperkingen zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat:

    • a.

      de cliënt maximaal 2500 kilometers per jaar mag reizen;

    • b.

      medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis is;

    • c.

      in overleg met de cliënt wordt afgesproken, dat er slechts naar beperkt aantal adressen wordt gereisd;

    • d.

      als er een andere vervoersvoorziening (scootmobiel, driewielfiets e.d.) wordt ingezet/toegekend, mag er door een cliënt slechts 1500 kilometers per jaar met het collectief vervoer gereisd worden;

    • e.

      er maximaal 25 kilometers enkele reis, gerekend van het woonadres, gereisd kan worden, waarbij in ieder geval ook de puntbestemmingen bereikt kunnen worden1. Boven de 25 kilometer geldt het tarief van de vervoerder;

    • f.

      steekproefsgewijs kan het aantal gereisde kilometers dan wel het gebruik van de vervoersvoorziening gecontroleerd worden.

  • 5. Een door spierkracht bewogen vervoersmiddel kan bestaan uit:

    • a.

      een aanpassing aan een fiets;

    • b.

      een niet algemeen gebruikelijke fiets (bijv. driewielfiets);

    • c.

      een rolstoelfiets of handbike.

  • 6. Een persoon met een beperking kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in lid 5 indien:

    • a.

      zijn beperking het gebruik van een gewone of aankoppelfiets onmogelijk maakt; en

    • b.

      hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoersmiddel kan invullen.

  • 7. Voor een kind met beperkingen kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast fietszitje of een fietsaanhanger als een standaard (algemeen gebruikelijke) voorziening niet mogelijk is.

Artikel 22 Rolstoelvoorzieningen

  • 1. De cliënt met beperkingen kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

  • 2. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

    • b.

      een elektrische rolstoel;

    • c.

      een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden;

    • d.

      individuele aanpassingen aan de rolstoel;

    • e.

      rolstoelaccessoires.

  • 3. Bij de selectie van een rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

    • -

      het gebruik: frequentie, duur en het doel;

    • -

      het gebruikersgebied: binnen, buiten of binnen en buiten;

    • -

      de aandrijving: handbewogen, mechanisch of door anderen;

    • -

      de zithouding: actief, passief, rust/slaaphouding;

    • -

      de meeneembaarheid: inklapbaar, demontabel of vastframe;

    • -

      de veiligheid: is het noodzakelijk te voldoen aan de code voor veilig vervoer (collectief vervoer)?;

    • -

      de bouw van het lichaam: het goed meten van de lichaamsmaten in combinatie met de beoogde rolstoel;

    • -

      standaard versus op maatgemaakt: is het noodzakelijk een op maat gemaakte rolstoel te verstrekken of kan een rolstoel uit het assortiment worden verstrekt?

  • 4. Een cliënt met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de aannemelijke (meer)kosten van een sportrolstoel of vastframe handbike indien het sporten zonder deze voorziening niet mogelijk is.

  • 5. Het college kan op aanvraag een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor een vastframe handbike of sportrolstoel verstrekken, waarbij rekening wordt gehouden met de aanschafkosten en de kosten voor onderhoud en verzekering.

Artikel 23 Financiële tegemoetkoming (aannemelijke meerkosten)

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben en die een inkomen hebben tot 120% van de bijstandsnorm, jaarlijks een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college kan, naast de genoemde situatie artikel 23 lid 1 van de nadere regels, op grond van artikel 1.1.1. van de wet (lees maatwerkvoorziening), op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een financiële tegemoetkoming voor diverse voorzieningen verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Wanneer de financiële tegemoetkoming meer dan € 5.000,-- bedraagt, moet de aanvrager twee offertes inleveren.

  • 4. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard) bedraagt:

    voor roerende woonvoorzieningen, niet zijnde woningsanering, 100% van de aanschafkosten, tenzij de roerende woonvoorzieningen in natura worden verstrekt.

    voor kosten van woningsanering, afhankelijk van de leeftijd van de stoffering 100% tot nihil. Daarbij geldt het volgende vergoedingsschema:

    1e jaar na aanschaf: 100%

    5e jaar na aanschaf: 50%

    2e jaar na aanschaf: 87,5 %

    6e jaar na aanschaf: 37,5%

    3e jaar na aanschaf: 75%

    7e jaar na aanschaf: 25%

    4e jaar na aanschaf: 62,5%

    8e jaar na aanschaf: 12,5%

    9e jaar en meer na aanschaf: 0%

  • 5. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (onderhoud, reparatie en keuring) bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten.

