Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg

Geldend van 30-06-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten:

Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Overwegende

  • -

    dat de genoemde gemeenten op grond van artikel 8 Wet veiligheidsregio’s behoren tot de regio Limburg-Zuid, zoals opgenomen in de bijlage bij deze wet;

  • -

    dat op grond van artikel 9 Wet veiligheidsregio’s de colleges van burgemeester en wethouders voor de regio Limburg-Zuid een gemeenschappelijke regeling dienen te treffen, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld met de aanduiding: veiligheidsregio;

  • -

    dat de hiertoe in 2011 getroffen gemeenschappelijke regeling gewijzigd dient te worden als gevolg van de op 1 januari 2015 in werking getreden wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    dat daarnaast nog wijzigingen in de gemeenschappelijke regeling dienen te worden aangebracht als gevolg van externe en interne ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de organisatie van de veiligheidsregio;

Gelezen

  • -

    het voorstel van het algemeen bestuur tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling;

Gelet op

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet veiligheidsregio’s, de Wet ambulancezorgvoorzieningen, de Politiewet 2012 en de Wet publieke gezondheid;

  • -

    de toestemming van de gemeenteraden van de hiervoor genoemde gemeenten tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling;

Besluiten:

  • -

    de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg te wijzigen, zodat deze als volgt zal luiden:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • b.

      Wvr: Wet veiligheidsregio’s;

    • c.

      regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • d.

      gemeente: de gemeente waarvan het college deze regeling heeft getroffen;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van een gemeente;

    • f.

      Veiligheidsregio Zuid-Limburg: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2.1 van deze regeling;

    • g.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

    • h.

      directeur: de functionaris belast met de algehele leiding en aansturing van de organisatie van de veiligheidsregio, zoals bedoeld in Hoofdstuk 9 van de regeling;

    • i.

      commandant: de commandant van de brandweer, zoals bedoeld in artikel 25, lid 3 Wvr;

    • j.

      directeur publieke gezondheid: de directeur GHOR, zoals bedoeld in artikel 32, lid 1 Wvr en artikel 14 Wet publieke gezondheid;

    • k.

      bijstand: aanvullend personeel en materieel ten behoeve van de ondersteuning binnen en buiten de eigen regio, aangevraagd door of namens het bevoegd gezag;

    • l.

      brandweer: de brandweerorganisatie als bedoeld in artikel 25, lid 1 Wvr;

    • m.

      GGD Zuid Limburg: de organisatie die voor Zuid-Limburg onder andere de wettelijke taken verzorgt, zoals die zijn vastgelegd in Hoofdstuk IV van de Wet publieke gezondheid;

    • n.

      GHOR: de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio, belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening en met de advisering van andere overheden en organisaties op dat gebied;

    • o.

      coördinerend gemeentesecretaris: de coördinerend functionaris als bedoeld in artikel 36 Wvr;

    • p.

      rijksheren: de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen functionarissen die in buitengewone omstandigheden noodbevoegdheden namens de vakminister uitoefenen;

    • q.

      personeel: personen in dienst van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg;

    • r.

      politiechef: de functionaris als bedoeld in artikel 1, lid 1 sub h van de Politiewet 2012.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2.1 Het openbaar lichaam

  • 1. Met toepassing van artikel 9 van de Wvr juncto artikel 8, lid 1 van de Wgr wordt een openbaar lichaam ingesteld, genaamd “Veiligheidsregio Zuid-Limburg”.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Maastricht.

Artikel 2.2 Het bestuur

De Veiligheidsregio Zuid-Limburg kent de volgende bestuursorganen:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

HOOFDSTUK 3 DOELSTELLING, TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN

Artikel 3.1 Doelstelling

Het doel van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg is het realiseren van een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie en uitvoering van de brandweer, geneeskundige hulpverlening, gemeentelijke bevolkingszorg, crisisbeheersing en rampenbestrijding binnen het werkgebied van de veiligheidsregio.

