Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp Son en Breugel 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-07-2024

Intitulé

Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp Son en Breugel 2024

Hoofdstuk 1 – Inleiding

De Verordening Jeugdhulp Son en Breugel 2023 (hierna: Verordening) geeft uitvoering aan de Jeugdwet (hierna: wet). Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar de gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijke beperkte jeugdigen en de begeleiding en verzorging van jeugdigen. Daarnaast is met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van ondersteuning door gemeenten (voorziening). Het wettelijk recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door ondersteuning waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel te zorgen voor eigen kracht van de jeugdige en het probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

In de Verordening en het Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp Son en Breugel (hierna: Uitvoeringsbesluit) wordt de wet verder uitgewerkt op gemeentelijk niveau. Alle definities die in dit Uitvoeringbesluit worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Verordening. Waar “hij” staat kan ook “zij” gelezen worden.

Om ernstige opvoed- opgroei- of ontwikkelingsproblematiek te voorkomen of op te lossen vindt bij elke cliënt een onderzoek plaats naar de persoonskenmerken en die van het gezinssysteem, de behoeften en de voorkeuren van de cliënt. Ook wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk óf door gebruik te maken van algemene voorzieningen, tot een oplossing te komen. Ieder individu is anders en per cliënt zal gekeken moeten worden naar de goedkoopst adequate oplossing. Dit Uitvoeringsbesluit omvat algemene richtlijnen.

De uitgangspunten hierbij zijn:

  • 1.

    Doen wat nodig is. Dit betekent ook dat niet elke inwoner met een vergelijkbaar probleem ook dezelfde ondersteuning krijgt.

  • 2.

    Er zijn omstandigheden die ertoe leiden dat er (tijdelijk) ondersteuning nodig is. We ondersteunen gericht door samen met de cliënt aan de voorkant te bekijken wat iemand nodig heeft. Hierbij bespreken we ook met de cliënt welke mogelijkheden hij zelf heeft of heeft geprobeerd, eventueel met zijn sociaal netwerk. We hanteren geen ‘standaardoplossing’. We informeren, adviseren en ondersteunen op een manier die daaraan bijdraagt. We gaan uit van mogelijkheden volgens het gedachtegoed van Positieve Gezondheid en we stimuleren het normaliseren. De gemeente laat de regie en zeggenschap zoveel als mogelijk bij de cliënt en de gezaghebbende ouder(s)/verzorgers zelf. Als onderdeel van de hulpverlening worden (proactief) de mogelijkheden aangeboden om dit te bevorderen.

  • 3.

    Wie niet zonder (professionele) ondersteuning kan, krijgt die ook.

Hoofdstuk 2 – Vormen van toegang naar jeugdhulp

2.1. Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.9 sub a van de wet bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen. In onze Verordening is onderscheid gemaakt tussen algemeen toegankelijke voorzieningen en individuele voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een algemeen toegankelijke voorziening. Hier kunnen jeugdigen en hun ouders gebruik van maken zonder dat zij een besluit van de gemeente nodig hebben. Deze vormen van jeugdhulp worden in hoofdstuk 4 nader toegelicht.

De beschikbare individuele voorzieningen zijn opgenomen in de Producten Diensten Catalogus (PDC). Deze voorzieningen worden regionaal ingekocht door de inkoopregio Een 10 voor de Jeugd (gemeente Helmond, Deurne, Someren, Laarbeek, Gemert-Bakel, Asten, Nuenen, Son en Beugel, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven).

De jeugdprofessionals van het Centrum voor Maatschappelijke Deelname (CMD) beschikken over de meest actuele versie. Jeugdigen en/of hun ouder(s) kunnen terecht bij het CMD voor meer informatie en overleg over de best passende ondersteuning.

2.2. Toegang naar jeugdhulp

Bij een (vrijwillige) hulpvraag die de gemeente rechtstreeks ontvangt wordt een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij wordt aandacht besteed aan alle leefdomeinen, dus niet alleen aan jeugdhulp. Als er specialistische jeugdhulp nodig is, zijn er in de gemeente Son en Breugel twee mogelijkheden voor de wijze waarop professionals een jeugdige naar specialistische jeugdhulp kunnen doorverwijzen:

  • I.

    Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en gecertificeerde instelling (GI)

  • De genoemde beroepsgroepen en de GI hebben wettelijk de ruimte om zelf, naar eigen inzicht, door te verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp. Ingevolge het vierde lid, van artikel 2.7 van de Jeugdwet, moet het college afspraken maken met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen over de doorverwijzing naar jeugdhulp. Het college maakt afspraken met de artsen over de invulling van het verwijsrecht en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld. Indien door een van deze partijen wordt verwezen, beoordeelt het college deze verwijzing inhoudelijk niet. Ten behoeve van een sluitende aanpak worden met hen op regionaal en lokaal niveau afspraken gemaakt over de wijze waarop het beste kan worden samengewerkt. Bij die verwijzing zal de arts rekening moeten houden met de zorg die de gemeente heeft ingekocht. Er wordt, met name bij het stapelen van meerdere producten, gekeken of wat wordt aangevraagd mogelijk is vanuit de PDC. Is dit niet het geval, dan kan er een gewijzigde verwijzing opnieuw worden ingediend. De cliënt ontvangt bij een directe verwijzing geen beschikking. Wel wordt door de gemeente een toekenning afgegeven aan de zorgaanbieder.

  • De GI bepaalt volgens de jeugdwet bij uitspraak van een maatregel de vorm van jeugdhulp. Het uitgangspunt hierbij is dat gecontracteerde zorg wordt ingezet. Voor de GI geldt regionaal (Zuidoost-Brabant) een tandemfunctie. Dat houdt in dat de GI bij een verwijzing verplicht is om inhoudelijk afstemming te zoeken met de gemeente over de soort hulp en de aanbieder. In het geval dat de GI verwijst naar niet-gecontracteerd aanbod, bekijkt de gemeente of er alternatieve hulp mogelijk is vanuit het gecontracteerde aanbod. De afstemming betreft maatwerk. Per casus spreken GI en lokale toegang af wat ieders taken zijn en welke rol zij hebben.

  • II.

    Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

  • Inwoners kunnen met een hulpvraag terecht bij het Centrum Maatschappelijke Deelname (CMD). De medewerkers van het CMD zijn bevoegd om snel en direct ondersteuning in te zetten. Zij kunnen onder andere direct doorverwijzen naar vrij toegankelijk aanbod. Dit is aanbod voor advies en informatie, trainingen en cursussen, ambulante behandeling en begeleiding. Zij kunnen ook zelf ondersteuning bieden in de vorm van bijvoorbeeld een ondersteuningstraject.

Hoofdstuk 3 – Procedure bij het CMD

De jeugdige en zijn ouders kunnen een hulpvraag stellen bij het CMD of bij de huisarts, medische specialist of jeugdarts. Deze medisch specialisten mogen de jeugdige, zonder tussenkomst van de gemeente, verwijzen naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Indien de hulpvraag via het CMD loopt, wordt onderstaande procedure doorlopen. Een uitzondering hierop is dat bij spoedeisende gevallen het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel treft. Spoedeisende hulpvragen kunnen worden gemeld bij het Crisis Interventie Team (CIT) van Veilig Thuis. Dit team biedt 24 uur per dag hulp bij crisissituaties en bij verward gedrag. Het CIT is bereikbaar via het telefoonnummer 088-0666987 en cit@vtzob.nl.

Onafhankelijke cliëntondersteuning

Alle cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers die een beroep doen op jeugdhulp, krijgen bij het eerste contact en zo nodig ook tijdens het proces, onafhankelijke cliëntondersteuning aangeboden. Dit is onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die de zelfredzaamheid van inwoners bevordert. Hierdoor worden inwoners in staat gesteld om keuzes te maken die passen bij hun wensen en behoeften. Tijdens de procedure van de toegang naar jeugdhulp kunnen inwoners gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Nadat jeugdige en ouders een hulpvraag hebben gesteld bij het CMD, start het CMD met het onderzoek zoals beschreven in de verordening.

3.1. Gesprek en onderzoek

Het onderzoek naar de hulpvraag wordt opgepakt door het CMD. Voor een zorgvuldig besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan er ook sprake zijn van meerdere opeenvolgende gesprekken. Doel van het gesprek of de gesprekken is om samen met de jeugdige en zijn ouders te komen tot een integraal onderzoeksverslag en de jeugdige en zijn ouders te begeleiden naar het ondersteuningsaanbod.

3.2. Ondersteuningsverslag

Het ondersteuningsverslag is gericht op het verlenen van verantwoorde jeugdhulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige. Zowel bij de inzet van een ondersteuningstraject als inzet van specialistische jeugdhulp zal altijd een ondersteuningsverslag worden opgesteld. In het ondersteuningsverslag is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die met de jeugdige of zijn ouders zijn gemaakt opgenomen naar aanleiding van de hulpvraag. Hierin is in ieder geval opgenomen:

  • a.

    wat de persoonlijke situatie is van de jeugdige of zijn ouders;

  • b.

    wat de gewenste resultaten zijn;

  • c.

    welke afspraken gemaakt zijn.

Afspraken kunnen onder andere gaan over het inzetten van algemeen toegankelijke voorzieningen of het aanspreken van het sociaal netwerk voor ondersteuning of hulp en aanvullende individuele voorzieningen die eventueel (nog)noodzakelijk zijn voor de jeugdige of zijn ouders. Het ondersteuningsverslag wordt samen met de jeugdige of zijn ouders opgesteld. In gezamenlijkheid wordt gekeken welke oplossingen gewenst zijn.

Het ondersteuningsverslag wordt aan de jeugdige of zijn ouders overhandigd. Het ondersteuningsverslag dient door de medewerker en het CMD en de jeugdige of zijn ouders voor akkoord ondertekend te worden (zie 3.3 Indienen aanvraag).

3.3. Indienen aanvraag

Indien jeugdigen en ouders een aanvraag voor een individuele voorziening in willen dienen doen ze dat bij het college, altijd via het CMD en middels het ondersteuningsverslag dat door de ouders met gezag is ondertekend. Indien één van de ouders geen toestemming geeft en de jeugdige is jonger dan 12 jaar, dan kan het college toch een beschikking afgeven. Uitgangspunt blijft dat beide ouders met gezag het ondersteuningsverslag ondertekenen. Het ondertekende ondersteuningsverslag kan als een praktisch en juridisch document worden gebruikt, conform de eisen die hieraan zijn gesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een aanvraag kan door het CMD in behandeling worden genomen, indien:

  • a.

    deze is voorzien van vermelding om welke voorziening(en) het gaat;

  • b.

    deze is voorzien van ondertekening door de jeugdige en/of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • c.

    deze is voorzien van naam, geboortedatum en BSN van de jeugdige en/of diens wettelijk vertegenwoordiger;

  • d.

    is voldaan aan de identificatieplicht van de jeugdige.

De aanvraag kan worden ondertekend voor akkoord of voor gezien. Dit is een belangrijk onderscheid, welke hieronder wordt toegelicht.

  • 1.

    Ondertekening voor akkoord

  • Ondertekening voor akkoord betekent dat het ondersteuningsverslag is gedeeld en dat er wordt begrepen wat er onder wordt verstaan. De jeugdige en/of ouder(s) is/zijn het eens met de inhoud van het ondersteuningsverslag en met de conclusie uit het onderzoek. Het verslag dient op dat moment tevens als aanvraagformulier voor de (eventueel) benodigde individuele voorziening.

  • 2.

    Ondertekening voor gezien

  • Ondertekening voor gezien betekent dat het ondersteuningsplan is gedeeld en dat er wordt begrepen wat er onder wordt verstaan. De jeugdige en/of ouder(s) is/zijn het niet eens met de inhoud van het ondersteuningsplan en/of met de conclusie uit het onderzoek. Als de jeugdige en/of ouder(s) tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is. Ook als de client en/of diens ouder(s) van mening is dat hij in aanmerking komt voor een (andere) individuele voorziening jeugdhulp, kan hij dit aangeven in het door hem ondertekende ondersteuningsverslag. Het CMD neemt hiervoor contact op met de cliënt of zijn ouder(s). Tijdens dit gesprek zal besproken worden wat de bezwaren zijn van de cliënt en kan het ondersteuningsverslag hierop waar nodig worden aangepast. Mocht er geen overeenstemming komen tussen het CMD en de cliënt over de inhoud van het ondersteuningsverslag en/of de conclusie, dan kan de client en/of diens ouders voor gezien tekenen en daarmee tevens een aanvraag indienen. Op dat moment wordt een aanvraag gedaan en zal het college overgaan tot een beschikking, waardoor eventueel bezwaar en beroep mogelijk gemaakt wordt.