  • 6. Het PGB voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de geldende prijsafspraken met de leveranciers van voorzieningen of met Wold & Waard woonservice.

  • 7. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag van de woningaanpassing na verkoop van een aangepaste woning, wordt uitgegaan van de meerwaarde van 60% van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van de aan-en bijgebouw van de woning.

  • 8. Indien de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt, wordt ten hoogste het PGB voor 1 persoon per (echt)paar toegekend.

  • 9. Voor zover de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt maximaal anderhalf keer het PGB van 1 persoon toegekend.

Artikel 24 Weigeringsgronden PGB

  • 1. Iemand kan niet worden aangewezen als budgethouder of PGB-vertegenwoordiger:

    • a.

      Als de PGB-vertegenwoordiger ook hulpverlener is of een andere functie bij de hulpverlenende aanbieder heeft.

    • b.

      Als de PGB-vertegenwoordiger een directe of indirecte relatie heeft met de hulpverlener (of diens hiërarchisch meerdere).

    • c.

      Als de PGB-vertegenwoordiger zelf onder bewind, mentorschap of curatele staat.

    • d.

      Als de PGB-vertegenwoordiger zelf te maken heeft met schuldenproblematiek.

    • e.

      Als de PGB-vertegenwoordiger zelf een indicatie heeft voor begeleiding en/of individuele begeleiding ontvangt.

    • f.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger in detentie zit.

    • g.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger een verslaving heeft, zoals een alcohol-, drugs- of koopverslaving.

    • h.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger ondersteuning heeft bij zijn eigen administratie.

    • i.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger in de schuldsanering zit of daartoe een verzoek heeft ingediend.

    • j.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger surseance van betaling heeft aangevraagd.

    • k.

      Als de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger eerder een PGB heeft beheerd en toen is gebleken dat de budgethouder of PGB-vertegenwoordiger onvoldoende vaardig was en/of de verplichtingen niet nakwam en/of er sprake is geweest van fraude met een PGB.

  • 2. Een PGB wordt niet verstrekt voor collectief vervoer.

Artikel 24 Slotbepalingen

  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2024.

  • 2. Dit besluit treedt in werking de eerste dag na bekendmaking ervan.

  • 3. Gelijktijdig met het in werking treden van dit besluit wordt het volgende besluit ingetrokken en vervallen verklaard:

    • a.

      de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2020.

      [Artikel 24 lid 3 sub a bevat een kennelijke verschrijving, hier wordt bedoeld: de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2023.]

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, d.d. 30 januari 2024

Ard van der Tuuk, burgemeester

Ruud Kleijnen, secretaris

Bijlage 1: Protocol Indicatieadvisering hulp bij het huishouden gemeente Westerkwartier 2020

Aanleiding

Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) ingegaan. Dit is het moment geweest dat veel gemeenten hun indicatiebeleid ten aanzien van de Wmo hebben aangepast. Dat heeft tot een flink aantal rechtszaken ten lande geleid. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 18 mei 2016 een drietal richtinggevende uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015. Een belangrijk punt uit die uitspraken is dat als de gemeente een andere richtlijn dan de CIZ-richtlijn hanteert, de door de gemeente gehanteerde normtijden voor een schoon en leefbaar huis moet berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek. De CRvB heeft aangegeven dat wanneer dat onderzoek heeft plaatsgevonden door KPMG of Bureau HHM en de gemeente niet afwijkt van de door hen gestelde normtijden, dat het onderzoek deugdelijk en op goede gronden berust.

In de gemeente Westerkwartier is er de behoefte ontstaan om voor hulp bij huishouden ook te gaan werken met normtijden. Het geeft cliënten en consulenten duidelijkheid over de kaders waarbinnen hulp bij het huishouden kan worden toegekend. Echter het inschakelen van KPMG of Bureau HHM kost veel tijd en geld. Uit uitspraken van de CRvB is gebleken dat gemeenten gebruik mogen maken van het beleid van een andere gemeente, die de normtijden van KPMG of Bureau HHM hanteert, mits dan ook het beleid voor hulp bij het huishouden van die gemeente wordt overgenomen. De gemeente Voerendaal maakt sinds 2018 gebruik van een protocol indicatieadvisering hulp bij het huishouden op basis van onderzoek door Bureau HHM. Dit protocol wordt nu gebruikt om de normtijden voor hulp bij het huishouden over te nemen. Dit protocol heeft de voorkeur boven het veel oudere, maar wel door de CRvB erkende, CIZ-protocol uit 2006, omdat het protocol van de gemeente Voerendaal duidelijker en concreter is dan het CIZ-protocol. Als we gebruik maken van een protocol, dan moet het protocol duidelijk zijn en geen onnodige vragen oproepen. Wel mag duidelijk zijn dat overeind blijft staan het principe van de Wmo dat er in alle gevallen maatwerk geleverd moet worden.

