Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum MER 2023

Geldend van 27-06-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum MER 2023

De Colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maasgouw, Echt-Susteren en Roerdalen, ieder voor zover het zijn eigen bevoegdheden betreft; overwegende dat de Gemeenteraden van de gemeenten Maasgouw, Echt-Susteren en Roerdalen op grond van artikel 1, leden 4 en 5 van de Wet gemeenschappelijke regelingen toestemming hebben verleend voor het wijzigen van deze Regeling door de Colleges van die gemeenten; overwegende de ontwikkeling van Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum MER, recente regelgeving en praktijkervaring; gelezen de uitkomsten van de zienswijzeprocedure; gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet;

Besluiten

De Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum Maasgouw, Echt-Susteren en Roerdalen te wijzigen en als volgt vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke Regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvullende dienstverlening: taken, activiteiten en projecten die niet onder de basistaken vallen.

  • b.

    Basistaken: de (wettelijke) taken die Servicecentrum MER uitvoert en die alle Deelnemende gemeenten afnemen.

  • c.

    Colleges: de Colleges van burgemeester en wethouders van de Deelnemende gemeenten.

  • d.

    Deelnemende gemeenten: de gemeenten Maasgouw, Echt-Susteren en Roerdalen.

  • e.

    De Regeling: Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum MER.

  • f.

    De Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • g.

    Servicecentrum MER: Het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling.

  • h.

    Taakvelden: Omgevingsdienst, Sociaal Domein en Bedrijfsvoering.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, met de naam Servicecentrum MER.

  • 2. Servicecentrum MER is gevestigd in de gemeente Echt-Susteren.

Hoofdstuk 2 Belangen, uitgangspunten, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belangen en uitgangspunten

  • 1. Servicecentrum MER behartigt de gemeenschappelijke en afzonderlijke belangen van de Deelnemende gemeenten met name op de taakvelden Omgevingsdienst, Sociaal Domein en Bedrijfsvoering.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1. Servicecentrum MER ontwikkelt voor de taakvelden Omgevingsdienst en Sociaal Domein het uitvoeringsbeleid en verricht op basis daarvan alle uitvoerende taken voor de Deelnemende gemeenten.

  • 2. Servicecentrum MER ontwikkelt voor het taakveld Bedrijfsvoering het inhoudelijk (en uitvoerings) beleid voor de Deelnemende gemeenten en verricht op basis daarvan alle uitvoerende taken voor de Deelnemende gemeenten.

  • 3. De Colleges van de Deelnemende gemeenten mandateren hun taken en bevoegdheden met betrekking tot de hiervoor genoemde taakvelden aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam.

  • 4. De Colleges kunnen besluiten nader te bepalen taken en bevoegdheden te delegeren aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam.

  • 5. Bij toepassing van het bepaalde in het voorgaande lid dienen de Colleges een unaniem besluit te nemen.

  • 6. De Colleges kunnen over een voorgenomen delegatiebesluit de zienswijze van de Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten vragen.

  • 7. De Colleges kunnen besluiten andere taken en bevoegdheden, dan die op basis van de in art 3 genoemde taakvelden, te mandateren aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam. Zij kunnen over een dergelijk voorgenomen besluit de zienswijze van de Gemeenteraden vragen.

  • 8. Voorts is Servicecentrum MER belast met:

    • a.

      De afhandeling van klachten voor zover deze betrekking hebben op Servicecentrum MER.

    • b.

      Het bieden van ondersteuning aan de Colleges bij de behandeling van bezwaar- en beroepsschriften en in civiele procedures. De bevoegdheid tot het nemen van beslissingen op bezwaar wordt niet gemandateerd en blijft bij de Colleges berusten.

  • 9. Het Dagelijks Bestuur kan besluiten dat Servicecentrum MER, middels een samenwerkings-overeenkomst en onder door het Dagelijks Bestuur te stellen voorwaarden, één van de in het eerste lid genoemde taken verricht ten behoeve van andere instanties of van buiten het verzorgingsgebied van deze Regeling gelegen gemeenten die daartoe een verzoek doen.

Artikel 4a Participatie

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan, in het kader van het in het voorgaande artikel bepaalde, nader regelen dat bij de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van beleid op grond van deze Regeling ingezetenen van de Deelnemende gemeenten en overige belanghebbenden kunnen worden betrokken.

