Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-12-2024

Intitulé

Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024

Besluit van de raad van de gemeente Ouder-Amstel tot vaststelling van de Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024, raadsvoorstel nr. RV24-11.

De raad van de gemeente Ouder-Amstel;

gelet op de artikelen 149 en 150 van de Gemeentewet;

gezien het voorstel van de fractie van D66, gelezen het voorstel van het Presidium d.d. 29 januari 2024;

overwegende dat het van belang is lokale democratische processen door participatie van inwoners te versterken, de samenwerking tussen gemeente en inwoners te versterken en helderheid te geven over de invulling van de participatieprocedure;

besluit vast te stellen de:

Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: voornemen van het college of de raad tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • b.

    bestuursorgaan: raad, of burgemeester en wethouders, of burgemeester, afhankelijk van de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is ten aanzien van het onderwerp;

  • c.

    burgerinitiatief: een onderwerp of voorstel van een initiatiefgerechtigde ter plaatsing op de agenda van een raadscommissievergadering; college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • d.

    griffie: de griffie van de raad;

  • e.

    initiatiefgerechtigde: (i) ingezetene die kiesgerechtigd is voor de verkiezing van de leden van de raad alsmede (ii) iedere ingezetene die, op de dag van indiening van het burgerinitiatief, een leeftijd van zestien (16) jaar tot achttien (18) jaar heeft en die met uitzondering van de leeftijd voldoet aan de vereisten voor het kiesrecht voor de leden van de raad;

  • f.

    indiener: indiener van een burgerinitiatief;

  • g.

    ingezetene: inwoner van de gemeente;

  • h.

    maatschappelijk initiatief: initiatief van (i) ingezetenen, en/of van (ii) maatschappelijke organisaties of bedrijven die lokaal van belang zijn, een lokaal belang hebben of een combinatie daarvan;

  • i.

    participatie: het betrekken van ingezetenen, en belanghebbenden (waaronder bedrijven of organisaties die lokaal van belang zijn, een lokaal belang hebben of een combinatie daarvan) bij de ontwikkeling, uitvoering of evaluatie van gemeentelijk beleid of gemeentelijke plannen;

  • j.

    presidium: besturend orgaan bestaande uit de fractievoorzitters van de raad en de voorzitter van de raad, dat onder meer de raadscommissievergaderingen en vergaderingen van de raad voorbereidt;

  • k.

    raad: de gemeenteraad;

  • l.

    raadscommissievergadering: een vergadering van een commissie ingesteld door de raad, ter bespreking van onderwerpen die door het presidium zijn geagendeerd;

  • m.

    uitdaagrecht: het recht van ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen om een verzoek bij het bevoegde bestuursorgaan in te dienen om de feitelijke uitvoering van een gemeentelijke taak over te nemen, als zij denken deze taak beter of goedkoper uit te kunnen voeren.

HOOFDSTUK 2 Participatie

Artikel 2.1 Onderwerp en reikwijdte van participatie

  • 1) Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of participatie wordt toegepast.

  • 2) Participatie wordt altijd toegepast als de wet daartoe verplicht.

  • 3) Er is geen participatie mogelijk:

    • a)

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b)

      als participatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c)

      als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d)

      inzake de vaststelling van de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e)

      als de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat participatie niet kan worden afgewacht;

    • f)

      als het belang van participatie niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • g)

      ten aanzien van een beleidsvoornemen dat uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente;

    • h)

      als de belanghebbenden al op een andere manier in een vroeg stadium bij de voorbereiding van het beleidsvoornemen zijn of worden betrokken, of het beleidsvoornemen rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarbij al participatie is toegepast.

  • 4) Deelname aan participatie staat uitsluitend open voor ingezetenen en belanghebbenden (waaronder bedrijven of organisaties die lokaal van belang zijn, een lokaal belang hebben of een combinatie daarvan).

Artikel 2.2 Procedure participatie

  • 1) Op participatie is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2) In afwijking van het eerste lid kan het bestuursorgaan voor één of meer beleidsvoornemens een andere participatieprocedure vaststellen.

  • 3) In geval van participatie door de raad vindt dit plaats overeenkomstig het zevende lid.

  • 4) Als participatie wordt toegepast in afwijking van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, neemt het bestuursorgaan in ieder geval over de volgende punten van participatie een besluit en legt dit vast in een participatienota:

    • a)

      het doel van de participatie;

    • b)

      de kernvragen, de beïnvloedingsruimte en/of de inhoudelijke, financiële, procedurele en overige kaders voor de participatie;

    • c)

      de wijze waarop de ingezetenen en belanghebbenden worden uitgenodigd om deel te nemen aan de participatie;

    • d)

      indien in het kader van de participatie een groep van deelnemers aan de participatie zal worden samengesteld, de wijze waarop die deelnemers worden geselecteerd;

    • e)

      de wijze waarop deze kaders vooraf met de ingezetenen en belanghebbenden worden gecommuniceerd;

    • f)

      de wijze waarop en het tijdvak waarin de ingezetenen en belanghebbenden hun inbreng kunnen leveren;

    • g)

      de wijze waarop democratische waarden zoals inclusie, dialoog, zeggenschap en transparantie in het proces worden gewaarborgd;

    • h)

      de begroting van de kosten van het participatieproces.

  • 5) Het bestuursorgaan maakt voor de start van het participatieproces het voornemen hiertoe bekend op de voor dat proces geschikte wijze.