Wanneer een aanvraag niet volledig wordt ingediend, wordt op grond van artikel 4:5 Awb verzocht om aanvulling van de aanvraag. Binnen acht weken na een volledige aanvraag volgt het besluit. Wanneer deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de cliënt op grond van de Awb geïnformeerd over de termijn waarbinnen de beschikking wel kan worden afgegeven. Een aanvraag die op andere wijze dan schriftelijk is ingediend wordt niet aangemerkt als aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en wordt ook niet als zodanig in behandeling genomen.

3.4. Toekenning individuele voorziening

Wanneer een individuele voorziening aan de jeugdige is toegekend, worden het ondersteuningsverslag en de voortgang daarvan regelmatig geëvalueerd. De evaluatie vindt plaats middels gesprekken tussen de betrokken consulent van het CMD, de jeugdige en de zorgaanbieder. De evaluatiegesprekken vinden fysiek plaats, tenzij uit overleg met het CMD blijkt dat een evaluatie op digitale wijze via beeldbellen meer passend is in de situatie van de jeugdige. Bij een lopende voorziening is het college bevoegd om steekproefsgewijs een evaluatie uit te voeren. Doel hiervan is om te onderzoeken of de ingezette hulp passend is en leidt tot het behalen van de gestelde doelen in het ondersteuningsverslag.

Hoofdstuk 4 – Afwegingskader individuele voorziening

Bij het vaststellen of er een individuele voorziening nodig is, wordt een aantal stappen doorlopen. Eerst zal er gekeken moeten worden of er ondersteuning nodig is. Een hulpvraag kan namelijk vaak op eigen kracht en middels het eigen netwerk op worden gelost. Vervolgens wordt bepaald of er een voorliggende voorziening beschikbaar is en voldoende ondersteuning biedt (bijvoorbeeld zorg die vergoed wordt door de zorgverzekeraar). Wanneer dit niet of onvoldoende het geval is komt een voorziening in het kader van de jeugdhulp in beeld: een algemeen toegankelijke voorziening of een individuele voorziening, afhankelijk van de zwaarte en complexiteit van de problematiek. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, zal beoordeeld moeten worden welk resultaat hiermee behaald moet worden.

4.1. Woonplaatsbeginsel

In de wet (artikel 1.1) bepaalt het woonplaatsbeginsel welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering. Per 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel in de wet veranderd. In de nieuwe definitie ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Basisregistratie Personen (de BRP). Deze definitie is van toepassing voor jeugdhulp zonder verblijf. Bij jeugdhulp met verblijf is de woonplaats: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres had in de zin van de Wet basisregistratie personen. De gemeente waar de jeugdige vandaan komt, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige.

4.2. Gebruikelijke hulp en eigen kracht

Van partners, ouders van kinderen en huisgenoten wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. De omvang en inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit zal veelal het geval zijn bij 1e- of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige. Wanneer de hulpvraag de gebruikelijke hulp overstijgt, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht. Voor de hulp die ouders verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de wet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd moet worden.

Algemene uitzonderingen gebruikelijke hulp

  • 1.

    Bij geobjectiveerde beperkingen en/of het missen van kennis en/of vaardigheden die niet kunnen worden aangeleerd, wordt van partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten (hierna: huisgenoten) geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Bij (dreigende) overbelasting van huisgenoten wordt geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er wordt in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie afgegeven. Hierbij geldt:

  • a.

    Wanneer voor de huisgenoten eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze hiertoe worden aangewend.

  • b.

    Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;

  • c.

    Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten/vrijetijdsbesteding buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor ondersteuning vanuit de gemeente voor gebruikelijke zorg.

  • d.

    Wanneer een nieuwe en/of herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Ook hier wordt bij de zorgtoewijzing rekening mee gehouden.

  • 3.

    Wanneer de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van de huisgenoten.

Niet-gebruikelijke hulp

Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, d.d. 14 april 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:823) kan worden afgeleid dat niet-gebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden als gebruikelijke hulp gezien kan worden. Deze lijn kan en mag doorgetrokken worden naar de Jeugdwet. Als ouders in staat zijn om taken uit te voeren en hierbij niet overbelast raken, kan niet-gebruikelijke hulp toch gebruikelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een jeugdige zelfstandig taken kan uitvoeren, maar daar wel aansturing bij nodig heeft vanwege zijn of haar beperking. Om dat vast te stellen moet het college goed onderzoeken of er sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kan/kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, worden de volgende vragen onderzocht:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden. Daarnaast wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is altijd een afweging van de consulent in overleg met de aanvrager en betreft maatwerk.

De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij bijvoorbeeld het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport, ook wanneer deze zwemles niet in het dichtstbijzijnde zwembad geboden wordt;

  • begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen meegewogen worden in het totaaloverzicht van de zorgtaken van ouders en de mate van (over)belasting dat dit oplevert;

  • ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, maar niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding, ook wanneer deze begeleiding in vergelijking met leeftijdsgenoten meer tijd kost;

  • vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, kan hiervoor aanspraak gemaakt worden op vervoer op grond van de jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders of het netwerk zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, kunnen ouders hiervoor aanspraak maken op vervoer op grond van de jeugdwet.

Het uitgangspunt bij het beoordelen van de noodzaak voor ondersteuning ten aanzien van niet-gebruikelijke zorgtaken is dat deze kunnen worden gecompenseerd wanneer blijkt dat deze taken niet alleen structureel van aard zijn, maar ook bijdragen aan overbelasting van diegene die de niet-gebruikelijke zorgtaken uitvoert. Om overbelasting te beoordelen wordt het volgende in kaart gebracht:

  • de gebruikelijke en niet-gebruikelijke taken;

  • andere taken en verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld: werk, opleiding, huishouden, zorg voor andere familieleden, hobby’s en sport);

  • de mate van belasting die wordt ervaren op basis van een 10-puntschaal (1= helemaal niet belast / 10 = overbelast). Klachten kunnen bij voorbeeld zijn: angst of gespannenheid, depressie, gedragsproblemen en lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Wanneer sprake is van (dreigende) overbelasting, zal een medisch advies ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Wanneer een nieuwe indicatie/herindicatie wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de eerder vastgestelde overbelasting terug te dringen. Ook hier wordt bij de toekenning rekening mee gehouden.

