Algemene subsidieverordening gemeente Groningen

Geldend van 29-05-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Groningen

De raad van de gemeente Groningen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 februari 2024;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen en afkortingen

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van Groningen;

  • b.

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • c.

    bestemmingsfonds: een bestemmingsfonds zoals bedoeld in richtlijn 640 inzake de verslaglegging van organisaties zonder winstreven voor zover dat is ontstaan uit verschillen tussen enerzijds de kosten van activiteiten waarvoor het college subsidie heeft verstrekt en anderzijds de verstrekte subsidie;

  • d.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • e.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • f.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    Wnt: Wet normering topinkomens;

  • h.

    Activiteitenplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten vertaald naar zo mogelijk meetbare resultaten en beoogde effecten, alsmede de relatie daarvan met gemeentelijk beleid, uit te voeren binnen een aangegeven termijn.

  • i.

    social return: een aanpak om meerwaarde te creëren voor mensen met minder kansen op de arbeidsmarkt en/of in de maatschappij.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Voor de volgende beleidsterreinen kan subsidie worden verstrekt:

    • a.

      algemeen bestuur;

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      verkeer, vervoer en waterstaat;

    • d.

      economische zaken;

    • e.

      jeugd & onderwijs;

    • f.

      cultuur en recreatie;

    • g.

      sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    • h.

      volksgezondheid;

    • i.

      milieu;

    • j.

      ruimtelijke ordening en volkshuisvesting;

    • k.

      werk & inkomen;

    • l.

      sport & bewegen;

    • m.

      beheer openbare ruimte;

    • n.

      duurzaamheid, waaronder: energietransitie, energiebesparing en klimaatadaptatie.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op de verstrekking van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 3. Op de subsidies die worden verleend met toepassing van artikel 4:23 lid 3 Awb gelden de bepalingen uit deze verordening voor zover toepasselijk.

  • 4. Voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt is afdeling 4.2.8. uit Titel 4.2 van de Awb van toepassing.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1. Het college kan nadere regels stellen over de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de hoogte van de subsidie, de wijze waarop de subsidie moet worden aangevraagd, de termijnen van aanvraag en besluitvorming en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in artikel 2.

  • 2. Het college is bevoegd tot uitvoering van deze verordening, waaronder het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij nadere regels afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij nadere regels waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de nadere regels naar het toepasselijke steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidieverstrekking die voldoen aan de voorwaarden van het desbetreffende Europese steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. Bij de bekendmaking daarvan wordt de wijze van verdeling vermeld.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt digitaal of schriftelijk ingediend bij het college. Het college kan bepalen dat gebruik moet worden gemaakt van een door het college vastgesteld (digitaal) formulier.

  • Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

    • a.

      een activiteitenplan zoals gedefinieerd in artikel 1 lid onder h.

    • b.

      een op activiteiten gerichte begroting van de lasten en baten van deze activiteiten, waaruit duidelijk wordt waar de subsidie voor aangewend wordt. De begroting bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten en indien van toepassing een opgave van de gehanteerde uurtarieven en overheadkosten en deze wijze waarop deze zijn opgebouwd.

    • c.

      Indien het een vervolgaanvraag betreft voor vergelijkbare activiteiten in het voorliggende boekjaar, dan dient bij de aanvraag eveneens een realisatie over de eerste acht maanden van het lopende jaar aangeleverd te worden en een prognose van de realisatie in het lopende jaar.

    • d.

      indien de aanvrager een onderneming is:

      • 1e.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2e.

        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);

  • 2. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt bij de aanvraag een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, en ook van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar.