  • 2. Bij de toepassing van het voorgaande lid is in beginsel afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing, tenzij het Dagelijks Bestuur anders heeft bepaald.

Hoofdstuk 3 Het Algemeen Bestuur

Artikel 5 Samenstelling

  • 1. Het Algemeen Bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband.

  • 2. Het Algemeen Bestuur bestaat uit de drie Colleges van de Deelnemende gemeenten.

  • 3. Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt op het tijdstip waarop de zittingsperiode van de Colleges afloopt.

  • 4. Het lidmaatschap eindigt tevens bij beëindiging van het lidmaatschap van het College waaruit het lid is aangewezen.

  • 5. Indien tussentijds een zetel van een lid van het Algemeen Bestuur vacant komt, wijst het College van de betreffende gemeente zo spoedig mogelijk een nieuw collegelid aan.

  • 6. Bij het bestaan van een vacature blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 6 Werkwijze

  • 1. Het Algemeen Bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of als de meerderheid van de Deelnemende gemeenten in het Algemeen Bestuur daarom vraagt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. In het Algemeen Bestuur heeft elk College één stem.

  • 3. Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 7 Taken en bevoegdheden

  • 1. Alle taken en bevoegdheden die in het kader van deze Regeling niet zijn opgedragen aan het Dagelijks Bestuur, behoren aan het Algemeen Bestuur.

  • 2. Tot de taken en bevoegdheden van het Algemeen Bestuur, als bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:

    • a.

      Het aanwijzen en zo nodig ontslaan van de leden van het Dagelijks Bestuur.

    • b.

      Het instellen van een commissie, zoals vermeld in de artikelen 24, 24a en 25 van de Wet.

    • c.

      Het vaststellen van de begroting en begrotingswijzigingen.

    • d.

      Het vaststellen van de jaarrekening.

    • e.

      Het besluiten tot de oprichting van of de deelneming in een privaatrechtelijke rechtspersoon. Het bepaalde in artikel 31a van de Wet is van toepassing.

    • f.

      Het aanwijzen dan wel ontslaan van de accountant.

Hoofdstuk 4 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 8 Samenstelling

  • 1. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit drie leden, één lid per College, waaronder de voorzitter.

  • 2. De leden van het Algemeen Bestuur wijzen uit hun midden één lid per deelnemend College aan om zitting te nemen in het Dagelijks Bestuur.

  • 3. Het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur eindigt op het tijdstip waarop de zittingsperiode van het College afloopt.

  • 4. De leden van het Dagelijks Bestuur blijven na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn hun functie waarnemen tot het tijdstip dat de nieuwe leden zijn aangewezen.

  • 5. Het lidmaatschap eindigt tevens bij beëindiging van het lidmaatschap van het College waaruit het lid is aangewezen.

  • 6. Bij het bestaan van een vacature blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 9 Werkwijze

  • 1. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid van het Dagelijks Bestuur dit nodig acht, zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur besluit bij consensus. Indien wordt geconstateerd dat geen consensus mogelijk is, besluit het Dagelijks Bestuur in een volgende vergadering bij meerderheid van stemmen.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer leden van dat bestuur.

  • 4. De opgedragen bevoegdheid wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur uitgeoefend.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur kan te dien aanzien alle aanwijzingen geven die het nodig acht.

  • 6. Het Dagelijks Bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Het brengt dit reglement ter kennis van het Algemeen Bestuur.

Artikel 10 Taken en bevoegdheden Dagelijks Bestuur

  • 1. Tot de taken en bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur behoren:

    • a.

      Het voorbereiden van al hetgeen aan het Algemeen Bestuur ter overweging en ter beslissing moet worden voorgelegd.

    • b.

      Het uitvoeren van de besluiten van het Algemeen Bestuur.

    • c.

      Het houden van toezicht op het functioneren van Servicecentrum MER.

Artikel 10a Evaluatie

  • 1. Het Dagelijks Bestuur draagt om de vier jaar zorg voor een evaluatie van de Regeling.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur zal daartoe telkens een evaluatieplan voorstellen aan het Algemeen Bestuur. Het evaluatieplan heeft betrekking zowel op nut en noodzaak van het samenwerkingsverband als op het functioneren daarvan.

  • 3. Het Algemeen Bestuur kan de Gemeenteraden een zienswijze vragen met betrekking tot het ontwerp van een evaluatieplan.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 11 Aanwijzing, taken en bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is tevens voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur.

  • 2. De voorzitter wordt door het Algemeen Bestuur aangewezen uit de leden van het Algemeen Bestuur met in achtneming van artikel 8, eerste en tweede lid van de Regeling.

  • 3. Bij verhindering van de voorzitter wordt deze vervangen door een ander lid van het Dagelijks Bestuur aan te wijzen door het Algemeen Bestuur.

  • 4. De voorzitter ondertekent de stukken die van het Algemeen Bestuur of het Dagelijks Bestuur uitgaan, tenzij hij het ondertekenen van bepaalde stukken aan andere personen heeft opgedragen.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt Servicecentrum MER in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Hoofdstuk 6 Inlichtingen en verantwoording

Artikel 12 Informatieverschaffing

  • 1. De bestuursorganen van de Regeling leggen de actieve informatieverschaffing aan de Gemeenteraden, de Colleges en de individuele leden daarvan vast in een informatiereglement.

  • 2. In dit reglement zullen in elk geval worden bepaald:

    • a.

      De momenten van informatieverschaffing.

    • b.

      De onderwerpen van informatieverschaffing.

    • c.

      De wijze van informatieverschaffing.

  • 3. Het Algemeen Bestuur geeft de Gemeenteraden schriftelijk de door een of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken daarvan in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 13 Verantwoording leden Algemeen Bestuur

  • 1. Een lid van het Algemeen Bestuur kan door het College dat dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Een lid van het Algemeen Bestuur verstrekt aan het College dat dit lid heeft aangewezen, alsmede aan de betreffende Raad de door een of meer leden van dat College of Raad gevraagde inlichtingen. De verstrekking geschiedt mondeling of schriftelijk.

Artikel 14 Verantwoording Dagelijks Bestuur

  • 1. Het Dagelijks Bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het Algemeen Bestuur verantwoording schuldig over het door het Dagelijks Bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur geeft het Algemeen Bestuur alle inlichtingen die het Algemeen Bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk geven het Algemeen Bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 15 Verantwoording voorzitter

  • 1. De voorzitter is aan het Algemeen Bestuur verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. De voorzitter geeft het Algemeen Bestuur alle inlichtingen die het Algemeen Bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. De voorzitter geeft het Algemeen Bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk 7 Personeel en directie

Artikel 16 Personeel

  • 1. Bij Servicecentrum MER is personeel werkzaam voor de uitvoering van de aan Servicecentrum MER opgedragen taken.

  • 2. Voor het personeel in dienst van Servicecentrum MER geldt vanaf 1 januari 2020 de Cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties (SGO).

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan in verband met de rechtspositie van de personeelsleden zo nodig aanvullende regelingen vaststellen.

Artikel 17 Directeur

  • 1. Aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van Servicecentrum MER staat een directeur.

  • 2. De directeur staat het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, de voorzitter en de door het bestuur ingestelde commissies terzijde bij de uitoefening van hun taak.

  • 3. De directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van Servicecentrum MER en draagt zorg voor de kwaliteit van de organisatie.

  • 4. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het Algemeen en Dagelijks Bestuur dan wel de voorzitter uitgaan.

Hoofdstuk 8 Archief

Artikel 18 Archief

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van Servicecentrum MER overeenkomstig de Archiefwet en met in achtneming van het bepaalde in het Archiefbesluit.

  • 2. De directeur is belast met de bewaring van de archiefbescheiden als bedoeld in het vorige lid overeenkomstig de door het Dagelijks Bestuur vast te stellen nadere regels, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. De, conform de Archiefwet aangewezen, archivaris is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van Servicecentrum MER, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 4. De archivaris brengt periodiek aan het Dagelijks Bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden die niet of nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 5. Voor de bewaring van de op grond van de Archiefwet over te brengen archiefbescheiden is door het Dagelijks Bestuur een archiefbewaarplaats aangewezen.

  • 6. Bij ontbinding en liquidatie van deze Regeling worden de archiefbescheiden geplaatst in een door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 9 Begroting, jaarrekening en financiering

Artikel 19 Financiën algemeen

  • 1. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing voor zover daarvan bij of krachtens de Wet niet is afgeweken.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt in dat kader de vereiste regelingen vast.