Normaliseren

In het onderzoek staat centraal wat de oorzaak achter de vraag is. Het uitgangspunt is om zo veel als mogelijk te normaliseren. Dit wil zeggen dat gekeken wordt welke hulpvragen en problemen ‘normaal’ zijn. Voor normaliseren geldt:

  • Kwetsbaarheid, problemen en ‘gedoe’ horen bij het leven. Jeugdhulp is bedoeld voor hulpvragen die de oorzaak hebben in gedrags- of opvoedproblematiek, psychische problemen of stoornissen en die niet behoren tot de ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Kinderen opvoeden kost tijd en energie. Dat geldt voor alle kinderen en daarbij verschilt het per kind hoeveel tijd en energie dit kost.

  • Het is normaal dat kinderen soms moeilijk en/of afwijkend gedrag vertonen.

  • Het uitgangspunt is door het versterken van opvoedvaardigheden en de kennis over opvoeden de acceptatie van de jeugdhulpvraag of beperking door ouders te vergroten.

  • Er wordt rekening gehouden met de context. Dit betekent dat het gezinssysteem onderdeel is van de beoordeling van de hulpvraag en er naar de omgeving van de ouders en jeugdige wordt gekeken.

Als het gaat om de inzet van een individuele voorziening gelden de volgende uitgangspunten rondom normaliseren:

  • Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de inzet van voorzieningen die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van kinderen. Dit geldt ook voor kinderen met een jeugdhulpvraag.

  • De Jeugdwet is bedoeld om de ontwikkeling van kinderen te bevorderen waar deze in gevaar komt en niet voor de bevordering van de algemene ontwikkeling die elke jeugdige doormaakt.

  • Begeleiding wordt ondersteunend aan of volgend op een behandeling ingezet. De behandelcomponent kan onderdeel zijn van de begeleiding. Uitzonderingen hierop zijn hulpvragen waarvoor geen behandeling mogelijk is.

De ontwikkelingsleeftijd van kinderen is verbonden aan bepaalde opgaven in de opvoeding. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘normale’ problemen die behoren bij de levensfase en ernstige problemen. De ontwikkelingsleeftijd van een jeugdige kan variëren door een aandoening of stoornis. Om een beeld te schetsen bij wat normaal is, heeft het NJi een publicatie opgesteld over normale opvoeduitdagingen per leeftijdscategorie1. Voor opvoedproblemen die hieronder vallen wordt geen individuele voorziening jeugdhulp toegekend. Bij ernstige problematiek kan waar nodig en waar de hulpvraag tot de Jeugdwet behoort, jeugdhulp worden ingezet.

4.3. Voorliggende voorzieningen

Wanneer blijkt dat de jeugdige of zijn ouders niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er andere mogelijkheden zijn om de problemen die de jeugdige of zijn ouders ervaart (gedeeltelijk) te kunnen oplossen. Dit wordt besproken met de jeugdige of zijn ouders. Voorliggend op de Jeugdwet zijn bijvoorbeeld andere wettelijke regelingen zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Wij noemen dit overige voorzieningen. Indien hiervan gebruik kan worden gemaakt, zal er op grond van de Jeugdwet geen voorziening worden verstrekt. Wel kan de gemeente in voorkomende gevallen ondersteuning bieden bij bijvoorbeeld het aanvragen van een Wlz-indicatie.

Verder kan gedacht worden aan (lijst is niet uitputtend):

  • a.

    Onderwijs

  • Begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties, als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijsontoereikend zijn, kan een individuele voorziening aan de orde zijn.

  • b.

    Kinderopvang

  • Kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met het betreffende kind valt onder de gebruikelijke hulp die ouders moeten bieden. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, en de begeleiding niet valt onder de door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten voorverpleging en verzorging, dan kan een individuele voorziening aan de orde zijn.

  • c.

    Arbeidsvoorzieningen

  • Op grond van de Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is, een maatwerkvoorziening kan worden overwogen. Deze regeling is niet van toepassing op mensen met een normale capaciteit die geen werk kunnen vinden.

4.4. Algemeen toegankelijke voorzieningen

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemeen toegankelijke voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

  • financieel gedragen kan worden en;

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

Algemeen toegankelijke voorzieningen zijn rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. Vaak worden deze voorzieningen (deels) gesubsidieerd door de gemeente en uitgevoerd door maatschappelijke partners van de gemeente.

Wanneer de algemeen toegankelijke voorziening niet voldoet, kan een maatwerkvoorziening overwogen worden. De wet onderscheid de volgende categorieën van algemene voorzieningen:

  • 1.

    Preventie:

  • Deze voorzieningen zijn laagdrempelig en kunnen voorkomen dat er vraag komt naar enige vorm van jeugdhulp en/of opvoedondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Peuterarrangementen

  • Consultatiebureau

  • Jongerenwerk

  • POH-GGZ jeugd bij de huisartsen

  • 2.

    Advies en informatie, onder meer over de toegang tot individuele voorzieningen:

  • Dit zijn voorzieningen die kosteloos en/of anoniem vragen van jongeren en/of ouders kunnen beantwoorden. De algemene voorzieningen in het kader van de jeugdhulp omvatten in elk geval het geven van informatie, (opvoed)advies, voorlichting, cursussen en trainingen. Advies en informatie wordt aangeboden door het CMD.

  • 3.

    Lichte en kortdurende ambulante (opgroei- en opvoed)ondersteuning:

  • De Toegang van het CMD kan zelf tijdelijk lichte ondersteuning bieden op het gebied van opgroei- en opvoedondersteuning.

  • 4.

    Veilig Thuis (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • Veilig thuis is het meldpunt waar iedereen (zowel inwoners als professionals) terecht kan voor het melden van zorgen om kinderen en/of hun ouders bij vermoedens van kindermishandeling of andere vormen van huiselijk geweld. Iedereen kan hier (anoniem) terecht voor advies en consultatie. Veilig Thuis is 24/7 bereikbaar via 0800-2000 voor alle personen en via 0800-2439400 voor professionals.

