Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 4 juni 2024, nr. UTSP-4437239-4335 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit GLB Demonstratiebedrijven provincie Utrecht 2024

Geldend van 20-06-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 4 juni 2024, nr. UTSP-4437239-4335 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit GLB Demonstratiebedrijven provincie Utrecht 2024

Gedeputeerde Staten van Utrecht

Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 10 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht (hierna: de Verordening);

Overwegende:

  • -

    dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 en uit het Nationaal Strategisch Plan (NSP) te behalen;

  • -

    dat met deze subsidieregeling mede wordt bijgedragen aan de provinciale landbouwvisie en de provinciale voedselagenda;

  • -

    dat het wenselijk is om demonstratiebedrijven te subsidiëren bij het ontwikkelen van initiatieven die bijdragen aan de versterking van verdienmodellen voor (natuurinclusieve) kringlooplandbouw;

Besluiten:

  • I.

    vast te stellen het Openstellingsbesluit GLB Demonstratiebedrijven provincie Utrecht 2024 als bedoeld in paragraaf 10 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Utrecht, verder te noemen de Verordening;

  • II.

    het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 919.500 waarvan € 395.385 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 524.115 uit de provinciale cofinancieringsmiddelen;

  • III.

    dat aanvragen kunnen worden ingediend van 3 juli 2024 09.00 uur tot en met 30 september 2024 17.00 uur;

  • IV.

    de volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteit

  • 1. In afwijking van artikel 2.10.1 van de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject door een landbouwer op het eigen landbouwbedrijf, zoals bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b van de Verordening.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het voorgaande lid wordt uitsluitend verstrekt als het demonstratieproject bijdraagt aan minimaal één van de doelen zoals gesteld in artikel 2.10.1, tweede lid van de Verordening.

Artikel 2 Aanvrager

Conform artikel 2.10.2, tweede lid wordt de subsidie als bedoeld in artikel 1 van dit besluit, verstrekt aan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers van het demonstratieproject.

Artikel 3 Aanvraagvereisten

Als aanvulling op artikel 1.6 van de Verordening zijn de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 2.10.3 van de Verordening van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 van de Verordening komen alleen kosten zoals bedoeld in artikel 1.8 onder a, b, d en e van de Verordening in aanmerking voor subsidie, voor zover deze toezien op het uitvoeren van de subsidiabele activiteit zoals bedoeld in artikel 1 van dit besluit.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c van de Verordening.

  • 3. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, is artikel 1.9a, eerste lid, onder b niet van toepassing.

  • 4. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, is artikel 1.9c, eerste lid, onder b niet van toepassing.

Artikel 5 Niet subsidiabele kosten

Kosten zoals opgenomen in artikel 2.10.4 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6 Subsidiepercentage en -hoogte

  • 1. Het subsidiepercentage voor een activiteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van dit besluit bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 300.000.

  • 3. Een subsidie lager dan € 25.000 wordt niet verleend.

Artikel 7 Selectie en rangschikking

  • 1. Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 2. De weging van de in lid 1 opgenomen selectiecriteria vindt als volgt plaats:

     

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    4

    0-5

    20

    c.

    Efficiëntie

    3

    0-5

    15

    Maximumaantal te behalen punten

    55

  • 3. Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 33 punten heeft behaald.

  • 4. Aanvragen voor subsidie worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 8 Voorschot en deelbetaling

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.10.7 van de Verordening wordt geen voorschot verstrekt.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.18, eerste lid en 2.10.8 van de Verordening kan eenmaal per jaar een aanvraag tot deelbetaling worden ingediend.

Artikel 9 Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 van de Verordening bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 van Verordening is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 4. De projectperiode loopt uiterlijk tot en met 30 juni 2028. Activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, dienen uiterlijk op die datum afgerond te zijn

Artikel 10 Subsidie-arrangement

  • 1. In geval de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 2 als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder b, in artikel 1.18, tweede lid en in artikel 1.20 van de Verordening van toepassing.

  • 2. In geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.

Artikel 11 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB Demonstratiebedrijven provincie Utrecht 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 4 juni 2024

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Toelichting Openstellingsbesluit GLB Demonstratieprojecten provincie Utrecht 2024

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Utrecht, zie Besluit van provinciale staten van Utrecht van 20 september 2023, nr. UTSP-4437239-3551, tot vaststelling van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 (Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht) | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl): http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702578.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Kennis en informatie – opengesteld. De artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.8 van paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening. Deze toelichting bevat een nadere uitleg over de artikelen uit paragraaf 10 van hoofdstuk 2.

  • I.

