Regeling vervalt per 30-09-2024

Openstellingsbesluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende GLB/NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Kennis en Informatie Zeeland 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 03-07-2024 t/m 29-09-2024

Intitulé

Openstellingsbesluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende GLB/NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Kennis en Informatie Zeeland 2024

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 21 mei 2024, kenmerk 450422, houdende openstelling en vaststelling subsidieplafond Kennis en Informatie Zeeland 2024.

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

  • Overwegende dat voor verstrekking van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 10 ‘Kennis en Informatie’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland een openstellingsperiode en een subsidieplafond dient te worden vastgesteld en nadere regels kunnen worden gesteld;

  • Overwegende dat op grond van het Nederlands Nationaal Strategisch Plan de verhouding tussen Europese ELFPO subsidie en de verplichte nationale cofinanciering 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering bedraagt;

  • Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 10 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland

Besluiten:

  • I.

    Vast te stellen dat aanvragen voor het verstrekken van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 10 ‘Kennis en Informatie’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland (hierna: de Verordening) kunnen worden ingediend met ingang van 3 juli 2024, 09.00 uur, tot en met 30 september 2024, 17.00 uur.

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode bedoeld onder I. vast te stellen op € 1.200.000 bestaand uit €516.000 (43%) ELFPO middelen en € 684.000 (57%) nationale cofinanciering;

  • III.

    Dat aanvragers zelf verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van de dekking van de 57% nationale cofinanciering, zoals genoemd onder besluit II, in de vorm van een verplichte nationale cofinancieringsverklaring;

  • IV.

    De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Elfpo: Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • 2.

    GLB: Gemeenschappelijk Landbouw Beleid;

  • 3.

    Kennisaanbieder: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers;

  • 4.

    Kennisinstelling :

    • i.

      In onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • ii.

      Andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • iii.

      Geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a)

        Openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • b)

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • iv.

      Onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • 5.

    NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

  • 6.

    Samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • 7.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.10.1, eerste lid, kan subsidie uitsluitend worden verstrekt voor: trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers;

  • 2.

    Conform artikel 2.10.1, tweede lid van de Verordening wordt subsidie uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 3.

    Op grond van artikel 2.10.1, derde lid, onder b, van de Verordening dienen minimaal 100 landbouwers deel te nemen aan het te subsidiëren project.

Artikel 3 Aanvrager

Conform artikel 2.10.2 van de Verordening kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Conform artikel 2.10.3 van de Verordening bevat de aanvraag, in aanvulling op 1.6 van de Verordening:

    • a.

      een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

    • b.

      een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

  • 2.

    Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend, bevat de aanvraag conform artikel 1.3 van de Verordening tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waaruit onder meer blijkt dat de penvoerder door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband is aangewezen om de aanvraag om subsidie in te dienen en bevoegd is de betaling te ontvangen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichten bevattende de baten en lasten van de deelnemende partijen.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid:

    • a.

      zijn aanvragers zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de verplichte nationale cofinanciering van een nationale overheid, waarbij de verhouding tussen Europese en nationale middelen 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering dient te zijn, en

    • b.

      dient bij de aanvraag een bewijs van cofinanciering van een nationale overheid als bijlage te worden bijgevoegd.

  • 4.

    Aanvragen worden ingediend via het online portaal van RvO.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 van de Verordening komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking;

  • 2.

    Subsidiabele kosten worden berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten zoals bedoeld in artikel 1.9b van de Verordening of de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten zoals bedoeld in artikel 1.9c van de Verordening.

  • 3.

    Indien er gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c van de Verordening worden loonkosten berekend als onder 1.9a lid a sub II.

Artikel 6 Niet-subsidiabele kosten

De kosten zoals opgenomen in artikelen 1.10 en 2.10.4 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1.

    Subsidies worden overeenkomstig met artikel 1.7 en 1.21 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 3.

  • 2.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten

Artikel 8 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    De te beschikken subsidie bij verlening van het project lager is dan € 250.000,- ;

  • b.

    het gewogen aantal behaalde punten, zoals berekend op basis van de artikelen 9 en 10 van dit openstellingsbesluit, lager is dan 27;

Artikel 9 Beoordelingscriteria

Subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, worden overeenkomstig artikel 2.10.6 van de Verordening door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening beoordeeld en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • 1.

    De mate van effectiviteit;

    Met dit criterium wordt er gekeken naar de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de NSP doelen van de interventie en de beleidsdoelstelling. De NSP-adviescommissie beoordeeld als uitwerking van artikel 2 van het openstellingsbesluit in welke mate het project bijdraagt aan de volgende doelen:

    • a.

      die opgenomen zijn in het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030 van de Provincie Zeeland paragrafen 3.1.1 t/m 3.1.9 voor het bevorderen van de transitie naar een volhoudbare landbouw.