4.5. Individuele voorzieningen

Het uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is de individuele situatie van de jeugdige of zijn ouders. Als blijkt dat er aanvullend op bovenstaande oplossingsmogelijkheden ondersteuning nodig is, dan wordt die geboden in de vorm van een individuele voorziening. De voorzieningen die beschikbaar zijn in de gemeente Son en Breugel worden regionaal of op landelijk niveau ingekocht. De gecontracteerde hulp is opgenomen in de PDC. De PDC is leidend in het toekennen van een individuele voorziening.

4.5.1. Vervoer

Bij een individuele voorziening jeugdhulp kan de vervoerscomponent worden meegenomen. Het is niet vanzelfsprekend dat er binnen een individuele voorziening voor vervoer wordt gezorgd. Alleen indien de zorgaanbieder hiervoor is gecontracteerd kan hiervoor een aparte beschikking worden afgegeven. In alle overige gevallen wordt vervoer op individuele basis geregeld.

Het CMD beoordeelt of een vervoersvoorziening voor een jeugdige noodzakelijk is en zo ja, welke vervoersvoorziening passend en toereikend is. Als het CMD de verwijzer is, dan is de inzet van vervoer opgenomen in het ondersteuningsverslag als onderdeel van de manier waarop het beoogde resultaat behaald wordt. In de PDC zijn de kaders voor het toekennen van een vervoersvoorziening uitgewerkt.

Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening nodig is, wordt de coördinator en de gedragswetenschapper van het CMD betrokken.

4.5.2. Enkelvoudige Ernstige Dyslexie (EED)

De zorg voor kinderen tot 13 jaar met ernstig enkelvoudige dyslexie (EED), dyslexiezorg, valt ook onder de Jeugdwet. Gemeenten hebben daarmee de taak om deze dyslexiezorg te organiseren en te financieren. EED betekent dat het kind naast dyslexie geen ggz-stoornis, beperking of andere taal- of leerstoornis heeft die belemmerend is voor dyslexieonderzoek en/of -behandeling. Dyslexiezorg is mogelijk, onder de voorwaarden dat de jeugdige voldoet aan de eisen:

  • 1.

    de jeugdige volgt primair onderwijs; en

  • 2.

    de jeugdige is 7 jaar of ouder; en

  • 3.

    de behandeling is voor de 13e verjaardag gestart; en

  • 4.

    er is voldaan aan de toegangscriteria.

Dit houdt in dat de school een leerlingdossier heeft opgesteld, waaruit blijkt dat het dyslexieprotocol is doorlopen.

4.5.3. Spoedhulp

Als er spoedhulp nodig is, dan verloopt de aanmelding daarvan via het CIT. Het CIT neemt de aanvraag in behandeling en verzorgt ook de verwijzing en de toeleiding naar de jeugdhulp. Als er sprake is van dergelijke spoedhulp wordt de jeugdhulp op korte termijn ingezet. De beschikking wordt afgegeven door de gemeente, dit kan ook nadat de hulp al gestart is.

4.5.4. Goedkoopst adequate individuele voorziening

De verstrekking van een individuele voorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, waarbij de adequaatheid leidend is. Dit wordt bepaald door het college. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Hierbij kan het rendement van een voorziening in acht worden genomen. Dat betekent dat er een voorziening kan worden ingezet met een hoger tarief, maar vanwege de verwachte effecten en eventueel een korter traject kan resulteren in de goedkoopst adequate voorziening.

Als de jeugdige of zijn ouders een duurdere voorziening willen (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor hun rekening. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

4.6. Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In geval van een gestelde hulpvraag wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de jeugdige of zijn ouders van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de cliënt om zowel proactief als desgevraagd medewerking te verlenen aan verzoeken tot informatieverstrekking voor zover relevant bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte.

4.7. Overgang 18-/18+

De beschikking voor jeugdhulp wordt in principe afgegeven tot de leeftijd van 18 jaar. Als er daarna nog begeleiding nodig is, wordt er gekeken of dit vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geboden kan worden. In enkele gevallen is verlengde jeugdhulp mogelijk voor jongeren waarvoor op grond van andere wet- en regelgeving geen voorzieningen mogelijk zijn, maximaal tot 23 jaar.

Hierbij geldt een uitzondering voor specifieke jeugdreclasseringstrajecten en/of specifieke gevallen van jongvolwassenen met een verstandelijke beperking. Het college behoudt altijd de bevoegdheid om, indien het dat nodig acht, voor deze of andere doelgroepen na deze leeftijdsgrens hulp in te zetten. Het betreft hier uitdrukkelijk uitzonderingsgevallen.

Verlengde Jeugdwet

Er zijn drie situaties waarin jeugdhulp na de 18e verjaardag mogelijk is:

  • 1.

    Jeugdigen in een pleeggezin of gezinsvervangende tehuizen tot maximaal 21 jaar, als de jeugdige hiermee instemt (het “ja, tenzij”-principe).

  • 2.

    Bij jeugdhulp in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering, tot het einde van de maatregel.

  • 3.

    Als voortzetting van de hulp die een jeugdige voor de 18e verjaardag ontving noodzakelijk is en er geen vergelijkbare hulp op basis van een andere wet kan worden verkregen.

De Jeugdwet biedt de mogelijkheid de jeugdhulp te verlengen tot maximaal 23 jaar. De eerste twee mogelijkheden spreken voor zich. De derde mogelijkheid vraagt om een afwegingskader wat betreft de noodzakelijkheid. Voor noodzakelijke verlengde jeugdhulp geldt dat:

  • De hulp ingezet moet zijn voor de 18e verjaardag of het moet voor de 18e verjaardag zijn bepaald dat de hulp ingezet moet worden. Daarbij geldt ook dat er sprake kan zijn van verlengde jeugdhulp indien er binnen een half jaar wordt geconstateerd dat hulp die voor de 18e verjaardag is beëindigd, toch nodig blijkt te zijn.

  • Verlengde jeugdhulp kan alleen van toepassing zijn als deze niet valt onder een andere wet (Wlz, Zvw, Wmo 2015 etc.).

  • (Individuele) begeleiding na het 18e levensjaar behoort tot de Wmo 2015, behalve:

  • Als het gaat om hulp die voor 2015 onder de Wet op de jeugdzorg viel, bijvoorbeeld pedagogische gezinsbegeleiding, opvoedondersteuning of vaardigheidstrainingen.

  • Bij (individuele) begeleiding die samenvalt met verblijf vanuit de Jeugdwet.