  • 6) Indien omstandigheden het noodzakelijk maken om de kaders zoals bedoeld in het vierde lid onder b) of de inrichting van het proces aan te passen, zorgt het bestuursorgaan ervoor dat ingezetenen en belanghebbenden hierover zo snel mogelijk worden geïnformeerd.

  • 7) Voor de raad vindt participatie over geagendeerde en niet-geagendeerde beleidsvoornemens plaats tijdens raadscommissievergaderingen. Het presidium stelt vast op welke wijze en op welke termijn conform artikel 5a. van het Reglement van orde van de raad.

Artikel 2.3 Besluitvorming

Het bestuursorgaan maakt voorafgaand aan de start van het participatieproces bekend op welke wijze het zal omgaan met de uitkomsten van het participatieproces en op welke wijze de besluitvorming zal plaatsvinden en kiest daarbij in beginsel uit de volgende mogelijkheden:

  • a)

    het bestuursorgaan neemt kennis van de uitkomsten van het participatietraject en zal nader afwegen of en in welke mate deze kunnen worden meegenomen in de besluitvorming;

  • b)

    het bestuursorgaan beschouwt de adviezen en conclusies uit het participatietraject als belangrijk uitgangspunt bij besluitvorming;

  • c)

    het bestuursorgaan neemt de adviezen en conclusies uit het participatietraject over mits deze passen binnen de vooraf vastgestelde inhoudelijke, financiële en procedurele kaders.

Artikel 2.4 Eindverslag participatie

  • 1) Ter afronding van de participatie maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2) Het eindverslag bevat in het geval de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is in ieder geval:

    • a)

      een overzicht van de gevolgde participatieprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b)

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de participatieprocedure mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c)

      een reactie van het bestuursorgaan op deze zienswijzen, waarbij gemotiveerd wordt aangegeven welke punten al dan niet worden overgenomen; en

    • d)

      een weergave van het procesresultaat van participatie en wat hiervan is geleerd.

  • 3) Voorparticipatieprocedures waarbij wordt afgeweken van de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bevat het eindverslag in ieder geval:

    • a)

      een overzicht van de gevolgde participatieprocedure conform artikel 2.2, tweede tot en met vierde lid;

    • b)

      een weergave van het inhoudelijke resultaat van participatie;

    • c)

      een reactie van het bestuursorgaan op het resultaat als bedoeld onder b) en hoe deze inbreng de besluitvorming heeft beïnvloed; en

    • d)

      een weergave van het procesresultaat van participatie en wat hiervan is geleerd.

  • 4) Een samenvatting van het eindverslag wordt opgenomen in de participatieparagraaf in het raadsvoorstel.

  • 5) Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

HOOFDSTUK 3 Uitdaagrecht

Artikel 3.1 Onderwerp van uitdaagrecht

  • 1) Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen gemeentelijke taken of hierop uitdaagrecht wordt toegepast.

  • 2) Het bestuursorgaan wijst ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen actief op het van toepassing zijn van het uitdaagrecht.

  • 3) Overname van de uitvoering van de volgende taken is niet mogelijk:

    • a)

      als het een lopend uitvoeringstraject of ondergeschikte herzieningen daarvan betreft;

    • b)

      als het uitdaagrecht bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c)

      als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d)

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e)

      als de opdrachtwaarde boven de Europese drempelwaarde voor openbare aanbestedingen uitkomt;

    • f)

      als de uitvoering van een beleidsvoornemen in het kader van het algemeen belang, dermate spoedeisend is dat het benutten van het uitdaagrecht niet kan worden afgewacht; en

    • g)

      als het belang van het uitdaagrecht niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3.2 Procedure uitdaagrecht

  • 1. Een verzoek met betrekking tot het uitdaagrecht wordt bij het bestuursorgaan ingediend en omvat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a)

      omschrijving van de gemeentelijke taak die de verzoeker wil overnemen;

    • b)

      uitleg waarom of hoe de verzoeker deze taak beter of goedkoper kan uitvoeren;

    • c)

      duidelijkheid over de betrokkenheid, kennis en ervaring van de verzoeker;

    • d)

      indicatie van het draagvlak onder belanghebbende ingezetenen;

    • e)

      indicatie van de kosten die aan de uitvoering van de taak verbonden zijn;

    • f)

      omschrijving van de manier waarop de verzoeker met de gemeente wil samenwerken of ondersteuning nodig heeft;

    • g)

      inzicht in hoe de kwaliteit en de uitvoering van de taak op de langere termijn kan worden gewaarborgd.

  • 2) Elk verzoek met betrekking tot het uitdaagrecht wordt vervolgens door het bestuursorgaan getoetst aan de volgende criteria:

    • a)

      er is voldoende maatschappelijk draagvlak voor de aanvraag;

    • b)

      ingezetenen en maatschappelijke initiatieven kunnen alleen taken van het bestuursorgaan op grond van de wet overnemen als zij zich organiseren in een rechtspersoon en een plan overleggen;

    • c)

      het plan dient tenminste door drie (3) ingezetenen te zijn ingediend;

    • d)

      in het plan staat beschreven welke resultaten worden beoogd en, op welke wijze de continuïteit is gegarandeerd;

    • e)

      het plan geeft aan hoe wordt voldaan aan de volgende kwaliteitseisen:

      • i)

        het initiatief heeft een maatschappelijke meerwaarde;

      • ii)

        de kosten voor uitvoering zijn bij voorkeur lager, maar in ieder geval niet hoger dan de oorspronkelijke kosten;

      • iii)

        de betrokken initiatiefnemers maken aannemelijk dat zij de prestatie kunnen leveren;

      • iv)

        de indieners zijn eraan gehouden het initiatief gedurende een afgesproken periode uit te voeren.