Artikel 3.2 Overdracht taken en bevoegdheden

Door de colleges worden de taken en bevoegdheden zoals genoemd in artikel 10 van de Wvr aan het bestuur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg overgedragen.

Artikel 3.3 Taken

  • 1. Het openbaar lichaam heeft tot taak:

    • a.

      het uitvoeren van de taken en bevoegdheden welke bij of krachtens de Wvr en de Wet publieke gezondheid aan het openbaar lichaam zijn toegekend;

    • b.

      het coördineren van de voorbereiding van de gemeentelijke processen op het gebied van crisisbeheersing en rampenbestrijding;

    • c.

      het uitvoeren van overige taken en bevoegdheden welke door de colleges aan het bestuur van de veiligheidsregio zijn over- dan wel opgedragen.

Artikel 3.4 Verantwoordelijkheid brandweerzorg

Het bestuur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg is verantwoordelijk voor de brandweerzorg in zowel bestuurlijke als operationele zin.

Artikel 3.5 Brandweerzorgtaken op verzoek van een gemeente

  • 1. De brandweer is bevoegd tot het verrichten van diensten voor een of meer deelnemende gemeenten, anders dan de primaire brandweerzorg, indien deze daarom verzoekt dan wel verzoeken en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 2. De dienstverlening zoals bedoeld in het vorige lid geschiedt op basis van een overeenkomst tussen het openbaar lichaam en de gemeente die deze aangaat. In deze overeenkomst wordt neergelegd welke prestaties de brandweer zal leveren, de kosten die hiervoor bij die gemeente in rekening worden gebracht en de voorwaarden waaronder deze dienstverlening wordt verleend.

Artikel 3.6 Verantwoordelijkheidsverdeling GHOR - GGD

  • 1. Het bestuur is verantwoordelijk voor de GHOR-taken zoals vastgelegd in de Wvr.

  • 2. GGD Zuid Limburg is verantwoordelijk voor de operationele GHOR-taken zoals vastgelegd in de Wvr en de Wet publieke gezondheid.

  • 3. Over de in de voorgaande leden genoemde verantwoordelijkheidsverdeling en de gevolgen daarvan sluiten de besturen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg en de GGD Zuid Limburg een bestuursovereenkomst.

Artikel 3.7 Bevolkingszorg

  • 1. Het bestuur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg bereidt de gemeentelijke processen Bevolkingszorg voor.

  • 2. De coördinerend gemeentesecretaris is belast met de coördinatie van de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen met het oog op een ramp of crisis.

Artikel 3.8 Inspraak

  • 1. Voor zover in de Wvr niet anders is bepaald, kunnen ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden via de reguliere procedures bij de colleges en de raden van de gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 3. Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden het dagelijks bestuur hierom verzoeken.

  • 4. Het dagelijks bestuur informeert de gemeenten zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

HOOFDSTUK 4 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 4.1 Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis van een burgemeester wordt hij vervangen overeenkomstig het bepaalde in artikel 77 Gemeentewet.

Artikel 4.2 Vergaderingen en werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste vier maal, gelijkelijk verdeeld over het jaar. Het algemeen bestuur vergadert voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of als tenminste een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt. De voorzitter is gehouden binnen drie weken na ontvangst ervan uitvoering te geven aan een dergelijk verzoek.

  • 2. Het algemeen bestuur nodigt voor zijn vergaderingen de functionarissen uit als genoemd in artikel 12, lid 1 en artikel 13 van de Wvr.

  • 3. De voorzitter nodigt andere functionarissen uit om als adviseur aan de vergaderingen deel te nemen, indien hun aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang is.

  • 4. In ieder geval nemen de directeur, de commandant, de manager crisisbeheersing en rampenbestrijding, de directeur publieke gezondheid, de coördinerend gemeentesecretaris en de politiechef als vaste adviseurs deel aan de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 5. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Door het algemeen bestuur kan met gesloten deuren worden vergaderd, indien tenminste een vijfde deel van de aanwezige leden daarom vraagt of indien de voorzitter dit nodig acht. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. Van een besloten vergadering wordt een afzonderlijk verslag gemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

  • 6. In een besloten vergadering kan niet worden besloten over: de vaststelling of wijziging van de begroting, de vaststelling van de jaarrekening, de wijziging of liquidatie van de gemeenschappelijke regeling, benoeming of ontslag van de leden van het dagelijks bestuur.

