Beleidsregels over de uitvoering van de vergunnings-, toezichts-, handhaving- en adviestaken in de fysieke leefomgeving door Omgevingsdienst ODNZKG

Geldend van 25-05-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels over de uitvoering van de vergunnings-, toezichts-, handhaving- en adviestaken in de fysieke leefomgeving door Omgevingsdienst ODNZKG

Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht

Stelt, gelet op artikel 13.5 lid 2 van het Omgevingsbesluit, de volgende regeling vast:

Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2024-2027 ODNZKG

Voorwoord

In 2023 vierde de Omgevingsdienst NZKG haar 10-jarig bestaan, een bijzondere mijlpaal. De afgelopen tien jaar hebben we aanzienlijke veranderingen doorgemaakt en zijn we sterk geëvolueerd. Ons personeels- bestand is bijna verdubbeld, ons werkgebied is uitgebreid en het aantal taken en verantwoordelijkheden is toegenomen. Na een decennium kunnen we met trots zeggen dat we een solide basis hebben gelegd en zijn uitgegroeid tot een onafhankelijke en deskundige partner, zoals omgevingsdiensten bij de oprichting bedoeld zijn. Als omgevingsdienst is het onze missie om ervoor te zorgen dat iedereen in een veilige, gezonde, en duurzame omgeving kan leven. Als omgevingsdienst verlenen we omgevingsvergunningen en zienwe erop toe dat alle partijen in ons werkgebied hun wettelijke verplichtingen nakomen op het gebied van milieu, bodem en bouw. Dit is een uitdagende opgave.

Wet- en regelgeving is soms nog te sectoraal en onvoldoende gericht op het behalen van integrale doelen. Initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van bijvoorbeeld klimaatdoelen, maar tegelijkertijd kunnen ze ook veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Bovendien kunnen we deze missie niet alleen vervullen. Om doeltreffend te kunnen werken aan onze missie is een nauwe samenwerking met de overheden en onze ketenpartners van essentieel belang.

De Omgevingswet biedt gelukkig aanzienlijke mogelijkheden om te focussen op geïntegreerde doelen. Dit vereist wel heldere, goed onderbouwde keuzes op gebiedsniveau. Waarbij het streven een gelijk speelveld voor zowel inwoners als bedrijven – zowel op landelijk als regionaal niveau - zou moeten zijn. Ook om de uitvoering werkbaar te houden. Niettemin zullen de eerste jaren van werken onder de Omgevingswet uitdagingen met zich meebrengen voor alle betrokken partijen. Gemeenten hebben de komend jaren de ruimte om beleidsrijke omgevingsplannen op te stellen en te verfijnen en hierbij staan wij natuurlijk klaar om te ondersteunen vanuit onze kennis en expertise.

Deze Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2024-2027 van de OD NZKG schetst onze strategische kaders om opgavegericht, risicogestuurd, en informatiegestuurd te werken de komende jaren, met flexibiliteit voor maatwerkafspraken met de verschillende deelnemende overheden.

Deze strategie is opgesteld in nauwe samenwerking met de andere drie omgevingsdiensten in Noord-Holland (ODNHN, ODIJ en ODFGV), komt overeen waar het kan en wijkt enkel af waar dat nodig is. Hoewel de wereld voortdurend verandert en dit van invloed is op ons werk, zetten we mooie stappen om samen meer opgavegericht te werken. In de lijn met de landelijke ontwikkelingen rondom het versterken van het VTH-stelsel.

Voor nu zijn wij, met het oog op de vele uitdagingen waarmee onze dienst wordt geconfronteerd, trots op de stappen die de wij samen met onze partners zetten. In de komende jaren zullen wij onze bijdrage blijven leveren aan het versterken van het VTH-stelsel als geheel. Met deze bestuurlijke kaders als uitgangspunt zien wij de toekomst met vertrouwen tegemoet en blijven we ons, in samenwerking met andere overheden, inwoners en bedrijfsleven, voor de volle 100% inzetten voor een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving.

Loes de Maat

Algemeen directeur Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

Bestuurlijke samenvatting

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) heeft als voornaamste doelstelling een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving dat gekenmerkt wordt door een diversiteit aan soms tegenstrijdige belangen. In het huidige tijdperk – getekend door klimaatverandering, stikstofproblematiek en groeiende aandacht voor veiligheid en gezondheid – is het werk van de OD NZKG van groter belang dan ooit tevoren. Hun kerntaken omvat- ten zijn vergunningverlening, toezicht, handhaving en advies op het gebied van milieu, bodem en bouw. Dankzij hun expertise in wet- en regelgeving, data en verzamelde informatie leveren zij ook een grote bijdrage aan deze maatschappelijke opgaven en het beleid van de overheden.

Voor u ligt de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2024-2027 (U&H- strategie) van de OD NZKG. De betrokken bestuursorganen hebben de wettelijke verplichting om, ten minste voor de basistaken, een regionaal uniforme U&H-strategie vast te stellen. Met deze U&H-strategie legt het bestuur de bestuurlijke en strategische richtlijnen vast, gericht op een uniforme en doelgerichte meerjarige regionale aanpak van de uitvoeringstaken. Deze U&H-strategie zorgt ervoor dat de deelnemers van de Gemeenschappelijke Regeling, na de invoering van de Omgevingswet, voldoen aan de eisen van het Omgevingsbesluit. Hiermee wordt uniformiteit en effectiviteit in de uitvoering gewaarborgd voor alle deelnemende gemeenten en provincies.

In de afgelopen jaren heeft de OD NZKG, op verzoek van de deelnemende overheden, de U&H-strategie verder doorontwikkeld. De strategie is meer opgavegericht gemaakt, waarbij de doelen van de Omgevingswet als vertrekpunt dienen. En de prioriteringsmethodiek is, naast de risicoanalyse, uitgebreid met een impactanalyse gericht op de opgaven. De uitwerking van deze strategie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de drie andere Noord-Hollandse omgevingsdiensten (OD NHN, ODIJ, OFGV). Het gezamenlijke doel was om waar mogelijk de verschillende strategieën op één lijn te brengen, gericht op een gelijk speelveld voor overheden, bedrijven en inwoners. De Uitvoerings- en Handhavingsstrategie bestaat uit vier delen:

Deel I. Het wettelijk en bestuurlijk fundament

Dit deel vormt de juridische en beleidsmatige basis voor de strategie. Hierin worden de uitgangspunten (het fundament) van de U&H-strategie beschreven, waaronder de wettelijke kaders en de doorontwikkelde beleidscyclus (BIG-8). De strategie is een vereiste voor bestuursorganen in de OD NZKG, overeenkomstig het Omgevingsbesluit, en heeft een uniforme toepassing in het werkgebied voor een duur van vier jaar (2024- 2027). De OD NZKG werkt samen met andere omgevingsdiensten in Noord-Holland aan een gezamenlijke strategie om gelijke behandeling te waarborgen voor bewoners, bedrijven en overheden. Deze strategie houdt rekening met wettelijke veranderingen voortkomend uit de Omgevingswet, evenals Europese en nationale beleidsagenda’s. Het bestaande bestuurlijke referentiekader (bestuurlijke uitgangspunten voor de uitvoering) uit de periode 2019-2022 blijft overeind en dient ook nu weer als leidraad.

Deel II. Prioritering van opgaven en 19 focuspunten

Dit deel betreft het beleidskader en gaat over de strategische cyclus van de BIG-8 (beleid – strategie – programma – evaluatie). Dit deel richt zich op het bepalen van de prioriteit van uit te voeren taken, conform het beleid van op- drachtgevers. De opgavegerichte en risicogestuurde prioriteringsmethodiek, ontwikkeld in samenwerking met andere omgevingsdiensten in Noord-Holland, is toegepast. De OD NZKG concentreert zich op duurzame ontwikkeling, leefbaarheid van het gebied en bescherming van het milieu, met speciale aandacht de opgaven voor omgevingsveiligheid, milieugerelateerde gezondheid, duurzaamheid en aanverwante maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de klimaatopgave en de woningbouwopgave.

Binnen deze context zijn 19 focuspunten gedefinieerd voor zowel bedrijfs- gebonden activiteiten als niet-bedrijfsgebonden activiteiten. Deze focus- punten kunnen in de toekomst bij worden gesteld aan de veranderende situatie, binnen de vastgestelde bestuurlijke en wettelijke kaders.

Focusopgaven (nadere toelichting in de teksten zoals opgenomen in deel II):

afbeelding binnen de regeling

Deel III. Praktische implementatie: de vertaling naar het VTH&A-instrumentarium

Dit deel behandelt de operationele cyclus van de BIG-8 (programma – organisatie – uitvoering – monitoring) en beschrijft de vertaling van de focus en prioritering die gebaseerd zijn op opgavegerichtheid en risicobeheer naar concrete kaders en strategieën voor de uitvoering. De OD NZKG heeft de prioritering vertaald naar de inzet per branche (bedrijfsgroep), waarbij opgavegerichtheid en risicobeheer leidend zijn geweest bij het bepalen van de prioriteiten in de verschillende branches. Vervolgens is dit vertaald naar Uitvoeringsstrategieën, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen regulering (zoals vergunningverlening), naleving (waaronder toezicht en handhaving) en adviesverlening (gericht op het bijdragen aan beleid en regelgeving). Voor naleving worden de Landelijke handhavingsstrategie Omgevingswet (LHS-O) en de Landelijke Seveso-strategie gevolgd. De strategieën voor regulering, naleving en adviesverlening zijn ontwikkeld in samenwerking met andere omgevingsdiensten en benadrukken zaken als risicogestuurd toezicht, strikte vergunningverlening en prioriteit geven aan klimaatbescherming, milieugezondheid en veiligheid. De vertaling van de strategie naar de uitvoering zal plaatsvinden volgens een gestandaardiseerde structuur, gericht op de focusopgaven. Concrete afspraken worden jaarlijks vastgelegd in uitvoeringsprogramma’s, die in samenwerking met deelnemende overheden worden ontwikkeld en geïntegreerd worden in de meerjarenbegroting.

