Beleidsregel uitwegen provincie Groningen 2024

Geldend van 07-06-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregel uitwegen provincie Groningen 2024

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN

Overwegende dat;

  • -

    provinciale regelgeving in overeenstemming moet zijn met de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden en daaronder vallende regelgeving;

  • -

    de Regeling uitwegen provincie Groningen op enkele onderdelen beleidsneutraal moet worden aangepast aan de Omgevingswet;

gelet op artikel 105 van de Provinciewet en de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN

  • -

    de Regeling uitwegen provincie Groningen, zoals bekend gemaakt op 13 november 2013, in te trekken

  • -

    Vast te stellen de hiernavolgende Beleidsregel uitwegen provincie Groningen 2024

BELEIDSREGEL UITWEGEN PROVINCIE GRONINGEN 2024

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a.

Uitweg(en)

Permanente verbindingen tussen percelen en de openbare weg met als doel aanliggende percelen te ontsluiten. Ook de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm en verzwaring van fiets- en voetpaden worden hiertoe gerekend

b.

Perceel

Een begrensd stuk grond. Een perceel kan bestaan uit één of meerdere kadastrale percelen

c.

Tekeningen

Bij deze regeling behorende schematische tekeningen voorzien van een toelichting die weergeven waar een standaard uitweg, bij verschillende wegconfiguraties, aan moet voldoen.

d.

Stroomweg

Weg bedoeld voor het verwerken van veel (doorgaand) verkeer met een continue, ongestoorde verkeersafwikkeling en een relatief hoge snelheid (100-120km/u).

e.

Gebiedsontsluitingsweg

Weg gelegen binnen of buiten de bebouwde kom met een ontsluitende functie, die een erftoegangsweg met een stroomweg verbindt. Deze weg kenmerkt zich enerzijds door stromen en anderzijds door uitwisselen. Stromen vindt plaats op de wegvakken en uitwisselen op de kruispunten.

f.

Erftoegangsweg

Weg bedoeld voor het toegankelijk maken van erven, woningen, bedrijven en dergelijke.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op de beperkingengebiedactiviteit "verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig hebben van een uitweg" zoals bedoeld in de Omgevingsverordening provincie Groningen.

Artikel 3 Omgevingsvergunning

Overeenkomstig artikel 4.68 in samenhang met artikel 4.67 lid 1 onder e van de Omgevingsverordening provincie Groningen is het verboden zonder omgevingsvergunning een Uitweg te verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig te hebben.

Artikel 4 Procedure

Het bevoegd gezag kan ingevolge artikel 5.10 en 5.12 Omgevingswet en artikel 4.6 Omgevingsbesluit een vergunning verlenen om een Uitweg te verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig te hebben.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren een vergunning of zullen adviseren om een vergunning te weigeren in de volgende gevallen:

    • a.

      er wordt een permanente Uitweg op een Stroomweg of Gebiedsontsluitingsweg aangevraagd;

    • b.

      er wordt een tweede uitweg aangevraagd op hetzelfde Perceel;

    • c.

      de Uitweg wijkt af van de op de Tekeningen weergegeven afmetingen;

    • d.

      het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op en bij wegen of de veiligheid en de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar komt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, zullen Gedeputeerde Staten (adviseren om) een vergunning voor een Uitweg op een gebiedsontsluitingsweg (te) verlenen indien een Uitweg de enige mogelijkheid vormt om een Perceel adequaat aan te sluiten op de openbare weg.

Artikel 6 Aanleg

Op grond van artikel 5.34 Omgevingswet worden in elk geval met betrekking tot de aanleg de volgende voorschriften in de vergunning opgenomen:

  • a.

    De aanleg van de Uitweg is voor rekening en risico van vergunninghouder.

  • b.

    De vergunninghouder is verplicht bij de aanleg van de Uitweg de verkeersmaatregelen te treffen, zoals die zijn opgenomen in CROW-publicatie 96b - "Werk in Uitvoering" -, en af te stemmen met de provincie.

  • c.

    De door Gedeputeerde Staten gestelde eisen aan inrichting, vormgeving en waterafvoer.

Artikel 7 Beheer en onderhoud

  • 1. Overeenkomstig artikel 5.34 Omgevingswet wordt in elk geval als voorschrift in de vergunning opgenomen dat:

    • a.

