Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2024

Geldend van 28-06-2024 t/m heden

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2024

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2024 met dossiernummer 7772;

gezien het advies van de Goudse Adviesraad Sociaal Domein van 5 maart 2024;

gelet op artikelen:

  • -

    8 aanhef en eerste lid onderdelen a en c van de Participatiewet

  • -

    35 aanhef onderdelen a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • -

    35 aanhef en eerste lid onderdelen a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit:

de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2024 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 Begrippen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • 2.

    uitkeringsnorm:

    • a.

      toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet inclusief een eventuele aanvulling met bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van deze wetten;

  • 3.

    maatregel: instrument om de uitkering af te stemmen op gedrag door middel van een verlaging van de uitkering of een weigering van de uitkering;

  • 4.

    afstemmen: de uitkering aanpassen naar het gedrag in strijd met de verplichtingen in de Wet;

  • 5.

    verlaging: korting op de uitkering of inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ;

  • 6.

    weigeren: het niet verstrekken van een uitkering;

  • 7.

    collegebesluit: een door het voltallig college genomen besluit zonder gebruikmaking van gemandateerden voor de uitvoering van de wet;

  • 8.

    Pw: de Participatiewet;

  • 9.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • 10.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • 11.

    WI2021: De Wet inburgering 2021.

Paragraaf 1.2 Wettelijk toetsingskader Participatiewet

Artikel 2. Beoordeling door college

  • 1. Het college is op grond van de Pw verplicht een gedraging in strijd met de verplichtingen te beoordelen om tot afstemming te komen van de uitkering.

  • 2. De beoordeling bestaat uit de volgende drie toetsingsvragen:

    • a.

      Is er daadwerkelijk sprake van een gedraging en zo ja welke gedraging;

    • b.

      Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid in het doen en laten dat tot de gedraging heeft geleid;

    • c.

      Zijn er dringende redenen die cliënt heeft aangevoerd die leiden tot afzien of verlagen van de maatregel.

  • 3. Drie maanden na de datum van opleggen van een maatregel op basis van deze verordening voert het college een heronderzoek uit waarbij wordt beoordeeld of cliënt herstel van gedrag heeft laten zien.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op een maatregel opgelegd op grond van artikel 15 van deze verordening;

  • 5. Bij herstel van het gedrag besluit het college het eerdere maatregelbesluit te herzien met een matiging naar 0% van de maatregel. De matiging naar 0% telt mee als gedraging bij de toets recidive.

  • 6. Het college gaat met cliënt in gesprek voordat de maatregel wordt opgelegd, tijdens het gesprek wordt met cliënt besproken waarom de maatregel wordt toegepast. Dit gesprek hoeft niet plaats te vinden als cliënt niet op de afspraak voor dit gesprek komt.

Artikel 3. Dringende redenen

  • 1. Het college beoordeelt de door cliënt aangevoerde bijzondere omstandigheden op de aanwezigheid van dringende redenen om de maatregel te matigen.

  • 2. Dringende redenen worden aanwezig geacht als een combinatie van factoren ertoe leidt dat de toepassing van de maatregel het onomkeerbare gevolg heeft dat:

    • a.

      cliënt de lasten van het aanhouden van de woning niet meer kan betalen en als gevolg daarvan een huisuitzetting zal plaatsvinden;

    • b.

      cliënt bestaande schulden heeft die door deze maatregel oplopen en de kans op aanpak van deze schulden teniet doet.

  • 3. De omvang van de maatregel wordt in geval van dringende redenen afgestemd op de mogelijkheid om middelen te verwerven, reeds aanwezige middelen en de mogelijkheid van cliënt om het gemis aan uitkering op te vangen. Alle middelen van cliënt tellen hierbij mee.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1. De maatregel wordt opgelegd over de kalendermaand waarin de gedraging zich heeft voorgedaan.

  • 2. Is de uitkering reeds betaald dan wordt de maatregel opgelegd over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 3. Is opleggen van de maatregel geheel of gedeeltelijk niet meer mogelijk doordat geen recht op uitkering meer bestaat. Dan wordt bij een volgende aanvraag van uitkering binnen 12 maanden beoordeeld of de gedraging zich nog steeds voordoet om het restant van de maatregel te kunnen opleggen.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt berekend over de hoogte van de uitkering minus de inkomsten over de maand van oplegging.

Paragraaf 1.3 Wettelijk toetsingskader IOAW/IOAZ

Artikel 6. Beoordeling verlaging uitkering door college

  • 1. Het college is op grond van de IOAW/IOAZ verplicht een gedraging in strijd met de verplichtingen te beoordelen om tot verlaging te komen van de uitkering.

  • 2. De beoordeling bestaat uit de volgende toetsingsvragen:

    • a.

      Is er daadwerkelijk sprake van een gedraging en zo ja welke gedraging;

    • b.

      Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid in het doen en laten dat tot de gedraging heeft geleid.

  • 3. Het college gaat met cliënt in gesprek voordat de maatregel wordt opgelegd, tijdens het gesprek wordt met cliënt besproken waarom de maatregel wordt toegepast. Dit gesprek hoeft niet plaats te vinden als cliënt niet op de afspraak voor dit gesprek komt.

Artikel 7. Beoordeling weigering uitkering door college

  • 1. Het college beoordeelt op grond van de IOAW/IOAZ en deze verordening een gedraging die tot weigering van de uitkering kan komen.

  • 2. De beoordeling bestaat uit de volgende toetsingsvragen:

    • a.

      Is er sprake van ontslag om dringende redenen die aan cliënt te wijten zijn:

    • b.

      Heeft cliënt zelf ontslag genomen en was dit redelijkerwijs te voorkomen geweest door doen of laten van cliënt;

    • c.

      Heeft cliënt nagelaten algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren;

    • d.

      Heeft cliënt door doen of laten geen algemeen geaccepteerde arbeid verkregen;

    • e.

      Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid in het doen en laten dat tot de gedraging heeft geleid.

  • 3. Een weigering wordt niet opgelegd als er alleen sprake is van het niet bestrijden van het ontslag of het ermee instemmen door cliënt.

  • 4. Het college gaat met cliënt in gesprek voordat de maatregel wordt opgelegd, tijdens het gesprek wordt met cliënt besproken waarom de maatregel wordt toegepast. Dit gesprek hoeft niet plaats te vinden als cliënt niet op de afspraak voor dit gesprek komt.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging of weigering

  • 1. De maatregel wordt opgelegd over de kalendermaand waarin de gedraging zich heeft voorgedaan.