Deel IV. Een blik op de toekomst: ontwikkelagenda

Dit deel beschrijft de Ontwikkelagenda 2024-2027, waarin verdere ont- wikkelingen worden aangewezen, met aandacht voor veranderingen in het VTH-stelsel en een nadruk op een opgavegerichte aanpak. Deze agenda omvat verdere doorontwikkeling van de strategie op basis van actuele ont- wikkelingen en ervaringen, met voortdurende samenwerking met overheden en ketenpartners. Deze doorontwikkeling van de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie is in volle gang door aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en rapporten van de Algemene Rekenkamer. Het heeft ook landelijk prioriteit gekregen binnen het Interbestuurlijk programma ter versterking van het VTH-stelsel (IBP), die ook de basis vormt voor de ontwikkelagenda.

De vier Noord-Hollandse Omgevingsdiensten blijven samenwerken om strategieën verder te uniformeren en de kwaliteit van milieutoezicht te verbeteren. De overgang van strategie naar uitvoering omvat nog enkele ontwikkelpunten met betrekking tot samenwerking met overheden voor de implementatie van wet- en regelgeving en beleid (zoals Omgevingsplannen), evenals verbeteringen in de uitvoering, zoals datagestuurd werken. Focus in de eerste jaren zal komen te liggen op werken onder de Omgevingswet en verdere opgavegerichte integratie van de taken milieu, bodem en bouw.

1. Fundament van de U&H-strategie

De bestuursorganen die deelnemen in de OD NZKG zijn wettelijk verplicht, na inwerkingtreding van de Omgevingswet onder het Omgevingsbesluit, een regionale uniforme Uitvoerings- en Handhavingsstrategie (U&H-strategie) vast te laten (zie bijlage 1). De wet verplicht dit te doen op een uniforme wijze voor het werkgebied van omgevingsdiensten1. Vanuit haar regionale rol en kennispositie stelt de OD NZKG de U&H-strategie in concept op en de deelnemers stellen de strategie vast. Dit alles wordt in het Omgevingsbesluit (artikel 13.5, tweede lid) als volgt verwoord:

‘De bestuursorganen die deelnemen in een Omgevingsdienst stellen gezamenlijk een uniforme uitvoerings- en handhavingsstrategie vast voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.12, eerste lid.’

De werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.12, betreffen de basistaken. Deze basistaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving worden verplicht bij omgevingsdiensten belegd. Dit laat onverlet dat de deelnemers van omgevingsdiensten de opgestelde uniforme uitvoerings- en handhavingsstrategie ook van toepassing kunnen verklaren op (een aantal van) de niet-basistaken of ‘plustaken’ die de omgevingsdienst uitvoert.

De U&H-strategie heeft een duur van vier jaar, van 2024 tot en met 2027. Het omvat de inhoudelijke richtlijnen van de OD NZKG en bevat de strategie op hoofdlijnen bij de uitvoering van de taken die moeten worden uitgevoerd. Indien nodig zal de U&H-strategie tussentijds worden aangepast of bijgesteld, bijvoorbeeld als reactie op ontwikkelingen rondom de Omgevingswet. In principe vormt deze strategie echter het kader voor de komende vier jaar. In deze strategie staan de basistaken centraal en worden de plustaken zo ver mogelijk integraal meegenomen.

Deze U&H-strategie is opgesteld in samenwerking met de belangrijkste partners van de OD NZKG. Samen met drie andere Noord-Hollandse omgevingsdiensten (de ODNHN, de ODIJ en de OFGV2) werkt de OD NZKG al jaren nauw samen. In de ‘Samenwerkingsagenda 2022-2024’ van de vier Noord-Hollandse omgevingsdiensten is afgesproken om toe te werken naar een gezamenlijke strategie gericht op level playing field voor bewoners, bedrijven en overheden. De ontwikkelde ‘Gezamenlijke U&H- strategie Noord-Holland’ is een belangrijke bouwsteen voor onze U&H-strategie. Daarnaast zijn bij het opstellen van het document de deelnemers (overheden) en belangrijkste ketenpartners, waaronder het Openbaar Ministerie en waterschappen, actief betrokken.

BIG-8 als uitgangspunt

Het Omgevingsbesluit biedt in artikel 13.5 t/m 13.7 de wettelijke kaders waaraan de uniforme U&H-strategie dient te voldoen. De werkwijze wordt inzichtelijk gemaakt door de gesloten beleidscyclus, die vaak wordt verbeeld als een Big-8 (zie figuur 1). Het Omgevingsbesluit vereist van bestuursorganen (gemeenten, provincies en waterschappen) dat zij een ‘uitvoerings- en handhavingsbeleid’ vaststellen, waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen de Omgevingsdienst, namens de bevoegd gezagen, moet behalen en welke activiteiten zij hiertoe ondernemen (Omgevingsbesluit, artikel 13.5 t/m 13.7). Dit wordt geëvalueerd en indien nodig herzien. Dit beleid wordt door de bestuursorganen jaarlijks geoperationaliseerd middels het jaarlijkse uitvoeringsprogramma (Omgevingsbesluit, artikel 13.8).

Hoewel beleids- en strategievorming voor de uitvoeringspraktijk ongrijpbaar en abstract kan lijken, opereren de twee niet alleen naast elkaar, maar hangen ze ook onlosmakelijk met elkaar samen. Goed begrip van hoe beleid en strategie met de uitvoeringspraktijk met elkaar samenhangen stelt in staat om zowel het één als het ander te verbeteren.

De gesloten beleidscyclus bestaat niet alleen uit zeven onderdelen, maar ook uit drie dwarsverbanden die zorgen voor de connectie tussen de twee cycli van beleid en uitvoering.

afbeelding binnen de regeling

De inhoudelijke lijn (rood) loopt tussen beleid en uitvoering (regulering, toezicht en handhaving, adviesverlening) en maakt duidelijk dat er sprake moet zijn van inhoudelijke congruentie tussen beleid en uitvoering. Als die congruentie er is dan werkt de beleidscyclus effectief.

De strategische lijn (oranje) loopt tussen strategie en organisatie en maakt duidelijk dat beleidsrealisatie vereist dat wordt gewerkt op basis van de slimste inzet van middelen met de meeste impact op de opgaven en prioriteiten. De informatie lijn (lichtblauw) loopt tussen monitoring en evaluatie en maakt duidelijk dat de data over de uitvoering, handhaving en advisering informatie oplevert voor de impact op de beleidsdoelen.

Per dwarsverband is het noodzakelijk dat de omgevingsdienst zorgt voor een adequate connectie. Dat kan de omgevingsdienst uiteraard niet alleen; dit vereist samenwerking met de bestuurlijke deelnemers en de regionale partners in de uitvoering, handhaving en advisering.

1.2 Gezamenlijke U&H-strategie Noord-Holland

Samen met de drie andere Noord-Hollandse Omgevingsdiensten zijn we een proces gestart om te komen tot een Gezamenlijke U&H-strategie. Doel is om te komen tot een meer gelijk speelveld (level-playing field) voor inwoners, bedrijven en overheden. Er zit veel overlap in de taken van de verschillende omgevingsdiensten, met name op het gebied van milieu (basistaken).

Dit heeft geleid tot een gelijkluidende en gezamenlijk opgestelde U&H- strategie van de Noord-Hollandse omgevingsdiensten, zowel inhoudelijk als methodisch. Elke dienst vertaalt deze dan weer naar een eigen U&H- strategie. Deze U&H-strategie is opgesteld binnen deze nieuwe Noord-

Hollandse kaders. Deze gezamenlijke aanpak dient naast het verbeteren van het level-playing field ook als goede basis voor de toekomstige samenwerking en past goed in de ontwikkelingen rondom versterking VTH-stelsel. De basis voor deze gezamenlijke aanpak ligt in het door het Algemeen Bestuur in december 2022 vastgestelde Algemene kader ‘Naar een gezamenlijke VTH&A-strategie Noord-Holland’.

Een belangrijke doorontwikkeling van deze U&H-strategie zit in het centraal stellen van de opgave, zowel inhoudelijk als methodisch. De doelstellingen van de Omgevingswet zijn als vertrekpunt genomen en gezamenlijk beschreven en in beeld gebracht in relatie tot de (basis) taken van de omgevingsdiensten. De gezamenlijk ontwikkelde methodiek om te komen tot een opgavegerichte prioritering is in de voorliggende U&H-strategie toegepast. De twee Utrechtse omgevingsdiensten (RUD Utrecht en Omgevingsdienst Regio Utrecht) kennen ook een gezamenlijke strategie en aangezien de OD NZKG de provinciale taken voor de Provincie Utrecht uitvoert, wordt de inzet zoveel mogelijk op elkaar afgestemd (o.a. toekomstige prioritering van milieubelastende activiteiten). Ditzelfde geldt ook voor de Provincie Flevoland en de OFGV.

1.3 Wettelijk kader en ontwikkelingen

Het VTH-stelsel heeft in de afgelopen jaren niet stilgestaan en heeft zich voortdurend ontwikkeld. Deze strategie bouwt op deze ontwikkelingen voort. Bij het opstellen van de Noord-Hollandse U&H-strategie is rekening gehouden met recente en toekomstige ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de taakuitvoering door de Noord-Hollandse omgevingsdiensten. Dit zijn de volgende ontwikkelingen.