Inleiding

Maatschappelijke ondersteuning

In artikel 1.1.1. van de Wmo wordt maatschappelijke ondersteuning uitgelegd aan de hand van de volgende drie doelen:

  • 1.

    Het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk, en de veiligheid leefbaarheid in de gemeente en daarnaast het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg);

  • 3.

    Het ondersteunen van de participatie en zelfredzaamheid van personen met een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen, indien mogelijk in de eigen leefomgeving.

Hulp bij het huishouden

Het bieden van hulp bij het huishouden kan onder verantwoordelijkheid van de Wmo vallen op grond van het derde doel. De beoordeling hiervan vindt altijd plaats op basis van een onderzoek waar een gesprek en een verslag deel van uitmaken. In dit onderzoek worden onder andere voorliggende wettelijke bepalingen en regelingen, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen en beschikbare algemene voorzieningen betrokken.

Zorg in natura of PGB

Als een cliënt een indicatie heeft voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan hij kiezen voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura. De gemeente zorgt er voor dat de zorg wordt geleverd een van gecontracteerde zorgaanbieders. De client kan dan een keuze maken uit een van de gecontacteerde zorgbieders.

Daarnaast kan een cliënt ook kiezen voor hulp bij het huishouden in de vorm van een PGB. Hiervoor ontvangt de cliënt een budget, waarmee hij zelf hulp kan inkopen. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beheert het budget en betaalt rechtstreeks aan de zorgverlener. De cliënt bepaalt zelf wat, waar en wanneer dient te gebeuren. De client verzorgt een administratie en dient daarvoor verantwoording af te leggen.

De beoordeling voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura of in een PGB is gelijk. Er wordt onderzoek gedaan en op basis daarvan neemt het college of het wel of niet toekennen van hulp bij het huishouden. Bij de toekenning, ongeacht de vorm, bepaalt de gemeente de aard en de omvang uitgedrukt in uren en minuten van de hulp. Daarnaast wordt de geldigheidsduur van indicatie bepaalt aan de hand van de specifieke situatie van de cliënt. De maximale geldigheidsduur bedraagt drie jaar.

Uitgangspunten voor hulp bij het huishouden

1. Beperkingen in het voeren van het huishouden

Als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden of wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, kan hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening worden ingezet.

Dit kan gedeeltelijke of volledige overname zijn van huishoudelijke taken. Indien van toepassing kan dit ook de verzorging van gezonde, jonge gezinsleden bij uitval van ouders en/of verzorgers zijn.

Oorzaken van het (dreigende) disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap of een psychosociaal probleem.

Het doel van hulp bij het huishouden kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Resultaat moet zijn dat de cliënt en zijn eventuele gezinsleden beschikken over een schoon en leefbaar huis.

2. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Indien tot de leefeenheid, waarvan de cliënt onderdeel uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die beschikbaar en in staat zijn, om het huishoudelijke werk te verrichten of over te nemen, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Er is dan sprake van “gebruikelijke zorg”.

Onder huisgenoot wordt verstaan: “een persoon die – ofwel op basis van een familieband, of wel op basis van een bewuste keuze één huishouden vormt of gezamenlijk een gemeenschappelijke woning bewoont met de persoon die beperkingen ondervindt.”

Onder leefeenheid wordt verstaan: “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren.”

Onder een duurzaam huishouden wordt verstaan: “alle huisgenoten met een gezamenlijke huisvesting, die samen bijdragen in de kosten van de huishouding dan wel op een andere wijze in elkaars verzorging voorzien.”

Om vast te stellen of iemand in de gemeente Westerkwartier woonachtig is, volstaat doorgaans het raadplegen van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA, thans BRP). Uit onderzoek dient vastgesteld te worden waar de huisgenoot zijn duurzame huishouding voert.