  • 2. Is de uitkering reeds betaald dan wordt de maatregel opgelegd over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 3. Is opleggen van de maatregel geheel of gedeeltelijk niet meer mogelijk doordat geen recht op uitkering meer bestaat. Dan wordt bij een volgende aanvraag van uitkering binnen 12 maanden beoordeeld of de gedraging zich nog steeds voordoet om het restant van de maatregel te kunnen opleggen.

Artikel 9. Berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt berekend over de hoogte van de uitkering minus de inkomsten over de maand van oplegging.

HOOFDSTUK 2 GEDRAGINGEN

Paragraaf 2.1 Gedragingen Participatiewet

Artikel 10. Medewerkingsplicht

De medewerkingsplicht gericht op arbeidsinschakeling en arbeidstoeleiding is een breed geldende plicht voor cliënt om zich, in alle vormen van contact en gevraagde handelingen, actief in te spannen om het college daarin te volgen. Cliënt moet zich realiseren dat deze alles in het werk moet stellen om te komen tot de inschakeling in werk en in de stappen op weg naar die arbeidsinschakeling. De schendingen van de medewerkingsplicht gericht op arbeidsinschakeling en arbeidstoeleiding op grond van deze verordening zijn:

  • 1.

    Het geen gehoor geven aan een oproep om in persoon te verschijnen met enig doel dat verband houdt met de arbeidsinschakeling en/of arbeidstoeleiding, hieronder worden ook verstaan gesprekken van organisatorische aard. Het gaat hier niet om gesprekken die tot doel hebben de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te onderzoeken, deze gedraging behoort tot de geüniformeerde verplichtingen waarop wordt afgestemd. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 2.

    Het gedurende gesprekken in relatie tot de arbeidsinschakeling en/of arbeidstoeleiding geen of slechts beperkt antwoord geven op vragen of het gesprek voortijdig zonder toestemming van het college onderbreken of het gesprek en de voortgang daarvan op enige wijze belemmeren. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 3.

    Het niet of onvolledig medewerking verlenen aan de afname van een taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. Deze gedraging valt onder categorie E;

  • 4.

    Het onvoldoende medewerking verlenen aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak of trajectplan, tenzij de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2 onder d van de Pw van toepassing is. Deze gedraging valt onder categorie D.

Artikel 11. Schending arbeidsplicht

De verplichting tot het verkrijgen van arbeid bestaat uit de activiteiten die cliënt verricht om werk te verkrijgen voor zover de verplichting niet valt onder de geüniformeerde verplichtingen op grond van de Pw. De schendingen van de arbeidsplicht op grond van deze verordening zijn:

  • 1.

    Het niet ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV, de gedraging valt onder categorie A;

  • 2.

    Het niet op eigen initiatief maandelijks ten minste 4 maal te solliciteren of zoveel vaker als individueel is afgesproken, de gedraging valt onder categorie D;

  • 3.

    Het niet bijhouden van een actueel curriculum vitae, de gedraging valt onder categorie C;

  • 4.

    Het niet inhoudelijk kwalitatief solliciteren, daaronder wordt onder meer verstaan:

    • a.

      reageren op vacatures waarvoor cliënt uitdrukkelijk niet gekwalificeerd is;

    • b.

      niet voldoen aan de in de vacature of op andere wijze gevraagde sollicitatievereisten zoals aanleveren van een motivatie of CV;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van of inspannen voor sollicitatieafspraken;

    • d.

      het niet opvolgen van aanwijzingen door het college gegeven voor een - naar vorm en inhoud - kwalitatieve sollicitatieprocedure.

  • De gedragingen in dit lid omschreven vallen op zichzelf staand onder categorie B. Is sprake van twee of meer gedragingen uit dit lid die zich voordoen dan valt dit samen onder categorie D.

Artikel 12. Schending plicht tegenprestatie

De verplichting tot het leveren van een tegenprestatie wordt door het college nader ingevuld en afgestemd op de mogelijkheden van cliënt. De verplichting bestaat uit het verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De schending van de plicht tot tegenprestatie op grond van deze verordening bestaat uit het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Hieronder wordt verstaan het doen en/of laten van cliënt dat de uitvoering van de tegenprestatie in welke vorm dan ook belemmert of beperkt. De gedraging valt onder categorie D.

Artikel 13. Schending scholingsplicht alleenstaande ouder

De alleenstaande ouder met een kind jonger dan 5 jaar aan wie een ontheffing is verleend, is verplicht mee te werken aan de re-integratieplicht. Deze plicht wordt primair ingevuld met scholing. Blijkt uit houding en gedrag van cliënt aan wie deze ontheffing is verleend ondubbelzinnig dat deze niet aan de verplichting wil meewerken, dan trekt het college de ontheffing in. De gedraging bestaat uit de hier omschreven houding en gedrag als gevolg waarvan het college verplicht was de ontheffing in te trekken. De gedraging valt onder categorie D.

Artikel 14. Betonen tekortschietend besef

Het betonen van een tekortschietend besef ten aanzien van de voorziening in het bestaan, betekent dat cliënt dingen doet of laat, waardoor een beroep op bijstand geheel of gedeeltelijk kan worden of had kunnen worden voorkomen.

Onder het betonen van een tekortschietend besef wordt verstaan:

  • 1.

    Het niet of onvoldoende solliciteren in de periode voorafgaand aan het beroep op bijstand. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 2.

    Het niet of onvoldoende werken aan belemmeringen die de inschakeling in arbeid beperken in de periode voorafgaand aan het beroep op bijstand. Deze gedraging valt onder categorie C;

  • 3.

    Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid in de periode voorafgaand aan het beroep op bijstand. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 4.

    Het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in de periode voorafgaand aan het beroep op bijstand, waaronder mede wordt verstaan het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tenzij deze het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een andere publieke werknemersverzekering niet heeft beperkt of voorkomen. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 5.

    Het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een andere publieke werknemersverzekering met een beroep op bijstand tot gevolg. Deze gedraging valt onder categorie D.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Cliënt is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van de Pw belaste personen en instanties en hun eigendommen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Iedere vorm van agressie en geweld, zowel mondeling als fysiek, valt onder de ernstige misdragingen.