      De vergunninghouder verantwoordelijk is voor het correcte gebruik en instandhouding overeenkomstig de functie en het beheer en onderhoud van de Uitweg en de daarbij behorende dam, duiker en verharding en indien van toepassing alle overige aangebrachte, voor de Uitweg noodzakelijke, voorzieningen.

  • 2. De vergunning is zaaksgebonden. De rechtsopvolger van de vergunninghouder is gehouden aan de voorschriften in de vergunning.

Artikel 8 Overgangsbepaling

  • 1. Uitwegen die zijn aangelegd vóór 21 november 2013, zonder dat daarvoor door het bevoegd gezag een vergunning of ontheffing is verleend, worden geacht te zijn aangelegd met ontheffing van de provincie.

  • 2. De in het eerste lid genoemde Uitwegen moeten voldoen aan inrichting, vormgeving en waterafvoer overeenkomstig de Tekeningen en de bepalingen in deze regeling.

  • 3. Het in artikel 7 vermelde met betrekking tot het beheer en onderhoud van Uitwegen is van overeenkomstige toepassing, ongeacht het bepaalde in eerdere vergunningen of overeenkomsten.

Artikel 9 Handhaving

  • 1. Indien een Uitweg is aangelegd zonder of in afwijking van een toereikende vergunning zullen Gedeputeerde Staten:

    • a.

      Indien zij zelf bevoegd gezag zijn de vergunning intrekken;

    • b.

      Indien zij niet het bevoegd gezag zijn het bevoegd gezag verzoeken de vergunning in te trekken.

  • 2. Indien een Uitweg zonder vergunning is aangelegd of gewijzigd en hiervoor, gelet op het bepaalde in deze regeling, geen vergunning kan worden verleend, zal Gedeputeerde Staten handhavend optreden met als doel de Uitweg te verwijderen of in overeenstemming te brengen met een toereikende vergunning.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 11 Intrekking

De Regeling uitwegen provincie Groningen, zoals bekend gemaakt op 13 november 2013, wordt met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op aanvragen die vóór 1 januari 2024 zijn ingediend.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel uitwegen provincie Groningen 2024.

Ondertekening

Groningen, 28 mei 2024

Gedeputeerde Staten van Groningen:

René Paas, voorzitter

Hans Schrikkema, secretaris.

Bijlage 1 Uitweg

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Uitweg met fietspad

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Uitweg met berm en sloot

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 Uitweg met sloot

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 Categorie wegen

afbeelding binnen de regeling

TOELICHTING BELEIDSREGEL UITWEGEN PROVINCIE GRONINGEN 2024

Inleiding

Algemeen

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet bundelt wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Daarmee vormt de wet de basis voor de samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Met behulp van 1 digitaal loket wordt het makkelijker om ruimtelijke projecten te starten.

De Omgevingswet verplicht in artikel 2.6 Provinciale Staten een omgevingsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In artikel 5.4 van de Omgevingswet staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de omgevingsverordening is bepaald.

In de omgevingsverordening van de provincie Groningen wordt gesproken over beperkingengebieden en beperkingengebiedsactiviteiten.

Een uitweg verwijderen, maken, wijzigen of aanwezig te hebben wordt aangemerkt als een beperkingengebiedactiviteit (artikel 4.67 van de omgevingsverordening). Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot provinciale wegen te verrichten (artikel 4.68 van de omgevingsverordening).

Als gevolg van de invoering van de Omgevingswet zijn Gedeputeerde Staten weer bevoegd gezag als het gaat om een enkelvoudige aanvraag.

Gemeentebesturen zijn meestal bevoegd gezag als er sprake is van een meervoudige aanvraag.

Een uitzondering op het bovenstaande is wanneer er sprake is van een meervoudige aanvraag waarvan een onderdeel een magneetactiviteit betreft.

Indien er sprake is van een ander bevoegd gezag is deze verplicht aan Gedeputeerde Staten advies te vragen en zij mogen slechts gemotiveerd van dit advies afwijken. Dit is geregeld in artikel 4.25 Omgevingsbesluit.

Voor 2013 lag het uitwegenbeleid niet in een regeling vast, maar werd het beleid geëffectueerd door consistente toepassing van interne afspraken in de ontheffingen. Dat was dan ook aanleiding om in 2013 de Regeling uitwegen provincie Groningen vast te stellen. Deze Regeling vraagt nu om aanpassing aan de Omgevingswet die per 1 januari 2024 in werking treedt.