Wettelijke ontwikkelingen: Omgevingswet

De Omgevingswet treedt 1 januari 2024 in werking. De Omgevingswet bundelt veel van de eerdere wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het doel van de Omgevingswet is om een evenwicht te vinden tussen het waarborgen en behouden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit, en het efficiënt beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om aan maatschappelijke behoeften te voldoen. Voor het bereiken van die balans krijgen gemeenten, provincies en waterschappen meer afwegingsruimte. Vanuit het Rijk verschuift steeds meer wet- en regelgeving naar gemeenten, provincies en waterschappen. Er treden veranderingen op in het basistakenpakket. Het gaat er voortaan om dat de leefomgeving op een integrale manier wordt bestuurd met het oog op duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en verbetering van het leefmilieu. Dit vraagt samenhang tussen het beleid, de regels en de uitvoering. Deze samenhang wordt verbeeld door een gesloten beleidscyclus (zie figuur 2).

afbeelding binnen de regeling

Decentrale overheden stellen in een omgevingsvisie en omgevingsprogramma doelen op voor de fysieke leefomgeving. Deze worden in het omgevingsplan en de omgevings- vergunning uitgewerkt in de vorm van regelgeving. Dit gebeurt in een overgangssituatie waarin overgangsrecht geldt. Deze overgangsperiode duurt tot eind 2031 De gesloten beleidscyclus fungeert naast de Big-8, waarbij de Big-8 specifieker geldt voor beleid en uitvoering van de Omgevingsdienst.

Voor omgevingsdiensten betekent de Omgevingswet ook een andere benadering van de uitvoering van de reguliere taken van vergunning- verlening, toezicht en handhaving. Er is sprake van verandering in de werkwijzen (participatief, ‘ja-mits’, digitaal, overlegtafels), normatieve kaders (integraal, decentrale ruimte voor afwegingen, instrumenten voor maatwerk, zorgplicht) en andersoortige organisatie van de inzet van mens en middelen (opgavegericht programmeren).

Voorts volgt uit het Omgevingsbesluit de verplichting om te voldoen aan de kwaliteitscriteria, wat inhoudt dat de omgevingsdiensten aan specifieke kwaliteitseisen moeten voldoen. Daarnaast dienen de omgevingsdiensten de kwaliteitsdoelstellingen verder uit te werken, wat betekent dat zij concrete maatregelen en acties moeten formuleren om deze doelstellingen te bereiken

De Europese- en Rijksagenda

Europa en het Rijk hebben zich gecommitteerd aan het behalen van specifieke ambities voor de fysieke leefomgeving, onder meer uitgewerkt in (klimaat)akkoorden en de Nationale Omgevingsvisie (Novi). De aanscherping van het omgevingsbeleid van het Rijk wordt deels juridisch vastgelegd in de Omgevingswet – het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit werkt door in de rol en taken van de omgevingsdiensten, omdat er sprake kan zijn van aangescherpte normering zoals emissies, energie- en grondstoffen of afstandseisen. Ook kan het leiden tot intensieve ruimtelijke transitieprocessen, waarin de expertise van de omgevingsdiensten van nut is indien dat goed georganiseerd wordt.

Het is ook mogelijk dat een Omgevingsdienst een projectmatige opdracht krijgt vanuit het Rijk, bijvoorbeeld door directe financiering van omgevingsdiensten voor advisering bij een beleidsprogramma, gebiedsontwikkeling of bestuurlijk arrangement.

1.4 Bestuurlijk referentiekader

Tegelijkertijd voorziet deze strategie in vijf gezamenlijke bestuurlijke uitgangspunten voor de inrichting en organisatie van het stelsel van VTH in de vier regio’s van de provincie Noord-Holland. De vijf uitgangspunten vormen tezamen een referentiekader voor de verantwoordelijkheid van elk bevoegd gezag in de vier regio’s voor A) de adequate organisatie van bevoegdheden en taken, en B) de inhoudelijke onderbouwing van keuzes en prioriteiten. De OD NZKG werkt al sinds 2018 met het Bestuurlijk Referentiekader als uitgangspunt.

afbeelding binnen de regeling

In bijlage 2 is een uitgebreide beschrijving van het Bestuurlijk referentiekader opgenomen.

afbeelding binnen de regeling

De OD NZKG voert de wettelijke taken uit op gebied van milieu, bodem en bouw. Op verzoek adviseert de OD de gemeenten en provincies ook, bijvoorbeeld bij gebieds- en -beleidsontwikkeling. Dit doet de OD NZKG voor acht gemeenten en drie provincies. Zij zijn onze deelnemers. Dit betreffen de Provincie Noord-Holland, Provincie Utrecht, Provincie Flevoland, Gemeente Aalsmeer, Gemeente Amstelveen, Gemeente Amsterdam, Gemeente Diemen, Gemeente Haarlemmermeer, Gemeente Ouder-Amstel, Gemeente Uithoorn en de Gemeente Zaanstad. Het takenpakket verschilt. Voor de provincies is de OD NZKG verantwoordelijk voor de risicovolle bedrijven (Seveso-bedrijven en RIE4-bedrijven) en bij Noord-Holland ook voor een aantal milieutaken. Voor alle gemeenten voert de OD NZKG de basistaken voor milieu en bodem uit. Voor gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam voert de omgevingsdienst ook bouwtaken uit (zie figuur 3).

1.5 Ontwikkeling periode 2019-2022

Bij de vaststelling van de vorige strategie in 2019 is afgesproken dat met het bestuurlijke referentiekader als uitgangspunt een doorontwikkeling plaatsvindt van de volgende onderdelen:

  • -

    Toepassing van het bestuurlijk referentiekader en een doorontwikkeling van de probleem- en risicoanalyse;

  • -

    Doorontwikkeling van de preventie-, regulerings- en nalevingsstrategie;

  • -

    Innovatie van de expertise van de OD NZKG, gericht op de bestuurlijke prioriteiten van gemeenten en provincies;

  • -

    Ontwikkeling van nieuwe producten en werkwijzen in voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging.

De afgelopen 4 jaar is deze ontwikkeling in gang gezet met verschillende resultaten. Er heeft een doorontwikkeling en innovatie plaatsgevonden op tal van thema’s en instrumenten. De prioriteiten zijn aangescherpt. In de afgelopen periode hebben we al de focus gelegd op klimaat, gezondheid en transformatie gebieden (Strategische Agenda OD NZKG 2022-2024). Nieuwe methoden van werken zijn geïntroduceerd, zoals cameratoezicht en dronetoezicht. Organisatorisch zijn specialistische teams opgezet op het gebied van duurzaamheid, circulaire economie, klachten en Groen Staal om beter te kunnen acteren in een veranderende omgeving. Met de BIG-8 als uitgangspunt hebben we de afgelopen periode door middel van regiotafels over milieuthema’s samen met de overheden verkend hoe beleid en uitvoering meer in samenhang te brengen. Focus in de doorontwikkeling lag voornamelijk op de risicoprioritering van de basistaken milieu. Voor bodem en bouw is gewerkt met de bestaande methodieken. Deze doorontwikkelde opgavegerichte manier van werken is in deze U&H-strategie nu ook bestuurlijk vastgelegd.

1.6 Missie en visie OD NZKG

De missie en visie zijn het fundament van de organisatie en geven richting aan de inzet van de OD NZKG. De basis voor de missie en visie ligt in het Bestuurlijke Referentiekader (zie bijlage 2) die ook als basis diende voor de vorige strategie. Het bestuurlijke referentiekader heeft als doel om ook het bestuurlijk perspectief door te laten werken in de U&H-strategie. De OD NZKG heeft onderstaande missie:

‘Wij staan voor een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving’

Een mooie missie in een dynamisch gebied waar veel verschillende en soms tegenstrijdige belangen spelen. In de huidige context van onder meer de enorme klimaatopgave, de stikstofcrisis en de nodige issues op het gebied van externe veiligheid doet ons werk er meer toe dan ooit. De kern van ons werk is vergunningverlening, toezicht, handhaving en - gevraagd en ongevraagd - adviseren. En dat doen we goed. We beschikken over gespecialiseerde kennis van wet- en regelgeving, van best beschikbare technieken en we beschikken over veel data. Omdat we door de aard van ons werk meldingen en zienswijzen krijgen van omwonenden én veel bij bedrijven komen, weten we als geen andere overheid wat er speelt in ons werkgebied op de unieke combinatie van milieu, bodem, bouw, veiligheid, milieu-gerelateerde gezondheid, duurzaamheid en energie. Die kennis zetten we in om de leefbaarheid en veiligheid te borgen en om grote opgaven als een energietransitie, de transformatie van gebieden en het verbeteren van de milieu-gerelateerde gezondheid te realiseren. Immers, de OD NZKG vertaalt beleidsmatige opgaven van gemeenteraden, provinciale staten en het parlement naar de praktijk van de bedrijven. We voeden andersom de beleidsmakers met praktijkervaring waaronder kennis van de uitvoeringspraktijk van bedrijven en wensen van omwonenden. We sturen bij, vernieuwen en agenderen waar nodig. Zodat we als Omgevingsdienst een verschil blijven maken voor alle bewoners, bedrijven, opdrachtgevers en overige gebruikers van het Noordzeekanaalgebied.

2. Beleidskader

Dit deel behandelt het beleidskader waarbinnen de OD NZKG opereert.