  • 7. Besluiten worden met meerderheid van stemmen genomen. De leden van het algemeen bestuur hebben ieder één stem en daarboven één stem per volledig veelvoud van 25.000 inwoners. Het stemgewicht van de gemeenten wordt jaarlijks bepaald op basis van het inwonertal op 1 januari van het voorafgaande jaar zoals dat is opgenomen in de bevolkingsstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Indien bij een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

  • 8. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en werkwijze een reglement van orde vast. Het reglement van orde wordt ter kennisneming aan de deelnemende gemeenten gezonden.

Artikel 4.3 Taken en bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur is bevoegd tot regeling en bestuur inzake de aan de Veiligheidsregio Zuid-Limburg toegekende en overgedragen taken, voor zover in de Wvr, de Wgr of in deze regeling de bevoegdheid daartoe niet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter is toegekend.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst in nauw overleg met de gemeenten de coördinerend gemeentesecretaris aan.

  • 3. Het algemeen bestuur is bevoegd tot de oprichting van en de deelneming in andere openbare lichamen, stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 4. Het algemeen bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk hun zienswijzen op het concept bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden het dagelijks bestuur hierom verzoekt. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 6. Indien het vijfde lid wordt toegepast, dan hebben de raden twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven zijn, stelt het dagelijks bestuur de raden en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 4.4 Aanwijzingsbevoegdheid voorschriften brandweerzorg

  • 1. Het algemeen bestuur is bevoegd aanwijzingen te geven aan het bestuur van een gemeente ten aanzien van het niveau van de brandweertaken en daarbij behorende prestatie-eisen en kwaliteitskaders, waaraan in die gemeente minimaal voldaan moet worden.

  • 2. Indien het bestuur van een gemeente naar het oordeel het algemeen bestuur in gebreke blijft bij het opvolgen van de aanwijzingen bedoeld in het eerste lid, is het algemeen bestuur op grond van artikel 10a van de Wgr bevoegd namens en ten laste van de betrokken gemeente een besluit uit te voeren of te doen uitvoeren dan wel kan het algemeen bestuur dit geschil op grond van artikel 28 van de Wgr, ter beslissing voorleggen aan gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK 5 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 5.1 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier leden, waarvan één lid tevens plaatsvervangend voorzitter is.

  • 2. De leden worden uit en door het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3. Het dagelijks bestuur kiest uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter.

  • 4. Bij de samenstelling van het dagelijks bestuur:

  • wordt onderstaande verdeling gehanteerd:

  • 1 zetel in te vullen door een van de gemeenten met een inwoneraantal 0-25.000;

  • 1 zetel in te vullen door een van de gemeenten met een inwoneraantal 25.001-50.000;

  • 3 zetels in te vullen door de gemeenten met een inwoneraantal 50.001 en groter.

Artikel 5.2 Zittingsduur

  • 1. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2. Het lid van het dagelijks bestuur dat ontslag neemt, blijft zijn functie waarnemen totdat in zijn opvolging is voorzien. Het algemeen bestuur beslist binnen drie maanden na het ontstaan van een vacature over de invulling daarvan.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op het moment dat het lid van het dagelijks bestuur niet meer het ambt van burgemeester van een van de deelnemende gemeenten bekleedt.

Artikel 5.3 Onvrijwillig ontslag

  • 1. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan, indien dit lid niet meer het vertrouwen bezit van het algemeen bestuur.

  • 2. Onvrijwillig ontslag van een lid van het dagelijks bestuur wordt onmiddellijk van kracht.

Artikel 5.4 Vergaderingen en werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert jaarlijks tenminste vier maal en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of als tenminste twee leden van het dagelijks bestuur daarom verzoeken. De voorzitter is gehouden binnen drie weken na ontvangst van een dergelijk verzoek daaraan uitvoering te geven.

