Beleidsregel normaal maatschappelijk risico en vergoeden van schade bij rechtmatig overheidshandelen (horend bij de Verordening nadeelcompensatie gemeente Groningen 2024)

Geldend van 29-05-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregel normaal maatschappelijk risico en vergoeden van schade bij rechtmatig overheidshandelen (horend bij de Verordening nadeelcompensatie gemeente Groningen 2024)

Het college van burgemeester en wethouders van Groningen,

gelet op artikelen 1:3 lid 4 en 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besluit de volgende regeling vast te stellen:

Beleidsregel normaal maatschappelijk risico en vergoeden van schade bij rechtmatig overheidshandelen (horend bij de Verordening nadeelcompensatie gemeente Groningen 2024),

Inleiding

De overheid kan rechtmatig handelen, maar toch schade veroorzaken. Denk aan werkzaamheden aan de weg, waardoor een bedrijf (tijdelijk) minder goed bereikbaar is en inkomsten misloopt. Of waardevermindering van eigendom van een onroerende zaak door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een appartementencomplex.

Het gaat in dus niet alleen om schade veroorzaakt door rechtmatige besluiten, maar ook om schade veroorzaakt door rechtmatige feitelijke handelingen.

Deze beleidsregel heeft betrekking op aanvragen om nadeelcompensatie op grond van de Awb en op grond van de Omgevingswet voor zover het directe schade betreft en geeft (onder meer) invulling aan de omvang van het begrip normaal maatschappelijk risico. Normaal maatschappelijk risico bij indirecte schade op grond van de Omgevingswet valt buiten deze beleidsregel, omdat dit al bij wet is geregeld in artikel 15.7 Omgevingswet.

Artikel 4:126 Awb regelt het recht op nadeelcompensatie. Het bepaalt in het eerste lid dat indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, de benadeelde desgevraagd een vergoeding wordt toegekend.

Het gaat om schade die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico. Deze beleidsregel geeft invulling aan het begrip normaal maatschappelijk risico. Naast de hierboven genoemde regeling in de Awb is in de Omgevingswet in afdeling 15.1 een specifiek op het omgevingsrecht toegesneden nadeelcompensatieregeling opgenomen, die enkele aanvullende regels bevat ten opzichte van de algemene regeling over nadeelcompensatie van titel 4.5 van de Awb. Er is in artikel 15.1 Omgevingswet sprake van een limitatieve opsomming van schadeoorzaken. Als een schadeoorzaak binnen het omgevingsrecht hier niet onder valt, kan niet alsnog via de Awb om schadevergoeding worden verzocht. In artikel 15.7 is het normaal maatschappelijk risico bij indirecte schade bepaald op 4% van de waarde van de onroerende zaak. Deze regel uit de Omgevingswet heeft voorrang boven de regels uit de Awb.

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. Deze beleidsregel heeft betrekking op aanvragen om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4.126 eerste lid Algemene wet bestuursrecht en afdeling 15.1 Omgevingswet;

  • 2. Deze beleidsregel heeft geen betrekking op het normaal maatschappelijk risico voor indirecte schade op grond van de Omgevingswet bestaande uit waardevermindering van een onroerende zaak.

Artikel 2 Ontvangstbevestiging

  • 1. Het college stuurt de in artikel 3 Verordening nadeelcompensatie bedoelde aanvrager binnen twee weken na ontvangst van zijn aanvraag een ontvangstbevestiging waarin de aanvrager op de hoogte wordt gesteld van de te volgen procedure en, onder vermelding van het rekeningnummer van de gemeente, van de verplichting het recht als bedoeld in artikel 2 Verordening nadeelcompensatie tijdig over te maken.

  • 2. Indien de verstrekte gegevens of bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid zijn aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

  • 3. Het college kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de aanvrager eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 3 Opdrachtverstrekking

  • 1. Het college verstrekt onverwijld na het ontvangen van het recht als bedoeld in artikel 2 van de Verordening nadeelcompensatie opdracht aan de adviseur om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij de aanvraag moet worden aangevuld. In dat geval geschiedt opdrachtverstrekking binnen twee weken nadat de ontbrekende informatie alsnog is ontvangen.

  • 2. De opdracht aan de adviseur betreft het bepalen of naar zijn mening de aanvrager ten gevolge van een rechtmatig besluit of handeling schade lijdt die redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Hij vermeldt het resultaat van onderzoek met de beweegredenen in een advies.

  • 3. Leidt dit onderzoek tot een bevestigende beantwoording, dan berekent de adviseur de betreffende schade en de billijke schadevergoeding.

Artikel 4 Wraking van de adviseur

  • 1. Tegelijk met de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 3 stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c Omgevingswet schriftelijk op de hoogte dat advies is gevraagd aan de adviseur.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c Omgevingswet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere leden van de adviseur bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking en wijst zo nodig een andere adviseur aan.

Artikel 5 Behandeling aanvraag om nadeelcompensatie Awb en infrastructurele maatregelen

  • 1. De adviseur stuurt het conceptadvies naar de aanvrager, het college en eventuele belanghebbenden.

  • 2. De adviseur stelt de aanvrager, het college en eventuele belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk een zienswijze in te dienen over het conceptadvies. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen bedraagt vier weken. Deze termijn kan op verzoek van de aanvrager, het college en/of de belanghebbende met maximaal twee weken verlengd worden.

  • 3. In het geval tijdig reacties zijn ingediend brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn een advies uit aan het college waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 4. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 5a Behandeling aanvraag nadeelcompensatie Omgevingswet

  • 1. De adviseur organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de ambtelijke vertegenwoordiger van het college in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur kenbaar te maken.

  • 2. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c Omgevingswet worden eveneens in de gelegenheid gesteld tijdens die hoorzitting(en) hun standpunt kenbaar te maken.

  • 3. De adviseur bepaalt in overleg met belanghebbenden, bedoeld in het tweede lid, het tijdstip waarop de adviseur de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de belanghebbenden voor de plaatsopneming uit.

  • 4. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, maakt de adviseur met de aanvrager een afspraak.

  • 5. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting(en) en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging maakt de adviseur een verslag, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 6. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in het tweede lid. De adviseur kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 7. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld het tweede lid worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren.

  • 8. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 9. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 6 Normaal maatschappelijk risico

  • 1. Binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Onder het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126 lid 1 Awb valt in ieder geval schade:

    • a.

      Voor zover deze het gevolg is van een omzetdaling die niet uitkomt boven de drempelwaarde van 8% van de gemiddelde omzet op jaarbasis, op grond van de jaarrekeningen van de drie jaren voorafgaand aan het schadejaar;

    • b.

      Voor zover deze bestaat uit kosten die niet uitkomen boven de drempelwaarde van 6 % van de gemiddelde kosten op jaarbasis, op grond van de jaarrekeningen van de drie jaren voorafgaand aan het schadejaar;

  • 3. Bij vaststelling van het normaal maatschappelijk risico worden de drempels onder het tweede lid, sub a. en b. toegepast op de gemiddelde omzet en kosten op jaarbasis, zoals vermeld in de jaarrekeningen van de drie jaren voorafgaand aan het schadejaar van de economische en/of juridische eenheid (de moedermaatschappij) waar de onderneming die de schade lijdt deel van uit maakt.

  • 4. In verband met het normaal maatschappelijk risico uit 4:126 lid 1 Awb kan het bestuursorgaan van de vastgestelde schade die boven de drempelwaarden onder het tweede lid uitstijgt een percentage hanteren dat voor rekening van de benadeelde blijft.

  • 5. Het bestuursorgaan kan in bijzondere omstandigheden bepalen dat van de onder artikel 2 tweede lid bepaalde percentages wordt afgeweken dan wel een periode vaststellen waarna geen aftrek plaatsvindt wegens het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico.

Artikel 7 Wijze van schadeberekening

  • 1. Wanneer de schade bestaat uit winst- of inkomstenderving, dan wordt de omvang daarvan in beginsel bepaald door:

    • a.

      de gemiddelde omzet of het gemiddelde inkomen gedurende een periode van zo mogelijk drie jaar te vergelijken met de omzet of het inkomen in het jaar waarin de schade is geleden. Daarbij wordt een inflatiecorrectie toegepast en waar mogelijk een branchecorrectie en/of een trendcorrectie;

    • b.

      van de vastgestelde gemiste omzet worden afgetrokken de kosten van het product of de dienst alsmede de kosten die ten gevolge van de omzetderving bespaard zijn of redelijkerwijs bespaard hadden kunnen worden.

  • 2. Wanneer er gedurende de schadeperiode sprake is van verplaatsing van omzet binnen een onderneming dan wordt dat bij de vaststelling van de winst- of inkomstenderving in aanmerking genomen.

Artikel 8 Voorschot

  • 1. Een verzoek om een voorschot moet schriftelijk worden ingediend;

  • 2. De aanvrager die verzoekt om een voorschot dient te onderbouwen een aanmerkelijk belang te hebben bij een voorschot;

  • 3. Een voorschot bedraagt maximaal 90% van de in het conceptadvies opgenomen geldsom;

  • 4. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bepalen hoe hoog het voorschot is om de noodzakelijke dekking van onvermijdelijke uitgaven te realiseren. Indien (gedeeltelijke) financiering op andere wijze mogelijk is of schadebeperkende handelingen niet voldoende benut zijn, wordt dit betrokken bij de beoordeling van de hoogte van het voorschot. Het verlenen van een voorschot kan onder meer strekken om te voorzien in de kosten die zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter beperking van het nadeel.

Artikel 9 Ingangsdatum

Deze beleidsregel treedt gelijktijdig in werking met de Verordening nadeelcompensatie gemeente Groningen 2024 en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel normaal maatschappelijk risico (horend bij de Verordening nadeelcompensatie gemeente Groningen 2024).

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 19 maart 2024,

De burgemeester,

Koen Schuiling

De secretaris,

Christien Bronda