  • 3) Het college kan een aanvraag weigeren indien onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat het initiatief voldoet aan de in het vorige lid genoemde criteria of indien de aanvraag zich richt op:

    • a)

      een beleidsterrein dat de gemeente heeft uitgezonderd van het uitdaagrecht;

    • b)

      een onderwerp dat overwegend het privébelang van de aanvrager dient.

  • 4) Een vaste contactpersoon van de gemeente begeleidt de verzoekers tijdens het gehele proces en als het verzoek wordt ingewilligd voorziet het bestuursorgaan de verzoeker van gepaste ondersteuning.

  • 5) Het bestuursorgaan maakt met de verzoekers afspraken over het proces, het resultaat, het budget en de looptijd.

  • 6) Het bestuursorgaan beslist binnen acht weken op het binnengekomen verzoek en maakt het besluit ten aanzien van het betreffende verzoek binnen veertien dagen na zijn besluit openbaar.

HOOFDSTUK 4 Maatschappelijke initiatieven

Artikel 4.1 Indiening maatschappelijk initiatief

  • 1) Een maatschappelijk initiatief wordt bij het college ingediend.

  • 2) Het college kan besluiten een maatschappelijk initiatief te ondersteunen, indien deze naar het oordeel van het college past binnen het kader van het gemeentelijk beleid en bijdraagt aan de doelstellingen van het gemeentelijk beleid of anderszins een positieve maatschappelijke bijdrage levert aan de lokale samenleving.

Artikel 4.2 Verlening ondersteuning

  • 1) Indien het college besluit tot ondersteuning van het maatschappelijk initiatief, vermeldt het college in het besluit of de ondersteuning bestaat uit loslaten, stimuleren, faciliteren, samenwerken, regisseren of reguleren.

  • 2) Het college kan aan de ondersteuning vooraf de voorwaarde verbinden dat ingezetenen, bedrijven en andere direct belanghebbenden in voldoende mate bij het maatschappelijk initiatief worden betrokken.

  • 3) Het college benoemt een ambtenaar in de gemeente als aanspreekpunt voor maatschappelijke initiatieven. Uitgangspunt is een oplossingsgerichte en constructieve benadering van deze initiatieven en het bieden van helderheid over mogelijkheden en randvoorwaarden.

  • 4) Als het college besluit een maatschappelijk initiatief te ondersteunen, kan dat door middel van:

    • a)

      het (eventueel tijdelijk) ter beschikking stellen van ruimtes of huisvesting;

    • b)

      het beschikbaar stellen van een aanjaagbudget, subsidie of andere financiële middelen;

    • c)

      de inzet van ambtelijke expertise, netwerken of ondersteuning; en/of

    • d)

      andere vormen van ondersteuning.

Artikel 4.3 Weigering ondersteuning

Het college kan weigeren een maatschappelijk initiatief te ondersteunen indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat:

  • a)

    het initiatief doelstellingen beoogt die in strijd zijn met de wet of het algemeen belang;

  • b)

    het een onderwerp betreft dat niet behoort tot de bevoegdheid van de gemeente of de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent de gemeente geen beleidsvrijheid heeft;

  • c)

    er sprake is van onvoldoende draagvlak voor het initiatief bij omwonenden, belanghebbenden of de betrokken ingezetenen;

  • d)

    het initiatief naar het oordeel van het college op financiële, juridische of praktische gronden niet haalbaar is;

  • e)

    het een onderwerp betreft waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht openstaat of onderwerpen waarover de burgerlijke rechter is gevraagd een oordeel uit te spreken; en/of

  • f)

    het een onderwerp betreft dat overwegend het privébelang van de indiener dient.

Artikel 4.4 Bekendmaking

Het gemeentelijk aanspreekpunt informeert de initiatiefnemers van het maatschappelijk initiatief en de raad over het besluit van het college om wel of niet ondersteuning te verlenen.

HOOFDSTUK 5 Burgerinitiatief

Artikel 5.1 Indiening burgerinitiatief

Een initiatiefgerechtigde kan een verzoek tot plaatsing van een burgerinitiatief op de agenda van een commissievergadering indienen bij de raad.

Artikel 5.2 Niet vatbaar voor burgerinitiatief

Ongeldig is het verzoek dat:

  • a)

    niet door ten minste 30 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund;

  • b)

    niet voldoet aan de vereisten, gesteld in artikel 5.3;

  • c)

    een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

  • d)

    een vraag betreft over het gemeentelijk beleid;

  • e)

    een klacht betreft in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het college;

  • f)

    een bezwaar betreft in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het gemeentebestuur;

  • g)

    een onderwerp betreft waarover korter dan twee (2) jaar voor indiening van het burgerinitiatief door de raad een besluit is genomen, tenzij nieuwe argumenten tot een nieuwe afweging zouden kunnen leiden; of

  • h)

    een onderwerp betreft dat overwegend het privébelang van de indiener dient.

Artikel 5.3 Vereisten aan verzoek

  • 1) Het verzoek ter plaatsing van een burgerinitiatief op de agenda van een raadscommissievergadering wordt schriftelijk ingediend bij de griffie.

  • 2) Het verzoek bevat ten minste:

    • a)

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatief;

    • b)

      een toelichting op het burgerinitiatief;

    • c)

      de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de indiener en zijn plaatsvervanger, en

    • d)

      een lijst met de voornamen, achternamen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen.

  • 3) Voor de indiening van het verzoek wordt gebruik gemaakt van de in bijlagen 1 en 2 van deze verordening opgenomen modellen.