Dit beleidskader is gebaseerd op wet- en regelgeving en het beleid van overheidsinstanties. De OD NZKG stelt zelf geen beleid op, maar gebruikt de bestaande beleidsrichtlijnen van overheidsinstanties als richtsnoer voor haar strategie, programma’s en organisatie. In essentie vormen deze richtlijnen samen met de wetgeving de basis voor het werk van de OD NZKG. De beleidsrichtlijnen en wet- en regelgeving omvatten de kaders die relevant zijn voor de taken en doelstellingen van de OD NZKG, zoals het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving, het bevorderen van veiligheid, duurzaamheid, en het beschermen van de gezondheid en het milieu.

Bovendien draagt de OD NZKG, op basis van haar kennis en expertise, bij aan het ontwikkelen van beleid en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen en doelstellingen, zoals de energietransitie, klimaatverandering en de herinrichting van woon-werkgebieden. Deze uitdagingen maken dus ook deel uit van het beleidskader.

De taken en doelstellingen van de OD NZKG kunnen in twee categorieën worden ingedeeld. Aan de ene kant streven ze naar een opgavegerichte benadering in lijn met de Omgevingswet, waarbij het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving en doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van de leefomgeving centraal staan (resultaatverplichting). Aan de andere kant hebben ze een taakgerichte benadering met inspanningsverplichtingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht, handhaving en advies, gericht op het bevorderen van naleving op het gebied van milieu, bodem en bouw.

De uitdaging ligt in het vinden van de juiste balans tussen het beschermen van de leefomgeving en het faciliteren van ontwikkelingen die invloed hebben op deze uitdagingen. Wet- en regelgeving, zoals de Beste Beschik- bare Technieken (BBT), leidt bijvoorbeeld niet altijd tot de gewenste situatie wat betreft gezondheid. Om deze uitdaging aan te gaan, is een goede samenwerking met de overheden en ketenpartners zoals de GGD van groot belang. Dit vereist een samenhangende aanpak waarin de uitdagingen in onderlinge samenhang worden aangepakt. Op basis van de probleemanalyse wordt bepaald wat prioriteit heeft en waar handhaving de meeste impact kan hebben om de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen.

2.1 Opgavegerichte strategie

Artikel 21 van de Grondwet verwoordt de zorgplicht voor de leefomgeving, die voor alle overheden in Nederland geldt.

‘De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.’

Deze opgave weerklinkt in de Omgevingswet. De Omgevingswet maakt duidelijk dat er een bedoeling – een maatschappelijke opgave – geldt voor alle taken die uit de Omgevingswet voortkomen. Deze bedoeling wordt in artikel 1.3, als volgt beschreven:

‘Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

Bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

Doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.’

De deelnemers van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied moeten hieraan voldoen en het is hun verantwoordelijkheid om dit doel te realiseren bij het uitvoeren van taken die voortvloeien uit de Omgevingswet (zie bijlage 3).

De deelnemers van de omgevingsdienst, en daarmee de dienst zelf, hebben de volgende doelen:

  • -

    Zorgen voor duurzame ontwikkeling

  • -

    Zorgen voor een leefbare omgeving

  • -

    Beschermen en verbeteren van het milieu

Dit betekent dat de werkzaamheden van de omgevingsdiensten zich niet beperken tot alleen het beschermen en in stand houden van de leefomgeving, maar ook gericht zijn op het verbeteren en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving. Dit wordt bereikt door zich te concentreren op onderling samenhangende aspecten, waaronder:

  • -

    Veiligheid

  • -

    Gezondheid

  • -

    Kwaliteit van de leefomgeving

  • -

    Behoud van natuurwaarden

  • -

    Het voldoen aan maatschappelijke behoeften

2.2 Analyse van bovenregionaal en gemeentelijk beleid

De Nationale Omgevingsvisie (Novi)

Het Rijk heeft zich gecommitteerd aan het behalen van specifieke ambities voor de fysieke leefomgeving, onder meer uitgewerkt in de Nationale Omgevingsvisie (Novi), als sluitstuk van de programma’s NOVEX (Nationale Omgevingsvisie Extra), de NOVEX-gebieden en Mooi Nederland.

Momenteel is sprake van grootschalige en urgente opgaven, zoals de depositie van stikstof op natuurgebieden, het tekort aan woningen en de energietransitie. De Novi is een dynamische visie die, gevoed door de uitvoeringspraktijk en maatschappelijke ontwikkelingen, kan veranderen in de tijd. Dit geldt eveneens voor de Uitvoeringsagenda bij de Novi.

In de komende periode zullen, onder meer bij de totstandkoming van programma’s, het opstellen van de omgevingsagenda’s en de plannen van aanpak voor NOVEX-gebieden, bevindingen en aanbevelingen voor de verdere uitvoering volgen. In bijlage 4 staat een overzicht van huidige nationale programma’s die de prioriteiten van de Novi specifiek maken. De ambities die door het Rijk zijn opgesteld, krijgen nadere duiding en uitwerking op provinciaal niveau.

Provinciale en gemeentelijke programma’s

De Uitvoerings- en Handhavingsstrategie van de Omgevingsdienst is, naast de wettelijke kaders, gebaseerd op de doelstellingen, het beleid en de regelgeving van de provincie en de gemeenten. Dit betekent dat de taken en prioriteiten van de OD NZKG ook worden afgestemd op de specifieke doelen van de provincies en gemeenten in haar werkgebied. Binnen het werkgebied van de OD NZKG zijn er verschillende programma’s waarin beleidsdoelen worden vastgelegd. Het is belangrijk om te benadrukken dat de beleidsdoelen in deze programma’s in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.

Lokaal en provinciaal VTH-beleid

Gemeenten en provincies kunnen lokaal en provinciaal VTH-beleid ontwikkelen (Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving) waarin de uitgangs- punten worden beschreven voor de uitvoering van deze taken. Deze uitgangspunten kunnen ook betrekking hebben op de uitvoering van taken die zijn toegewezen aan de OD NZKG. Bijvoorbeeld, het VTH-beleid van de gemeente Amsterdam heeft invloed op taken met betrekking tot bouw. Daarnaast kunnen overheden in dit beleid hun eigen prioriteiten stellen.

Omgevingswet en -visies

Met de komst van de Omgevingswet worden veel beleidsdocumenten van gemeenten en provincies geïntegreerd in omgevingsvisies en omgevings- plannen. Deze documenten bevatten de langetermijndoelen en de ruimtelijke visie van de gemeenten. Hoewel de meeste gemeenten al omgevings- visies hebben vastgesteld, geldt dit niet voor allemaal. De uiterste deadline is eind 2024. Het overgangsrecht van de Omgevingswet loopt door tot 2031.

Provinciale Omgevingsvisie Noord-Holland

De Provinciale Omgevingsvisie (Povi) van de Provincie Noord-Holland, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050, richt zich op het bereiken van een balans tussen economische groei en leefbaarheid in de fysieke leefomgeving. De visie omvat verschillende ambities, waaronder het waarborgen van een gezonde en veilige basis voor de leefomgeving, het aanpakken van klimaatverandering en het bevorderen van gezondheid en veiligheid. Dit houdt in het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving op gebieden zoals bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluid en de ondergrond. Er is een ambitie om te voldoen aan KRW- normen voor water en WHO-normen voor luchtkwaliteit binnen specifieke tijdlijnen. Daarnaast is er aandacht voor het vergroten van biodiversiteit en natuurbehoud.

De visie streeft ernaar het gebruik van de leefomgeving te faciliteren, met nadruk op een duurzame economie, passende woon- en werklocaties, duurzaamheid in de woningvoorraad, efficiënte mobiliteit met aandacht voor klimaat, gezondheid, natuur en landschap, behoud en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken, en de volledige overgang naar klimaatneutraliteit in 2050, gebaseerd op hernieuwbare energie.

Omgevingsverordening, omgevingsplan en bruidsschatten

Provincies hanteren al omgevingsverordeningen, waarvan sommige al herzien zijn. In de komende jaren worden verdere herzieningen uitgevoerd in overeenstemming met de Omgevingswet. Vanaf 1 januari 2024 beschikken alle gemeenten automatisch van rechtswege over een omgevingsplan. In deze plannen zijn de ‘bruidsschatten’ opgenomen, waar wordt verwezen naar ‘bestaande’ regelgeving en normen en overgangsrecht. Gemeenten zullen aankomende periode deze bruidsschatten nader vertalen naar hun specifieke situatie.

In de komende jaren zullen gemeenten meer gedetailleerde en beleids- rijke uitwerkingen van hun omgevingsplannen ontwikkelen, met als uiterste termijn 2031. Kansen en uitdagingen: omgevingsverordeningen en omgevingsplannen vormen belangrijke kaders voor de uitvoering van taken door omgevingsdiensten. Ze bieden mogelijkheden voor een integrale aanpak in gebieden, maar er bestaat ook het risico van versnippering. Het is essentieel om uniforme en regionaal toepasbare regels te hebben om efficiënt te kunnen sturen op doelen voor een veilige en gezonde leefomgeving. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs uniforme normen in elk gebied, maar kan ook betrekking hebben op bijvoorbeeld uniforme methodologieën voor normen en bijbehorende uniforme monitoringsovereenkomsten, gericht op een gelijk speelveld voor bewoners en bedrijven. In bijlage 4 is een beschrijving van de landelijke en regionale en gemeentelijke programma’s opgenomen.

2.3 Opgavegerichte en risicogestuurde prioritering

Om te bepalen hoe werkzaamheden in de uitvoering worden geprioriteerd, is samen met de andere Noord-Hollandse omgevingsdiensten dezelfde prioriteringsmethodiek ontwikkeld en gebruikt. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de omvang van het risico van milieubelastende activiteiten, maar ook naar de mate van impact van die activiteiten op de (boven-) regionale beleidsopgaven.

De Noord-Hollandse omgevingsdiensten passen vijf stappen toe om tot prioritering van hun werkzaamheden te komen:

Stap 1: Opgave-analyse: gegeven doelen en ambities

Stap 2: Koppelen van opgaven aan bevoegdheid

Stap 3: Bepaling van verantwoordelijkheid: risico’s en impact

Stap 4: Bepaling van bestuurlijke prioriteit: bepalen van focus

Stap 5: Inzet VTH(A)-instrumentarium

Stap 1: Opgave-analyse: gegeven doelen en ambities

Vertrekpunt zijn de drie oogmerken uit artikel 1.3 Omgevingswet. Deze moeten als uitgangspunt worden genomen bij de uitvoering van alle taken en bevoegdheden uit deze wet (zie ook artikel 2.1 lid 1 Omgevingswet):

  • -

    Duurzame ontwikkeling,

  • -

    Bewoonbaarheid van het land

  • -

    Bescherming en verbetering van het leefmilieu

Met het oog op de behartiging van deze drie fundamentele belangen geeft artikel 1.3 een opgave aan ieder bestuursorgaan, namelijk het in onderlinge samenhang betrachten van beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. Dat moet gebeuren met inachtneming van in ieder geval: ‘veiligheid’, ‘gezondheid’, ‘omgevingskwaliteit’, ook vanwege ‘de intrinsieke waarde van de natuur’, en ‘vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze elementen moeten steeds in onderlinge samenhang worden bezien om de genoemde oogmerken te behalen.

Om specifieker te definiëren hoe de beleidsopgaven in het werkgebied van de omgevingsdienst zich verhouden tot de werkzaamheden van de Omgevingsdienst, richt de OD NZKG de blik op de eigen bevoegdheden. De OD NZKG bepaalt per beleidsopgave welke (combinatie van) VTH(A)-instrumenten hiervoor het meest aangewezen zijn. Sommige beleidsopgaven vragen om primaire inzet op toezicht en handhaving, waar een andere beleidsopgave primair vragen om inzet op regulering of adviesverlening. Zo zijn bijvoorbeeld de natuurtaken en bevoegdheden belegd bij de OD NHN (gericht op natuur verstorende activiteiten betrekking hebben op de impact op de natuur en biodiversiteit) en richt de OD NZKG zich primair op haar eigen taken op het gebied van milieu, bodem en bouw, zoals de milieubelastende activiteiten (milieubelastende activiteiten hebben betrekking op de impact op het milieu en de volksgezondheid). Bovenstaand kader dient ook als kader voor de gesprekken met de deelnemers over nieuwe of aanvullende focus en/of afspraken.

Opgavegerichte focus: Duurzaamheid, veiligheid en gezondheid

Het belangrijkste doel is het behouden en verbeteren van een gezonde en veilige leefomgeving. De belangrijkste taak is het bevorderen van spontane naleving van de duurzaamheids-, veiligheids- en milieugerelateerde gezond- heidsmaatregelen bij bedrijven waardoor de gewenste kwaliteit van de leefomgeving ook verbeterd wordt voor de inwoners. De OD NZKG zorgt ervoor dat activiteiten en ontwikkelingen in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem en bouw. De OD NZKG kiest er ook voor om - naast veiligheid- de thema’s duurzaamheid en gezondheid prominent terug te laten komen in samenhang met de andere doelen van de Omgevingswet, ook omdat dit veelvuldig terugkomt in beleid van de deelnemers en eerdere afspraken over de inzet van de OD NZKG.

Bijdragen aan maatschappelijke opgaven

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) draagt bij aan maatschappelijke doelen door haar kennis en expertise in te zetten voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hoewel de OD NZKG niet direct verantwoorde- lijk is voor deze doelen, draagt ze bij aan de verwezenlijking ervan, zoals bepaald in artikel 1.3b van de Omgevingswet. De OD NZKG richt zich vooral op de klimaatopgave en de transformatie van woon-werkgebieden, omdat ze gelooft dat ze door gerichte inzet aanzienlijk kan bijdragen aan het behalen van deze maatschappelijke doelen.

De klimaatopgave omvat het aanpakken van problemen die voortvloeien uit klimaatverandering, zoals de opwarming van de aarde. Dit vereist maat- regelen om de oorzaken van klimaatverandering aan te pakken, zoals het verminderen van broeikasgasemissies en het bevorderen van duurzame praktijken. Het aanpakken van de maatschappelijke opgaven rond circulaire economie, klimaatadaptatie en energietransitie draagt allemaal bij aan het bestrijden van klimaatverandering (zie figuur 4).

afbeelding binnen de regeling

Stap 2: Koppelen van opgaven aan bevoegdheid

Op basis van de analyse van de beleidsopgaven in het werkgebied van de OD NZKG en de analyses van bedrijven volgens een gezamenlijk ontwikkelde methodiek met de andere Noord-Hollandse omgevings- diensten, zijn er focusopgaven en -punten geformuleerd voor de komende jaren. Deze focus is in lijn met de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Tabel 1 presenteert de focuspunten in samenhang met de focusopgaven. De laatste drie kolommen beschrijven de focuspunten in relatie tot de drie hoofdprocessen: regulering, naleving en advisering. Het is belangrijk om te benadrukken dat deze prioriteiten kunnen veranderen in de loop der tijd. Deze tabel fungeert als leidraad voor de uitvoering. De inhoudelijke focuspunten kunnen worden aangepast of aangevuld, en de uitvoering kan variëren per gebied en/of regio. Afspraken hierover worden gemaakt met de betrokken partijen als onderdeel van het meerjarenprogramma.

De Uitvoering & Handhaving-strategie beschrijft de prioriteiten en focus voor de komende jaren, terwijl het meerjarenprogramma op basis van deze strategie de bestuurlijke speerpunten bepaalt en vaststelt. De bijgevoegde tabel is dus het kader waarbinnen de OD NZKG verdere uitvoeringsafspraken maakt met de deelnemende overheidsinstanties.

Voor taken met betrekking tot bodem en bouw die specifiek verbonden zijn aan bedrijven maken deze onderwerpen reeds integraal deel uit van de bedrijfsspecifieke focuspunten. Voor niet-bedrijfsspecifieke activiteiten hebben we een vergelijkbare benadering gevolgd. Bij de inbreng van nieuwe taken in de komende jaren worden deze op een vergelijkbare wijze beoordeeld en in samenhang met andere taken bekeken. De niet- bedrijfsspecifieke activiteiten met betrekking tot bodem en bouw zijn nog niet op dezelfde manier uitgewerkt als de bedrijfsspecifieke taken (milieu, bodem en bouw). Dit is nog in ontwikkeling.

Stap 3: Bepaling van verantwoordelijkheid: risico’s en impact

Bepaling van verantwoordelijkheid: risico’s en impact. In bijlage 5 wordt de achterliggende methodiek beschreven, bestaande uit twee stappen:

  • 1.

    Risicoanalyse: Binnen de verschillende thema’s wordt beoordeeld welk risico eraan verbonden is. Het risico wordt gedefinieerd als: risico = kans x effect. De kans houdt in dit verband in: de waarschijnlijkheid dat een overtreding plaatsvindt, rekening houdend met het eerdere naleef- gedrag en/of de inschatting van de toezichthouder. Deze analyse wordt jaarlijks door de OD NZKG uitgevoerd en vormt een leidraad voor prioritering.

  • 2.

    Impactanalyse: Vervolgens wordt de impact van elk beleidsthema gekoppeld aan deze risico’s. De focus op de thema’s waarop de OD zich richt, wordt inhoudelijk en kaderstellend en voor meerdere jaren vastgesteld in deze Uitvoerings- en Handhavingsstrategie.

Dit leidt tot een initiële prioritering van doelgroepen waarop de inzet moet worden gericht om te zorgen voor de uitvoering van het beleid. Op termijn kan deze prioritering, wanneer het locatiebestand voldoende inzicht biedt in de activiteiten, worden verschoven van doelgroepniveau naar activiteitenniveau. Deze stappen zijn toegepast op de bedrijfsspecifieke taken (basistaken) met een risicogestuurde en opgavegerichte prioritering binnen het bedrijvenbestand dat aan de OD NZKG is toegewezen en is onderverdeeld in branches (specifieke bedrijfstakken, die als basis dienen voor de specifieke VTH&A-inzet en beschreven zijn in deel 3). Voor de niet- bedrijfsspecifieke taken (basis- en ingebrachte extra taken op het gebied van bodem en bouw) is gebruik gemaakt van methodieken die specifiek gericht zijn op deze taken, zoals beschreven in bijlage 6.

Stap 4 (bepalen bestuurlijke prioriteit) maakt geen onderdeel uit van deze concept-U&H-strategie. Deze strategie neemt natuurlijk wel het bestuurlijk vastgestelde beleid als vertrekpunt. Deze strategie is kaderstellend en gericht op een uniforme regionale aanpak. Met de verschillende deelnemers worden afspraken gemaakt over de concrete uitvoering. Gericht op de maximale impact stuurt de OD NZKG op een zoveel uniform mogelijke regionale aanpak, waarbinnen uiteraard maatwerkafspraken mogelijk zijn per deelnemer, en daarmee ook voor het bepalen van (lokale/regionale) bestuurlijke prioriteit.