  • 3. De begroting en jaarrekening dienen te voldoen aan het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 20 Kadernota: algemene financiële en beleidsmatige kaders

Het Dagelijks Bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de kadernota met daarin de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten.

Artikel 21 Begroting

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden aan de Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de Colleges van de Deelnemende gemeenten voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen (digitaal) beschikbaar gesteld.

  • 4. De Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten kunnen bij het Dagelijks Bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden. Het Dagelijks Bestuur voegt zijn oordeel over de ingediende zienswijzen toe aan de ontwerpbegroting.

  • 5. Na vaststelling van de begroting zendt het Algemeen Bestuur deze, zo nodig, aan de Gemeenteraden, die ter zake hun zienswijzen naar voren kunnen brengen bij gedeputeerde staten.

  • 6. Het bepaalde in dit artikel is voor wat betreft de procedurele gang van zaken van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting van Servicecentrum MER die financiële gevolgen hebben voor de begrotingen van de Deelnemende gemeenten.

Artikel 22 Jaarrekening

  • 1. Het Dagelijks Bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 30 april aan de Gemeenteraden.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 23 Financiering

  • 1. De Deelnemende gemeenten betalen Servicecentrum MER voor te leveren dienstverlening conform hetgeen daarover is afgesproken. Servicecentrum MER brengt de integrale kosten voor de geleverde dienstverlening bij de Deelnemende gemeenten in rekening.

  • 2. Voorschotten voor de dienstverlening worden bij de aanvang van elk kwartaal door Servicecentrum MER aan de gemeenten gefactureerd. De basis hiervoor vormt de begroting van het betreffende jaar.

  • 3. Facturering van de aanvullende dienstverlening geschiedt achteraf.

  • 4. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat Servicecentrum MER over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden en de eigen organisatie te kunnen voldoen.

  • 5. Indien het Algemeen Bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

  • 6. Alvorens het rekeningresultaat wordt bepaald, zal een her-calculatie plaatsvinden van de bij de Deelnemende gemeenten in rekening gebrachte bedragen. Uiteindelijk zal Servicecentrum MER niet meer en niet minder dan de werkelijke na-calculatorische kosten in rekening brengen.

Hoofdstuk 10 Toetreding, uittreding, wijziging en liquidatie

Artikel 24 Toetreding

  • 1. Toetreding door het College van een andere gemeente vindt plaats indien alle Deelnemende Colleges hiermee instemmen, na verkregen toestemming van hun Gemeenteraden.

  • 2. Het Algemeen Bestuur brengt de gevolgen van een toetreding in beeld. Het kan hierover aan de Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten een zienswijze vragen.

  • 3. Het Algemeen Bestuur bepaalt de voorwaarden voor een toetreding in het toetredingsbesluit. Daarbij wordt ook de ingangsdatum van de toetreding bepaald.

Artikel 25 Uittreding

  • 1. Een deelnemend College kan pas na een deelname periode van ten minste vier jaren besluiten tot uittreding, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wet.

  • 2. Het betreffende College zendt, na verkregen toestemming van zijn gemeenteraad het voorgenomen besluit tot uittreding aan het Algemeen Bestuur. De procedure tot uittreding begint op de dag na ontvangst van het voorgenomen besluit.

  • 3. Het Algemeen Bestuur benoemt een arbitragecommissie met als samenstelling een lid namens het Algemeen Bestuur van het openbaar lichaam, een lid namens de uittredende deelnemer en een onafhankelijk voorzitter aan te zoeken door de twee overige leden van de commissie.

  • 4. De arbitragecommissie stelt een uittredingsarrangement op waarin de gevolgen van de uittreding worden beschreven. Tevens dient de implementatie van dit arrangement te worden beschreven. Daarvan maken in ieder geval deel uit:

    • a.

      De personele gevolgen.

    • b.

      De gevolgen voor de huisvesting.

    • c.

      De gevolgen voor externe verplichtingen (waaronder huurovereenkomsten).

    • d.

      De gevolgen van de ontvlechting van ICT en data.

    • e.

      De gevolgen voor de meerjarenbegroting, de reservepositie en voorzieningen en activa.

    • f.

      Vermijding van frictiekosten.

    • g.