  • 2. De directeur, de commandant en de manager crisisbeheersing en rampenbestrijding nemen als vaste adviseurs aan de vergaderingen deel. Het dagelijks bestuur kan andere personen uitnodigen om als adviseur aan de vergaderingen deel te nemen.

  • 3. Besluiten van het dagelijks bestuur worden met gewone meerderheid van stemmen genomen. Indien bij een stemming de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Het reglement van orde wordt ter kennisneming aan het algemeen bestuur gezonden.

Artikel 5.5 Taken en bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is naast de in artikel 33b van de Wgr genoemde taken en bevoegdheden belast met:

    • a.

      het beheer van de eigendommen en geldmiddelen van het openbaar lichaam;

    • b.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en het verlies van recht en bezit;

    • c.

      het afsluiten van een adequate aansprakelijkheidsverzekering voor schade aan personen en goederen als mede vermogensschade;

    • d.

      het houden van een voortdurend toezicht op het beheer en de exploitatie van het openbaar lichaam;

    • e.

      het behartigen van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheidslichamen, diensten of personen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bovenstaande bevoegdheden of onderdelen daarvan mandateren aan de directeur.

HOOFDSTUK 6 DE VOORZITTER

Artikel 6.1 Aanwijzing en vervanging

  • 1. De benoeming van de voorzitter vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, lid 2 van de Wvr.

  • 2. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3. Bij verhindering of ontstentenis wordt de voorzitter vervangen door de plaatsvervangend voorzitter.

  • 4. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter wijst het algemeen bestuur een van zijn leden aan die de voorzitter vervangt.

Artikel 6.2 Taken en Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter leidt de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon. Over een dergelijke opdracht informeert hij het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. Deze stukken worden door de secretaris mede ondertekend.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan het dagelijks bestuur de voorzitter toestaan om de ondertekening van stukken die van het dagelijks bestuur uitgaan op te dragen aan een ander lid van het dagelijks bestuur of de ondertekening te mandateren aan de secretaris of aan een ander persoon.

HOOFDSTUK 7 COMMISSIES

Artikel 7.1 Commissies van advies

  • 1. Het algemeen bestuur kan vaste dan wel tijdelijke commissies van advies instellen.

  • 2. Vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur dan wel de voorzitter worden door het algemeen bestuur ingesteld op voorstel van deze bestuursorganen.

  • 3. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur dan wel de voorzitter worden door deze bestuursorganen ingesteld.

  • 4. Tenminste worden ingesteld de volgende vaste commissies van advies:

    • a.

      crisisbeheersing en rampenbestrijding;

    • b.

      brandweer(zorg)

    • c.

      financiën en personeel

  • 5. Het algemeen bestuur wijst een lid van het dagelijks bestuur aan als voorzitter van een commissie als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

  • 6. Artikel 24 van de Wgr is van toepassing op de vaste en andere commissies van advies.

Artikel 7.2 Bestuurscommissie

  • 1. Het algemeen bestuur kan, overeenkomstig artikel 25 van de Wgr, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst een lid van het algemeen bestuur aan als voorzitter van een commissie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

HOOFDSTUK 8 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

Artikel 8.1 Informatie- en verantwoordingsplicht (leden) algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur geeft de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Informatiebijeenkomsten voor leden van die bestuursorganen van de gemeenten zijn in elk geval onderdeel van dit informatietraject.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad en het college van zijn gemeente of aan een of meer van de leden van die bestuursorganen gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen bestuur van de veiligheidsregio gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 3. Alvorens de gevraagde inlichtingen te verstrekken kan het lid van het algemeen bestuur zich daarover nader laten informeren door het dagelijks bestuur.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad en het college van zijn gemeente voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 5. Het afleggen van verantwoording vindt plaats overeenkomstig het reglement van orde van het desbetreffende bestuursorgaan met dien verstande dat termijnen worden verdubbeld om het lid van het algemeen bestuur de gelegenheid te geven zich door het dagelijks bestuur nader te laten informeren.