Er vinden geen beleidsmatige wijzigingen plaats bij de vaststelling van deze beleidsregel, dat is dan ook de reden waarom er geen aanleiding bestaat om afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren op de voorbereiding tot de vaststelling van deze beleidsregel

Achtergrond uitwegen (uitrit/inrit)

Iedere perceeleigenaar of rechthebbende gebruiker van een perceel moet de mogelijkheid hebben om te kunnen uitwegen naar een openbare weg. Dat zal niet altijd mogelijk zijn, omdat we de wegen zo veilig mogelijk willen inrichten en organiseren. Want om correct verkeersgedrag te verkrijgen zijn herkenbare en voorspelbare verkeerssituaties heel belangrijk. Daar komt bij dat iedere situatie weer anders is. Zo hebben we te maken met situaties binnen of buiten de bebouwde kom, verschillende categorieën wegen, de inrichting van die wegen, verschillende snelheidsregimes, etc. Ook de betrokken percelen variëren in bestemming en gebruik. Provinciale wegen zijn ingedeeld in één van de volgende categorieën:

  • a.

    Stroomwegen (SW): bedoeld voor het verwerken van veel (doorgaand) verkeer met een continue, ongestoorde verkeersafwikkeling en een relatief hoge snelheid (100-120km/u);

  • b.

    Gebiedsontsluitingswegen (GOW): bedoeld voor het bereikbaar maken van wijken en gebieden en met kenmerken van enerzijds het stromen en anderzijds het uitwisselen; deze worden echter naar plaats gescheiden: stromen vindt plaats op de wegvakken en uitwisselen op de kruispunten;

  • a.

    Erftoegangswegen (ET): bedoeld voor het toegankelijk maken van erven, woningen, bedrijven en dergelijke.

Stroomwegen zijn aldus van een hogere categorie (orde) dan gebiedsontsluitingswegen en deze laatste zijn weer hoger dan erftoegangswegen.

In de richtlijnen van het CROW worden uitwegen bestempeld als potentiële conflictpunten. Een stijging van het aantal uitwegen betekent een stijging van het aantal conflictpunten en dus een stijging van de verstoring voor het ‘doorgaande' verkeer. Met name op SW en GOW zijn deze verstoringen ongewenst.

Een andere reden om uitwegen te bestempelen als potentiële conflictpunten is de waarneembaarheid ervan vanaf de weg. Omdat uitwegen niet altijd voldoende en/of tijdig waarneembaar zijn, kunnen uitwegen naast de doorstroming, ook de verkeersveiligheid aantasten. De aanwezigheid van uitwegen vraagt immers een bepaald attentie- en anticipatieniveau van weggebruikers. Beide zijn (mede) afhankelijk van de functie van de weg en de daarvoor geldende maximumsnelheden.

Wij hanteren de volgende uitgangspunten met betrekking tot de toelaatbaarheid van uitwegen:

  • a.

    uitwegen tussen percelen en een SW niet toestaan vanwege de hoge snelheden en afwikkelingskwaliteit;

  • b.

    uitwegen tussen percelen en een GOW niet toestaan vanwege de relatief hoge snelheden en afwikkelingskwaliteit en bestaande uitwegen zo veel mogelijk opheffen. Percelen die aan een GOW zijn gelegen zo veel mogelijk ontsluiten op een erftoegangsweg (ETW), parallelweg of andere weg van lagere orde. Indien dit niet mogelijk is, erfaansluitingen verleggen naar een min of meer parallelle route aan de ‘achterzijde' van het perceel of bundelen; en

  • c.

    uitwegen tussen percelen en een ETW of een parallelweg toestaan, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om een uitweg aan te leggen is het vaak nodig om extra voorzieningen te treffen, zoals het maken van een dam of duiker of het verharden van de tussenberm. Deze zaken worden ook in de vergunning geregeld, want ze zijn nodig om een uitweg aan te kunnen leggen, te wijzigen of in stand te houden. Het gevolg ervan is dat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de staat van het totale werk. Daarom is in artikel 1 onder a nadrukkelijk bepaald dat alle bepalingen in de regeling ook van toepassing zijn op de extra maatregelen. Met name is dit van belang voor het beheer en onderhoud en de kosten van de voorzieningen.