      De kosten voor opstellen van het uittredingsarrangement.

    • h.

      De wijze van afwikkeling van het arrangement.

  • 5. De arbitragecommissie legt het arrangement uiterlijk binnen een jaar na het begin van de uittredingsprocedure voor aan het Algemeen Bestuur en het uittredend College.

  • 6. Het Algemeen Bestuur stelt het arrangement vast. Het Dagelijks Bestuur legt, met in achtneming van artikel 1, lid 4 van de Wet dit besluit voor instemming voor aan de Gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten.

  • 7. De effectuering van het arrangement mag niet meer dan drie kalenderjaren duren.

  • 8. Het uittredend College dient het besluit van het Algemeen Bestuur over te nemen. Indien dat niet het geval is, vervalt het uittredingsvoornemen. Alle kosten die in het kader van voorgenomen besluit tot uittreding gemaakt zijn, komen dan voor rekening en risico van het betreffende College.

Artikel 26 Wijziging

  • 1. De Regeling inclusief taken en bevoegdheden kan worden uitgebreid/gewijzigd, indien de meerderheid van de Deelnemende gemeenten in het Algemeen Bestuur daarmee instemmen, na verkregen toestemming van alle Gemeenteraden.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt een concept wijzigingsbesluit op waarin de gevolgen voor de deelnemers worden beschreven.

  • 3. Indien nodig kan het Algemeen Bestuur een arbitragecommissie instellen om de financiële gevolgen van een voorgenomen wijziging te beschrijven en een financieel overgangsvoorstel te doen.

  • 4. Een wijzigingsbesluit regelt de datum van inwerkingtreding met in achtneming van het bepaalde in artikel 26 van de Wet.

Artikel 27 Ontbinding en liquidatie

  • 1. De Regeling kan worden opgeheven bij een unaniem besluit van de Colleges van de Deelnemende gemeenten, na verkregen toestemming van de Gemeenteraden.

  • 2. In geval van opheffing stelt het Algemeen Bestuur een liquidatieplan vast, de Colleges van de Deelnemende gemeenten gehoord.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen van de opheffing voor het personeel.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 6. De organen van de Regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 28 Inwerkingtreding en duur

  • 1. De gewijzigde Regeling treedt met ingang van 1 april in werking.

  • 2. Het College van de gemeente Echt-Susteren draagt zorg voor bekendmaking van de Regeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de Wet.

Artikel 29 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze Regeling of de Wet niet voorziet, beslist het Algemeen Bestuur.

Artikel 30 Titel

Deze Regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling Servicecentrum MER.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het College van de gemeente Maasgouw,

d.d. 18 juni 2024

Karin Keersmaekers

Gemeentesecretaris

Dion Schneider

Burgemeester

Aldus vastgesteld door het College van de gemeente Echt-Susteren,

d.d. 18 juni 2024

Guus van Balkom

Gemeentesecretaris

Jos Hessels

Burgemeester

Aldus vastgesteld door het College van de gemeente Roerdalen,

d.d. 18 juni 2024

Jan L’Ortije

Gemeentesecretaris

de Boer-Beerta

Gemeentesecretaris

Burgemeester

Artikelsgewijze toelichting op Gemeenschappelijke regeling Servicecentrum MER

Artikel 3, lid 1

De opname van de woorden “met name” geeft de kern van de taakstelling van de regeling aan. Het is echter mogelijk dat in de toekomst ook andere taakgebieden op- dan wel overgedragen kunnen worden aan het openbaar lichaam. Een eventuele bestuurlijke keuze in deze krijgt op deze wijze al een juridische basis. Zie hiervoor ook het zevende lid van dit artikel.

Artikel 4, leden 1 en 2

Uit de tekst van het eerste lid blijkt dat de Regeling met name een uitvoeringsregeling is. Beleidsvoorbereiding blijft bij de Deelnemende gemeenten.

In het tweede lid is echter bepaald dat op het taakveld Bedrijfsvoering ook beleidsontwikkeling van deze taakopdracht aan het openbaar lichaam mogelijk is. Deze keuze is met name ingegeven door efficiency en effectiviteit van de te nemen maatregelen. Deze hebben met name interne werking voor het openbaar lichaam en organisaties van de deelnemende gemeenten.