  • 3. Natuurlijke personen kunnen een subsidieaanvraag indienen voor zover dat is bepaald in een Nadere regel, in welke geval sowieso een geldig legitimatiebewijs moet worden getoond.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een subsidie voor activiteiten gedurende een heel kalenderjaar of ingeval van jaarlijks terugkerende activiteiten wordt ingediend uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Aanvragen die niet betrekking hebben op activiteiten gedurende een geheel kalenderjaar kleiner dan € 50.000 worden ingediend 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Aanvragen die niet betrekking hebben op activiteiten gedurende een geheel kalenderjaar vanaf € 50.000 worden ingediend 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend en aan alle indieningsvereisten is voldaan.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen 8 weken nadat de aanvraag is ingediend en aan alle indieningsvereisten is voldaan.

  • 3. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, derde lid, binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend en aan alle indieningsvereisten is voldaan.

  • 4. Het college kan de beslistermijn eenmalig met maximaal 8 weken verlengen.

  • 5. Indien niet aan alle indieningsvereisten is voldaan wordt door het college schriftelijk een termijn gegeven waarbinnen de ontbrekende gegevens door de subsidieaanvrager moeten worden ingediend. De termijnen genoemd in de voorgaande leden worden opgeschort tot het moment waarop de aanvraag is aangevuld of de daartoe gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Voor aanvragen die betrekking hebben op artikel 7 lid 1 is deze verlengde termijn maximaal 2 weken. Als de gestelde termijn wordt overschreden dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

  • 6. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen

    • b.

      of als ze niet of onvoldoende bijdragen aan de gemeentelijke doelstellingen.

    • c.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • d.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • e.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • f.

      als in de activiteit waarvoor de subsidie wordt gevraagd al op een andere toereikende wijze wordt voorzien.

    • g.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift,

    • h.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • i.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • j.

      indien in de nadere regels beperkende bepalingen zijn opgenomen en subsidieontvanger zich daaraan niet heeft gehouden.

    • k.

      voor zover het betreft het bedrag dat een instelling of organisatie die een publieke of semipublieke taak uitvoert aan bovenwettelijke bezoldigingen uitbetaalt of na afloop van het subsidietijdvak blijkt te hebben uitbetaald.

    • l.

      Indien binnen de organisatie een of meerdere personen een hogere bezoldiging krijgt dan de maximale beloning, zoals opgenomen in de Wet Normering Topinkomens, wordt bij de subsidievaststelling, de subsidie gekort met het verschil van het salaris van de medewerker tot aan de maximale beloning in de Wet Normering Topinkomens.

    • m.

      gegronde reden bestaat om aan te nemen, dat de aanvrager niet de capaciteiten heeft om de prestatie(s)/activiteit(en) naar behoren uit te voeren of de rechtsvorm van de organisatie niet geschikt is om de prestatie(s)/activiteit(en) te verwezenlijken waarvoor subsidie is aangevraagd.

    • n.

      de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager naar het oordeel van het college onvoldoende is geborgd.

  • 4. Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

  • 5. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Vermogensvergoeding

  • 1. In gevallen genoemd in artikel 4:41 lid 2 van de Awb is de subsidieontvanger, voor zover verstrekking van subsidie door het college heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding aan het college verschuldigd. Het college kan daarbij nadere regels stellen.

  • 2. De vermogensvergoeding bedraagt 100% van de vermogensvorming, voor zover gevormd door subsidieverstrekking door het college.

  • 3. Op de berekening van de vermogenstoename kan het college een correctie toepassen voor zover die samenhangt met boekverlies of een wijziging van de waarderingsgrondslagen voor materiële vaste, immateriële en financiële activa.

  • 4. Bij twijfel over de juistheid van de toegepaste waarderingsgrondslagen kan het college de subsidieontvanger verplichten om hieromtrent een accountantsverklaring in te dienen.

Artikel 11. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij nadere regels, kan bij de verleningsbeschikking vermeld worden op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 12. Algemene verplichtingen

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht, of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo spoedig mogelijk aan het college.

  • 2. De ontvanger van een incidentele subsidie die groter is dan € 50.000 dient een tussenrapportage in over de besteding van de subsidie op een door het college te bepalen datum, welke vermeld wordt in de verleningsbeschikking.

  • 3. De ontvanger van een jaarlijks terugkerende subsidie die groter is dan € 250.000 dient over de eerste vier maanden uiterlijk 1 juni van het subsidiejaar een tussenrapportage aan te leveren over de besteding van de subsidie.

  • 4. Een subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval die betrekking hebben op de onderdelen genoemd artikel 9 en waarvan subsidieontvanger redelijkerwijs kan begrijpen dat deze van invloed kunnen zijn op de aanspraak op subsidie, de hoogte en uitbetaling daarvan;

    • c.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • d.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen, waaronder in ieder geval de omstandigheid dat de activiteiten niet in de periode worden uitgevoerd in de periode die bij de aanvraag is aangegeven;

    • e.

      ontwikkelingen die ertoe leiden dat bij de uitvoering van de activiteiten de kosten en of inkomsten meer dan 10% per begrotingspost afwijken van de bij de subsidieaanvraag aangeleverde begroting, of als de afwijking op een begrotingspost meer dan € 50.000 is.

    • f.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 5. De subsidieontvanger die middelen ontvangt voortkomend uit een SPUK-regeling dient uiterlijk 15 januari van het kalenderjaar volgend op het subsidiejaar een (voorlopige) tussenrapportage over de besteding van de subsidie aan te leveren, tenzij daarin al is voorzien door toezending van de tussenrapportage ingevolge artikel 6 lid 1 onder c.

Artikel 13. Bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij nadere regels of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Aan een verleningsbeschikking kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 3. Bij subsidies voor activiteiten waarvan naar het oordeel van het college de continuïteit te allen tijde gewaarborgd dienen te worden kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt normaliter niet vaker dan vier keer per jaar verlangd.

  • 4. Indien het college van oordeel is dat de financiële situatie van een instelling daar aanleiding voor geeft kan zij besluiten deze instelling te verplichten om frequenter te rapporteren over de realisatie en een herstelplan op te stellen.

  • 5. Bij nadere regels kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 6. Bij nadere regels of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd in het kader van social return. In de betreffende nadere regel of verleningsbeschikking licht het college toe dat de verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht.

  • 7. Bij nadere regels of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd in het kader van de fysieke toegankelijkheid, sociale toegankelijkheid en informatietoegankelijkheid.

Artikel 14. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie voor activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

  • 2. Bij Nadere regel kan het college een lager percentage bepalen.

Artikel 15. BTW

Subsidiebedragen worden geacht inclusief eventueel verschuldigde BTW te worden uitbetaald. Indien alsnog blijkt dat de instelling BTW verschuldigd blijkt te zijn over de te ontvangen subsidie, wordt geen aanvullende subsidie verstrekt. Het college kan om zwaarwegende redenen hiervan afwijken.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

  • 1. Subsidies tot en met een bedrag van € 10.000 worden door het college direct vastgesteld.

  • 2. Bij een vaststelling als bedoeld in dit artikel kan de aanvrager worden verplicht om op een bepaald tijdstip aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. In verband met een mogelijke steekproef/deelwaarneming dient de subsidieontvanger documenten en informatie nog 5 jaar na het subsidiejaar te bewaren.

Artikel 17. Eindverantwoording subsidies vanaf € 10.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 10.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan; en

    • b.

      een financieel verslag over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 3. Bij subsidies hoger dan € 125.000 dient subsidieontvanger het financieel verslag te voorzien van een verklaring gebaseerd op het daartoe geldende ‘Controleprotocol controleverklaring subsidies gemeente Groningen’.

  • 4. De subsidieontvanger zijnde een rechtspersoon die een (semi-)publieke taak uitvoert voegt bij de aanvraag om subsidievaststelling een eigen Wnt-verklaring toe, waarin wordt verklaard dat de bij de instelling in dienst zijnde functionarissen en werknemers een lager inkomen (brutosalaris, (vertrek)premies en/of toeslagen) genieten dan de voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar vastgestelde bezoldigingsmaximum als bedoeld in artikel 2.3 van de Wnt.

  • 5. Ingeval de gemeentelijke subsidie aan een instelling in overwegende mate (>85%) bijdraagt in de exploitatie kan bij verleningsbesluit worden bepaald dat volstaan kan worden met een controleverklaring bij de jaarrekening.

  • 6. Het college kan, indien zij van oordeel is dat hiertoe aanleiding is, op basis van een steekproef of deelwaarneming, de verantwoording van subsidies aan een boekenonderzoek onderwerpen. De subsidieaanvrager dient hier volledige medewerking aan te verlenen.

  • 7. Indien het activiteiten betreft die niet uit de gemeentelijke middelen worden gefinancierd, dan gelden de verantwoordingsregels van de instantie die de middelen beschikbaar heeft gesteld.

  • 8. Het college kan bij Nadere regel of bij verleningsbeschikking bepalen dat op een andere manier dan de in lid 2 genoemde wijze wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

Artikel 18. Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij nadere regels anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan door de subsidieverlener eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij nadere regels kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 17, eerste lid is ingediend, doet het college schriftelijk mededeling dat subsidieontvanger in verzuim is. Bij Nadere regel wordt verder invulling gegeven aan de consequenties van het verzuim, waaronder een ambtshalve vaststelling.

  • 5. Indien op basis van de financiële verantwoordingsinformatie blijkt dat voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten niet de gehele subsidie nodig was zal dat leiden tot een lagere vaststelling.

  • 6. Resultaten gelegen in bijvoorbeeld ontvangen legaten en schenkingen met een specifieke bestemming waarvan subsidieontvanger van mening is dat voorgaand artikellid niet van toepassing is, dienen bij het vaststellingsverzoek afzonderlijk te worden toegelicht. Op basis van de aangereikte informatie kan het college besluiten deze incidentele baten niet te scharen onder het bepaalde in lid 5.

Artikel 19. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 20. Vermogensvorming subsidieontvanger

  • 1. Vermogensvorming uit subsidiemiddelen is niet toegestaan en overschotten mogen in beginsel niet worden gereserveerd

  • 2. Het college kan bij Nadere regel op basis van risicoprofilering bepalen in welke situaties een uitzondering gemaakt kan worden.

Artikel 21. Toezicht en controle

  • 1. Het college kan functionarissen aanwijzen die met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast.

  • 2. De door het college aangewezen accountant heeft de bevoegdheid tot review op de verrichte werkzaamheden van de controlerend accountant van de subsidieontvanger.

  • 3. Indien de administratie door een derde wordt gevoerd, is de subsidieontvanger verplicht alle medewerking te verlenen en zo nodig toestemming te geven voor inzage bij deze derde.

Artikel 22. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan, in bijzondere gevallen, een bepaling of bepalingen van deze verordening of van de nadere regels zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 23. Overgangsbepalingen

  • 1. Op subsidies die zijn verleend of vastgesteld onder de werking van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019, blijven de bepalingen van die verordening van toepassing.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om subsidieverstrekking op grond van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2024 toegepast.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om subsidieverstrekking krachtens de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019 wordt beslist met toepassing van de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen.

Artikel 24. Slotbepalingen, citeertitel en afkorting

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Subsidieverordening gemeente Groningen 2019.

  • 2. De Nadere regels subsidies gemeente Groningen berusten op deze verordening.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2024 en kan worden afgekort als: ASV.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 mei 2024.

burgemeester,

Koen Schuiling

griffier,

Josine Spier

Toelichting op de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen

Algemeen deel

Deze verordening, die voortkomt uit de modelverordening van de VNG, vervangt de Algemene subsidieverordening gemeente Groningen 2019.

Er zijn enkele artikelen toegevoegd, namelijk: die over social return en BTW.

Artikelsgewijze toelichting

Niet alle artikelen of onderdelen daarvan behoeven toelichting. Alleen waar nodig volgt een toelichting.

Artikel 2. Reikwijdte

Tweede lid

De ASV is in beginsel op alle subsidies van toepassing, met uitzondering van de hier genoemde situaties. Het gaat dan om een andere op zichzelf staande subsidieverordening, of juist om een te verstrekken incidentele subsidie als bedoeld als bedoeld in artikel 4:23 derde lid van de Awb.

Derde lid

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om ook bij incidentele subsidies te bepalen dat (onderdelen van) de ASV van toepassing zijn.

Artikel 3. Bevoegdheden college

Dit artikel biedt het college ruimte om in Nadere regels (algemene werking: gepubliceerd op overheid.nl) de te subsidiëren activiteiten te bepalen.

Omdat in meerdere gevallen het college nader wil kunnen bepalen wat indienings- en beslistermijnen zijn en de hoogtes van subsidies, is in het eerste lid de bevoegdheid opgenomen voor het college om die aspecten bij nadere regels te bepalen.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in nadere regels en beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt uiteraard de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen. Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) door te verwijzen naar de nadere regels waarin de verdelingsregels zijn opgenomen.

Het instellen van een subsidieplafond dient de rechtszekerheid: subsidieaanvragers weten dan hoeveel geld beschikbaar is voor de betreffende periode. Indien de plafonds worden vastgesteld voordat de begroting is vastgesteld, kan een consequentie van die begrotingsvaststelling zijn dat de plafonds moeten worden verlaagd (de raad heeft immers het primaat).

De hoofdregel is dat (de bekendmaking van) een verlaging van een subsidieplafond geen gevolgen heeft voor aanvragen die zijn ingediend vóór het tijdstip van de bekendmaking; dat brengt de vereiste rechtszekerheid met zich mee. Een en ander is beschreven in artikel 4:27 Awb.

Er zijn twee uitzonderingen op de hoofdregel (artikel 4:28 Awb):

  • 1.

    Indien een wettelijk voorschrift (bijvoorbeeld een bepaling uit de ASV) bepaalt dat een aanvraag moet worden ingediend op een tijdstip dat de begroting nog niet is vastgesteld

  • 2.

    De verlaging voortvloeit uit de vaststelling van de begroting en bij de bekendmaking van de subsidieplafonds is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan op reeds ingediende aanvragen.

De leden 2 en 3 van artikel 5 geven hier invulling aan.

Het college, dat via artikel 3 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht –in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Met de bepalingen onder b. en c. wordt beoogd dat een subsidieaanvraag een reëel beeld geeft van de financieringsbehoefte van de activiteiten.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Onderdeel e. sluit aan bij de huidige praktijk. Het beoogt, kort gezegd, dat geen subsidie wordt aangewend voor de bekostiging van salarissen boven de Wnt-norm.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies voor activiteiten gedurende een heel kalenderjaar of niet over geheel kalenderjaar.

Op grond van artikel 3, eerste lid kan het college bij nadere regels besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in dit artikel.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies die gaan over heel of gedeeltelijk kalenderjaar en andere. Ook hier is de mogelijkheid om op grond van artikel 3 bij nadere regels af te wijken van de hier genoemde termijnen.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vijfde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere gronden aangevuld. Het betreft verplichte weigeringsgronden.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

In het derde lid geeft onderdeel b de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onderdeel d. betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).

Onder i. is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel h. geeft het college de bevoegdheid in nadere regels nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

De onderdelen m. en n. zijn toegevoegd. Geen subsidies worden verstrekt aan instellingen/aanvragers waarbij op voorhand of na onderzoek, twijfel is over capaciteiten van uitvoering en financiële continuïteit.

Artikel 13. Bijzondere verplichtingen

In het eerste lid wordt een algemene basis geboden om specifieke verplichtingen op te leggen bij nadere regels of in een verleningsbeschikking. Dit kunnen dus (juist) ook andere verplichtingen zijn dan nu al in de ASV staan, zolang ze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:38 van de Awb biedt.