Artikel 5.4. Besluit van het presidium en raadscommissie

  • 1) Het presidium beslist in haar eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of het verzoek voldoet aan de geldigheidsvereisten, met dien verstande dat ten minste twee weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering van het presidium waarin het verzoek wordt besproken.

  • 2) Indien het presidium het verzoek afwijst wegens strijd met artikel 5.2, onder c), dan kan het presidium het verzoek doorzenden aan burgemeester en wethouders.

  • 3) Indien het verzoek voldoet aan alle geldigheidsvereisten, dan agendeert het presidium het burgerinitiatief voor de eerstvolgende raadscommissievergadering waartoe het betreffende onderwerp of voorstel behoort.

  • 4) De griffie nodigt de indiener schriftelijk uit voor de raadscommissievergadering waarvoor het burgerinitiatief is geagendeerd.

  • 5) De indiener of zijn plaatsvervanger heeft tijdens de raadscommissievergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatief mondeling nader toe te lichten. Aan het eind van de behandeling van het burgerinitiatief tijdens de raadscommissievergadering formuleert de voorzitter een conclusie en stelt aan de raadscommissie een eventuele vervolgwijze van behandeling voor.

    De griffie informeert de indiener over de vervolgstappen.

HOOFDSTUK 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Evaluatie en monitoring

  • 1) De uitvoering van deze verordening wordt jaarlijks geëvalueerd. Beginnend één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening zendt het college hiertoe binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

  • 2) Ten behoeve van de evaluatie verzamelt het college van burgemeester en wethouders systematisch informatie over:

    • a)

      het aantal participatietrajecten en de gekozen participatie instrumenten;

    • b)

      de onderwerpen van participatie, uitdaagrecht, maatschappelijke initiatieven en burgerinitiatieven;

    • c)

      de wijze waarop participatieprocessen zijn georganiseerd en de wijze waarop is omgegaan met het uitdaagrecht, maatschappelijke initiatieven en burgerinitiatieven;

    • d)

      de uitkomsten, inzet daarvan en effectiviteit in praktijk;

    • e)

      de kosten.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding verordening

Deze verordening treedt in werking op 1 december 2024. Op die datum vervallen de Verordening op het burgerinitiatief gemeente Ouder-Amstel zoals door de raad vastgesteld op 23 december 2004 en de Participatie- en inspraakverordening gemeente Ouder-Amstel 2016 zoals door de raad vastgesteld op 16 juni 2016.

Artikel 6.3 Overgangsbepaling

Op procedures die voortvloeien uit besluiten genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de Verordening op het burgerinitiatief gemeente Ouder-Amstel zoals door de raad vastgesteld op 23 december 2004 en de Participatie- en inspraakverordening gemeente Ouder-Amstel 2016 zoals door de raad vastgesteld op 16 juni 2016 van toepassing.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 mei 2024

De griffier

L.W.F. Örsçek-Moolenaar

De voorzitter,

J. Geldhof

Bijlage 1 bij Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024

Verzoek burgerinitiatief

Ondergetekende verzoekt hierbij het volgende voorstel/onderwerp op de agenda van een raadscommissievergadering te plaatsen:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Toelichting op het voorstel/onderwerp:

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Naam: ……………………………………………………………………………………………………………………………………..

Voornaam/voornamen: …………………………………………………………………………………………………………..

Geboortedatum: ……………………………………………………………………………………………………………………..

Adres: ……………………………………………………………………………………………………………………………………..

Postcode: ……………. Woonplaats: ……………………………………………………………………………………………

Handtekening:

Plaatsvervanger:

Naam: ……………………………………………………………………………………………………………………………………..

Voornaam/voornamen: …………………………………………………………………………………………………………..

Geboortedatum: ……………………………………………………………………………………………………………………..

Adres: ……………………………………………………………………………………………………………………………………..

Postcode: ……………. Woonplaats: ……………………………………………………………………………………………

Handtekening:

Het verzoek gaat vergezeld van een lijst met de namen, adressen, geboortedata en handtekeningen van .............. (aantal) initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen.

Toelichting voor de verzoeker

Iedereen die kiesgerechtigd is voor de verkiezing van de gemeenteraad en inwoners van de gemeente van twaalf jaar en ouder die vanaf hun achttiende jaar aan de gemeenteraadsverkiezingen zullen mogen deelnemen als ze dan nog in de gemeente wonen, kan/kunnen een verzoek doen om een voorstel/onderwerp op de agenda van een raadscommissievergadering te plaatsen. Zij zijn initiatiefgerechtigd. Het zogenaamde burgerinitiatief moet worden ondersteund door ten minste 30 initiatiefgerechtigden. Hiervoor is een formulier vastgesteld. Het op het formulier voor het verzoek opgenomen voorstel wordt in dezelfde bewoordingen opgenomen boven aan het formulier met ondersteuningsverklaringen.

Het burgerinitiatief mag niet inhouden:

  • 1.

    een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

  • 2.

    een vraag over het gemeentelijk beleid;

  • 3.

    een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het gemeentebestuur;

  • 4.

    een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het gemeentebestuur,

  • 5.

    een onderwerp waarover korter dan twee (2) jaar voor indiening van het burgerinitiatief door de raad een besluit is genomen, tenzij nieuwe argumenten tot een nieuwe afweging zouden kunnen leiden; of

  • 6.

    een onderwerp betreft dat overwegend het privébelang van de indiener dient.