Artikel 8.2 Informatie- en verantwoordingsplicht (leden) dagelijks bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur verstrekken zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk de door het algemeen bestuur of door een of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen. Schriftelijk gevraagde inlichtingen worden zo mogelijk schriftelijk gegeven.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur leggen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk verantwoording af aan het algemeen bestuur voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur geeft de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Artikel 8.3 Informatie- en verantwoordingsplicht voorzitter

Het bepaalde in artikel 8.2 is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem als zodanig gevoerde bestuur.

HOOFDSTUK 9 ORGANISATIE: DIRECTEUR EN PERSONEEL

Artikel 9.1 Directeur

  • 1. De Veiligheidsregio Zuid-Limburg kent een directeur.

  • 2. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat, binnen de kaders van de begroting, de directeur

  • 3. Alvorens een directeur te benoemen stuurt het dagelijks bestuur een competentieprofiel aan het algemeen bestuur, dat daarover een zienswijze kenbaar kan maken.

  • 4. De manager crisisbeheersing en rampenbestrijding/ bedrijfsvoering is plaatsvervangend directeur.

Artikel 9.2 Taken directeur

De directeur is in ieder geval belast met de volgende taken:

  • a.

    de dagelijkse leiding en aansturing van de organisatie van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg;

  • b.

    zorgdragen binnen de directie voor periodieke afstemming over sturing en beheer met betrekking tot de taken van de veiligheidsregio;

  • c.

    het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter gevraagd en ongevraagd van advies dienen met betrekking tot hun taken en bevoegdheden;

  • d.

    zorgdragen voor een effectieve en efficiënte uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter;

  • e.

    functioneren als ambtelijk secretaris van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg en in die hoedanigheid het mede ondertekenen van de stukken van die bestuursorganen.

Artikel 9.3 Organisatie en personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur bepaalt, gehoord de directeur , de inrichting en werkwijze van de organisatie in een organisatieverordening..

  • 2. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat, binnen de kaders van de begroting, het personeel van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheden, met uitzondering van het nemen van disciplinaire maatregelen, mandateren aan de directeur.

  • 3. Voor de rechtspositie van het personeel van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg is de CAR(-UWO) Veiligheidsregio’s van toepassing.

HOOFDSTUK 10 FINANCIËN

Artikel 10.1 Financieel beleid, beheer, organisatie en controle

  • 1. Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 212 Gemeentewet de verordening financieel beleid, beheer en organisatie vast.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet de verordening controle financieel beheer en financiële organisatie vast.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de in de vorige leden genoemde verordeningen twee weken na de vaststelling ervan aan gedeputeerde staten.

Artikel 10.2 Financiële en beleidsmatige kaders

Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden van de gemeenten.

Artikel 10.3 Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks de ontwerpbegroting van het openbaar lichaam op met toelichting en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren. Bij de inrichting van de begroting en de meerjarenraming wordt inzichtelijk gemaakt welke kosten verband houden met de taken benoemd in artikel 3.3 van de regeling en hoe de verdeling van die kosten over de gemeenten zal zijn.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden, doch uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de ontwerpbegroting geldt, toe aan de colleges en raden van de gemeenten.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de colleges van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, ook algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6. Binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september zendt het dagelijks bestuur de begroting aan gedeputeerde staten.

  • 7. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 35, zesde lid, van de wet, is dit artikel niet van toepassing op wijzigingen van de begroting die niet leiden tot een overschrijding van de jaarlijkse bijdragen van de gemeentes.

  • 8. Voor overige begrotingswijzigingen is het bepaalde in het tweede, vierde en zesde lid van dit artikel, met uitzondering van de in de lid 6 genoemde termijn, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.4 Jaarstukken

  • 1. Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de conceptjaarrekening, het jaarverslag met daarbij behorende bescheiden, zoals vermeld in artikel 213 Gemeentewet. Na de eigen oordeelsvorming zendt het dagelijks bestuur de conceptjaarrekening jaarlijks vóór 30 april toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. In de jaarrekening wordt – overeenkomstig de in de desbetreffende begroting opgenomen verdeelsleutel – het door elk van de onderscheidenlijke rechtspersonen over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan gedeputeerde staten en voorts aan de raden van de gemeenten.