4.8. Maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening is een individuele voorziening die afwijkt van de PDC. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat de situatie van de jeugdige vraagt om andere hulp dan geboden kan worden vanuit de PDC. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aantal vastgestelde uren in een traject niet voldoende is voor een jeugdige. Het kan ook voorkomen dat er een niet-gecontracteerde aanbieder ingezet moet worden. Dit kan alleen als er geen beschikbaar gecontracteerd aanbod is. In dat geval moet de inkooporganisatie Bizob worden betrokken voordat er een beschikking wordt afgegeven.

Hoofdstuk 5 – Regels voor PGB

De jeugdige of zijn ouders kunnen de individuele voorziening via zorg in natura ontvangen of zelf organiseren en inkopen via een persoonsgebonden budget (PGB). Een PGB biedt de mogelijkheid om ook in afwijkende gevallen een passende oplossing te verzorgen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De jeugdige of zijn ouders moeten wel gemotiveerd aantonen dat een individuele voorziening in natura, geleverd door een aanbieder, voor de jeugdige niet passend is in zijn situatie. Of er redenen zijn een PGB eventueel niet toe te kennen, wordt op basis van iemands individuele situatie beoordeeld (voor jeugdhulp worden hierbij de onder artikel 8.1.1 van de wet benoemde criteria gehanteerd).

Jeugdigen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering hebben gekregen, of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging, komen niet in aanmerking voor een PGB.

5.1. Budgetplan

Een individuele voorziening wordt alleen in de vorm van een PGB verstrekt, indien de jeugdige of zijn ouders dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld budgetplan, vraagt (conform artikel 8.1.1 van de wet). Zij moeten daarin gemotiveerd aangeven waarom het gecontracteerde aanbod van de gemeente niet passend is in de specifieke situatie. Daarnaast moeten de jeugdige of zijn ouders hierin aangeven hoe zij de ondersteuning gaan organiseren. Dit plan moet onder andere inzicht geven in wie de hulp gaat leveren en - afhankelijk van het type ondersteuning - of deze persoon/organisatie beschikt over de benodigde kwalificaties(zijnde wettelijke kwaliteitscriteria en voorschriften).

Door het opstellen van een budgetplan worden de jeugdige of zijn ouders gestimuleerd na te denken over de oplossing van de zorgvraag, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet.

Het budgetplan voor een PGB omvat in ieder geval:

  • a.

    de te treffen individuele voorziening en het beoogde resultaat/doel;

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief evaluatie

  • c.

    welke zorgverleners de zorg uitvoeren en welke concrete activiteiten zij ondernemen

  • d.

    de kosten van de uitgevoerde hulp;

  • e.

    de professionele kwalificaties van de uitvoerder; en

  • f.

    een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde aanbieder (zorg in natura) niet passend is naar oordeel van de aanvrager.

5.1.1. Bekwaamheid

Het PGB is in beginsel inzetbaar voor alle cliënten die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de wet. De gemeente wil dat mensen die een PGB aanvragen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen.

Als de jeugdige of zijn ouders een PGB willen, wordt bekeken of zij de verantwoordelijkheden die daarbij horen kunnen dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. Het beheer van het budget mag niet gedaan worden door dezelfde persoon of organisatie die ook de hulp biedt aan de cliënt. Het is wel mogelijk dat de PGB beheerder een bepaalde relatie heeft met de zorgverlener, bijv: de PGB beheerder en de zorgverlener zijn familieleden.

Er kunnen overwegende bezwaren zijn op grond waarvan een PGB geweigerd wordt. Overwegende bezwaren zijn er als er een vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • a.

    de budgethouder handelingsonbekwaam is;

  • b.

    het niet of nauwelijks beheersen van de Nederlandse taal;

  • c.

    de budgethouder als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

  • d.

    er sprake van verslavingsproblematiek is;

  • e.

    er sprake van schuldenproblematiek is;

  • f.

    er eerder misbruik gemaakt is van het PGB;

  • g.

    eerder sprake is geweest van fraude; of

  • h.

    de budgethouder een zodanig progressief ziektebeeld heeft, waardoor te verwachten is dat de voorziening niet langdurig adequaat is, dan wordt de voorziening in natura verstrekt.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Tot slot kan het college een persoonsgebonden budget weigeren:

  • Indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget; of

  • Voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen van 16 tot 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat (met toestemming gezaghebbenden bij jeugdigen tot 18 jaar). In het geval de jeugdige of zijn ouders zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het PGB, kan in een aantal situaties toch een PGB worden verstrekt. In dat geval kan bijvoorbeeld gezaghebbende of een wettelijk vertegenwoordiger de regierol op zich nemen. Uit artikel 8.1.1 lid 2 sub a van de wet volgt wie namens de jeugdige de regie over het PGB op zich kan nemen. De hulpverlener wordt hierbij niet genoemd.

5.2. Zorgovereenkomst

De budgethouder sluit een zorgovereenkomst met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB controleert de zorgovereenkomst arbeidsrechtelijk, het college controleert de zorgovereenkomst inhoudelijk. De volgende criteria worden gehanteerd bij de inhoudelijke controle op de zorgovereenkomst:

  • Grondslag wetgeving: controle of de overeenkomst op grond van de juiste wetgeving wordt ingevuld;

  • Het product, de omschrijving en de looptijd (start- en einddatum) moet ingevuld zijn overeenkomstig de verstrekte indicatie/afgegeven beschikking;

  • Het maximum uurtarief mag niet hoger zijn dan het maximale uurtarief dat is vastgesteld in de indicatie/beschikking. Indien de inwoner zijn/haar aanbieder een hoger uurtarief wil betalen dan het maximum, zal het verschil uit zelf door de cliënt/budgethouder moeten worden bijgelegd;

  • De NAW-gegevens moet correct ingevuld zijn;

  • Administratiekosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd. Administratiekosten zijn bijvoorbeeld kosten die gemaakt worden door een derde voor het voeren van de administratie met betrekking tot het PGB;

  • Bemiddelingskosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd. Bemiddelingskosten zijn bijvoorbeeld kosten die aan een derde worden betaald om te bemiddelen/helpen bij het vinden van een geschikte aanbieder;

  • Een éénmalige uitkering mag niet uit een PGB worden bekostigd. Een eenmalige uitkering is bijvoorbeeld een eenmalige uitkering aan de aanbieder, ter compensatie voor het plotselinge en onvoorziene verlies aan inkomsten. Dit speelt onder meer wanneer de afgesproken opzegtermijn tussen inwoner en aanbieder niet kan worden nagekomen, bijvoorbeeld bij het overlijden van de cliënt;