In het bijzonder wordt onder ernstige gedragingen mede verstaan een dreiging met geweld gericht op derden of tegen de persoon van cliënt zelf of diens gezin teneinde de besluitvorming te beïnvloeden. De gedragingen waarbij sprake is van fysiek geweld of agressie vallen onder categorie E. De gedragingen waarbij sprake is van verbaal geweld of agressie en/of dreiging vallen onder categorie C.

Artikel 16. Schending nadere verplichtingen

Cliënt is verplicht de door het college opgelegde nadere verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Pw na te komen. De gedraging bestaat uit het niet nakomen van de opgedragen verplichtingen. De verplichtingen onder dit artikel hebben betrekking op:

  • 1.

    Het verminderen van het beroep op bijstand. Deze gedraging valt onder categorie C;

  • 2.

    Het beëindigen van het beroep op bijstand. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 3.

    Het nakomen van de verplichtingen die aan de aard en het doel van de verstrekte bijstand verbonden zijn. Deze gedraging valt onder categorie C;

  • 4.

    Het aangaan van medisch en/of psychisch onderzoek en behandeling om belemmeringen voor arbeidsinschakeling weg te nemen of te verminderen. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 5.

    Het opvolgen van specifiek opgedragen verplichtingen die in het individuele geval bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Deze gedraging valt onder categorie D.

Artikel 17. Schending medewerkingsplicht ontzorgen

Cliënt is verplicht de door het college opgelegde medewerking aan ontzorging als bedoeld in artikel 56a van de Pw na te komen. De gedraging bestaat uit het niet of in onvoldoende mate medewerking verlenen aan de opgelegde verplichting. Deze gedraging valt onder categorie A.

Artikel 18. Schending medewerkingsplicht noodzakelijke betalingen

Cliënt is verplicht de door het college opgelegde medewerking als bedoeld in artikel 57 van de Pw na te komen. De gedraging bestaat uit het niet of in onvoldoende mate medewerking verlenen aan de opgelegde verplichting. Deze gedraging valt onder categorie C.

Paragraaf 2.2 Gedragingen IOAW/IOAZ

Artikel 19. Medewerkingsplicht artikel 13 IOAW/IOAZ

De medewerkingsplicht, gericht op arbeidsinschakeling en arbeidstoeleiding, is een breed geldende plicht voor cliënt om zich, in alle vormen van contact en gevraagde handelingen, actief in te spannen om het college daarin te volgen. Cliënt moet zich realiseren dat deze alles in het werk moet stellen om te komen tot de inschakeling in werk en in de stappen op weg naar die arbeidsinschakeling. De schendingen van de medewerkingsplicht gericht op arbeidsinschakeling en arbeidstoeleiding op grond van deze verordening zijn:

  • 1.

    Het geen gehoor geven aan een oproep om in persoon te verschijnen met enig doel dat verband houdt met de arbeidsinschakeling en/of arbeidstoeleiding, hieronder worden ook verstaan gesprekken van organisatorische aard. Het gaat hier niet om gesprekken die tot doel hebben de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te onderzoeken, deze gedraging behoort tot de geüniformeerde verplichtingen waarop wordt afgestemd. Deze gedraging valt onder categorie D;

  • 2.

    Het gedurende gesprekken in relatie tot de arbeidsinschakeling en/of arbeidstoeleiding geen of slechts beperkt antwoord geven op vragen of het gesprek voortijdig zonder toestemming van het college onderbreken of het gesprek en de voortgang daarvan op enige wijze belemmeren. Deze gedraging valt onder categorie D.

Artikel 20. Schending arbeidsplicht verlaging, artikel 20 IOAW/IOAZ

De schending van de arbeidsplicht die op grond van de verordening kan leiden tot de maatregel van verlaging, bestaat uit de volgende gedragingen:

  • 1.

    Het niet ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV, de gedraging valt onder categorie A;

  • 2.

    Het belemmeren van de inschakeling in arbeid, deze gedraging valt onder categorie D;

  • 3.

    Het niet of onvoldoende gebruik maken van een aangeboden voorziening of niet meewerken aan en onderzoek naar de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling, deze gedraging valt onder categorie D.

Artikel 21. Schending plicht tegenprestatie

De verplichting tot het leveren van een tegenprestatie wordt door het college nader ingevuld en afgestemd op de mogelijkheden van cliënt. De verplichting bestaat uit het verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. De schending van de plicht tot tegenprestatie op grond van deze verordening bestaat uit:

Het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Hieronder wordt verstaan het doen en/of laten van cliënt dat de uitvoering van de tegenprestatie in welke vorm dan ook belemmert of beperkt. De gedraging valt onder categorie D.

Artikel 22. Zeer ernstige misdragingen

Cliënt is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van de IOAW/IOAZ belaste personen en instanties en hun eigendommen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Iedere vorm van agressie en geweld zowel mondeling als fysiek, valt onder de ernstige misdragingen. In het bijzonder wordt onder ernstige gedragingen mede verstaan een dreiging met geweld gericht op derden of tegen de persoon van cliënt zelf of diens gezin teneinde de besluitvorming te beïnvloeden. De gedragingen waarbij sprake is van fysiek geweld of agressie vallen onder categorie E. De gedragingen waarbij sprake is van verbaal geweld of agressie, en/of dreiging vallen onder categorie C.

Artikel 23. Schending scholingsplicht alleenstaande ouder

De alleenstaande ouder met een kind jonger dan 5 jaar aan wie een ontheffing is verleend, is verplicht mee te werken aan de re-integratieplicht. Deze plicht wordt primair ingevuld met scholing. Blijkt uit houding en gedrag van cliënt aan wie deze ontheffing is verleend ondubbelzinnig dat deze niet aan de verplichting wil meewerken, dan trekt het college de ontheffing in. De gedraging bestaat uit de hier omschreven houding en gedrag als gevolg waarvan het college verplicht was de ontheffing in te trekken. De gedraging valt onder categorie D.

Artikel 24. Schending arbeidsplicht weigering, artikel 20 IOAW/IOAZ

De IOAW en IOAZ stellen uitdrukkelijk de verplichting om naar vermogen arbeid te behouden, aanvaarden en verkrijgen. Wordt niet aan deze verplichting voldaan dan wordt dat gezien als een benadeling van de regeling. Deze benadeling wordt gecompenseerd door een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering. De gedragingen die leiden tot weigering zijn de volgende:

  • 1.

    Verkrijgen van arbeid:

    • a.

      Het niet op eigen initiatief maandelijks ten minste 4 maal te solliciteren of zoveel vaker als individueel is afgesproken, de gedraging valt onder categorie I;

    • b.

      Het niet bijhouden van een actueel curriculum vitae, de gedraging valt onder categorie I;

    • c.

      Het niet inhoudelijk kwalitatief solliciteren, daaronder wordt onder meer verstaan:

      • i.

        reageren op vacatures waarvoor cliënt uitdrukkelijk niet gekwalificeerd is;

      • ii.

        niet voldoen aan de in de vacature of op andere wijze gevraagde sollicitatievereisten zoals aanleveren van een motivatie of CV;

      • iii.

        het niet of onvoldoende nakomen van of inspannen voor sollicitatieafspraken;

      • iv.

        het niet opvolgen van aanwijzingen door het college gegeven voor een - naar vorm en inhoud - kwalitatieve sollicitatieprocedure.

  • De gedragingen in dit lid omschreven vallen op zichzelf staand onder categorie I. Is sprake van twee of meer gedragingen uit dit lid die zich voordoen dan is valt dit samen onder categorie II;

    • d.

      Het door houding en gedrag belemmeren van de inschakeling in arbeid, deze gedraging valt onder categorie I. Dit is een breed omschreven begrip waar onder meer onder kan worden verstaan:

      • i.

        misdragingen richting een potentiele werkgever;

      • ii.

        onredelijke eisen stellen aan een potentieel werkgever;

      • iii.

        een gedemotiveerde houding laten zien in de sollicitatieprocedure.

  • 2.

    Behouden van arbeid:

    • a.

      Het krijgen van ontslag om dringende redenen;

    • b.

      Het aanvaarden of nemen van ontslag, zonder redelijke grond;

  • De gedragingen in dit lid vallen onder categorie IV;

  • 3.

    Aanvaarden van arbeid:

    • a.

      Het weigeren van aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid, de gedraging in dit lid valt onder categorie III.

HOOFDSTUK 3 HOOGTE, DUUR EN WIJZE VAN VERREKENEN MAATREGELEN

Artikel 25. Categorieën van verlaging

De uitkering wordt verlaagd naar de toepasselijke categorie met de volgende percentages:

  • a.

    Categorie A: 20% gedurende één maand

  • b.

    Categorie B: 40% gedurende één maand

  • c.

    Categorie C: 60% gedurende één maand

  • d.

    Categorie D: 80% gedurende één maand

  • e.

    Categorie E: 100% gedurende één maand

Artikel 26. Categorieën van weigering

  • a.

    Categorie I: weigering van de uitkering voor de duur van één maand

  • b.

    Categorie II: weigering van de uitkering voor de duur van drie maanden

  • c.

    Categorie III: weigering van de uitkering voor de duur van de benadeling, naar de omvang van de benadeling

  • d.

    Categorie IV: blijvende weigering van de uitkering, naar omvang van de benadeling

Artikel 27. Verrekenen van maatregelen

  • 1. Maatregelen worden verrekend gelijk aan de duur van de oplegging van de maatregel.

  • 2. Is verrekening niet mogelijk binnen de periode van oplegging dan wordt deze verrekend over maximaal de tweede en derde maand bovenop de verrekening in de periode van oplegging.

HOOFDSTUK 4 RECIDIVE, VERZWARING EN SAMENLOOP

Artikel 28. Recidive en verzwaring

  • 1. Onder recidive wordt verstaan het begaan van dezelfde gedraging binnen 12 maanden na de maand waarin de eerdere gedraging zich heeft voorgedaan. In geval van recidive wordt de verlaging als volgt verzwaard:

    • a.

      Eerste recidive: verdubbeling van de periode van verlaging;

    • b.

      Tweede recidive en vaker: verdrievoudiging van de periode van verlaging.

  • 2. Onder verzwaring wordt verstaan een specifieke omstandigheid die leidt tot het verzwaren van een op te leggen maatregel. In geval van materiële schade aan personen of goederen als gevolg van de in deze verordening omschreven ‘zeer ernstige misdragingen’ wordt de maatregel in duur verdrievoudigd. Bij recidive volgt na toepassing van deze verzwaring, de toepassing van lid 1 in dit artikel.

Artikel 29. Samenloop Pw, IOAW/IOAZ en WI2021

  • 1. Bij samenloop tussen gedragingen omschreven in deze verordening en de in de Pw benoemde geüniformeerde gedragingen, wordt de maatregel beoordeeld volgens de geüniformeerde gedragingen in de Pw.

  • 2. Bij samenloop tussen een gedraging die op grond van de IOAW/IOAZ leidt tot verlaging en een gedraging die leidt tot weigering, gaat de gedraging die leidt tot weigering van de uitkering voor.

  • 3. Bij samenloop tussen een gedraging die op grond van de IOAW/IOAZ leidt tot verlaging en een gedraging die op grond van de Pw leidt tot een maatregel, ziet de beoordeling voor gelijke delen op de uitkering op grond van beide wetten, waarbij enkel voor de Pw de mogelijkheid tot inkeer bestaat.

  • 4. Bij samenloop tussen een gedraging die op grond van de IOAW/IOAZ leidt tot weigering en een gedraging die op grond van de Pw leidt tot een maatregel, gaat de gedraging die leidt tot weigering van de uitkering voor op de maatregel op grond van de Pw. De gedraging die leidt tot weigering wordt bij een beroep op bijstand als tekortschietend besef aangemerkt en wordt dus apart als maatregel beoordeeld.

  • 5. Bij samenloop van twee of meer gedragingen omschreven in deze verordening, wordt een gedraging van de zwaarste categorie toegepast, tenzij anders is vermeld in deze verordening.

  • 6. Valt een gedraging onder de verplichtingen onder de WI2021 en de Pw, dan wordt dat beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a.

      Wanneer de gedraging in relatie staat tot het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan volgt een maatregel op grond van de Pw.

    • b.

      Staat de gedraging in relatie tot het vergroten van de taalbeheersing en overige afspraken en verplichtingen in het PIP, dan volgt een boete op grond van de Wet Inburgering 2021.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 30. Overgangsbepalingen

  • 1. Gedragingen die zich volledig hebben voorgedaan in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening vallen onder de werking van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017.