    • b.

      die opgenomen zijn in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 Provincie Zeeland onder hoofdstuk 2 Kaderrichtlijn Water en het bijbehorende bijlagenrapport.

    • c.

      die vastgesteld zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie Deel B hoofdstuk 16 Watersysteem en de Omgevingsverordening Zeeland. Het gaat hierbij om maatregelen die bijdragen aan een “Gewenst grond en oppervlaktewater Regime (GGOR)” en een goede waterkwaliteit.

    • d.

      die vastgesteld zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie Deel B hoofdstuk 25 Klimaatadaptatie en de Omgevingsverordening Zeeland gericht op WB21-normering. Het gaat hierbij om maatregelen die bijdragen aan Waterbeheer 21ste eeuw (WB-21) doelstellingen.

    • e.

      die vastgesteld zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie Deel B hoofdstuk 9 Bodem. Het gaat hierbij om maatregelen die bijdragen aan een “duurzaam beheerde bodem met een goede fysische, chemische en biologische bodemkwaliteit”.

  • De bijdrage die inschrijvers moeten indienen wordt als volgt gekwantificeerd:

    0 punten = effect van project op de doelen is zeer gering.

    1 punt = effect van project op de doelen is gering.

    2 punten = het effect van het project is matig.

    3 punten = het project heeft een voldoende bijdrage.

    4 punten = het project lever een goede bijdrage.

    5 punten = de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden

  • 2.

    De haalbaarheid van de activiteit;

    Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van het project gekeken. Er wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

    • De in het projectplan opgenomen vereiste kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider,

    • Hoe realistisch is het plan (mate waarin het project al is voorbereid – bijvoorbeeld grond reeds is verworven en natschade is geregeld / snel in uitvoering kan worden genomen),

    • Zijn relevante partijen in voldoende mate bij de uitvoering van het plan betrokken / is voldoende aannemelijk dat rechthebbenden mee zullen werken,

    • Kent het project een realistische planning, opzet en begroting.

  • Score:

    0 punten = zeer geringe bijdrage

    1 punt = geringe bijdrage

    2 punten = matige bijdrage

    3 punten = voldoende bijdrage

    4 punten = Goede bijdrage

    5 punten = zeer goede bijdrage

  • 3.

    De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

    Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proceskosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

  • Score:

    0 punten = Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

    1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

    2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

    3 punten = voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

    4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

    5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

Artikel 10 Wegingsfactoren en rangschikking

Na sluiting van de openstellingstermijn worden aanvragen beoordeeld op basis van de in artikel 9 genoemde selectiecriteria en gerangschikt op volgorde van het aantal toegekende punten, waarbij:

  • a.

    Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

    • I.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het eerste lid (de mate van effectiviteit) heeft een wegingsfactor 4

    • II.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het tweede lid (haalbaarheid) heeft een wegingsfactor 3

    • III.

      Het criterium bedoeld in artikel 9 het vierde lid (de mate van efficiëntie) heeft een wegingsfactor 2

  • b.

  • Criterium

  • Punten (max)

  • Weging

  • TOTAAL

  • Effectiviteit

  • 5

  • 4

  • 20

  • Haalbaarheid

  • 5

  • 3

  • 15

  • Efficiëntie

  • 5

  • 2

  • 10

  • TOTAAL

  • 45

  • c.

    Een aanvraag komt voor subsidie in aanmerking indien hij minimaal 60% (27 punten) van het maximaal te behalen aantal punten behaalt in overeenstemming met artikel 1.12 lid 4 van de Verordening.

  • d.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op de volgorde van de rangschikking als bedoeld artikel 1.12, eerste lid, onder b van de Verordening.

Artikel 11 Bevoorschotting, voortgangsverslagen en deelbetalingen

  • a.

    In afwijking van artikel 1.17, eerste lid, en conform artikel 2.10.7 van de Verordening verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

  • b.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vierde lid, van de Verordening kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • c.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vijfde lid, van de Verordening kunnen voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 eerste lid van de Verordening tezamen niet meer bedragen dan 90% van de verleende subsidie.

  • d.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan een subsidieontvanger maximaal 1 keer per jaar een verzoek tot deelbetaling indienen.

Artikel 12 Verplichtingen

  • 1.

    Indien de periode van de uitvoering van het project meer dan 12 maanden bedraagt is de aanvrager verplicht één keer per jaar een voortgangsverslag over te leggen.

  • 2.

    In aanvulling op de artikelen 1.16 en 1.18 tot en met 1.21 van de Verordening gelden overeenkomstig artikel 2.10.8 van de Verordening de volgende verplichtingen

    • a.

      In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

    • b.

      In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

    • c.

      In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen de projectperiode van 2 jaar na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking uit te voeren.