3. Huishoudelijke taken

Onder een schoon en leefbaar huis vallen de volgende vertrekken: woonkamer, keuken, slaapkamer(s), sanitair en de hal.

De volgende onderdelen kunnen onder hulp bij het huishouden vallen:

  • Boodschappen doen

  • Maaltijden bereiden

  • Licht huishoudelijk werk

  • Zwaar huishoudelijk werk

  • Was- en strijkverzorging

  • Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

  • Dagelijkse organisatie van het huishouden

  • Advies, instructie en voorlichting

Onder lichte en zwaar huishoudelijk werk vallen de volgende activiteiten:

  • Afnemen droog en nat

  • Stofzuigen en dweilen

  • Ramen (binnenshuis) wassen en gordijnen wassen

  • Bed verschonen inclusief matras draaien

  • Keuken schoonmaken

  • Sanitair schoonmaken

  • Opruimen

  • Afwassen en vaat opruimen

  • Was- en strijkverzorging

In het verslag en de beschikking wordt opgenomen voor welke van de bovenstaande onderdelen de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt verstrekt en wat de omvang en hoogte van de indicatie is. De omvang van de indicatie wordt gebaseerd op de in dit protocol vastgestelde tijdsnormeringen per onderdeel.

4. Aantoonbare beperking en revalidatie

Om in aanmerking te komen voor een voorziening in het kader van de Wmo dient er sprake te zijn van aantoonbare beperkingen op grond van een aandoening, handicap of probleem die het noodzakelijk maken de cliënt te compenseren ten aanzien van onder andere het voeren van zijn huishouden.

Vaststelling van deze beperkingen vindt plaats op een objectieve wijze en kan ondersteund worden door een medische beoordeling. Wanneer er bij bepaalde aandoeningen naar de mening van een arts nog behandelmogelijkheden zijn, kan er in principe geen hulp bij het huishouden worden geïndiceerd. Het gaat hierbij dan vaak om medisch moeilijk objectiveerbare beperkingen of beperkingen ten gevolge van een psychische problematiek. Hulp bij het huishouden kan in een dergelijke situatie anti-revaliderend werken. Dit moet worden vastgesteld door een medisch adviseur.

Let op: hulp bij het huishouden kan wel ingezet worden ter ondersteuning van een behandeling en/of revalidatie. De duur van de indicatie zal afhankelijk zijn van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

5. Planbare zorg

Indien zorg vooraf planbaar is, bijvoorbeeld de operatiedatum tijdig bekend is en de hulp is minder dan zes weken noodzakelijk is, bestaat er in principe geen indicatie voor hulp bij het huishouden. De cliënt heeft voldoende tijd gehad om zelf tot een oplossing te komen voor de tijdelijke beperkingen in het voeren van het huishouden. Indien blijkt dat de cliënt zelf geen hulp heeft kunnen vinden en kan aantonen welke stappen hij hiervoor heeft gezet, kan alsnog een (tijdelijke) indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven. Er kan daarnaast ook een indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven wanneer er onverwachts hulp noodzakelijk is en de zorg niet te plannen was. Dat kan ook voor een periode van minder dan zes weken zijn.

Algemene-, algemeen gebruikelijke-, en voorliggende voorzieningen

In eerste instantie zal worden bekeken of de cliënt eigen oplossingen kan inzetten om de ervaren beperkingen te compenseren. Als dat het geval is, is compensatie door middel van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo niet noodzakelijk.

Denk hierbij aan:

  • Er is sprake van gebruikelijke zorg; één van de of meerdere huisgenoten worden geacht het huishouden geheel of gedeeltelijk te kunnen overnemen;

  • Er is sprake van mantelzorg; de mogelijkheid om kinderen, familie, kennissen, vrienden of buurtgenoten in te zetten is aan de orde;

  • Er is sprake van een voorliggende voorziening; tijdens het onderzoek is gekeken naar de mogelijkheid om gebruik te maken van een algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening en/of andere voorliggende voorzieningen.

Oplossingen uit het voorliggende veld zijn per definitie geen maatwerkvoorzieningen en de Wmo-regels rond eigen bijdrage gelden niet.

Daarnaast moet een oplossing van een voorliggende voorziening:

  • daadwerkelijk beschikbaar zijn;

  • door de cliënt financieel gedragen kunnen worden;

  • adequate compensatie bieden.

Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een algemene, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorziening.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een dergelijke oplossing.