  • 2. Gedragingen die zich hebben voorgedaan in een periode die samenloopt met de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017 en de huidige verordening, vallen volledig onder de werking van deze verordening.

  • 3. Gedragingen van tekortschietend besef zoals bepaald in artikel 14 van deze verordening en artikel 11 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017, worden bij uitzondering op lid 1 en 2 van dit artikel beoordeeld naar het moment van constatering van de gedraging naar de op het moment van constatering geldende Afstemmingsverordening.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 31. Intrekken oude verordeningen

De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking een dag na bekendmaking.

Artikel 33. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2024.

Artikel 34. Toelichting op de verordening

De toelichting op deze verordening is ter verduidelijking, motivering en achtergrond vastgesteld, deze doet geen afbreuk aan dat wat in de artikelen is bepaald.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 juni 2024.

De raad van de gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Toelichting Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2024

ALGEMENE TOELICHTING

Belangrijk onderscheid dat in deze verordening moet worden gemaakt betreft het verschil in het maatregelenregime tussen de Participatiewet (Pw) en de regelingen IOAW en IOAZ.

Onder de Participatiewet is de maatregel uitdrukkelijk niet als sanctie bedoeld. De maatregel op de bijstand is een gedragscorrigerend instrument. Omdat de bijstand het laatste vangnet is voor cliënten is het van belang dat ze nog een mogelijkheid hebben om hun gedrag te herstellen. Na herstel van het gedrag kan de maatregel worden gematigd naar 0%, hiermee worden de gevolgen van de maatregel teruggedraaid. De omkeerbaarheid van de gevolgen is een kernwaarde bij de maatregelen in de Participatiewet in relatie tot de vangnetfunctie van de bijstand.

Onder de IOAW en IOAZ zijn maatregelen uitdrukkelijk wel als sanctiemiddel aangemerkt. Dit hangt samen met het verzekeringskarakter van de regeling. De regelingen functioneren niet als vangnet, als de maatregelen tot weigering komen dan is aanvullend bijstand aanvragen nog een mogelijkheid. Die optie is dan natuurlijk zonder de begunstigende voorwaarden en vrijlatingen van de regelingen IOAW en IOAZ. Om die reden kent dit regime geen inkeerbepalingen of dringende redenen toets. Het sluit daarmee aan bij de regelingen van onder meer de Werkloosheidswet.

Zie ook TK 1985-1986 19 260 nr. 3:

“7.3. Sancties

Aan de uitkering zijn voorwaarden gericht op inschakeling in de arbeid verbonden alsmede de voorwaarde tot het verschaffen van alle inlichtingen, die voor het recht op en de omvang en duur van de uitkering van belang zijn. Het is van belang dat een nodeloos beroep op de inkomensvoorziening wordt tegengegaan. Om deze reden is het noodzakelijk dat ten aanzien van degenen, die in dit licht verwijtbare gedragingen vertonen maatregelen kunnen worden getroffen met betrekking tot de hoogte of de duur van de uitkering. De mate van verwijtbaarheid en de ernst van de gedragingen dienen in de maatregel tot uitdrukking te komen.”

Daarnaast is van belang dat het maatregelenregime een beperkte discretie kent voor college en gemeenteraad. De wetgever wil zo uniform mogelijk werken om rechtsongelijkheid tussen gemeenten te voorkomen. De toepassing van een maatregel is niet een punt dat ter discussie staat maar afhangt van de wettelijk voorgeschreven toetsing. Wel is er ruimte om te bepalen wat onder bepaalde gedragingen binnen de discretie wordt verstaan en in welke omvang dit tot een maatregel moet leiden.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN WETTELIJK TOEPASSINGSKADER

Artikel 1. Begrippen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Beoordeling door college

Lid 1: De afstemming van bijstand is een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat het college verplicht is bij een gedraging zoals in de wet en/of in de verordening opgenomen, te boordelen of een maatregel moet worden opgelegd.

Lid 2: De beoordeling van de gedraging begint met de vraag of de gedraging zich wel daadwerkelijk voordeed.

  • a.

    Vereisten volgend uit de Pw voor het voordoen van een gedraging zijn:

    • -

      er zijn geen in de persoon gelegen belemmeringen bekend op het moment van de gedraging die de verplichtingen nakomen volledig belemmerde. Worden deze achteraf aangevoerd, dan zal cliënt dit aannemelijk moeten maken. De arbeidsverplichtingen gelden van rechtswege (naar vermogen) waarmee cliënt bij aanvang van de bijstandsverlening of op enig later moment zijn gehele of gedeeltelijke onvermogen om zich aan de verplichtingen te houden kenbaar had moeten maken zodat daar nader onderzoek naar had kunnen worden gedaan.

    • -

      de gedraging is omschreven in de verordening en of in de wet.

    • -

      de gedraging is te concretiseren en dit is voldoende gedaan door middel van afspraken of cliënt heeft bij het uitblijven van de concretisering zelf initiatief getoond om diens verplichtingen na te komen.

  • b.

    Elke vorm van verwijtbaarheid wordt beoordeeld niet op basis van een schuldvraag maar op grond van een oorzakelijk verband, we zijn niet aan het straffen. Om te spreken van een oorzakelijk verband in relatie tot de verwijtbaarheid moet het volgende worden beoordeeld: had cliënt iets kunnen doen of iets kunnen laten om te voorkomen dat de gedraging zich voordeed? Daarbij gaat het over factoren die buiten de invloedsfeer van cliënt lagen waar geen enkel ander handelingsperspectief meer overbleef om de gedraging te voorkomen. Het is aan cliënt om hierover feiten en omstandigheden aan te tonen en het college dient ernaar te vragen.

  • c.

    De dringende redenen zijn redenen die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Deze dringende redenen moeten door cliënt worden aangevoerd en aangetoond en moeten door het college nader worden onderzocht.

    De dringende redenen om af te zien of te matigen bij het opleggen van een maatregel hangen weer samen met het feit dat een maatregel bedoeld is als gedragscorrectie en niet als straf. Om voorstaande mag een maatregel niet leiden tot onomkeerbare gevolgen van sociale of financiële aard.