Bijlage 2 bij Participatie Verordening Ouder-Amstel 2024

Ondersteuningsverklaringen burgerinitiatiefvoorstel

Ondergetekenden verklaren hierbij het verzoek tot het plaatsen van het volgende onderwerp/voorstel op de agenda van de gemeenteraad te ondersteunen:

Naam en voorletters

Eerste voornaam

Geboortedatum

Adres

Handtekening

Toelichting

Algemeen

Inspraak, participatie en wetsvoorstel

De raad is verplicht om een inspraakverordening vast te stellen (artikel 150 van de Gemeentewet). Er is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer der Staten Generaal om deze inspraak uit te breiden naar ‘participatie’ en eventueel ook ‘uitdaagrecht’. Het gaat hier om het wetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau (voluit: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht van inwoners en lokale maatschappelijke partijen). Het wetsvoorstel is op 23 september 2022 ingediend bij en op 26 oktober 2023 aangenomen door de Tweede Kamer. Het ligt momenteel ter besluitvorming in de Eerste Kamer.

Deze verordening maakt een expliciet en helder onderscheid tussen participatie en inspraak. Bij participatie is er sprake van betrokkenheid bij voorbereiding, uitvoering of evaluatie van beleid. Bij inspraak wordt ingezetenen, bedrijven en belanghebbenden gevraagd te reageren op beleidsvoornemens (bijvoorbeeld via een zienswijzeprocedure), voordat definitieve besluitvorming plaatsvindt. Dat is een belangrijk verschil, want het gaat om betrokkenheid in totaal verschillende fases van het proces.

Bestuursorgaan

In de verordening wordt regelmatig gesproken over ‘het bestuursorgaan’. De gemeente heeft drie bestuursorganen: de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Indien expliciet een van deze bestuursorganen wordt bedoeld, dan wordt dit ook als zodanig benoemd. Indien de tekst rept over ‘het bestuursorgaan’, dan is het afhankelijk van de bevoegdheidsverdeling rond dit thema welk bestuursorgaan bedoeld wordt. Indien het betreffende besluit tot de bevoegdheid van de gemeenteraad behoort: de gemeenteraad. In gelijke zin geldt dit voor het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.

Ingezetenen en belanghebbenden

In deze verordening staat het participatierecht (inclusief inspraakrecht) open voor ingezetenen en belanghebbenden (waaronder bedrijven of organisaties die lokaal van belang zijn, een lokaal belang hebben of een combinatie daarvan). Ingezetenen hebben dus ook participatierecht als zij geen belanghebbende zijn, maar zich met hun zienswijze richten op het algemeen belang.

Definitie participatie

Aanvullend op inspraak wordt in deze verordening Participatie verankerd. Participatie omvat volgens de definitie het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden (waaronder bedrijven of organisaties die lokaal van belang zijn, een lokaal belang hebben of een combinatie daarvan) bij de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van gemeentelijk beleid. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel staat hierover het volgende: ‘Inwoners hebben in toenemende mate een belangrijke rol in de agendering, de voorbereiding, de totstandkoming, de uitvoering en de beoordeling van beleid. Niet alleen omdat de burger de gevolgen van beleid ervaart, maar ook omdat participatie aan het politieke proces als intrinsieke waarde van de Nederlandse samenleving wordt ervaren. Participatie mobiliseert de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand nog niet weet, of nog niet wil bepalen, hoe deze opgelost zullen worden.’

Participatie kan vanuit twee invalshoeken worden bezien en aangevlogen:

  • 1.

    Burgerparticipatie gaat over participatie op initiatief van de gemeente. Dit kan de vorm aannemen van informeren, raadplegen, adviseren, co-creatie en meebeslissen;

  • 2.

    Overheidsparticipatie gaat over de manier waarop de gemeente ondersteuning of een bijdrage geeft aan publieksinitiatieven van inwoners, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere belanghebbenden.

Procedure participatie

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. In artikel 150, tweede lid, van de Gemeentewet is afdeling 3.4 van de Awb als hoofdregel van toepassing verklaard op de inspraak.

Het is ook mogelijk een andere procedure van toepassing te verklaren. Dit is ook zo opgenomen in het wetsvoorstel.

Het bevoegde bestuursorgaan kan in aansluiting op de wettekst besluiten om in specifieke beleidstrajecten zowel geheel als gedeeltelijk af te wijken van afdeling 3.4 van de Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren in gevallen waarin het wenselijk is om de participatie op andere wijze te organiseren dan via het mondeling of schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen.

Alternatieven voor participatie

Participatie is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde voor de vergaderingen van de raad van Ouder-Amstel). Andere mogelijkheden die buiten de hier geregelde participatie vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren en het houden van informatiebijeenkomsten. Participatie is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de concrete uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.

Uitdaagrecht als specifieke vorm van participatie in de uitvoeringsfase

Het wetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau bevat een (facultatieve) bevoegdheid om het uitdaagrecht te regelen. Bij de uitvoering van beleid is het uitdaagrecht – ook wel Right to Challenge – een bijzondere vorm van betrokkenheid van inwoners en lokale maatschappelijke partijen. Deze vorm houdt in dat inwoners van de gemeente of lokale maatschappelijke partijen de gemeente kunnen verzoeken om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen als zij denken deze taak beter of goedkoper te kunnen uitvoeren. Met dit verzoek wordt de gemeente «uitgedaagd». De beschrijving «beter» kan van alles inhouden, met meer maatschappelijke meerwaarde, duurzamer of efficiënter.