6. Maaltijdservice

Een maaltijdservice is alleen een voorliggende voorziening indien de maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar is, door de cliënt financieel gedragen kan worden en adequate compensatie biedt. Indien de cliënt gebruik kan maken van een maaltijdservice, hoeft er geen hulp bij het huishouden te worden verstrekt voor het bereiden van maaltijden.

Daarnaast moet bij de beoordeling rekening worden gehouden met een dieet of speciale voeding die voor de cliënt noodzakelijk is en niet regulier verkrijgbaar is via de maaltijdservice. Ook moet rekening worden gehouden met de wijze waarop de cliënt het voedsel tot zich kan nemen (denk aan gepureerd) en of het eten op deze noodzakelijke wijze door de beschikbare maaltijdservice aangeleverd kan worden.

In uitzonderlijke situaties kan koken ook worden geïndiceerd, bijvoorbeeld bij een jong gezin met kinderen of in het geval van een terminale cliënt.

Wanneer huisgenoten door onvoldoende kennis en vaardigheden niet in staat zijn om te koken, kan een tijdelijke indicatie worden afgegeven voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd. De duur van de indicatie hiervoor is afhankelijk van de situatie.

7. Boodschappendienst

Een boodschappendienst is alleen een voorliggende voorziening indien de boodschappendienst daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden door de cliënt en adequate compensatie biedt.

Beoordeeld moet worden of cliënt al dan niet met hulp in staat is om een boodschappenlijst op te stellen en telefonisch of via internet een bestelling voor de noodzakelijke boodschappen te doen en de boodschappen daarna kan opbergen.

8. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarvoor de cliënt gezien zijn individuele omstandigheden, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken.

Een dergelijke voorziening moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Is niet speciaal bedoeld voor mensen met een handicap; de voorziening wordt op grote schaal ook door valide personen gebruikt; en

  • De voorziening is in een normale winkel te koop en niet alleen in de revalidatie-vakhandel verkrijgbaar; en

  • Is qua prijs niet (aanzienlijk) duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Onder algemeen gebruikelijke voorzieningen met betrekking tot hulp bij het huishouden vallen onder andere:

  • (af)wasmachine

  • wasdroger

  • kreukvrije kleding

  • stofzuiger

Er bestaat geen recht op een indicatie voor hulp bij het huishouden als de ervaren belemmering met een technisch hulpmiddel kan worden opgelost. Als de cliënt aangeeft niet over de financiële middelen te beschikken om zo’n hulpmiddel aan te schaffen, moet bekeken worden of dit via de bijzondere bijstand kan worden opgelost.

9. Voorliggende voorzieningen

De Wmo 2015 kent geen apart artikel op basis waarvan een voorziening kan worden afgewezen in geval een cliënt aanspraak kan maken op grond van een voorziening van een andere wet. Daarentegen is in artikel 2.3.5 lid 5 bepaald dat de maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere wetten. In het geval er aanspraak gemaakt kan worden op een andere wet of regeling, dan hoeft het college geen maatwerkvoorziening te verstrekken omdat er sprak is van eigen kracht. De cliënt kan namelijk zijn recht doen gelden op grond van de andere wet of regeling. De cliënt kan dan worden doorverwezen naar de andere wet of regeling, al dan niet met ondersteuning van een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Er bestaat geen recht op een aanvullende maatwerkvoorziening vanuit de Wmo, als de client niet tevreden is met de ontvangen vergoeding vanuit de andere wet of regeling.

De aanspraak op een WLZ-voorziening is expliciet in de wet geregeld in artikel 2.3.5 lid 6 Wmo. In het geval er sprake is van een WLZ-verblijfsindicatie hoeft er geen maatwerkvoorziening worden verstrekt.

Andere voorliggende voorzieningen (lees wetten en regelingen) zijn:

  • Wet op primair onderwijs;

  • Wet op voortgezet onderwijs

  • Zorgverzekeringswet

  • Jeugdwet

  • Participatiewet

  • Wet inkomen en arbeid

  • Wet kinderopvang.