    In jurisprudentie en de memorie van toelichting op de Pw is inmiddels duidelijk uitgelegd in welke bijzondere omstandigheden dringende redenen zich voordoen. Als de oplegging van de maatregel ertoe leidt dat cliënt de kosten van de woning, waaronder ook de nutsvoorzieningen, niet meer kan betalen en dit aantoonbaar en onvermijdelijk leidt tot afsluiting van de voorzieningen of ontruiming van de woning, kan de maatregel enkel worden toegepast tot het punt dat deze ontruiming en afsluiting nog kunnen worden voorkomen.

Lid 3 tot en met lid 6: Deze leden spreken voor zich en bepalen de termijn van beoordelen inkeer op maximaal 3 maanden. We sluiten hier aan bij hetgeen de wetgever ook gebruikt als termijn om te beoordelen of gedrag is aangepast (artikel 18, leden 3 en 11 Pw). Over het algemeen is een gedragsverandering pas zichtbaar over een periode van drie maanden. Eén handeling is nog geen aanpassing van gedrag, het moet ook in tijd voortbestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om gedeeltelijk te matigen bij inkeer, of de inkeer is aangetoond of niet, daar tussenin zit geen ruimte. Dit laatste hangt ook samen met de dwingende beoordeling zoals in lid 2 onder a. omschreven in het primaire proces, dat onderdeel moet met de nieuwe feiten en omstandigheden ongedaan zijn gemaakt en hebben geleid tot inkeer. In de primaire toepassing is ook geen ruimte om tot andere matiging te komen dan onder lid 2 sub c omschreven. Is er sprake van andere omstandigheden zoals de dringende redenen dan is heroverweging natuurlijk een optie op grond van die beoordeling, dat is niet hetzelfde als inkeer.

Artikel 3. Dringende redenen

De bijzondere omstandigheden die leiden tot dringende redenen om de maatregel te matigen hebben uitdrukkelijk geen verwijtbaarheidstoets in zich. Het doet er niet toe of cliënt er zelf (mede) debet aan is dat de maatregel en de bijzondere omstandigheden zich voordoen. Zouden we dit wegen dan gaan we voorbij aan het ontbreken van de strafcomponent in de maatregel. Om tot de beoordeling te kunnen komen van de bijzondere omstandigheden is wel van belang dat cliënt hier het initiatief neemt om dit te melden en aan te tonen door middel van verifieerbare bewijsmiddelen. Zoals met alle beoordelingen waarbij over bijzondere omstandigheden wordt gesproken het geval is, gaat het hier niet om enkelvoudige problemen maar om een complex van feiten en omstandigheden die verband houden met de situatie van cliënt. Het enkele feit dat iemand een hogere schuld krijgt is niet voldoende om van dringende redenen te spreken; de kans om de schulden beheersbaar te maken moet onomkeerbaar worden aangetast als gevolg van de maatregel om van dringende redenen te spreken. Hiervoor wordt ook verwezen naar de memorie van toelichting op de Pw, die duiding geeft over de toepassing van de dringende redenen bij de maatregelbeoordeling als juist daar waar het college ruimte heeft, dit in tegenstelling tot de beoordeling ervan bij boetes of terugvordering.(TK 2013-2014, 33801 nr. 3 pag.34 en de vaste jurisprudentie over dit onderwerp, onder meer ECLI:NL:CRVB:2019:3266 en ECLI:NL:CRVB:2020:1687). Een maatregel is niet punitief maar reparatoir, gericht op herstel van gedrag niet op leedtoevoeging.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

In dit artikel wordt nogmaals de actuele toepassing van de maatregel verduidelijkt. Maatregel wordt zoveel als mogelijk gekoppeld aan de maand waarin het gedrag zich voordoet. In deze actuele toepassing zit geen ruimte om begunstigend of belastend af te wijken; afwijking vindt enkel plaats op feitelijke onmogelijkheden zoals hier omschreven.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt toegepast op de uitkering. De uitkering is het verschil tussen de norm en het inkomen. Het verlagingspercentage wordt op het verschil tussen de norm en het inkomen toegepast.

ALGEMENE TOELICHTING

Paragraaf 1.3 Wettelijk toetsingskader IOAW/IOAZ

De IOAW en IOAZ zijn regelingen die deels gelijklopend met de bijstand zijn ingericht, maar ook deels uitkeringen als die op grond van de Werkloosheidswet. Het is derhalve een vorm van uitkering die voorziet in een bestaansminimum maar ook in een deel bescherming van opgebouwd vermogen en omstandigheden die samenhangen met leeftijd en een langduriger arbeidsverleden. Een duidelijk verschil met het regime van bijstand is mede terug te vinden in de maatregelen. Een maatregel heeft in de bijstand primair een gedrag corrigerend doel terwijl bij de IOAW en de IOAZ het doel is om te sanctioneren in plats van te corrigeren. Met extra en daarmee ruimere begunstigende voorwaarden ten opzichte van de bijstand komen ook extra verantwoordelijkheden. Bijstand is het sluitstuk van de sociale zekerheid maar IOAW en IOAZ zijn dat niet. Een maatregel kan in de IOAW/IOAZ dan ook bestaan uit een verlaging van tijdelijke aard, een weigering van tijdelijke aard of een weigering van het gehele recht. Bij weigering staat altijd de weg open voor cliënt om bijstand aan te vragen, mede hierom wordt in de IOAW/IOAZ ook geen invulling gegeven aan de dringende redenen bij maatregelen (zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting TK 1985-1986 19260 onder nummer 3).

Artikel 6. Beoordeling verlaging uitkering door college

Verlagingen zoals bedoeld in artikel 20 lid 2 van de IOAW/IOAZ zijn gebonden bevoegdheden. Dat betekent dat er geen keuze is maar een plicht voor het college om een dergelijke maatregel van verlaging te beoordelen. Van een beoordeling van dringende redenen is hier nooit sprake wegens het ontbreken van de vangnetfunctie van de regelingen zelf.

Lid 3: Cliënt op wie een maatregel wordt toegepast heeft geen wettelijk recht om gehoord te worden zoals bedoeld in de Awb. Ondanks dat is het cruciaal dat cliënt wordt gesproken voordat de maatregel wordt toegepast. In het maatregel hoor-gesprek is ten minste het doel de context van de maatregel uit te leggen, de gevolgen uit te leggen en de kans te bieden om eventueel in het onderzoek ontbrekende gegevens aan te leveren of bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken die tot beoordeling van de dringende redenen leidt. Maakt cliënt geen gebruik van het aanbod voor gesprek dan wordt de maatregel zonder dit gesprek beoordeeld.