  • Een feestdagenuitkering mag niet uit een PGB worden bekostigd. Een feestdagenuitkering is een eenmalige extra uitkering, vergelijkbaar met vakantiegeld/eindejaarsuitkering;

  • Reiskosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd, tenzij er specifiek een PGB is toegekend voor vervoer. Reiskosten zijn bijvoorbeeld kosten in verband met de vervoersbeweging die een aanbieder maakt van en naar de inwoner, dan wel de vervoersbeweging die de inwoner maakt van en naar de aanbieder;

  • Een PGB bevat geen vrij besteedbaar bedrag (VBB). Een VBB is een gedeelte van het PGB dat de cliënt op kan vragen bij de SVB en waarover aan de SVB geen verantwoording hoeft te worden afgelegd;

  • Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het PGB worden bekostigd.

5.2.1 Kwaliteit

De wet (Hoofdstuk 4) stelt kwaliteitseisen aan alle aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen. Deze eisen gelden voor zowel aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een PGB. De volgende kwaliteitseisen zijn opgenomen:

  • a.

    verantwoorde hulp bieden, artikel 4.1.1, eerste lid;

  • b.

    norm voor verantwoorde werktoedeling, artikel 4.1.1, tweede lid;

  • c.

    mogelijkheid tot opstellen familiegroepsplan, artikel 4.1.2 en 4.1.3;

  • d.

    gebruikmaken van een kwaliteitssysteem, artikel 4.1.4;

  • e.

    bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), artikel 4.1.6;

  • f.

    vaststellen meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, artikel 4.1.7;

  • g.

    meldplicht calamiteit en geweld, artikel 4.1.8;

  • h.

    instellen van een vertrouwenspersoon, artikel 4.1.9.

5.2. Voorlichting

Zoals uit de wet is af te leiden, is het belangrijk dat de jeugdige of zijn ouders vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al vóór het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek zal de jeugdige of zijn ouders door een medewerker van het CMD worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt de informatie over het PGB nogmaals toegevoegd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de SVB voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

5.3. Eigen verantwoordelijkheden van de jeugdige of zijn ouders

De jeugdige of zijn ouders zijn zelf verantwoordelijk voor:

  • a.

    het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een PGB; en

  • b.

    het inkopen/regelen van individuele voorziening of hulp.

De hulpverlener die vanuit het PGB wordt betaald, is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de Belastingdienst. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.

5.4. Beschikking PGB

Als de jeugdige of zijn ouders kiezen voor een PGB, wordt in de beschikking onder andere aanvullend opgenomen:

  • a.

    dat er sprake is van een individuele voorziening in de vorm van een PGB.

  • b.

    de hoogte van het PGB.

5.5. Beëindiging van het PGB

De toekenning van het PGB eindigt wanneer:

  • a.

    de jeugdige verhuist naar een andere gemeente;

  • b.

    de jeugdige overlijdt;

  • c.

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • d.

    de jeugdige of zijn ouders aangeven dat hun situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • e.

    de budgethouder geen verantwoording aflegt over het gebruik van het PGB en de behaalde resultaten;

  • f.

    de budgethouder het PGB laat omzetten in zorg in natura (ZIN);

  • g.

    de gemeente het PGB beëindigt in geval van oneigenlijk gebruik van het PGB door de cliënt en/of het ontstaan van schulden bij cliënt.

5.5 Trekkingsrecht

In de wet is opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet-bestede PGB-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.

5.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het budgetplan kan de jeugdige of zijn ouders de wens uitspreken om hun sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.

Als een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Ook bij het beoordelen van de kwaliteit van de ondersteuning uit het sociale netwerk weegt het college mee of deze in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Personen uit het sociale netwerk kunnen via een PGB ingezet worden voor persoonlijke verzorging en begeleiding.

5.6.1. Voorwaarden voor een PGB voor het sociale netwerk

  • a.

    De persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, kan de jeugdhulp alleen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, wanneer er sprake is van een zware beperking en deze vorm van ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen wonen en functioneren van de jeugdige binnen het eigen gezin. Voor deze vorm van besteding van PGB gelden de volgende voorwaarden:

  • de hulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

  • de hulp moet vanwege de aard van de beperkingen geboden worden door een persoon waar de jeugdige geen hechtings- of contactprobleem mee heeft;

  • de hulp mag geen gebruikelijke zorg zijn.

  • b.

    De persoon die hulp gaat bieden dient aan te kunnen geven dat de zorg aan de jeugdige voor hem/haar niet tot overbelasting leidt;

  • c.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet worden betaald uit het PGB;

  • d.

    Aan de inzet van personen uit het sociale netwerk zijn de volgende kwaliteitseisen verbonden:

  • de persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, vergelijkbaar met de kwaliteitseisen in de PDC, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige en ouder(s);

  • de persoon, uitgezonderd de inwonende gezinsleden van de jeugdige, is in het bezit van een VOG als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouder(s) aan wie de aanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager;

  • de persoon doet melding bij het college van iedere calamiteit bij het verlenen van de hulp (in Son en Breugel wordt dit gemeld bij de coördinator van het CMD);

  • de persoon doet melding bij het college en/of Veilig Thuis van iedere vorm van geweld en het vermoeden tot kindermishandeling;

  • de persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te voeren.

  • e.

    Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om ondersteuning of jeugdhulp in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 - 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat, bijvoorbeeld bij conflictsituaties tussen een jongere en de ouder(s).

5.7 Hoogte PGB individuele voorziening voor immateriële dienstverlening

De hoogte van het PGB is afhankelijk van de vraag of er sprake is van formele of informele ondersteuning en wordt bepaald aan de hand de tarieven voor zorg in natura.

Er is sprake van formele ondersteuning voor Jeugdhulp bij een jeugdhulpprofessional, die geen eerste- of tweedegraads familie is van degene aan wie zorg wordt verleend en die:

  • 1.

    BIG-geregistreerd of SKJ geregistreerd is en

  • 2.

    ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel als:

  • a.

    zorg gerelateerde instelling; of

  • b.

    een zorgverlener in de hoedanigheid van zelfstandige zonder personeel (zzp).