Ruimte voor initiatieven van inwoners en lokale maatschappelijke partijen

Het is van wezenlijk belang dat decentrale overheden ruimte bieden voor initiatieven van onderop en dat aan de samenleving een grote rol wordt toebedeeld bij het ontwikkelen van initiatieven voor algemene voorzieningen. Inwoners kennen hun buurt en hun gemeente, weten wat er leeft en spelen daarop in. Deze maatschappelijke initiatieven kunnen aanvullend zijn op de gemeentelijke initiatieven of kunnen sommige gemeentelijke initiatieven vervangen. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met het gegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van gemeentelijke taken bij het gemeentebestuur zelf berust.

Taken burgemeester en wethouders

Bij het overnemen van gemeentelijke taken, na een succesvolle ‘uitdaging’, gaat het in de regel om de feitelijke uitvoering van een taak van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders – als de verantwoordelijken voor de uitvoering van de betreffende taak of taken – beslissen naar aanleiding van een verzoek of ‘uitdaging’ of de feitelijke uitvoering van die taak of taken aan inwoners of de lokale maatschappelijke partij kan worden gelaten.

Samenwerkingsrecht

Onder uitdaagrecht wordt ook het zogenaamde samenwerkingsrecht (het maken van afspraken tussen inwoners en gemeente over het uitvoeren van publieke taken) begrepen, want er is geen werkelijk onderscheid tussen deze twee begrippen.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 1.1 Definities

Beleidsvoornemen

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Burgerinitiatief

Er zijn twee alternatieve begripsomschrijvingen ter nadere invulling van deze term. Zo kan worden geopteerd voor de mogelijkheid dat de burger alleen een concreet voorstel kan aandragen of ruimer: het aandragen van een onderwerp. In deze verordening is de ruime begripsomschrijving van toepassing; het aandragen van een onderwerp. Hier valt te denken aan de wens om in de raad te discussiëren over de problematiek in een bepaalde wijk. Overigens hebben burgers onder deze ruime begripsomschrijving ook de vrijheid om een concreet voorstel in te dienen.

Initiatiefgerechtigde

In de definitie wordt nader omschreven wie initiatiefgerechtigd is.

Vanuit de gedachte dat het burgerinitiatief een instrument is om burgers bij de besluitvorming van de raad te betrekken en die te beïnvloeden, ligt het voor de hand het initiatiefrecht toe te kennen aan kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Wie kiesgerechtigd is, is vastgelegd in de Kieswet. Om ook jongeren bij de gemeentelijke politiek te betrekken is de leeftijdsgrens voor het initiatiefrecht gesteld op zestien jaar.

Voor de toetsing of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is het moment van indiening van het verzoek het meest aangewezen. Het verzoek vindt immers formeel op dit moment plaats. Om te kunnen onderzoeken of op dat moment wordt voldaan aan de vereisten, zijn verschillende gegevens nodig. Welke dat zijn wordt geregeld in artikel 5.3, tweede lid.

Participatie

Bij de omschrijving van participatie is aangesloten bij de tekst van het wetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau waarbij een wijziging van artikel 150, eerste lid, van de Gemeentewet is voorzien. Hierin is bepaald dat de raad een verordening vaststelt waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken. Het huidige artikel 150 van de Gemeentewet omvat inspraak bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid; bij participatie wordt dit uitgebreid met uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid.

De omschrijving van participatiegerechtigden (ingezetenen en belanghebbenden) vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip belanghebbende is in artikel 1:2 van de Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb, zoals deze verordening.

Uitdaagrecht

Bij de omschrijving van het begrip uitdaagrecht is aangesloten bij de memorie van toelichting op het ontwerpwetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau. Het uitdaagrecht berust bij ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen. In de begripsomschrijving is ‘lokale’ ter verduidelijking van de tekst van het ontwerpwetsvoorstel toegevoegd in aansluiting op de memorie van toelichting, waarin is toegelicht dat afhankelijk van de lokale omstandigheden het bijvoorbeeld kan gaan om lokale verenigingen of stichtingen, buurtcomités, woongroepen, vrijwilligersorganisaties, een maatschappelijke organisatie, sociale bedrijven zonder winstoogmerk of een georganiseerd collectief van inwoners die geen formele rechtsvorm hebben.

Artikel 2.1 Onderwerp en reikwijdte van participatie

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of participatie mogelijk is. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het begrip omvat in elk geval raad, burgemeester en wethouders en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan participatie onderwerpen, of niet.

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als participatie geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij commissievergaderingen van de raad, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden wordt geregeld.

Artikel 2.2 Procedure participatie

Eerste lid

In artikel 150, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, voor zover in de verordening niet anders is bepaald. Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de participatie. In de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van de Awb is de participatieprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.

Tweede lid

Als het bestuursorgaan de procedure van afdeling 3.4 van de Awb niet passend acht voor een specifiek beleidstraject, kan op grond van het tweede lid een andere procedure worden gevolgd.

Vierde lid

In het vierde lid is bepaald over welke punten het bestuursorgaan een besluit neemt indien participatie wordt toegepast in afwijking van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.4 Eindverslag participatie

Eerste lid

Er is hier niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 van de Awb. In artikel 3:17 van de Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de procedure mondeling naar voren is gebracht.

Tweede lid, onder a

Onder overzicht van de gevolgde participatieprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 van de Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd, enz.

Tweede lid, onder b

Het eindverslag dient een volledig overzicht te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke participatiereacties. In het eindverslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. De schriftelijke participatiereacties kunnen aan het eindverslag worden gehecht.

Tweede lid, onder c

Als het sluitstuk van participatie wordt voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

Tweede lid, onder d

Het is van belang dat het procesresultaat van het participatietraject wordt vastgelegd, alsmede de leerpunten zodat die kunnen worden meegenomen bij de toekomstige participatietrajecten.

Vierde lid

Raadsleden moeten besluiten nemen in het algemeen belang. Om het algemeen belang goed te kunnen duiden, moeten de diverse deelbelangen en opvattingen die in de samenleving aan de orde zijn bij de raad bekend zijn. Individuele volksvertegenwoordigers moeten die vertolken en tegen elkaar afwegen. Contact met en participatie door de inwoner, zowel in georganiseerd als ongeorganiseerd verband, het inventariseren van gezichtspunten en het wegen van deelbelangen van verschillende (groepen) inwoners is een belangrijk onderdeel van de representatieve democratie. Naast de openbaarmaking van het gehele eindverslag, zoals is bepaald in het vijfde lid, draagt een samenvatting van het eindverslag in de participatieparagraaf in het raadsvoorstel daaraan bij.

Vijfde lid

De bekendmaking van de resultaten van de participatieprocedure is uitermate belangrijk. Dit rondt de participatieprocedure daadwerkelijk af. Het ligt voor de hand om degenen die hebben geparticipeerd een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal participanten omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is belangrijk om aan het begin van de participatieprocedure al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

Artikel 3.1 Onderwerp van uitdaagrecht

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen taken besluit of het uitdaagrecht mogelijk is. Het zal hier meestal gaan om taken van burgemeester en wethouders als in de regel het verantwoordelijke bestuursorgaan voor de uitvoering van gemeentelijke taken (artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet).

Derde lid

In het derde lid is opgenomen voor welke taken het niet mogelijk is om de uitvoering van het gemeentebestuur over te nemen. Er kan ten aanzien van deze taken dus geen uitdaagrecht worden toegepast.

Derde lid, onder a

Onder lopende uitvoeringstrajecten vallen ook taken die al zijn aanbesteed of gecontracteerd.

Derde lid, onder e

Als de opdrachtwaarde boven de Europese drempelwaarde uitkomt, geldt dat in die gevallen aanbesteding is vereist.

Artikel 3.2. Procedure uitdaagrecht

Eerste lid

Het in het eerste lid genoemde bestuursorgaan betreft uiteraard het bestuursorgaan dat de betreffende taken uitvoert. Meestal zijn dat burgemeester en wethouders en een verzoek om overname van hun taken dient dus bij hen te worden ingediend.

Vierde lid

De gemeente zorgt voor een vaste contactpersoon die de verzoekers gedurende het gehele uitdaagproces begeleidt. Een vaste contactpersoon betekent dat de verzoeker een vaste begeleider krijgt. Deze persoon kan bijvoorbeeld een ambtenaar zijn die ervaring heeft met soortgelijke uitvoeringstrajecten.

Artikel 4.1 Indiening maatschappelijke initiatief

Er bestaan verschillende soorten maatschappelijke initiatieven. Globaal kunnen zij worden ingedeeld in: zorginitiatieven, welzijns- en participatie-initiatieven (met als primair doel het versterken van menselijke relaties), leefbaarheidsinitiatieven (nieuwe invulling aan de openbare ruimte) en duurzaamheidsinitiatieven. De maatschappelijke initiatieven dienen wel een positieve bijdrage te leveren aan de lokale samenleving.

Artikel 4.2 Verlening ondersteuning

De gemeente kan op diverse manieren ondersteuning verlenen aan maatschappelijke initiatieven. Vaak is toestemming of een vergunning nodig van de gemeente. Ook op andere manieren kan de gemeente ondersteuning bieden: bijvoorbeeld door ruimtes beschikbaar te stellen, door het beschikbaar stellen van een aanjaagbudget, door middel van de inzet van ambtelijke expertise, door contact te leggen met stakeholders die interessant zijn voor het initiatief, door hulp te bieden bij het aanvragen van fondsen, etc.

Artikel 5.1. Indiening burgerinitiatief

Uit dit artikel volgt dat de initiatiefnemer een verzoek kan indienen om een burgerinitiatief op de agenda van een raadscommissievergadering te plaatsen

Een verzoek is ongeldig als (a) aan een van de voorwaarden in artikel 5.2 is voldaan, en/of (b) niet aan de in artikel 5.3 gestelde procedurele voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 5.2 Niet vatbaar voor burgerinitiatief

Over het vereiste dat het verzoek door ten minste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund kan het volgende worden opgemerkt. Het burgerinitiatief biedt burgers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de agenda van een raadscommissievergadering. Het is daarom een inbreuk op het uitgangspunt dat de raad zijn eigen agenda vaststelt. Dit is alleen gerechtvaardigd als het burgerinitiatief ook daadwerkelijk door een bepaald gedeelte van de bevolking wordt gedragen. De omvang van de drempel dient van dien aard te zijn dat zij - zonder verhinderend te zijn – toch een zekere garantie biedt dat het desbetreffende verzoek gedragen wordt door een gedeelte van de bevolking. Na een duidelijke toe- of afname van het aantal initiatiefgerechtigden, kan de raad dit aantal eenvoudig aanpassen.

De beperkingen die dit artikel stelt aan de inhoud van een voorstel vloeien vooral voort uit doelmatigheidsoverwegingen. Het is bijvoorbeeld weinig efficiënt om de raad te belasten met de beraadslaging over een onderwerp waarover de raad uiteindelijk geen beslissende bevoegdheid heeft. Een ander argument voor deze uitzondering is, dat de afstand tussen burger en bestuur alleen maar zou worden vergroot als de burger na het doorlopen van de procedure te horen krijgt dat de raad niets met het burgerinitiatief kan doen, omdat hij er niet over gaat.

Een vraag over gemeentelijk beleid kan ook geen onderwerp van een burgerinitiatief zijn. Voor dit soort vragen staan de burger andere wegen open, zoals het spreekrecht in een commissievergadering of een spreekuur van een wethouder. Uiteraard kan een burgerinitiatief wel een voorstel tot wijziging van gemeentelijk beleid betreffen, onverminderd het gestelde in artikel 5.2, onder g).

Ook moet voorkomen worden dat het burgerinitiatief andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist. Met het oog daarop is bepaald dat het burgerinitiatief geen bezwaar tegen een genomen besluit of een klacht over een gedraging van het gemeentebestuur kan inhouden. Hiervoor heeft de burger andere wegen.

Ten slotte is het evenmin de bedoeling dat zaken die recent nog in de raad aan de orde zijn geweest opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatief. Dit zou de besluitvorming in de raad te zeer kunnen frustreren.

Artikel 5.3

Aan het verzoek zal een aantal minimumvereisten gesteld moeten worden. Het is uit praktische overwegingen zoals uniformiteit, overzichtelijkheid en duidelijkheid raadzaam indiening van een burgerinitiatief plaats te laten vinden door middel van een standaardformulier voor burgerinitiatieven. Op dit formulier zal de verzoeker naast het voorstel plus toelichting, in ieder geval zijn personalia en die van zijn plaatsvervanger moeten aangeven. Ook de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen zullen uiteraard vermeld moeten worden. Om fraude met namen te voorkomen kan naar personalia gevraagd worden als adressen en geboortedata. Op grond van deze gegevens kan de gemeente onderzoeken of het verzoek de steun van voldoende daartoe gerechtigde personen heeft.

Artikel 5.4

De burger moet erop kunnen vertrouwen dat het presidium zijn/haar verzoek spoedig toetst aan de vereisten en een besluit neemt over de behandeling ervan. Hierin voorziet het eerste lid.

Het gaat erom een termijn te kiezen die niet te lang is, maar ook niet zo kort dat ze onvoldoende is om het voorstel te kunnen controleren. Verzoeken waarvoor de raad niet bevoegd is, kan het presidium doorzenden aan het college. Dat zal met name gebeuren als het college wel bevoegd is.

Met het vierde tot en met zesde lid worden vooral waarborgen gecreëerd voor transparantie bij de afhandeling van een burgerinitiatief door de raad. Op grond van het zesde lid wordt de verzoeker altijd schriftelijk meegedeeld wat er met het ingediende verzoek gebeurt. Dat kan dus een mededeling zijn dat het verzoek wordt afgewezen of wordt toegewezen. Indien het verzoek door het presidium wordt toegewezen dan zal het burgerinitiatief worden geagendeerd voor een raadscommissievergadering. Besluit de raad als een eventueel vervolg op de raadscommissievergadering het burgerinitiatiefvoorstel te agenderen voor een vergadering van de raad, dan is er sprake van een voorbereidingsbeslissing die niet vatbaar is voor bezwaar of beroep (artikel 6:3 Awb). Afhankelijk van de inhoud van de beslissing van de raad tijdens de vergadering van de raad op het burgerinitiatief zelf, kan er sprake zijn van een besluit in de zin van de Awb dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Zo zal bijvoorbeeld bezwaar en beroep openstaan indien de raad naar aanleiding van het burgerinitiatief besluit een subsidie toe te kennen voor een bepaald project. Een ander voorbeeld is het besluit om een verordening op bepaalde punten aan te passen. Tegen een dergelijk besluit staan geen bezwaar en beroep bij de rechter open (artikel 8:2 Awb).

Er is voor gekozen in het midden te laten hoe de raad verder met het burgerinitiatief omgaat. Er is niet bedoeld dat de raad altijd plenair het voorstel inhoudelijk moet behandelen in een vergadering van de raad. De raadscommissie beslist over het te volgen traject. Een vervolgtraject zou kunnen zijn dat het burgerinitiatief wordt geagendeerd voor een vergadering van de raad. Ook kan de raadscommissie van mening zijn dat als vervolgtraject eerst nader onderzoek moet worden gedaan.

Het is van belang dat burgers kennis kunnen nemen van de resultaten van het recht van burgerinitiatief. Het sluit ook aan op de zorgplicht van de burgemeester zoals deze is vastgelegd in artikel 170 Gemeentewet. Op grond van dit artikel ziet de burgemeester onder meer toe op de kwaliteit van procedures op het vlak van burgerparticipatie. Het is ter keuze aan de burgemeester om het verslag al dan niet op te nemen in het burgerjaarverslag. Voor de inhoud van het verslag kan worden gedacht aan getalsmatige gegevens (aantal ingediende, aantal toegewezen en aantal afgewezen burgerinitiatieven), alsmede aan een beknopt overzicht van de inhoud van de burgerinitiatieven, de besluiten van de raad op de burgerinitiatieven en de motivatie op grond waarvan de raad tot deze besluiten is gekomen.

Artikel 6.1 Evaluatie en monitoring

Eerste lid

De evaluatie van de werking van deze verordening in de praktijk is wenselijk. Daarom wordt de uitvoering van deze verordening eenmaal per jaar door het college geëvalueerd. Het college zendt een verslag van de evaluatie aan de raad.

Tweede lid

Over de in het tweede lid genoemde gegevens verzamelen burgemeester en wethouders systematisch informatie.