Artikel 7. Beoordeling weigering uitkering door college

Beoordeling van de weigering als maatregel is een vrije bevoegdheid van het college. Daarmee wordt bedoeld dat het college ruimte heeft om te beoordelen in welke omstandigheden en in welke mate een verlaging wordt opgelegd als maatregel. In deze verordening wordt dan ook vastgelegd dat het college op grond van de IOAW/IOAZ en deze verordening een beoordeling maakt om te duiden dat het geen keuze is tussen wel of geen weigering op voorhand, maar een weigering al dan niet op basis van de vastgelegde beoordeling. Daarbij wordt het karakter van de regelingen wat niet bestaat uit een vangnetfunctie mede in aanmerking genomen.

Lid 4: Cliënt op wie een maatregel wordt toegepast heeft geen wettelijk recht om gehoord te worden zoals bedoeld in de Awb. Ondanks dat is het cruciaal dat cliënt wordt gesproken voordat de maatregel wordt toegepast. In het maatregel hoor-gesprek is ten minste het doel de context van de maatregel uit te leggen, de gevolgen uit te leggen en de kans te bieden om eventueel in het onderzoek ontbrekende gegevens aan te leveren of bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken die tot beoordeling van de dringende redenen leidt. Maakt cliënt geen gebruik van het aanbod voor gesprek dan wordt de maatregel zonder dit gesprek beoordeeld.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging of weigering

Maatregel wordt zoveel als mogelijk gekoppeld aan de maand waarin het gedrag zich voordoet. In deze actuele toepassing zit geen ruimte om begunstigend of belastend af te wijken; afwijking vindt enkel plaats op feitelijke onmogelijkheden zoals hier omschreven.

Artikel 9. Berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt berekend over de hoogte van de uitkering minus de inkomsten over de maand van oplegging.

HOOFDSTUK 2 GEDRAGINGEN

Artikel 10. Schending medewerkingsplicht

In deze verordening worden geen maatregelen op grond van de schending medewerkingsplicht opgenomen die zien op de bijstandsverlening, maar alleen maatregelen gericht op arbeidsinschakeling en re-integratie.

In dit artikel zijn de gedragingen opgenomen die maatregelwaardig zijn in de onderdelen:

  • 1.

    Verschijnen op oproepen algemeen

  • 2.

    Medewerking aan voortgangsgesprekken re-integratie

  • 3.

    Houding en gedrag

  • 4.

    Medewerking aan de Taaltoets

Artikel 11. Schending arbeidsplicht

In dit artikel is opgenomen hoe de gemeenteraad invulling geeft aan de gedragingen die vallen onder de verplichting naar vermogen verkrijgen van arbeid. De in dit artikel weergegeven verplichting tot solliciteren geldt voor eenieder zonder dat hiervoor van tevoren nadere invulling aan hoeft te worden gegeven. Hiermee wordt benadrukt dat het solliciteren een absoluut minimum betreft. Is cliënt niet in staat te solliciteren om welke reden dan ook, dan is deze op grond van de inlichtingenplicht van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet verplicht dit onverwijld te melden zodat passende afspraken kunnen worden gemaakt. Dit laat onverlet dat bij de wettelijke toets bij de beoordeling van een maatregel nog steeds aan de orde komt of de gedraging zich passend in de vermogens van cliënt zich heeft voorgedaan. Het gaat hierbij om objectief vast te stellen in de persoon gelegen belemmeringen.

Artikel 12. Schending plicht tegenprestatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Schending scholingsplicht alleenstaande ouder

Dit artikel moet in de context worden gelezen van de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de mogelijkheid tot ontheffen. De ontheffing is expliciet bedoeld om de positie van een alleenstaande ouder op de arbeidsmarkt te versterken of op peil te houden gedurende de periode dat er ook sprake is van zorg voor het ten laste komend kind jonger dan 5 jaar. Enkel ontheffen van de arbeidsplicht om zich volledig aan de zorg voor het kind te weiden zonder inspanning voor het doel van werk is niet de bedoeling. Nadrukkelijk is maatwerk aan de orde naar gelang de in de persoon gelegen mogelijkheden.

Blijkt niet uit gedrag of houding om met scholing of anderszins de positie op de arbeidsmarkt te versterken, dan is na intrekking of weigering van de ontheffing een maatregel op zijn plaats.

Artikel 14. Betonen tekortschietend besef

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid ten aanzien van de voorziening in het bestaan hangt samen met de omstandigheid dat, bij het wel tonen van verantwoordelijkheid ten aanzien van de bijstand, er geen of minder beroep op de bijstand zou worden gedaan. Wordt bij interen op middelen geen blijk gegeven van financieel verantwoord handelen door bijvoorbeeld kosten te verlagen, zodat een beroep op bijstand verder weg blijft in tijd of anderszins, dan wordt een geldlening verstrekt. Een maatregel in die situatie is niet op zijn plaats omdat het geld ten slotte al op is en het gedrag niet meer kan worden gecorrigeerd.

Voor alle met arbeid samenhangende vormen van tekortschietend besef bestaat de kans dat cliënt in de loop van de uitkering aangepast gedrag kan laten zien wat de gevolgen tot zekere mate kan beperken, om die reden zijn deze zaken wel maatregelwaardig op grond van deze verordening.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Hier wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat ook dreiging met enige vorm van agressie en/of geweld tegen de persoon van cliënt zelf gericht, diens gezin of derden als een gedraging wordt gezien zoals bedoeld in artikel 9 lid 6 van de Pw. Het college moet hierbij gebruik maken van de zorgplicht om bij het vermoeden van een dergelijke gedraging, hiervan melding maken bij de politie of verwijzing naar hulpverlening om zodoende niet alleen erger te voorkomen maar ook noodzakelijke hulp op gang kan worden gebracht.

Artikel 16. Schending nadere verplichtingen

Lid 3: Het gaat hier met name om de verplichtingen die worden verbonden aan verstrekking van leenbijstand of bijdragen aan de rechtmatige besteding van de algemene bijstand.

Artikel 17. Schending medewerkingsplicht ontzorgen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18. Schending medewerkingsplicht noodzakelijke betalingen

Onder de hier in te vullen verplichtingen wordt met name gedacht aan de trapsgewijze bescherming van de financiële belangen van cliënt. Blijkt dat cliënt onverantwoord met de bijstand omgaat dan kan dat diverse problemen opleveren. Die problemen kunnen variëren tussen een vaststellingsprobleem en beginnende schuldenproblematiek. In gevallen dat deze maatregelen geen effect hebben op het gedrag van cliënt, kunnen mogelijkheden van vrijwillig dan wel gedwongen bewind worden onderzocht. Het doel blijft een rechtmatige en verantwoorde besteding; een herhaling van deze maatregel is dan ook onwenselijk tenzij de verregaande maatregel van bewind niet door de Rechtbank wordt gesteund.

Artikel 19. Medewerkingsplicht artikel 13 IOAW/IOAZ

In deze verordening worden maatregelen op grond van de schending medewerkingsplicht opgenomen die zijn gericht op arbeidsinschakeling en re-integratie.

In dit artikel zijn de gedragingen opgenomen die maatregelwaardig zijn in de onderdelen:

  • 1.

    Verschijnen op oproepen algemeen

  • 2.

    Medewerking aan voortgangsgesprekken re-integratie

  • 3.

    Houding en gedrag

Artikel 20. Schending arbeidsplicht verlaging, artikel 20 IOAW/IOAZ

Dit artikel bevat de algemene beschrijving van de gedraging de inschakeling in arbeid niet belemmeren. Dit betreft een gedragsaanwijzing die helder moet maken dat geen enkel doen of laten dat de arbeidsinschakeling belemmert acceptabel is. Dat betekent ook dat belangrijk is dat cliënt zich realiseert dat alle obstakels die zich deze kan bedenken tijdig ter sprake worden gebracht zodat een pragmatische oplossing kan worden gevonden indien mogelijk. De stappen die een cliënt moet zetten om obstakels te overwinnen behoren uitdrukkelijk tot de verplichtingen.

Artikel 21. Schending plicht tegenprestatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22. Zeer ernstige misdragingen

Hier wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat ook dreiging met enige vorm van agressie en/of geweld tegen de persoon van cliënt zelf gericht, diens gezin of derden als een gedraging wordt gezien zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 onder g van de IOAW/IOAZ. Het college moet hierbij gebruik maken van de zorgplicht om bij het vermoeden van een dergelijke gedraging, hiervan melding maken bij de politie of verwijzing naar hulpverlening om zodoende niet alleen erger te voorkomen maar ook zo dat noodzakelijke hulp op gang kan worden gebracht.

Artikel 23. Schending scholingsplicht alleenstaande ouder

Dit artikel moet in de context worden gelezen van de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de mogelijkheid tot ontheffen. De ontheffing is expliciet bedoeld om de positie van een alleenstaande ouder op de arbeidsmarkt te versterken of op peil te houden gedurende de periode dat er ook sprake is van zorg voor het ten laste komend kind jonger dan 5 jaar. Enkel ontheffen van de arbeidsplicht om zich volledig aan de zorg voor het kind te weiden zonder inspanning voor het doel van werk is niet de bedoeling. Nadrukkelijk is maatwerk aan de orde naar gelang de in de persoon gelegen mogelijkheden. Blijkt niet uit gedrag of houding om met scholing of anderszins de positie op de arbeidsmarkt te versterken, dan is na intrekking of weigering van de ontheffing een maatregel op zijn plaats.

Artikel 24. Schending arbeidsplicht weigering, artikel 20 IOAW/IOAZ

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

HOOFDSTUK 3 HOOGTE, DUUR EN WIJZE VAN VERREKENEN MAATREGELEN

Artikel 25. Categorieën van verlaging

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 26. Categorieën van weigering

In dit artikel is de omvang van de weigering gedefinieerd. Ter verduidelijking wordt hier voor sub c en d nogmaals benadrukt dat de weigering moet worden beperkt tot de omvang van het inkomen dat wordt misgelopen zoals omschreven in artikel 20 lid 1 van de IOAW/IOAZ. Indien de omvang van de benadeling kan worden vastgesteld in situaties zoals bedoeld onder sub a en sub b dan kan ook daar de weigering worden beperkt tot de omvang van de benadeling. Denk bijvoorbeeld aan een mogelijke beperking in belastbaarheid van cliënt die in het succesvol nakomen van de verplichtingen nog steeds aanvullend recht had opgeleverd. Onduidelijkheden over de omvang van mogelijke dienstverbanden blijven hier wel voor rekening van cliënt om anders aan te tonen. Dit kan niet met achteraf gemelde belemmeringen alsnog worden gecorrigeerd. Cliënt heeft hierover ten slotte een actuele inlichtingenplicht.

Onder sub c. van dit artikel wordt gesproken over de duur van de benadeling om de weigering in omvang vast te stellen. Voor de duur wordt uitgegaan van de omvang van de arbeidsovereenkomst die is geweigerd, die daarmee gelijk wordt gesteld aan de duur van de benadeling.

Artikel 27. Verrekenen van maatregelen

De bevoegdheid in de wetten om maatregelen te verrekenen over maximaal drie maanden wordt alleen gebruikt als de verrekening binnen één maand niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 4 RECIDIVE, VERZWARING EN SAMENLOOP

Artikel 28. Recidive en verzwaring

Hier is bepaald in welke mate herhaling van gedrag leidt tot verzwaring van de maatregel of in welke specifieke omstandigheden een maatregel wordt verzwaard. Met name van belang is hier de verzwaring bij de zeer ernstige misdragingen die hebben geleid tot materiële schade; hieronder valt ook een verwonding van de persoon belast met de uitvoering van de wet.

Artikel 29. Samenloop en WI2021

In dit artikel is de samenloop tussen gedragingen onder de Wet inburgering 2021 en de Pw verduidelijkt. Voor het overige wordt zoveel mogelijk voorkomen dat samenloop leidt tot stapeling van maatregelen. Daar waar dit in context verzwarend moet worden beoordeeld is dat per gedraging aangegeven.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 30. Overgangsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 31. Intrekken oude verordeningen

Dit artikel behoeft geen andere toelichting.

Artikel 32. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen andere toelichting.

Artikel 33. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen andere toelichting.

Artikel 34. Toelichting op de verordening

Dit artikel behoeft geen andere toelichting.