Artikel 4 Procedure

De omgevingsvergunning die volgt uit de provinciale verordening, is genoemd in artikel 4.6 lid 1 onder f van het Omgevingsbesluit. In artikel 4.6 lid 1 Omgevingsbesluit staat: Gedeputeerde Staten beslissen op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten: (…) f. een activiteit waarvoor in de omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden.

De omgevingsvergunning op grond van de provinciale verordening is een bevoegdheid van de Gedeputeerde Staten voor zover sprake is van een enkelvoudige aanvraag, of als de meervoudige aanvraag uitsluitend ziet op de lid 1 genoemde activiteiten. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning die volgt uit de provinciale verordening, die samen met andere activiteiten dan de activiteiten uit lid 1 (zoals bouwen waarbij het college het bevoegd gezag is), wordt aangevraagd bevat geen magneetactiviteit. In dat geval is het college van de gemeente bevoegd.

Is er wel sprake van een magneetactiviteit dan kan Gedeputeerde Staten wel het bevoegd gezag zijn voor alle onderdelen van de aanvraag. Daarbij hebben andere bestuursorganen in de hoofdregel betrokkenheid door middel van een advies- en/of instemmingsbevoegdheid.

Indien er sprake is van een ander bevoegd gezag is deze verplicht aan Gedeputeerde Staten advies te vragen en zij mogen slechts gemotiveerd van dit advies afwijken. Dit is geregeld in artikel 4.25 Omgevingsbesluit.

Voor uitwegen die aan alle voorwaarden in de regeling en aan de standaardeisen voldoen zal in beginsel een vergunning worden verleend.

Op de Tekeningen zijn inrichting, vormgeving en maatvoering uitgewerkt.

In de vergunning wordt het volgende nader bepaald:

  • a.

    Ter accentuering van het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied ten opzichte van de weg, alsmede vanwege het kenbaarheidsvereiste, wordt het materiaalgebruik voorgeschreven.

  • b.

    Ter accentuering van het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied en ter bevordering van een veilige verkeersafwikkeling, wordt de maatvoering van de uitweg voorgeschreven.

  • c.

    Omwille van de veiligheid wordt de constructieopbouw van de uitweg voorgeschreven.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Lid 1 onder a

Uitwegen naar stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen worden niet toegestaan, tenzij een uitweg naar de openbare weg de enige mogelijkheid is om een perceel te ontsluiten (lid 2). Wel moet met de situering van de uitweg rekening gehouden worden met de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer (lid 1 onder d).

Lid 1 onder b

Per perceel wordt één uitweg toegestaan. Iedere uitweg is namelijk een obstakel waarmee de weggebruiker rekening moet houden en door de extra verkeersbewegingen van en naar de provinciale weg is elke uitweg een potentieel conflictpunt. Daarom wil de provincie geen tweede uitweg toestaan indien het perceel eenvoudig te bereiken is via een belendend perceel. Een tweede uitweg wordt bij hoge uitzondering toegestaan als de verkeersveiligheid niet onnodig wordt benadeeld. Dit kan het geval zijn bij bedrijfsactiviteiten.

Lid 1 onder c

Bijzwaaiingen (verbrede strook van de uitweg) zijn vaak gewenst wanneer de uitweg wordt gebruikt door voertuigen met een lange wielbasis of door voertuigen met aanhangwagen(s). Denk hierbij bijvoorbeeld aan een bus, aan vrachtauto's met aanhangwagen of oplegger of aan landbouwvoertuigen met aangekoppelde werktuigen. De achterwielen van een lang (samengesteld) voertuig beschrijven in bochten een kleinere straal dan de voorwielen. Om te voorkomen dat een lang (samengesteld) voertuig naast de verharding van de uitweg komt of de uitweg alleen met bijzondere manoeuvres op of af kan rijden worden bijzwaaiingen toegepast.

Door de bijzwaaiingen is er voldoende ruimte om de uitweg moeiteloos op of af te rijden. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede.