In het derde lid is een grondslag gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht. Dit in het kader van het zogeheten Early-Warning-System (EWS)

In het vijfde lid wordt een algemene basis geboden om bij nadere regels ook specifieke verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:39 van de Awb biedt. Tegelijkertijd bevat het vijfde lid de beperking die dat Awb-artikel noemt, namelijk dat de verplichtingen betrekking moeten hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Er moet dus een relatie kunnen worden gelegd tussen de subsidieverplichting en de activiteiten.

In het zesde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:39 van de Awb, door het college de mogelijkheid te geven bij nadere regels of de verleningsbeschikking specifieke verplichtingen in het kader van social return op te leggen. Social return is een begrip dat gedefinieerd is in artikel 1 van deze verordening en moet breed worden opgevat. Zo kan bij nadere regel of verleningsbeschikking worden opgelegd dat de subsidieontvanger bij het realiseren van de gesubsidieerde activiteiten mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt betrekt, bijvoorbeeld door het aanbieden van arbeidsplaatsen, leer-werkbanen en/of stageplekken. Het college kan er in dit kader voor kiezen dat de ontvanger een deel van de subsidie hiervoor aanwendt, bijvoorbeeld een bepaald percentage. Daarnaast kan gedacht worden aan meer algemene maatschappelijke meerwaarde die met een gesubsidieerde activiteit wordt bewerkstelligd, zoals het aansluiten bij sociale initiatieven of het samenwerken met sociale ondernemingen.

De gemeente gebruikt social return al in het inkoopbeleid, maar met dit nieuwe zesde lid ontstaat er ook een duidelijke basis voor bij subsidieverstrekking. In het inkoopbeleid bestaat al een vrij uitgebreide werkpraktijk rondom social return. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitvoeringsvoorwaarden van Werk in Zicht (op het moment van bekendmaking van deze verordening te vinden in het documenten ‘’Uitvoering Social Return, januari 2022’’). Hierin wordt verder uitgewerkt hoe social return kan worden gerealiseerd en wie de doelgroep van social return vormen. Daarnaast wordt onder meer beschreven hoe social return kan worden verantwoord, gerapporteerd en hoe het door de gemeente kan worden afgedwongen. Voor de berekening van de waarde van social return kan gebruik worden gemaakt van de zogenoemde bouwblokkenmethode, zoals neergelegd in de uitvoeringsvoorwaarden. Verder is het door de gemeente zelf opgestelde beleid ten aanzien van social return relevant (op het moment van bekendmaking van deze verordening te vinden in het document ‘’Inkoop & Aanbestedingsbeleid 2020. Doelgericht inkopen in Groningen’’).

Het ligt voor de hand dat het college in het kader van subsidieverstrekking aansluiting zoekt bij de werkpraktijk waar hierboven naar wordt verwezen. Niet alle begrippen zullen van overeenkomstige toepassing kunnen zijn. Zo wordt er in het inkoopbeleid bij het afdwingen van social return gebruik gemaakt van boeteclausules. Bij subsidieverstrekking zal het niet nakomen van verplichtingen in dit kader echter in eerste plaats kunnen leiden tot het lager vaststellen van de subsidie, zoals dat ook geldt bij andere subsidieverplichtingen. In de werkpraktijk zal met dit soort zaken rekeningen worden gehouden.

In het zevende lid is tot slot nog een grondslag voor verplichtingen in het kader van de fysieke, sociale en informatietoegankelijkheid neergelegd.