  • 4.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de projectperiode, genoemd in het derde lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid is de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na afloop van de projectperiode de vaststelling in te dienen doch uiterlijk 1 april 2029.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Openstellingsbesluit Kennis en Informatie 2024 Zeeland’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Zeeland van 21 mei 2024.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. M.J.C. Franken, secretaris

Bijlage 1 Toelichting

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Zeeland.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de interventie Kennis en Informatie – opengesteld. De artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.8 van paragraaf 10 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en slotbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

Dit is een openstelling vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB-NSP) in de Provincie Zeeland. Het GLB-NSP programma loopt van 2023 tot en met 2027. Alle projecten moeten voor 1 april 2029 worden vastgesteld. Het programma is gericht op slimme veerkrachtige landbouw, milieu-, biodiversiteits- en klimaatdoelen en brede plattelandsontwikkeling.

Algemeen

De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.

Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. Dit in tegenstelling tot veel andere lidstaten. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is er op gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.

Aanvraag procedure en benodigde documenten

Om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van dit openstellingsbesluit moet er een subsidie aanvraag worden ingediend via het online portal van RVO. De link naar het online aanvraagportal wordt enkele dagen voor de openstelling bekend gemaakt via de website van de provincie Zeeland. Om uw aanvraag te kunnen doen is E-herkenning 3 benodigd.

Bij de aanvraag moeten verschillende verplichte bijlagen worden meegestuurd, waaronder het volledig ingevulde format projectplan, een volledig ingevuld format begroting en een onderbouwing van de kosten. Ook de verplichte cofinancieringsverklaring (waarover in artikel 2 van dit openstellingsbesluit wordt gesproken) waarmee je kan aantonen dat je over de verplichte nationale cofinanciering beschikt moet worden meegestuurd. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de verplichte nationale cofinanciering en dient daarover tijdig in contact te treden met de Provincie Zeeland. Daarnaast kunnen er ook nog één of meerdere bijlagen verplicht zijn in uw situatie, zoals een volledig ingevulde MKB verklaring, een de-minimis steunverklaring of een vergunning, indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van het project.

Resultaat indicatoren

Projecten die worden ingediend binnen deze subsidie interventie moeten een bijdrage leveren aan één van de volgende resultaatindicatoren:

  • R.1 Aantal landbouwbedrijven dat deelneemt

  • R.2 AKIS adviseurs t.o.v. landbouwers

  • R.28 aantal landbouwbedrijven wat profiteert van milieu en klimaatgerichte kennis

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.

De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs). Er dienen minimaal 100 landbouwers per deel te nemen. Indien bij vaststelling blijkt dat het minimum aantal landbouwers niet is bereikt dan wordt de subsidie niet uitgekeerd.

Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.

Artikel 3 Aanvrager

Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.

Op grond van de artikelen 1.10 en 2.10.4 van de Verordening komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

    • i.

      de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • ii.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen

    • iii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad, of

  • n.

    het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • q.

    investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing

  • r.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • s.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

  • t.

    kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten

Artikel 8 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals beschreven in artikel 1.5 van de Verordening zijn hier van toepassing en onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Zeeland, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Zeeland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Zeeland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • j.

    De aanvraag wordt gedaan door een reeds bestand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband

Voorts wordt subsidie geweigerd indien de te beschikken subsidie bij verlening minder bedraagt dan € 250.000.

Artikel 10 Wegingsfactoren en rangschikking

In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven: de toename van kennis en bewustwording, het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering en de investeringen die worden gedaan en het effect op het gebied van duurzaamheid op bedrijfs- en of gebiedsniveau. Op basis van dit doel dient de mix van activiteiten te worden bepaald, waarmee de haalbaarheid van het behalen van de doelstelling zo groot mogelijk is.

Artikel 12 Verplichtingen

Naast de verplichtingen die in artikel 12 worden genoemd, gelden ook de algemene verplichtingen uit artikel 1.15 van de Verordening. Dit betreft de navolgende verplichtingen:

  • 1.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4.

    De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5.

    De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6.

    In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Mogelijke toepassing BIBOB-onderzoek

Wanneer u subsidie aanvraagt kan de Provincie Zeeland gebruik maken van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Bibob). Deze wet dient te voorkomen dat de provincie criminele activiteit(en) faciliteert door subsidie te verlenen.

Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd. Het onderzoek bestaat uit een uitgebreide vragenlijst die u moet invullen.

https://www.zeeland.nl/bestuur/beleid-en-regelgeving/ondermijning

Op wie is het Bibob-onderzoek van toepassing?

Vraagt u een omgevingsvergunning of een subsidie aan, doet u mee met een overheidsopdracht, of sluit u een vastgoedtransactie met de Provincie Zeeland? Dan kan de Provincie Zeeland gebruikmaken van de Wet Bibob. Op de pagina Bibob beleid staat een lijst van activiteiten waarop wij vaak een Bibob-onderzoek toepassen. Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd.