Voorbereidingsbesluit Geitenhouderij

Deze regeling is juridisch onderdeel van Omgevingsplan gemeente Tynaarlo.
Geldend van 20-06-2024 t/m heden

Voorrangsbepaling

In aanvulling op en/of in afwijking van de bepalingen in het omgevingsplan van de gemeente gelden de navolgende voorbeschermingsregels. Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels van het omgevingsplan gelden alleen de voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 Voorbeschermingsregels

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 2

Artikel 2.1

  • 1.

    Het is verboden om:

    • a.

      een geitenhouderij te vestigen;

    • b.

      het gebruik geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een geitenhouderij;

    • c.

      het aantal geiten dat op een bestaande geitenhouderij wordt gehouden te vergroten;

    • d.

      de oppervlakte van een dierenverblijf voor geiten te vergroten, indien de geitenhouderij hiermee dichter bij kwetsbare functies komt te liggen, de noodzaak daartoe niet aanwezig is voor een significante verbetering van het dierenwelzijn en hiervoor door middel van een omgevingsvergunning moet worden afgeweken van het geldende omgevingsplan wegens strijd met een elders in het plan geregeld verbod;

    • e.

      een dierenverblijf voor een geitenhouderij op te richten en een gebouw of gronden voor het houden van geiten in gebruik te nemen;

    • f.

      bouwwerken of gronden tijdelijk te gebruiken voor een geitenhouderij.

  • 2.

    lndien een geitenhouderij is gesitueerd in een woonlint of nabij kwetsbare functies, kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor de verplaatsing van deze geitenhouderij indien aannemelijk is gemaakt dat met de verplaatsing sprake is van een verbetering van de gezondheidssituatie.

  • 3.

    Het college van Burgemeester en Wethouders kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod van lid 1, sub d, indien uit onderzoek in voldoende mate is gebleken dat de gezondheid van personen die verblijven in nabij gelegen functies wordt geborgd. Bij deze beoordeling betrekt het college in ieder geval:

    • a.

      de afstand van de geitenhouderij tot bestaande of geprojecteerde kwetsbare functies en een advies van de GGD of andere onafhankelijke deskundige, zolang er geen algemene nieuwe inzichten zijn, en;

    • b.

      de maatregelen die het plan bevat die samengaan met winst voor het milieu, verdere verduurzaming (zoals bijvoorbeeld mest, energie en emissies) van het bedrijf en daarvoor voorzieningen nodig zijn, verbetering van dierenwelzijn en een goede landschappelijke inpassing.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als voor die activiteit voor 8 maart 2023 een omgevingsvergunning is verleend of een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend bij het bevoegd gezag, tenzij de aanvraag betrekking heeft op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepaIingen omgevingsrecht.

Artikel 2.2 Inwerkingtreding

Dit voorbereidingsbesluit treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 2.3 Citeertitel

Dit voorbereidingsbesluit wordt aangehaald als: Voorbereidingsbesluit Geitenhouderij en Gezondheid.

Toelichting

Algemene toelichting

Toelichting

Op 8 maart 2023 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Omgevingsverordening vastgesteld door middel waarvan het niet langer is toegestaan om een geitenhouderij te vestigen of uit te breiden. Hierop zijn enkele uitzonderingen gegeven die erop neerkomen dat een vestiging of uitbreiding mogelijk blijft indien is aangetoond dat dit niet leidt tot een verslechtering van de volksgezondheid.

Omdat het een urgent onderwerp betreft, kon niet worden gewacht totdat gemeenten hun bestemmingsplannen in overeenstemming brachten met de regelgeving. Om die reden hebben Provinciale Staten destijds besloten dat de provinciale regelgeving voor de gemeentelijke regelgeving ging. Wel bleef het gemeentebestuur bevoegd om de door Provinciale Staten vastgestelde regelgeving uit te voeren. Met andere woorden: de regels in de Omgevingsverordening kenden rechtstreekse werking, maar het gemeentebestuur bleef bevoegd voor de uitvoering. Dit werd mogelijk gemaakt door artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet kent enkele verschillen met de Wet ruimtelijke ordening. Eén van die verschillen is dat het niet langer mogelijk is om een regel vast te stellen in de Omgevingsverordening die kan worden uitgevoerd door het gemeentebestuur. Wanneer een regel wordt vastgesteld in de Omgevingsverordening die rechtstreeks tot de inwoner of ondernemer doorwerkt, betekent dit dat het provinciebestuur de gehele bevoegdheid naar zich toetrekt. De enige manier om op provinciaal niveau een regel vast te stellen die wordt uitgevoerd door het gemeentebestuur, is het nemen van een zogeheten Voorbereidingsbesluit. Een voorbereidingsbesluit wordt vastgesteld door Provinciale Staten, maar is uiteindelijk terug te vinden in het omgevingsplan van de gemeente en maakt hiervan ook deel uit.

Met het vaststellen van het voorbereidingsbesluit wordt geen wijziging qua rechtsgevolg beoogd. Met andere woorden: het betreft een technische omzetting van de huidige Omgevingsverordening naar het nieuwe instrument Voorbereidingsbesluit.
ln de oorspronkelijk vastgestelde regeling is een rol weggelegd voor Gedeputeerde Staten. Bij het voorbereidingsbesluit krijgt het college van Burgemeester en Wethouders een rol. Dat komt doordat het voorbereidingsbesluit het omgevingsplan zelf rechtstreeks wijzigt. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd het omgevingsplan uit te voeren. Om die reden is in lid 2 en 3 een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Voor zover een initiatief vergt dat het omgevingsplan moet worden gewijzigd of dat hier van af moet worden geweken, wordt dit voorgenomen besluit getoetst aan de Omgevingsverordening.