10. Particuliere huishoudelijke hulp

In de huidige tijd hebben veel mensen een particuliere hulp. De Wmo 2015 gaat in eerste instantie van de eigen verantwoordelijkheid en de eigen kracht uit. Indien de cliënt zijn belemmeringen reeds had opgelost met een particuliere hulp of kan oplossen met een particuliere hulp, dan wordt op grond van artikel 10 van de verordening geen maatwerkvoorziening verstrekt, wanneer er alleen maar sprake is van een financieel motief. Denk aan de situatie dat de particuliere hulp het werk wel wil blijven doen, maar de cliënt vraagt om een PGB vanuit de Wmo, omdat de eigen bijdrage goedkoper is dan het zelf betalen van de hulp. Als er meer uren hulp bij het houden noodzakelijk is dan de particuliere hulp kan geven, bestaat er recht op die meer uren vanuit de Wmo.

11. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is de normale zorg die huisgenoten, partners of ouders en inwonende kinderen (> 18 jaar) geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Indien tijdens het onderzoek van de aanvraag blijkt dat een huisgenoot, de huishoudelijke taken deels of geheel kan uitvoeren of overnemen, dan komt de cliënt niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wanneer er sprake is van een latrelatie zal onderzocht moeten worden in hoeverre de partner kan bijdragen aan het huishouden op grond van zijn mantelzorgrelatie.

Niet gewend zijn of vaardigheden missen

Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten leiden niet tot een aanspraak op hulp bij het huishouden. In die situaties kan een tijdelijke indicatie worden afgegeven voor het aanleren van de huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies aangeleerd. Ook studie en werkzaamheden vormen geen reden om af te zien van gebruikelijke zorg.

Uitzonderingen op gebruikelijke zorg

  • Medisch objectiveerbare aandoening;

  • Overbelasting;

  • (Dreigende) overbelasting door het verlenen van persoonlijke/verpleegkundige zorg;

  • (Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting;

  • (Dreigende) overbelasting na overlijden ouder;

  • Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen;

  • Mate van leerbaarheid;

  • Fysieke afwezigheid in verband met werk; (denk aan internationaal vrachtwagenchauffeurs, mariniers, offshore-medewerkers).

12. Zorgplicht voor gezonde kinderen

Ouders hebben zorgplicht voor hun kinderen. Ze dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of een derde persoon. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Uitval van ouders(s) (bij echtscheiding)

Uitval van één ouder

Bij uitval van één ouder dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen, zoals mantelzorg, zorgverlof en andere voorliggende voorzieningen.

(Gedeeltelijke) uitval van beide ouders

Indien beide ouders (gedeeltelijk) uitvallen dient eerst te worden nagegaan wat mantelzorg, voor- en naschoolse opvang, kinderopvang, crèche, Zvv-zorg en WLZ-zorg kunnen opvangen. Als deze voorzieningen niet beschikbaar, niet adequaat en/of niet financieel draagbaar zijn, is de inzet van hulp, oppas of opvang voor een korte periode mogelijk.

Echtscheiding

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Bij uitval van de verzorgende ouder moet onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid van opvang door de niet thuiswonende ouder. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gemaakte afspraken die door de rechtbank zijn vastgelegd. Er kan een tijdelijke indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven.

13. Zorgplicht voor kinderen in de leeftijd van:

Kinderen van 0 tot 4 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen

  • Moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, wassen en voeden;

  • Zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet instaat zich zonder begeleiding zich te bewegen in het verkeer.

Kinderen van 5 tot 11 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • Hebben toezicht nodig, maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Zijn overdag zindelijk en merendeel ’s nachts ook;

  • Hebben sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld twee keer per week;

  • Hebben begeleiding nodig in het verkeer van en naar hun verenigingsactiviteiten;

  • Hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school; oplopend van 22 uur tot 25 uur per week.

Kinderen van 12 tot 17 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar een dag en een nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben weinig toezicht meer nodig bij hun persoonlijke verzorging

  • Hebben sport en hobbyactiviteiten meerdere keren per week.

  • Hebben geen begeleiding meer nodig in het verkeer;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In het geval dat de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan wordt er vanuit gegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en ontwikkelingsfase en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • Kinderen van 5 tot 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen of kleding in de wasmand doen;

  • Kinderen van 13 tot 17 jaar kunnen opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen of kleding in de wasmand doen, eigen kamer op orde houden, zoals rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;

  • Kinderen of huisgenoten van 18 tot 23 jaar worden verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Waarbij het gaat om:

    • o

      Schoonhouden van sanitaire ruimte;

    • o

      Keuken en één kamer;

    • o

      De was doen;

    • o

      Boodschappen doen;

    • o

      Maaltijd verzorgen;

    • o

      Afwassen en opruimen;

    • o

      Indien nodig de opvang van jongere gezinsleden.