Artikel 4, leden 3 t/m 6

In de tot nu toe geldende regeling is steeds uitgegaan van een mandaatverhouding tussen de deelnemende Colleges en de bestuursorganen van het openbaar lichaam. Op deze wijze wordt de bestuurlijke nabijheid en dus de lokale maat gegarandeerd.

In de praktijk blijkt echter dat op het taakveld Bedrijfsvoering de beleidsvorming heel goed op regeling-niveau kan gebeuren zonder iets af te doen aan de lokale maat daarvan (bijvoorbeeld ICT, personeelszaken, huisvesting). Efficiency en effectiviteit in beleidsvoorbereiding, besluitvorming en uitvoering van dat beleid zijn voor dit taakveld essentieel.

Gelet op het voorgaande is daarom in het vierde lid een “kan-bepaling” opgenomen dat op dit taakveld ook delegatie mogelijk kan zijn. Daarbij gaat de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid dus over naar het niveau van de bestuursorganen van de Regeling.

In het vierde lid is deze delegatiemogelijkheid niet beperkt tot het taakveld Bedrijfsvoering.

Uitbreiding naar andere taakvelden of onderdelen daarvan wordt hierdoor mogelijk. In het vijfde en zesde lid zijn daarom waarborgen opgenomen om deze keuzes zorgvuldig te laten verlopen (besluitvorming bij unanimiteit en een zienswijze procedure).

Artikel 4a

Dit is de uitwerking van de participatie van belanghebbenden in het functioneren van de Regeling. Als gevolg hiervan wordt het democratisch gehalte van de voorbereiding en de uitvoering verhoogd. De toepassing van deze bepaling is ook flexibel geformuleerd door middel van de opdracht dat hiervoor een nadere regeling opgesteld dient te worden.

Artikelen 5 t/m 10 en 11

Ofschoon het Algemeen Bestuur aan het hoofd staat van het openbaar lichaam, blijkt uit deze bepalingen dat het bestuurlijk zwaartepunt van het samenwerkingsverband als collegeregeling bij het Dagelijks Bestuur ligt. In die zin is ook hier sprake van verlengd lokaal bestuur.

Artikel 10a

De evaluatiebepaling is een direct gevolg van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Hier is gekozen voor een evaluatietermijn van vier jaar. Nader te bepalen is de startdatum van deze termijn. Het ligt in de reden dat dit vier jaar is vanaf de inwerkingtredingsdatum van de gewijzigde regeling. Zie hiervoor artikel 28 van de regeling.

Het is van belang hier te wijzen op de strekking van deze bepaling (en in het verlengde daarvan het op te stellen evaluatieplan en de uitvoering daarvan): de principiële vraag naar nut en noodzaak van de samenwerking moet uitdrukkelijk aan de orde gesteld worden.

Artikel 12

Actieve informatieverschaffing is essentieel voor het transparant functioneren van het openbaar bestuur. Dit beginsel is ook recent neergelegd in de Wet open overheid (Woo). Zie met name Hoofdstuk 3 van de Woo.

Om de toepassing van dit artikel en dus de Woo zo flexibel mogelijk te maken en te houden, is hier gekozen voor een nadere uitwerking in een informatiereglement. Door dit op deze wijze te doen kan worden bereikt dat de uitkomsten van de actieve openbaarheid snel verwerkt kunnen worden zonder dat de Regeling gewijzigd zou moeten worden.

Artikel 18

Artikel 18 heeft betrekking op archiefbescheiden van Servicecentrum MER. De zorg voor de archiefbescheiden van de in artikel 4, lid 1-3 en 7, genoemde taken blijft berusten bij de deelnemende gemeenten.

Artikelen 19 t/m 22

Voor begroting en rekening sluiten deze bepalingen aan op het regime van de artikelen 34 e.v. van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Omdat deze wettelijke regelingen goed uitgewerkt zijn vergen die geen nadere uitwerking in de tekst van de Regeling.

Artikel 25

De gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen vereist een uitwerking van de procedure voor uittreding en de gevolgen daarvan. In de hier opgenomen uitwerking ligt de nadruk op het in gezamenlijk overleg op te stellen uittredingsarrangement (zie lid 4). De bedoeling hiervan is dat partijen in redelijkheid en billijkheid een evenwichtig akkoord kunnen bereiken over de financiële gevolgen van een uittreding.