Urgentie en toetsing aan artikel 2.3 van de Omgevingswet
Door de urgentie van de problematiek kan niet worden gewacht tot gemeenten hun omgevingsplan hebben aangepast. Daar komt bij dat niet van gemeenten verwacht kan worden dat zij direct op 1 januari 2024 hun omgevingsplannen hebben aangepast. De eerste nieuwe omgevingsplannen zullen complex zijn en vragen de nodige voorbereiding. Door middel van het nemen van dit voorbereidingsbesluit kan het meest effectief worden bewerkstelligd dat de omgevingsplannen inhoudelijk worden aangepast, zonder dat hierbij de bevoegdheidsverdeling wordt verstoord. Hierdoor blijft het gemeentebestuur, in overeenstemming met artikel 2.3 van de Omgevingswet, primair bevoegd om specifieke gevallen te beoordelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1

Nu de achtergrond is toegelicht, is het goed stil te staan bij de juridische toepassing van de regels. Hieronder wordt dit onderwerp toegelicht. Om te voorkomen dat er verschillen ontstaan tussen de in maart vastgestelde regeling en de nu voorliggende, is de tekst van maart zoveel mogelijk overgenomen.

Op basis van dit voorbereidingsbesluit mogen bestaande geitenhouderijen hun bedrijfsvoering in de huidige omvang voortzetten. De nieuwvestiging van een geitenhouderij is echter niet toegestaan. Dit geldt ook voor de functiewijziging van een bestaand bedrijf naar een geitenhouderij. Ook indien dit wel is toegestaan op grond van het geldende omgevingsplan, is dit niet mogelijk. Wel blijft het onder bepaalde voorwaarden mogelijk voor een geitenhouderij om zich te verplaatsen. Dit is uitsluitend mogelijk indien een geitenhouderij is gevestigd op een, met het oog op de bescherming van de gezondheid, ongewenste locatie. Het moet mogelijk blijven een dergelijke geitenhouderij te verplaatsen indien de gezondheidssituatie hiermee verbetert. De regeling mag er namelijk niet toe leiden dat situaties waarbij geitenhouderijen op zeer problematische locaties zijn gevestigd worden belemmerd te verplaatsen naar een beter passende plek. Dan zou de regeling zijn doel voorbij schieten. Gelet hierop biedt het tweede lid een geclausuleerde verplaatsingsmogelijkheid. Overigens wordt ook hier vermeld dat verplaatsing niet uitbreiding impliceert. De bedrijfsomvang zal ook op de nieuwe locatie even groot moeten zijn als op de oude locatie. De omgevingsvergunning dient voorschriften te bevatten die dit verzekeren. De voorwaarde tot verplaatsing is uitgewerkt in het tweede lid van het artikel.

Tevens blijft het mogelijk de dierenverblijven te vergroten wanneer het aantal dieren gelijk blijft. ln de redactie die is opgenomen in artikel 2.14a, eerste lid, sub d, van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 (oud) werd hierbij verwezen naar artikel 2.14, zevende lid van diezelfde verordening, om zo recht te doen aan de uitbreidingsmogelijkheid in het kader van het dierenwelzijn die op 1 juni 2022 door Provinciale Staten is vastgesteld. Omdat de regels nu zijn opgenomen in een separaat instrument is deze eis nu in het artikel zelf opgenomen. Die eis houdt in dat een vergroting van de dierenverblijven noodzakelijk moet zijn voor een verbetering van het dierenwelzijn. De uitbreiding van een dierenverblijf mag daarnaast niet als gevolg hebben dat het bedrijf dichter bij kwetsbare functies wordt gesitueerd. Tot slot kan alleen van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt binnen de planologisch onbenutte mogelijkheden die normaal gesproken al bij recht zou kunnen worden benut. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat het voorbereidingsbesluit niet als bijgevolg heeft dat de mogelijkheden tot uitbreinding juist verder worden vergroot.

Om te voldoen aan het evenredigheidsbeginsel kent deze algemene regel een afwijkingsmogelijkheid in lid 3 van het artikel. Die mogelijkheid houdt in dat het college van Burgemeester en Wethouders door middel van een omgevingsvergunning medewerking kunnen verlenen aan een vergroting van het dierenverblijf die wel dichter bij kwetsbare functies komt te liggen. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als uit onderzoek in voldoende mate is gebleken dat de gezondheid voor mensen die in de omgeving verblijven wordt geborgd. Bij het al dan niet gebruik maken van deze mogelijkheid houdt het college van Burgemeester en Wethouders in ieder geval ook rekening met de afstand van de geitenhouderij tot een bestaande of geprojecteerde kwetsbare functie alsmede - zo lang er geen algemene nieuwe inzichten zijn- een advies van de GGD of andere onafhankelijke deskundige betrokken. De afwijkingsmogelijkheid heeft in individuele gevallen betrekking op het alsnog kunnen vergroten van de stalvloeroppervlakte van geitenhouderijen in het kader van onder andere dierenwelzijn, mits het aantal geiten niet toeneemt. Dit kan alleen indien de voorgestelde maatregelen niet leiden tot een verslechtering van de gezondheid van omwonenden. Daarvoor is noodzakelijk dat de maatregelen samengaan met winst voor milieu, verdere verduurzaming (zoals bijvoorbeeld mest, energie en emissies) van het bedrijf en daarvoor voorzieningen nodig zijn, verbetering van dierenwelzijn en goede landschappelijke inpassing.