  • 4. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

HOOFDSTUK 11 ARCHIEF

Artikel 11 Archiefbescheiden

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 4. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van een van de deelnemende gemeenten.

  • 5. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van de gemeente, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. De archivaris van de gemeente, bedoeld in het vierde lid, brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 7. Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.

HOOFDSTUK 12 TOETREDEN, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN

Artikel 12.1 Toetreden

  • 1. Toetreding tot deze regeling is slechts mogelijk in geval van wijziging van de indeling van gemeenten in de regio’s als vermeld in artikel 8 van de Wvr en de daarop gebaseerde bijlage.

  • 2. In geval van een eventuele toetreding kan het algemeen bestuur nadere voorwaarden bepalen, waaronder deze zal plaatsvinden.

Artikel 12.2 Uittreden

  • 1. Een college van burgemeester en wethouders van een van de deelnemende gemeenten kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wgr, de artikelen 8 en 9 van de Wvr.

  • 2. Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen of de wet tot een andere datum dwingt.

  • 3. Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 4. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende gemeente omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 5. Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende gemeente gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende gemeente omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 12.2a Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 1. Het in artikel 12.2, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende gemeente.

  • 2. Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende gemeente.

  • 3. Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende gemeente en de voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende gemeente.

  • 4. De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 12.2 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende gemeente van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 5. Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende gemeente de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de gemeente.

Artikel 12.3 Wijzigen

  • 1. Deze regeling kan worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de colleges, na verkregen toestemming van hun raden, van tenminste twee derde van de gemeenten.

  • 2. Het college van de plaats van vestiging, zoals vermeld in artikel 2.1, lid 2 van deze regeling, maakt de wijziging tijdig in de gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in de daartoe aangewezen kanalen.

Artikel 12.4 Opheffen

  • 1. De gemeenschappelijke regeling kan worden opgeheven met instemming van alle gemeentes minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 8 en 9 van de Wvr. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden van de gemeentes gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 2. In geval van een opheffing, zoals vermeld in het voorgaande lid, wordt het algemeen bestuur belast met het opstellen van een liquidatieplan. Bij het opstellen van dit plan kan zo nodig worden afgeweken van de bepalingen in deze regeling. In het plan wordt voorzien in de personele gevolgen van de opheffing.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt het liquidatieplan vast nadat de colleges en raden van de gemeenten hun zienswijzen daarop hebben kunnen inbrengen.

  • 4. Het dagelijks bestuur wordt belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 5. Het openbaar lichaam blijft voortbestaan zolang dit voor de liquidatie van het vermogen nodig is. De bestuursorganen blijven zolang functioneren.

HOOFDSTUK 13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1 Inwerkingtreding, citeertitel en bekendmaking

  • 1. Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. De gewijzigde regeling treedt in werking op 30 juni 2024.

  • 2. Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg”.

  • 3. Het college van de plaats van vestiging draagt zorg voor de bekendmaking van de regeling overeenkomstig artikel 26 van de Wgr.

  • 4. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor opneming van het openbaar lichaam en de regeling in het Handelsregister en voor de registratie overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wgr.

Artikel 13.2

De werking van de regeling zal om de vijf jaar geëvalueerd worden, voor het eerst in 2028. Het dagelijks bestuur zal daartoe een onderzoeksvoorstel en de daarmee gepaard gaande financiële consequenties aan de gemeentes voorleggen.

Artikel 13.3 Overgang rechten en plichten

Met ingang van 1 januari 2012 heeft de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Zuid-Limburg alle bezittingen en schulden, alsmede alle bestaande contracten, rechten en verplichtingen overgenomen van de Gemeenschappelijke Regeling Brandweer-GHOR Zuid-Limburg.

Ondertekening