Deze beleidsuitgangspunten gelden in beginsel ook voor tijdelijke (d.w.z. niet permanente) uitwegen. Tijdelijke uitwegen bij bouwwerkzaamheden zullen qua inrichting zoveel mogelijk moeten aansluiten bij de criteria die gelden voor gebieds- en erfontsluitingswegen inclusief de bijbehorende verkeerstekens en maatregelen op de weg. Daarbij geldt dat draglineschotten, betonplaten en andere tijdelijke materialen mogelijk zijn, mits de verkeersveiligheid voldoende wordt gewaarborgd en schade aan het wegdek wordt voorkomen. Het gebruik van losse materialen, zoals puin of menggranulaat, is niet toegestaan.

Artikel 6 Aanleg

Dit artikel maakt duidelijk welke maatregelen de vergunninghouder moet treffen en dat alle maatregelen die betrekking hebben op de aanleg van een uitweg voor rekening van de vergunninghouder komen.

Inrichting en vormgeving

Uitwegen moeten worden verhard met asfalt, beton of klinkers op een goed verdicht zandbed van minimaal 0,30 meter. Afhankelijk van het gebruik zal de verharding verzwaard moeten worden uitgevoerd. Dit is het geval als de uitweg intensief en/of met zwaardere voertuigen zal worden gebruikt. De constructie moet dan op de situatie worden afgestemd. Een uitweg zal in beginsel wat inrichting en uitstraling betreft moeten afwijken van een wegaansluiting. De voorrangssituatie moet duidelijk zijn. Zo nodig zal een uitweg moeten worden uitgevoerd in een andere verharding dan de verharding van de openbare weg. Op plaatsen waar het verkeerstechnisch nodig is om herkenbare en voorspelbare verkeerssituaties te creëren zullen aan de inrichting en vormgeving van de uitweg aanvullende eisen worden gesteld.

Waterafvoerende maatregelen

De waterafvoer van de provinciale weg moet goed functioneren. Voor iedere situatie wordt afgewogen of de waterafvoer naar verwachting voldoende functioneert of dat een aanvullende waterafvoerende voorziening moet worden aangebracht. Zo zal een dam in een bermsloot met een waterafvoerende functie moeten zijn voorzien van een duiker met een minimale inwendige diameter van 0,30 meter, tenzij het waterschap een andere diameter voorschrijft.

Artikel 7 Beheer en Onderhoud

De vergunninghouder van een uitweg is verantwoordelijk voor het correcte gebruik overeenkomstig de functie en het beheer en onderhoud van de uitweg en de daarbij behorende dam, duiker en verharding, zodat de doorstroming en veiligheid op de provinciale weg gewaarborgd blijven. Alle kosten van het beheer en onderhoud van de uitweg zijn voor rekening van de vergunninghouder. Hiertoe behoort ook het dagelijks onderhoud zoals het herstel van verzakkingen, het aanvullen met schone grond van de naast de uitweg uitgereden sporen in de berm en het inzaaien hiervan met een graszaadmengsel B3 (bermgras). Dat de provincie vaak eigenaar is (geworden) van de uitweg, maakt het voorgaande niet anders. De vergunninghouder kan immers worden beschouwd als economisch eigenaar en heeft het vruchtgebruik van de uitweg. Dit betekent dat de provincie de vergunninghouder kan aanspreken om onderhoud te verrichten aan de uitweg. Feitelijk heeft de vergunninghouder doorgaans tevens een erfdienstbaarheid, namelijk een recht van overpad.

Wanneer de provincie onderhoud pleegt aan de aanliggende weg dan draagt de provincie zorg dat de aansluiting wordt hersteld of zo nodig wordt aangepast. De kosten daarvan komen op grond van het zogeheten "veroorzakersprincipe" ten laste van de provincie.

Een omgevingsvergunning is volgens de Omgevingswet een zaaksgebonden beschikking. Dit houdt onder meer in dat bij vervreemding van een perceel de nieuwe eigenaar automatisch verantwoordelijk wordt voor het beheer en onderhoud van de uitweg.

Artikel 8 Overgangsregeling

Met deze overgangsbepaling wordt bereikt dat na vaststelling van dit beleid geen onduidelijkheid meer bestaat over de juridische grondslag van de uitweg (vergunning/ontheffing of overeenkomst) en de beheer- en onderhoudsplicht.

Artikel 9 Handhaving

In dit artikel wordt kort omschreven op welke wijze de provincie Groningen zal optreden bij situaties die afwijken van dit beleid.