Stap 5 (Inzet VTH(A)-instrumentarium) maakt op hoofdlijnen onderdeel uit van de U&H-strategie en wordt beschreven in deel 3, maar zal worden geconcretiseerd in de komende jaren binnen de programmatische afspraken met de verschillende deelnemers.

afbeelding binnen de regeling

2.4 Toelichting focuspunten

Hieronder worden op hoofdlijnen de focuspunten beschreven (beleidskader). Er kunnen de komende jaren focuspunten bijkomen of afgerond zijn.

Veranderingen, binnen focuspunten of toevoegen van nieuwe focuspunten doen we binnen de gestelde bestuurlijke kaders in deze strategie. De focuspunten kunnen verschillend van aard zijn, gericht op (milieu)thema, taak of opgave. Ook kennen focuspunten raakvlakken of overlappen, waar in de uitvoering rekening mee zal worden gehouden (zie deel 3).

In de U&H-strategie wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgebonden activiteiten (gerelateerd aan bedrijven) en niet-bedrijfsgebonden activiteiten. Dit sluit aan op de verschuiving van de focus van inrichtingen naar activiteiten in het kader van milieubescherming en vergunningverlening onder de Omgevingswet. In de transitieperiode onder de Omgevingswet zal de OD NZKG beginnen te werken met bijvoorbeeld Milieu Belastende Activiteiten (MBA’s). Naast deze bedrijfsgerelateerde activiteiten heeft de OD NZKG ook te maken met bestaande en nieuw niet-bedrijfsgebonden activiteiten, zoals bodemactiviteiten. De OD NZKG hanteert in deze strategie dit onderscheid en zal de komende jaren verder verkennen hoe activiteiten het beste kunnen worden geïntegreerd in de strategie.

Bedrijfsgebonden activiteiten

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

3 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/klimaatverandering/klimaatakkoord/maatregelen-klimaatakkoord-per-sector

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Niet-bedrijfsgebonden activiteiten

Uitdaging van de niet-bedrijfsgebonden activiteiten is deze de komende jaren meer integraal onderdeel te laten worden van de opgavegerichte aanpak van de OD NZKG. In de lijn met de doelen van de Omgevingswet zoals opgenomen in deze U&H-strategie.

afbeelding binnen de regeling

3. Vertaling naar uitvoering

De beschreven strategie in deel 1 en 2 vraagt om een adequate inzet van het instrumentarium. Vergunningverlening (regulering), toezicht en handhaving vormen de primaire instrumenten die door de omgevingsdiensten worden ingezet om de beleidsdoelstellingen behalen. Hiernaast wordt ook het instrument adviesverlening in toenemende mate ingezet. Deze instrumenten samen vormen het zogeheten VTH(A)-instrumentarium. In deel 3 beschrijven we dus de vertaling van de strategie naar de uitvoering. Zowel vanuit de rol (VTH&A) als taak (Milieu, bodem en bouw).

De focuspunten uit deel 2 worden uitgewerkt en inzichtelijk zal worden gemaakt welke inzet van de VTH-A instrumentarium wordt verwacht en is er een eerste inventarisatie van de te hanteren indicatoren die een weergave kunnen geven van hoe de inzet bijdraagt aan de uitkomst (outcome). De uitwerking van de focuspunten doen we op een uniforme manier, waarin ook teruggegrepen wordt op de conclusies uit de U&H-strategie. We werken met de volgende vaste indeling.

  • -

    Inleiding, met de overweging of bijstelling van het doel of de aanpak gewenst is

  • -

    De beleidsopgave die bij de prioriteit hoort.

  • -

    Om welke gebiedssoort(en) het gaat. Hierbij zijn er drie mogelijkheden: industrieel (inclusief industrieterreinen) stedelijk en landelijk gebied.

  • -

    De scope van de prioriteit; in welke processen en voor welke branches is de prioriteit relevant.

  • -

    De doelstelling(en).

  • -

    De aanpak, activiteiten en prioriteiten (inclusief samenwerkingspartners)

  • -

    De indicatoren die de voortgang en het effect van de inspanning van de OD weerspiegelen.

  • -

    Een eventuele verbinding met andere focuspunten en prioriteiten.

De uitgewerkte bijgevoegde focuspunten dienen om de doorwerking inzichtelijk te maken en zijn op hoofdlijnen. Concrete afspraken over bestuurlijke focus en VTH&A-inzet vindt plaats binnen de programma’s. Deel 3 behandelt de operationele cyclus van de BIG-8 en legt uit hoe de focus en prioritering, gebaseerd op het benaderen van problemen en risicobeheer, worden omgezet in concrete richtlijnen en strategieën voor de uitvoering.

3.1 Wettelijk kader

Omgevingswet, artikel 2.1, eerste lid, verduidelijkt hoe de taakuitvoering, ter behaling van de doelen van de Omgevingswet dient plaats te vinden. Het artikel verwoordt dit als volgt:

‘Een bestuursorgaan van een gemeente, een provincie of het Rijk of, met inachtneming van de Waterschapswet, van een waterschap oefent zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uit met het oog op de doelen van de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld.’

Dit houdt voor omgevingsdiensten in dat de maatschappelijke opgave, zoals verwoord in het artikel 1.3 van de Omgevingswet, altijd het uitgangspunt is bij de inzet van hun VTH(A)-instrumentarium, tenzij geldende wet- en regelgeving, op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, een voorgegeven handelswijze voorschrijft.

Omgevingswet, artikel 2.1, tweede lid vult bij het eerste lid aan:

‘Het bestuursorgaan houdt daarbij rekening met de samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.’

Wederom wordt hiermee benadrukt dat de Omgevingswet het afwegen en het zoeken van ‘samenhang’ centraal stelt. Wat wordt in samenhang benaderd? ‘Relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving’ en ‘rechtstreeks daarbij betrokken belangen’. Ten aanzien van ‘relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving’ spreekt de Omgevingswet op verschillende plaatsen zowel van:

  • -

    ‘Kwaliteiten’ van de leefomgeving

  • -

    ‘Functies’ van de leefomgeving, die evenwichtig moeten worden toebedeeld

  • -

    ‘Projecten’ in de leefomgeving om maatschappelijke doelen te realiseren

  • -

    ‘Activiteiten’ (als omgevingsplanactiviteit, milieubelastende-activiteit, bouwactiviteit, natura 2000 activiteiten)

Ten aanzien van de ‘rechtstreeks daarbij betrokken belangen’ zijn de beleidsdoelen van de deelnemers ook een belang. Het strikt redeneren vanuit een voorgegeven taak is dus onder de Omgevingswet niet meer goed vol te houden. Het gaat om het in ogenschouw nemen van de opgaven en daar de adequate inzet en toepassing van het VTH(A)-instrumentarium bepalen. Het gaat om een adequaat antwoord op specifieke opgaven, in specifieke situaties.

Strategieën voor toepassing van het VTH(A)-instrumentarium

Zoals beschreven in artikelen 13.6 en 13.7 van het Omgevingsbesluit, dienen de omgevingsdiensten in ieder geval voor de taken vergunningverlening (regulering), toezicht en handhaving te beschrijven hoe aan deze taken uitvoering wordt gegeven. Dit wordt beschreven in enkele uitvoerings- strategieën, zoals weergegeven in figuur 5.

afbeelding binnen de regeling

In wat volgt zullen de bovengenoemde strategieën worden uitgewerkt. Bij elk van de strategieën wordt de impact die de Omgevingswet heeft op

3.2 Overige uitgangspunten

Voorzorgbeginsel als uitgangspunt

Het voorzorgsbeginsel is van toepassing als er een onvoldoende bekende relatie is tussen de bron en het effect van bijvoorbeeld een emissie op de gezondheid. Het gaat daarbij om onzekerheid, een wetenschappelijk gat tussen een bekend effect (‘minder gezondheid’) en onzekere oorzaak (‘onaanvaardbare emissie van stof X’). Op dat moment kan het voorzorgs- beginsel helpen door als element in het onderzoek naar de feiten en belangen te dienen, in combinatie met de motivering van het besluit. Het voorzorgsbeginsel is vooral van toepassing bij reguleringsbesluiten. Binnen deze besluiten is het voorzorgsbeginsel geen grondslag op zich, maar een onderdeel van het beoordelingskader om te komen tot een specifiek besluit. Dit betekent dat de OD NZKG waar mogelijk streng is in zijn regulering. Dit betekent onder andere het voorschrijven van maatregelen in het kader van scherp vergunnen, met korte termijnen en minimaliserende normen. Het voorzorgsbeginsel toepassen kan helpen bij het motiveren van maatregelen waar onzekerheid is over de exacte wetenschappelijke onderbouwing.

Algemene zorgplicht

De Omgevingswet bevat een algemene zorgplicht. Dit houdt in dat overheden, bedrijven én burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving. En dus niet alleen de overheid. Deze algemene zorgplicht is vooral een vangnet voor het geval er geen specifieke decentrale of rijksregels zijn. Hoe uitvoering moet worden gegeven aan deze zorgplicht, bij gebrek aan specifieke regels is de komende periode een aandachtspunt.

Mandaat

De gemeenten en provincies hebben voor de taken mandaat verleend aan de omgevingsdiensten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de bevoegdheden worden gedelegeerd. In de ‘package deal’ is afgesproken dat de dagelijks besturen van de gemeenten en de provincies verantwoordelijk blijven voor de uitvoering in concrete gevallen.