    Algemeen

Kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject voor een rendabele natuurinclusieve kringlooplandbouw

Utrecht streeft naar een maatschappelijk gewaardeerde én duurzame landbouw. Een landbouw die circulair en natuurinclusief is en zeker ook economisch rendabel: een landbouw met perspectief. Een duidelijk (ontwikkel)perspectief voor individuele agrariërs is een belangrijke sleutel om de doelen op het gebied van natuur, water en klimaat te kunnen halen (doelen uit het NPLG Het provinciaal landbouwbeleid is beschreven in de Landbouwvisie 2018, Landbouw met Perspectief, en in de bijbehorende Samenwerkingsagenda Landbouw 2019).

Onder ‘Natuurinclusieve kringlooplandbouw’ verstaan wij: landbouw die de natuur spaart (minder emissies), werkt met natuur en natuur produceert. Daarmee worden circulaire landbouw (minder emissies, efficiënt gebruik natuurlijke hulpbronnen) en klimaatneutrale landbouw (minder broeikasgassen, adaptatie) verbonden met natuurinclusieve landbouw.

De Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL) maakt natuurinclusieve kringlooplandbouw concreet en voor de agrarische ondernemers hanteerbaar, middels de set Kritische Prestatie indicatoren. Hiermee worden de bedrijfsprestaties ten aanzien van milieu, klimaat, natuur & landschap, dierwelzijn en omgeving inzichtelijk gemaakt. De Monitor is recent vastgesteld voor de melkveehouderij. Voor de andere grondgebonden sectoren worden landelijk KPI’s vastgesteld.

Kennisoverdracht is bedoeld om bewustwording te creëren en moet uiteindelijk leiden tot duurzame gedragsveranderingen. Boeren leren graag van andere boeren: zien doet geloven zegt men wel eens. Daarom wordt in deze regeling ingezet op voorbeeldbedrijven, die stappen zetten naar (natuurinclusieve) kringlooplandbouw. Deze bedrijven zijn niet per se de koplopers, maar behoren tot de grote middengroep en zijn representatief voor de Utrechtse landbouw. Hier kunnen boeren leren van boeren op basis van bestaande kennis. Op de voorbeeldbedrijven kunnen ook proeven of demonstratievelden worden aangelegd, zodat iedereen kan zien waarom een maatregel werkt of niet. De voorbeeldbedrijven werken samen met een adviseur en liefst ook met kennis- en/of onderwijsinstelling. De inzet op voorbeeldbedrijven is ook gemotiveerd door de vraag om nieuwe verdienmodellen. Bekend is dat extensieve natuurinclusieve bedrijven rendabel kunnen werken (focus op werken met natuur en/of produceren van natuur). Dat geldt ook voor meer intensieve kringloopbedrijven (sparen van natuur).

  • II.

    Artikelsgewijs

Hierna volgt een nadere toelichting bij de artikelen uit paragraaf 10 van hoofdstuk 2 van de Verordening die van toepassing zijn op voorliggend openstellingsbesluit.

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteiten

Er is een forse transitie nodig in de Nederlandse en Utrechtse landbouw richting een natuurinclusieve kringlooplandbouw. Het werken met natuur, het sparen van natuur en produceren van natuur zijn belangrijke aandachtspunten in deze transitie. Om te kunnen investeren, aan te passen, om te schakelen of te verbreden is onder andere kennis nodig.

De Utrechtse landbouw kenmerkt zich door ondernemerschap en innovatiekracht. Er worden al stappen gezet richting een natuurinclusieve kringlooplandbouw. Er is veel kennis aanwezig. In de regeling voor demonstratiebedrijven krijgen voorbeeldbedrijven de kans hun kennis en ervaringen te delen met andere ondernemers. Demonstratiebedrijven zijn geen koploperbedrijven maar gemiddelde gangbare bedrijven die willen laten zien hoe ze stappen zetten naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, inclusief nieuwe teelten (zoals vezelteelt en agroforestry) en technieken. De regeling ondersteunt agrariers die hun kennis en ervaring willen delen en hun bedrijf openstellen om hun collega-agrariers te informeren en te inspireren. Naast deze primaire doelgroep (de collega-agrariers) is het ook mogelijk om het bedrijf open te stellen voor het groen onderwijs (docenten en studenten).

De activiteit moet centraal aansluiten bij het doel: het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse landbouwsector en het verminderen van negatieve effecten van deze sector op het klimaat, de biodiversiteit en de bodem door het stimuleren van het toepassen van gevalideerde kennis en innovatie middels voorlichting en overdracht van kennis aan groepen.