Uitzonderingen door bijzondere leefsituaties

  • Kamerverhuur;

  • Zelfstandig wonen met meerdere mensen in een huis zonder een leefeenheid te vormen;

  • Leef- en woongemeenschappen (bijvoorbeeld klooster)

14. Normering huishoudelijke taken

Uitgangspunt bij het indiceren vormen de in gebruik zijnde ruimtes. De normtijden zijn vastgesteld voor de volgende elementaire ruimtes:

  • Woonkamer;

  • Keuken;

  • Badkamer;

  • Toilet;

  • Slaapvertrek(ken);

  • Hal.

Uitgegaan wordt van het maatstaf “sociale woningbouw”. Het kunnen beschikken over een zeer grote woning (buitenhuis, villa, vrijstaande woning) leidt niet tot verhoging van de normering, omdat het hier om een persoonlijke keuze gaat.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor een bij persoonlijke (gezondheids)situatie passende inrichting van de woning.

Indirecte tijd

De indirecte tijd maakt standaard integraal onderdeel uit van de normtijden zoals genoemd bij de verschillende onderdelen hulp bij het huishouden. Het gaat dan om de tijd die de huishoudelijke hulp per bezoek nodig heeft voor aankomst en vertrek, het pakken van de schoonmaakspullen, administratie bij de cliënt en de sociale interactie met de client. Het gaat om de tijd die de hulp in de woning aanwezig is en niet om de reistijd.

Boodschappen doen =

Boodschappenlijstje opstellen en/of bestellen

Boodschappen inkopen

Boodschappen opruimen

Normtijd

Boodschappenlijstje opstellen en/of bestellen

10 minuten per week

Boodschappen inkopen

40 minuten per week

Boodschappen opruimen

10 minuten per week

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

De boodschappenservice kan algemeen gebruikelijk zijn. Wanneer de cliënt niet zelf in staat is een boodschappenlijstje te maken, boodschappen te doen en om de boodschappen op te ruimen, kan dit tijdelijk geïndiceerd worden voor instructie.

Broodmaaltijd =

Tafel dekken

Eten en drinken klaar zetten (een maaltijd op tafel, een maaltijd in de koelkast)

Afruimen

Afwassen of vaatwasser in/uitruimen

Normtijd

20 minuten, één keer per dag

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

Geen

Warme maaltijd =

Maaltijd opwarmen of warme maaltijd bereiden

Tafel dekken

Eten en drinken klaar zetten

Afruimen

Afwassen of vaatwasser in/uitruimen

Normtijd

Maaltijd opwarmen

20 minuten, één keer per dag

Bereiden/koken van warme maaltijd

30 minuten, één keer per twee dagen

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

Maaltijdservice, kant- en klaar-maaltijden kunnen als algemeen gebruikelijk gelden.

Licht huishoudelijk werk =

Stof afnemen

Bed opmaken

Afwassen/vaatwasser in- en uitruimen

Normtijd

Volledige overname bij woning met één gebruik zijnde slaapkamer

41 minuten

Voor iedere in gebruik zijnde extra slaapkamer

7 minuten

Overname van hoog-laag taken met één in gebruik zijnde slaapkamer

26 minuten

Voor iedere in gebruik zijnde extra slaapkamer

3 minuten

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

Indien zowel licht huishoudelijk werk en een maaltijdvoorziening worden geïndiceerd, dan moet tijd in mindering worden gebracht bij licht huishoudelijk werk, omdat afwassen al is opgenomen in de maaltijdverzorging; 20 minuten per keer voor handmatig afwassen en voor de vaatwasser in- en uitruimen 10 minuten per keer.

Zwaar huishoudelijk werk =

Stofzuigen

Dweilen

Schrobben

Sanitair schoonmaken

Keuken schoonmaken

Bed verschonen

Ramen binnenshuis lappen

Opruimen huishoudelijk afval

Normtijd

Volledige overname bij woning met één slaapkamer in gebruik

93 minuten

Voor iedere extra in gebruik zijnde slaapkamer

11 minuten

Factoren voor meer hulp

Het kan als gevolg van bepaalde problematiek noodzakelijk zijn om meer of intensiever schoon te maken doordat meer vervuiling optreedt. Denk aan rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, ernstige tremors.

Of de woning moet extra goed of vaak schoongemaakt worden. Denk aan allergie, astma, longemfyseem, COPD. De woning moet dan gesaneerd zijn.

Maximaal 30 minuten per week extra.

Bijzonderheden

Er wordt geen extra tijd ingezet voor het schoonmaken/onderhouden van algemene/gemeenschappelijke ruimtes. Dit wordt uitgevoerd via de woningbouwvereniging. Bewoners betalen hier servicekosten voor.

Was- en strijkverzorging =

Wasgoed sorteren

Behandelen van vlekken

Wasgoed in de wasmachine stoppen en wasmachine aanzetten

Wasmachine leeghalen

Wasgoed sorteren naar droger of waslijn

Wasgoed in droger doen

Droger leeghalen

Wasgoed ophangen

Wasgoed afhalen

Wasgoed opvouwen

Wasgoed strijken

Wasgoed opbergen

Normtijd

Volledige was -en strijkverzorging

54 minuten per week

Voor iedere extra persoon

9 minuten extra

Volledige was verzorging (zonder strijken) 

34 minuten per week

Voor iedere persoon extra

9 minuten extra

Alleen vouwen/strijken/opbergen

35 minuten per week

Voor iedere persoon extra

3 minuten extra

Alleen vouwen en opbergen 

15 minuten per week

Voor iedere persoon extra

3 minuten extra

Alleen strijken 

20 minuten per week

Alleen verzorging van grote stukken

15 minuten per week

Factoren voor meer hulp

Aanwezigheid kind jonger dan 18 jaar

15 minuten per kind

Bedlegerigheid

15 minuten per week

Extra bewassing (incontinentie, chemo enz.)

15 minuten per week

Bijzonderheden

In principe vindt geen compensatie plaats voor strijken. Zo kan de cliënt er voor kiezen om kreukvrije kleding te dragen. Daarnaast kan een droger algemeen gebruikelijk zijn.

Dagelijkse organisatie van het huishouden =

Organisatie van de huishoudelijke taken

Plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden

Normtijd

30 minuten per week

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

Geen

Advies, instructie en voorlichting =

Instructie in de omgang met huishoudelijke apparaten

Instructie in de uitvoering van huishoudelijke taken

Normtijd

Aanleren van huishoudelijke taken

60 minuten p/w

Aanleren van taken met betrekking tot boodschappen en de maaltijden

30 minuten p/w

Factoren voor meer hulp

Geen

Bijzonderheden

Maximale duur van de indicatie is in principe 6 weken

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen =

Het gaat hierbij om een ouder die ten gevolge van beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren. Het gaat dan om de persoonlijke verzorging, begeleiding en opvoedingsactiviteiten.

Normtijd

Voor kinderen tot 7 jaar geldt:

Naar bed brengen

10 minuten per keer per kind

Uit bed halen 

10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden

30 minuten per keer per kind

Eten en drinken geven

20 minuten per broodmaaltijd

30 minuten per warme maaltijd

Babyvoeding (flesje geven)

20 minuten per keer per kind

Luier verschonen

10 minuten per keer per kind

Naar school/kinderdagverblijf brengen

15 minuten per keer per gezin

Factoren voor meer hulp

Indien opvang noodzakelijk is

tot 40 uur p/w max 3 maanden

Gedragsproblematiek bij kinderen

Gezondheidssituatie kinderen/huisgenoten

Bijzonderheden

Er moet eerst gekeken worden of er gebruik kan worden gemaakt van een voorliggende voorziening voor opvang zoals zorgverlof, crèche, kinderopvang, gastouder, voor/tussen of naschoolse opvang. Indien het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen geen oplossing kunnen bieden kan het om tijdelijke opvang gaan om tijden dat de partner werkt niet thuis is. Het kan gaan om maximaal 40 uur per week bij een 40-urige werkweek.

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, d.d. 30 januari 2024

Ard van der Tuuk, burgemeester

Ruud Kleijen, secretaris

Bijlage 2: Tarieventabellen Wmo

Tabel 1: tarieven Zorg in Natura Beschermd wonen

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2: Tarieven PGB Beschermd Wonen

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Ziekenhuizen in Groningen en Drachten

- Beatrixoord in Haren en Revalidatie Friesland, locatie Beetsterzwaag

- Centraal Station Groningen

- Station Zuidhorn

- busstation aan Van Knobelsdorffplein in Drachten.

- Alle bestemmingen in de stad Groningen

- Alle bestemmingen in de plaats Drachten