Voor een zorg gerelateerde instelling geldt een maximum tarief van 100% van het ZIN tarief voor de goedkoopst adequate voorziening. Voor een zzp’er geldt een maximum tarief van 90% van het ZIN tarief voor de goedkoopst adequate voorziening. Dit heeft ermee te maken dat zzp’ers minder (overhead)kosten maken dan een zorg gerelateerde instelling.

Er is sprake van informele ondersteuning bij de inzet van personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria van de formele ondersteuning.

Op 30 november heeft de Rechtbank Limburg uitgesproken dat gemeente de uurtarieven voor een pgb uit de Jeugdwet voor het sociale netwerk moet baseren op de CAO VVT. Dit in lijn met twee eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het kader van de Wmo 2015.

Het tarief voor hulp uit het sociaal netwerk wordt in lijn met deze uitspraken vastgesteld. Het gaat om de tarieven in onderstaande tabel, óf maximaal 75% van het ZIN tarief voor de goedkoopst adequate voorziening. Voor de berekening van het juiste tarief kan de rekentool van Schulinck worden geraadpleegd.

Periode

CAO-uurloon

CAO-uurloon inclusief vakantietoeslag en tegenwaarde verlofuren

Vanaf 1-10-2023

€ 18,77

€ 23,20

Vanaf 1-3-2024

€ 19,25

€ 23,80

Vanaf 1-10-2024

€ 19,74

€ 24,40

Voor een PGB geldt:

  • Het PGB-tarief is een all-in tarief. Dat betekent dat alle zorg-gerelateerde kosten hierin zijn opgenomen. Het PGB kan niet worden gebruikt voor niet-zorg-gerelateerde kosten (er is geen vrij besteedbaar budget), zoals administratieve kosten.

  • De budgethouder zorg voor een hoger tarief in mag inkopen dan de door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten. Er kunnen dan minder uren worden ingekocht of de budgethouder kan een vrijwillige storting doen. De budgethouder motiveert in het PGB-plan hoe de kwaliteit is gegarandeerd als er minder uren worden ingekocht. Het college kan een PGB weigeren als deze motivering ontoereikend is. Een voorbeeld is een PGB voor verblijf dat voor 3 dagdelen is toegekend, maar waar door het hogere budget maar 2 dagdelen wordt ingekocht.

  • De budgethouder zorg voor een lager tarief mag inkopen dan de door de gemeente beschikbaar gestelde budgetten. In dit geval kunnen er meer uren ingekocht worden of wordt niet het volledige budget benut.

5.8 Besteding en verantwoording

  • 1.

    Cliënten moeten binnen 6 maanden nadat beschikt is starten met besteding van het PGB-budget. Hiervan kan worden afgeweken als daar gegronde redenen voor zijn.

  • 2.

    Voor de controle van de individuele voorzieningen in de vorm van een PGB dienen de jeugdige of zijn ouders het volgende te bewaren, afhankelijk van de situatie:

  • a.

    de nota/factuur van de individuele voorziening;

  • b.

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of betalingsafschrift van de bank of giro waarop zichtbaar is dat de overschrijving heeft plaatsgevonden;

  • c.

    de salarisstroken van de hulpverlener.

  • 3.

    De besteding van het PGB wordt steekproefsgewijs getoetst. Wanneer het PGB anders besteed is dan bedoeld zal de gemeente overwegen het PGB geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

  • 4.

    Bij het overlijden of verhuizen van de jeugdige kan een deel van het PGB teruggevorderd worden. Dit geldt ook als de indicatieperiode of geldigheidsduur van de voorziening nog niet is verstreken.

Hoofdstuk 6 – Klachtenprocedure en toezicht

6.1 Klachtenprocedure

Als een cliënt ontevreden is over een gedraging van een medewerker of een bestuurder van de gemeente, kunnen zij daarover een klacht indienen volgens de algemene klachtenregeling van de gemeente. Indien men een klacht heeft over bijvoorbeeld een gedraging van een medewerker van de aanbieder of over de geleverde zorg door de aanbieder, moet men in eerste instantie een klacht indienen bij de aanbieder zelf.

De afhandeling van klachten is belegd bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Cliënten kunnen contact opnemen wanneer zij vinden dat hun behandeling beter kan of een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg.

6.2. Vertrouwenspersoon

Als cliënten behoefte hebben aan een vertrouwenspersoon, kunnen zij contact opnemen met het AKJ. De functie van vertrouwenspersoon wordt in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgevoerd door het AKJ. De ondersteuning van de vertrouwenspersoon is altijd gratis. Het AKJ is bereikbaar via Jeugdstem: 088 555 1000 of via www.jeugdstem.nl.

6.3. Toezicht

Wij onderscheiden tweevormen van toezicht op die naleving: toezicht op kwaliteit en toezicht op rechtmatigheid.

6.3.1. Toezicht op kwaliteit

In ieder geval behelst dit toezicht op calamiteiten en geweldsituaties. Iedere aanbieder is op grond van de wet verplicht om calamiteiten en geweld te melden. Onder calamiteit wordt verstaan een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg. In de wet is het toezicht op de kwaliteit belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Daarnaast heeft de gemeente een rol bij het toezien op / controleren van de kwaliteit, onder andere via het contractmanagement. De organisatie Bizob voert het contractmanagement uit voor de inkoopregio ‘Een 10 voor de Jeugd’.

6.3.2. Toezicht op rechtmatigheid

Hierbij gaat het om de vraag of rechtmatig gebruik gemaakt wordt van diensten of voorzieningen die op grond van de wet worden verstrekt aan cliënten. Het kan ook gaan om de vraag of de diensten of voorzieningen rechtmatig zijn geleverd door de zorgaanbieder of leverancier. Onrechtmatigheid is onder te verdelen in fouten en fraude. Wanneer regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissing onbedoeld worden overtreden, spreken we van fouten. Er is sprake van fraude als er opzettelijk en doelbewust in strijd met regels wordt gehandeld met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin. In artikel 16 van de verordening zijnde bevoegdheden van het college op dit vlak neergelegd. Het college heeft het benoemen van toezichthouders gemandateerd aan de Peelgemeenten.

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Inwerkingtreding en citeertitel

Het uitvoeringsbesluit treedt in werking op 1 juli 2024

Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit Jeugdhulp gemeente Son en Breugel 2024’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 11 juni 2024.


Noot
1

Opgroeien-en-opvoeden.pdf (nji.nl)