Subsidiabele kosten

Kosten die voor subsidie in aanmerking komen hebben betrekking op het uitvoeren van een demonstratie-activiteit op een landbouwbedrijf. Daarbij stelt een landbouwbedrijf het bedrijf beschikbaar voor demonstratie gericht aan een groep landbouwers.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

De aanvrager kan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers zijn. Een landbouwer dient een aanvraag in voor een demonstratieproject waarin een landbouwer zelf demonstratiebedrijf is en ook zelf als aanbieder van kennisoverdracht of voorlichting fungeert. De aanvrager kan ook een samenwerking van landbouwbedrijven zijn, die gezamenlijk voorlichtings- en demonstratieactiviteiten organiseren.

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

Artikel 2.10.3 schrijft voor dat een aanvrager moet beschikken over voldoende gekwalifeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders. Ook wordt voorgeschreven dat het bereik van het demonstratieproject onderbouwd moet worden.

Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten

In dit artikel wordt omschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis, voor kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs en kosten voor eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen zijn niet subsidiabel.

Artikel 2.10.5 Subsidiepercentage en -hoogte

De kosten voor de uitvoering van een demonstratie-activiteit op een landbouwbedrijf waarbij een landbouwer zijn of haar eigen bedrijf openstelt, komen voor 100% subsidie in aanmerking.

Artikel 2.10.6 Selectie en rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn drie selectiecriteria benoemd in artikel 2.10.6 van de Verordening. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

    • a.

      Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate van de effectiviteit van de activiteit, gaat om de bijdrage die het voorbeeldbedrijf levert aan de beleidsdoelstelling(en) van het openstellingsbesluit. Waarbij bijgedragen wordt aan de volgende doelstellingen: verminderen stikstofemissie, vermindering gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, minder uitstoot van broeikasgassen, vastleggen van koolstof, minder uitstoot van nitraat, vergroten biodiversiteit, meer duurzaam bodembeheer, meer hergebruik van veevoer en verbetering van dierenwelzijn en diergezondheid. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: kennisverspreiding over natuurinclusieve kringlooplandbouw en versterking van verdienmodellen.

Bij de beoordeling van het effect op de te bereiken doelstelling(en), wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dat bij het criterium "effectiviteit” ook naar het gevraagde subsidiebedrag wordt gekeken, betekent overigens niet dat het criterium rekenkundig (‘impact delen door subsidiebedrag') moet worden uitgelegd. De impact, dus het resultaat van de actie, blijft het leidende element.

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelstellingen van het openstellingsbesluit.

  • ii.

    Het bereik van de activiteit: Bij bereik gaat het om de omvang van de beoogde doelgroep die potentieel kan mee doen en welke acties ondernomen worden om deze groep te laten mee doen. Dit kan via mond-op-mond, e-mail, sociale media, vakbladen etc. Hierbij wordt gekeken naar het aantal bijeenkomsten, aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer, aantal deelnemers, breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties, aantal contacturen per deelnemer. Tevens wordt rekening gehouden met het type verdienmodel omdat niet alle verdienmodellen voor grote groepen toepasbaar zijn.

  • iii.

    De wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd; onder borging verstaan we dat trainingen en demonstraties die zich bewezen hebben niet vluchtig zijn, maar beklijven bij deelnemers. Dit kan door evaluatie en gesprekken met deelnemers.

    • b.

      Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De kwaliteit van het projectplan: de kwaliteit van een projectplan wordt bepaald door een heldere beschrijving van het probleem en motivatie van de aanpak van activiteiten. Daarnaast bevat een projectplan ook de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico's. Hierbij wordt gekeken naar hoe realistisch het plan is en of relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken zijn.

  • ii.

    De kwaliteit van het voorbeeldbedrijf: onder de kwaliteit van de aanbieder wordt hier verstaan het kennisniveau, waarbij wordt gelet in hoeverre de aanbieder aantoonbaar gekwalificeerd (bijvoorbeeld door een uiteenzetting van kennis en ervaring) is voor het werk. Daarnaast wordt gekeken naar de mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.

  • iii.

    Mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven toepassen.

    • c.

      Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het voorbeeldbedrijf. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van het volgende aspect:

  • i.

    De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt beoordeeld in hoeverre de begrote kosten redelijk/marktconform te noemen zijn. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project. Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027. Op basis van de in artikel 2.10.6 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

4

0-5

20

c.

Efficiëntie

3

0-5

15

Maximumaantal te behalen punten

55

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 55. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 55 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 33 punten). Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 3 haalbaarheid/ kans op succes en 3. efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie.

Artikel 2.10.7 Voorschot

Voorschotten worden niet verstrekt.

Artikel 2.10.8 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

Tussentijds bij het rapporteren over de voortgang van het project (dat moet in ieder geval eenmaal per jaar dat het project uitgevoerd wordt, plaats vinden) of bij het indienen van een deelbetalingsverzoek geldt de verplichting om aan te geven hoeveel deelnemers tot dan toe bereikt zijn met de demonstratie-activiteit op het landbouwbedrijf. Bij het inhoudelijk verslag behorend bij het vaststellingsverzoek na afloop van het project, moet het totaal aantal deelnemers aan bereikt is met de demonstratie-activiteit aangegeven worden.

  • III.

    Overige bepalingen

Demonstratieprojecten

In het projectplan beschrijft de aanvrager hoe het demonstratieproject op het demonstratiebedrijf gedurende drie jaar wordt aangepakt en uitgevoerd. Daarbij moet worden ingegaan op doel, beoogd resultaat en impact van het project, welke kennis en ervaring zal worden gedeeld, welke doelgroepen worden bereikt, hoeveel agrariërs of – ingeval van (ook) studenten – toekomstige agrariërs dit zullen zijn, en welke voorlichtingsactiviteiten worden uitgevoerd. Dat kunnen o.a. zijn rondleidingen, open dagen, workshops, lezingen, presentaties en interviews.

Van de demonstratiebedrijven wordt verwacht dat zij deelnemen in een netwerk van demonstratiebedrijven. Doel van dit netwerk is om kennis en ervaringen met elkaar te delen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om uitwisseling van goede en bewezen methoden om de doelgroepen te bereiken en van communicatie- of demonstratievormen die in de praktijk het beste werken. Demonstratiebedrijven kunnen bijvoorbeekd minimaal eenmaal per jaar aan een gezamenlijke netwerkbijeenkomst deelnemen. In het projectplan beschrijven de demonstratiebedrijven op welke manier zij bijdragen aan een netwerk van demonstratiebedrijven en hoeveel tijd en budget hiervoor wordt gereserveerd. Ook wordt van de demonstratiebedrijven verwacht dat zij meewerken aan communicatie-activiteiten over het project samen met een organisatie die de centrale communicatie verzorgt over alle demonstratiebedrijven.

Zoals hiervoor reeds aangegeven wordt in het projectplan duidelijk gemaakt welke demonstratieactiviteiten worden uitgevoerd en welke doelgroep daarmee bereikt wordt. Elk demonstratiebedrijf geeft hierin aan of het voor de genoemde demonstratieactiviteiten noodzakelijk is om te beschikken over data en analyses. Data en analyses kunnen de voorlichting, aangeboden door het demonstratiebedrijf, verbeteren voor de doelgroepen. Het demonstratiebedrijf kan een kennispartij inhuren voor het monitoren en het maken van analyses (zoals dataverzameling, analyse, en verslaglegging van de resultaten) als dit noodzakelijk is voor een demonstratie.

In het projectplan kan worden beschreven wat zal worden gemonitord, op welke wijze en door welke kennis- of adviespartij deze monitoring en analyses plaatsvinden, hoe deze gegevens worden benut in de voorlichting en demonstratieactiviteiten, en waarom deze gegevens noodzakelijk zijn voor het demonstratieproject. De opgeleverde resultaten kunnen door het demonstratiebedrijf ingezet worden in de voorlichting.

Subsidie-arrangement

De wijze van verantwoording van de verleende subsidie vindt plaats op basis van de hoogte van het bedrag. Wanneer de verleende subsidie lager is dan € 125.000 worden de kosten waarvoor subsidie is vertrekt verantwoord worden op basis van een geleverde prestatie. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de te leveren prestatie vastgelegd. Zie voor de voorwaarden artikel 1.18 en 1.20 van de Verordening.

Voor verleende subsidies hoger dan € 125.000 geldt dat alle gemaakte en betaalde kosten verantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag, zie voor de voorwaarden artikel 1.18 en 1.21 van de Verordening.

Vereenvoudigde kostenopties

De begroting van het project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9c van de Verordening. Hierna wordt hier verder op ingegaan:

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Verordening)

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van uw project kan worden opgesteld.

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

Begroting

 
 

Financiering

 
 

€ 100.000 arbeidskosten

€ 200.000 overige kosten

Totaal:

€ 300.000

totale kosten

100% subsidie over € 300.000.

Totaal:

€ 300.000

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

Begroting

 
 

Financiering

 

€ 46.000 arbeidskosten

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 200.000

€ 200.000 overige kosten

Totaal:

€ 246.000

totale kosten

100% subsidie over

€ 246.000

 

Totaal:

€ 246.000

  • 3.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, conform artikel 1.9c van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de arbeidskosten te worden verantwoord op basis van uurtariefberekeningen en urenregistraties:

Begroting

 
 

Financiering

 

€ 100.000 arbeidskosten

€ 40.000 overige kosten

Percentage, 40%, van de arbeidskosten; € 100.000

Totaal:

€ 140.000

totale kosten

100% subsidie over € 140.000

 

Totaal:

€ 140.000