Artikel 15. BTW

Dit artikel is nieuw en is opgenomen voor situaties dat achteraf geen sprake blijkt te zijn van een subsidie, maar van een inkoop. In bepaalde gevallen, als het gaat om een subsidieontvanger die fungeert als ondernemer en die een prestatie verricht in opdracht van de gemeente kan BTW-plicht aan de orde zijn. Als de btw kan worden gecompenseerd door de gemeente, ontstaat er geen financieel nadeel. In veel gevallen zijn de activiteiten en prestaties die worden verricht door de subsidieontvanger vrijgesteld van omzetbelasting (sociaal cultureel werk, welzijn, zorg, jeugd, participatie). In dit geval loopt de gemeente geen risico dat er btw wordt gefactureerd die niet compensabel blijkt te zijn. Ook als partijen binnen de voorwaarden van de subsidieverordening en weloverwogen overgaan tot de route van een subsidie kan daar achteraf -al dan niet door een controle van de belastingdienst bij de instelling- toch uitkomen dat btw in rekening moest worden gebracht. Bij de subsidieaanvraag dienen aanvragers kenbaar te maken of van btw vrijgestelde of btw belaste prestaties worden verricht. Een verzoek om achteraf alsnog aanvullende subsidie te verkrijgen als blijkt dat toch btw is verschuldigd wordt afgewezen.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000,-

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 10.000,- is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Verder wordt het voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

Artikel 17. Eindverantwoording subsidies vanaf € 5.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie vanaf € 5.000 aan het college dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat: a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid) en b. een financieel verslag over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig achtste lid, in een nadere regels aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

In het derde en vierde lid is verwoord dat het niet alleen gaat om een rechtmatige besteding van de subsidie, maar dat het college ook inzicht wil krijgen in de doelmatigheid van de subsidie. Een controleverklaring in de zin boek 2 BW alleen is daarvoor niet toereikend.

Bij subsidies hoger dan € 125.000 dient subsidieontvanger met een controleverklaring aanvullende zekerheden te verstrekken over de uitvoering van de activiteiten en de getrouwheid van het financieel verslag. Deze controle door een onafhankelijk deskundige moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld. De gemeente geeft aanwijzingen omtrent de reikwijdte en intensiteit van de controle aan de accountant middels het controleprotocol.

Standaard dient de verklaring te worden opgesteld volgens de meest recente versie van de actuele NBA-voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’. Indien een afwijkend controleprotocol van toepassing is, is dit bepaald in het verleningsbesluit waarbij alleen voor instandhoudingssubsidies/exploitatiesubsidies met een gemeentelijk aandeel in de totale baten van ten minste 85% volstaan kan worden met een controleverklaring bij de jaarrekening in de zin van boek 2 BW.

Artikel 18. Subsidievaststelling

Het eerste lid bevat -overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb- de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn -voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn- biedt dan uitkomst. In het vierde lid is bepaald dat schriftelijk mededeling wordt gedaan als subsidieontvanger in verzuim is. Bij Nadere regel wordt verder invulling gegeven aan de consequenties van het verzuim, waaronder een ambtshalve vaststelling. Het vijfde lid geeft a.h.w. uitleg van de term noodzakelijke kosten zoals opgenomen in artikel 15. Indien blijkt dat voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten niet de gehele subsidie nodig was zal dat leiden tot een lagere vaststelling met een terugvordering als gevolg. Ter voorkoming van misverstanden is in het zesde lid opgenomen dat ontvangen legaten en schenkingen e.d. die niet zijn opgenomen in de begroting/dekking van de subsidieontvanger en incidenteel van aard zijn buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling.

Artikel 20. Vermogensvorming subsidieontvanger

Vermogensvorming met subsidieresultaten is niet toegestaan. Op grond van een Nadere regel kunnen ontvangers van jaarlijkse structurele subsidies worden toegestaan een reserve aan te houden/op te bouwen om fluctuaties in de uitvoeringskosten op te kunnen vangen. De reserve betreft dan een zogeheten bestemmingsfonds, een beklemd onderdeel van het eigen vermogen. Voor dotaties aan fonds of onttrekkingen dient gemeente Groningen toestemming te geven. De maximale omvang van die reserve wordt op grond van een per ontvanger te bepalen risicoprofiel voor de totale exploitatie bepaald, waarbij dan op grond van het gemeentelijke deel in die exploitatie het maximum van het fonds wordt bepaald. Een en ander is geregeld in Deel 1 paragraaf 1.2 van de Nadere regels subsidies gemeente Groningen.