De regels over mandaat staan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kern daarvan is dat de mandaatverlener verantwoordelijk blijft voor en zeggenschap behoudt over de in mandaat uitgeoefende bevoegdheden en het mandaat kan intrekken. Dit betekent dat het bevoegd gezag – het politieke bestuur – in alle gevallen de bevoegdheid houdt om zelf een beslissing te nemen. Het bestuur heeft daardoor altijd de mogelijkheid om te besluiten de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen. In het geval dat op basis van het mandaat door de OD NZKG namens het bevoegde gezag een beslissing wordt genomen, draagt het bevoegde gezag de volledige verantwoordelijkheid voor het genomen besluit.

In de wet VTH hebben de omgevingsdiensten een wettelijke basis gekregen. Volgens de Memorie van Toelichting is uitgangspunt dat zij functioneren op basis van een mandaat van GS en B&W. Het idee is volgens de Memorie van Toelichting dat mandatering van bestuurlijke handhavingsbevoegdheden aan de omgevingsdiensten de bestuurders in staat stelt enige afstand te nemen, wat het doortastend en onafhankelijk handhavend optreden tegen overtredingen bevordert. Onafhankelijkheid is uitgangspunt voor zover de OD NZKG betrokkenheid heeft bij de strafrechtelijke handhaving. In de bestuursrechtelijke handhaving wordt de onafhankelijkheid begrensd door de Awb die veel bevoegdheden voorbehoudt aan de mandaatgever.

Risico- en aandachtsdossiers

Vanuit de OD NZKG wordt gerapporteerd over (potentieel) politiek en/of bestuurlijk gevoelige dossiers aan de betreffende portefeuillehouder van het college van B&W/ Gedeputeerde Staten. Eventuele opties voor te nemen beslissingen worden voorgelegd. De aanpak van de OD NZKG is altijd gericht op het bereiken van een situatie die voldoet aan wet- en regelgeving. Samen met de betrokken partijen worden criteria vastgesteld voor de specifieke invulling en de bijbehorende maatstaven. Hierbij kan gedacht worden aan dossiers met conflicterende belangen, wat ze bestuurlijk gevoelig maakt, alsook aan risico’s op het gebied van externe veiligheid en gezondheid, ernstige nalevingsproblemen en milieucriminaliteit.

Consignatiedienst

De OD NZKG voert, onder de naam Consignatiedienst, vier 24/7-beschik- baarheidsdiensten (piketten) uit voor de veiligheidsregio’s Amsterdam- Amstelland (VrAA: Amsterdam, Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder- Amstel en Uithoorn) en Kennemerland (VrK: alleen Haarlemmermeer):

  • 1.

    Milieu-Omgevingszorg (ook inzetbaar voor de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (alleen Zaanstad);

  • 2.

    Bouw-Omgevingszorg;

  • 3.

    Hoofd Omgevingszorg (inclusief lid Regionaal Operationeel Team-ROT);

  • 4.

    Communicatie.

Tevens is een vijfde 24/7-beschikbaarheidsdienst van de OD NZKG, Milieu- Seveso, oproepbaar door de Veiligheidsregio’s in Noord-Holland, Flevoland en Utrecht in geval van incidenten bij bedrijven in deze provincies, die vallen onder het provinciaal bevoegd gezag en waarvoor de OD NZKG de VTH- taken uitvoert. Om adequaat bij incidenten te kunnen optreden worden door het jaar heen oefeningen, al dan niet samen met externe partners, en specifieke cursussen georganiseerd.

In de volgende hoofdstukken wordt de strategie vertaald naar de inzet op milieu, bodem en bouw. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfs- en niet-bedrijfsgebonden activiteiten.

3.3 Strategie bedrijvigheid & bedrijfsgebonden activiteiten

Omgevingsdiensten hebben als voornaamste verantwoordelijkheid de beoordeling en goedkeuring of afwijzing van vergunningsaanvragen en het toezicht houden op en handhaven van regelgeving met betrekking tot activiteiten op het gebied van milieu, bodem en bouw. Ze dragen bij aan het handhaven van wettelijke voorschriften en spelen een cruciale rol in het bevorderen van een duurzame en veilige leefomgeving. De OD NZKG richt zich voornamelijk op bedrijven en ondernemingen. Deze doelgroep omvat een breed scala aan bedrijfstakken in het Noordzeekanaalgebied, waaronder havens, petrochemische complexen, energiecentrales, raffinaderijen, logistieke ondernemingen en diverse andere industriële faciliteiten. Deze bedrijven variëren van grote multinationals tot kleine en middelgrote onder- nemingen en zijn actief in sectoren zoals scheepvaart, logistiek, chemie, afvalverwerking en metaalbewerking.

De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) heeft de verantwoordelijkheid voor het toezicht op ruim 20.000 bedrijven in het gebied. Van deze bedrijven worden er 217 aangemerkt als complexe bedrijven, doorgaans met aanzienlijke milieu-impact. De overige bedrijven vallen onder 21 verschillende bedrijfstakken, wat een divers scala aan sectoren vertegenwoordigt. Als Omgevingsdienst vervult de OD NZKG een essentiële rol in het handhaven van de naleving van milieuregelgeving door deze bedrijven. Via inspecties, regulering en handhaving zorgt de OD NZKG ervoor dat de bedrijven voldoen aan de geldende milieuvoorschriften, wat bijdraagt aan een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving voor zowel mens als natuur in het Noordzeekanaalgebied. Door het toepassen van de in hoofdstuk 2 en bijlage 5 genoemd opgave- gerichte probleem- en risicoanalyse stelt de OD ZNKG de volgende prioriteiten:

  • -

    Duurzaamheid: Energiebesparing, Vervoersmanagement, Waterbesparing en Hernieuwbare energie en Grondstoffentransitie.

  • -

    Omgevingsveiligheid: Landelijke VTH-programma Seveso, Externe veilig- heid, Asbest, Bodem, Klachten en ongewone voorvallen, hernieuwbare energie, Grondstoffentransitie, Ketentoezicht en Ondermijning.

  • -

    Milieugerelateerde gezondheid: Vervoersmanagement, Luchtkwaliteit, ZZS, Geur, Geluid, Asbest, Waterkwaliteit en Bodemverontreiniging, Klachten en Ongewone voorvallen, Hernieuwbare energie en Grond- stoffentransitie, Ketentoezicht en Ondermijning.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 2 heeft tot doel de verbanden tussen deze thema’s en bedrijfstakken (bedrijven) te verduidelijken. Dit dient als een introductie om inzichtelijk te maken hoe deze onderwerpen met elkaar samenhangen. De vertaling naar de prioritaire bedrijfstakken in relatie tot bredere opgaven en focusgebieden, zoals beschreven in het Beleidskader (Deel 1), maakt deel uit van de daaropvolgende hoofdstukken over regulering- en nalevingsstrategie en adviesverlening. Deze tabel vloeit voort uit de opgavegerichte, op risico gebaseerde prioritering (paragraaf 2.3), en met name stap 3: Identificatie van verantwoordelijkheid, risico’s en impact.

A Reguleringsstrategie

Regulering (voorheen ‘vergunningverlening’) is de toetsing van (voor- genomen) bedrijfsactiviteiten aan wettelijke en beleidsregels. Op basis daarvan worden toepasselijke maatregelen afgewogen, redelijke eisen die worden gesteld aan de bedrijfsuitvoering, en vertaald in vergunning-voorschriften of maatwerkvoorschriften. Met de vergunning wordt formeel toestemming gegeven voor uitvoering van de bedrijfsactiviteiten, conform de voorschriften (naast rechtstreeks werkende regels) en is een juridische voorwaarde voor het bedrijf om deze activiteiten te kunnen uitvoeren.

Daarmee is de vergunning tevens de grondslag voor toezicht op een recht- matige uitvoering van activiteiten en eventuele handhavingsmaatregelen, mocht een vergunninghouder zich niet aan de voorschriften houden.

Vanaf 2024 ondergaat regulering een aanzienlijke verandering, wat een breuk betekent met de aanpak van de afgelopen decennia. Deze verandering wordt aangestuurd door meerdere factoren, waaronder de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Deze wet brengt met zich mee dat een groter aantal activiteiten onder algemene voorschriften valt, waardoor er minder specifieke vergunningen vereist zijn.

Bovendien wordt het instrumentarium nog volop ontwikkeld. Een belangrijk aspect van deze verandering is de nauwe samenwerking tussen omgevings- diensten, gecoördineerd door OD.nl, in het kader van de Landelijke Vergunningen Strategie. Hierdoor wordt een gecoördineerde aanpak van vergunningverlening en regelgeving mogelijk gemaakt en kan er efficiënter worden gewerkt in het nieuwe regelgevingslandschap. Ook de maatschappelijk toenemende bewustwording van de omgevingskwaliteit, nieuwe inzichten, bestuurlijke verantwoordelijkheden en eisen die zich van daaruit vertalen zijn van invloed op de taakuitvoering van regulering.

Om deze reden bevat deze Reguleringsstrategie hoofdzakelijk strategische uitgangspunten, die in 2024-2025 nader worden uitgewerkt in bijvoorbeeld concrete werkwijzen en prioriteitstelling.

Omgevingswet

Uitgangspunten van de Omgevingswet zijn: minder regels en meer ruimte voor initiatieven in het fysieke domein, vertrouwen (maar waar nodig ook doeltreffend en harder optreden), meer eigen verantwoordelijkheid met zorgplicht, en een evenwichtige ontwikkeling van de ruimtelijke omgeving. Daarin is een kanteling besloten van het instrumenteel toepassen van afzonderlijke regels, naar beleidsopgaven en afwegingen van ruimtelijke en bedrijfsontwikkelingen in relatie tot de feitelijk lokale omgevings- en levenskwaliteit, het milieu, afhankelijk van de situatie (‘opgave-gericht’).

De volgende pijlers van de Omgevingswet zijn voor OD NZKG/de Noord- Hollandse omgevingsdiensten richtinggevend in de uitvoering van regulering:

Concreet is vanaf 2024 in sommige gevallen een specifieke vergunning niet meer nodig voor bepaalde activiteiten en gelden daarvoor algemene, rechtstreeks werkende regels. Het principe is bij voorbaat ‘ja, mits’ in plaats van ‘neen, tenzij’. Onder Omgevingswet is de vergunningplicht gekoppeld aan activiteiten. Wat milieu betreft is de vergunningplicht gekoppeld aan het verrichten van een milieubelastende activiteit. Indien binnen een bedrijf meerdere milieubelastende activiteiten worden uitgevoerd, kunnen er voor een bedrijf meerdere vergunningplichten gelden. Voor het beoordelen van de vergunningaanvragen milieu geldt standaard de reguliere voorbereidingsprocedure. Hierdoor geldt een kortere beslistermijn (acht weken). Alleen in uitzonderingsgevallen geldt de uitgebreide voor- bereidingsprocedure met een beslistermijn van zes maanden. Op grond van de Omgevingswet kan ook advies of instemming nodig zijn van een ander bevoegd gezag.

Vaak is een melding op basis van het Besluit activiteiten leefomgeving vereist voor een milieubelastende activiteit. Per bedrijf kunnen er meerdere meldingsplichten gelden als er meerdere milieubelastende activiteiten worden uitgevoerd. Het is verboden om een milieubelastende activiteit uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden. Nieuw is dat het Besluit activiteiten leefomgeving voor specifieke gevallen de mogelijkheid biedt om het treffen van een gelijkwaardige maatregel te melden. In die gevallen is geen besluit van het bevoegd gezag vereist waarbij het toestemming verleent om een gelijkwaardige maatregel te treffen. Het Besluit activiteiten kent ook plichten om gegevens en bescheiden in te dienen en de plicht om te informeren. Uitgangspunt is dat een bedrijf moet voldoen aan de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving maar het Besluit activiteiten leefomgeving kent ook een ruime maatwerkmogelijkheid. Daarmee kunnen de maatschappelijke doelen uit de wet en de beleidsdoelen in de regio worden doorvertaald naar specifieke voorschriften voor (milieubelastende) activiteiten. De Omgevingsplannen zullen ook algemene milieuregels bevatten: vergunningplichten, plichten om gegevens in te dienen (gegevens en bescheiden/informeren) de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen, de mogelijkheid om gelijkwaardige maatregelen te treffen.

Onder de Omgevingswet blijft een vergunning vereist voor activiteiten die aanzienlijk van omvang zijn, aanzienlijke milieurisico’s met zich meebrengen, of potentieel schadelijk zijn voor het milieu. Gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten waarvoor de OD NZKG verantwoordelijk is, blijft de vergunningplicht van toepassing op het merendeel van deze activiteiten.

Het mogelijk maken van (economisch en maatschappelijke) ontwikkelingen, in evenwicht met de omgevings- en levenskwaliteit staat voorop. Waarin niet meer strikte, afzonderlijk instrumenteel vastgelegde regels gelden, maar de vraag ‘wat is de opgave in deze omgeving?’. Integraal opgave-gericht denken, in plaats vanuit afzonderlijke, en vaak conflicterende sectoraal bepaalde regels.

Tot slot zal participatie, het betrekken van de omgeving bij nieuwe en veranderende bedrijfs- en potentieel milieu-beïnvloedende activiteiten, onder de Omgevingswet steeds belangrijker worden in de regulering.

Prioritaire inzet Regulering

Maatschappelijk en bestuurlijk zijn er ontwikkelingen en behoeften om juist strengere milieuregels toe te passen uit oogpunt van klimaatbescherming, veiligheid en milieu-gerelateerde gezondheid. OD NZKG is een uitvoeringsorganisatie van het bevoegd gezag en maakt in de taakuitvoering zelf géén maatschappelijk-bestuurlijke afwegingen. In afzonderlijke gevallen is dat ook niet mogelijk, bijvoorbeeld uit oogpunt van rechtsgelijkheid. OD NZKG heeft wel een zelfstandige verantwoordelijkheid en staat voor een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving. Maatschappelijke en bestuurlijke behoeften vertalen zich wel door in uitgangspunten voor de reguleringsstrategie (voor zover dat past binnen de gegeven kaders van uitvoeringstaakstelling, beleid, wet- en regelgeving). Naast de Omgevings- wet is dit een uitgangspunt voor de reguleringsstrategie van OD NZKG.

Concreet vertaalt zich dit in twee sporen voor de uitvoering:

Scherp vergunnen:

Ingezet wordt op normen in de vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften, waarmee aan de strengste eisen in wetgeving wordt voldaan. Dat betreft vooral normen voor de uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en het klimaat. Bovendien stimuleren we bedrijven aan verdergaande normen te voldoen, als de situatie of potentiële milieuverbetering dat rechtvaardigt. In ieder geval is een steekhoudende motivatie van bedrijven vereist, als in aanvragen niet aan de ondergrens van BBT-normen wordt voldaan.

Risicogericht vergunnen:

We geven prioriteit aan die zaken, die de meeste impact hebben (met de slimste inzet van capaciteit en middelen). Voorrang krijgen bijvoorbeeld actualisaties van vergunningen, die de grootste vermindering kunnen opleveren van de uitstoot van stoffen die het meest schadelijk zijn voor klimaat en milieu-gerelateerde gezondheid. Zo ontstaat tegelijkertijd meer gelegenheid (capaciteit) om de aandacht te richten op scherp vergunnen, waar dat is gewenst.

In de uitwerking daarvan gelden de volgende prioriteiten uit de U&H- strategie en worden nader uitgewerkt. In de lijn van onderstaande tabel:

afbeelding binnen de regeling

Van Strategie naar uitvoering

De hierboven benoemde maatwerkafspraken zijn strategische uitgangs- punten. Daarmee wordt recht gedaan aan ontwikkelingen van maatschappelijk bewustzijn over de leefomgeving, bestuurlijke verantwoordelijkheid en principes van de Omgevingswet, die zich door-vertalen in de in de uitvoeringstaken van OD NZKG (zonder dat OD NZKG zelf maatschappelijk- bestuurlijke afwegingen maakt en voor zover passend binnen het kader van uitvoering, beleid, wet- en regelgeving.

Deze uitgangspunten worden werkenderwijs in de uitvoeringspraktijk vertaald. De nieuwe uitgangspunten voor prioriteitstelling betekenen bijvoorbeeld niet, dat andere, tevens belangrijke thema’s geen aandacht meer hebben of, laat staan, vergunningaanvragen buiten de prioritering onder de tafel zouden vallen.

De wettelijke uitvoeringskaders met bijvoorbeeld behandelingstermijnen en afspraken op landelijk niveau met omgevingsdiensten en andere overheidsinstanties in de keten, alsmede met het lokaal en regionaal bestuur (bijvoorbeeld over de actualiteit van het vergunningenbestand) blijven uiteraard van kracht. Uitgangspunten voor prioriteitstelling zijn daarin echter noodzakelijk en onvermijdelijk, zowel uit oogpunt van maatschappelijk-bestuurlijk belang en milieu-effectiviteit als efficiency door het grote werkaanbod.

Landelijke afstemming en vergunningverleningsstrategie

De reguleringsstrategie van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) en de gezamenlijke omgevingsdiensten in Noord-Holland wordt landelijk afgestemd en, indien nodig, aangepast aan nieuwe ontwikkelingen en landelijke en Europese regelgeving. Op landelijk niveau is een Landelijke Vergunningen Strategie (LVS) opgesteld door de omgevingsdiensten (onder leiding van OD.nl), die als richtlijn dient voor verdere uniforme ontwikkeling.

Opgavegerichte prioritering Regulering

Tabel 4 is richtinggevend en gebaseerd op de primaire inzet voorkomend uit tabel 1 uit paragraaf 2.3.

afbeelding binnen de regeling

Gelijkluidende reguleringsstrategie Noord-Hollandse omgevingsdiensten

In het kader van de Gezamenlijke Uitvoerings- en Handhavingsstrategie Noord-Holland zijn gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd. Hierbij zijn de eerste stappen gezet om het onderwerp af te bakenen en een uniforme aanpak te ontwikkelen. Het doel van deze uniforme aanpak is om zowel vraag gestuurd als risico- en opgavegericht te zijn, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe initiatieven en bestaande vergunningen en prioritering hier binnen. Dit omvat afspraken over het optimaliseren en versnellen van vergunningsprocessen waar mogelijk, evenals het actualiseren van bestaande vergunningen met prioriteit in het licht van regionale uitdagingen, waarbij impact kan worden bereikt op deze opgaven, zoals het aanscherpen van vergunningen. Dit vereist goede samenwerking met alle betrokken instanties. De eerste gezamenlijke bevindingen maken integraal onderdeel uit van bovenstaande reguleringsstrategie.

B Nalevingsstrategie

De hieronder beschreven nalevingsstrategie legt een solide basis voor een opgavegerichte en risico-gestuurde aanpak. De OD NZKG zal de komende jaren de methodiek verder ontwikkelen en gebruikmaken van de huidige inzichten en analyses als fundament voor een informatiegestuurde aanpak. Deze aanpak richt zich zowel op het waarborgen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving als op het benutten van de kennis en ervaring van de dienst om aan maatschappelijke uitdagingen tegemoet te komen. Prioritering van de brancheaanpak is dus zowel risicogestuurd als gericht op het realiseren van de impact. Concreet betekent dit dat bepaalde branches, bedrijven, milieubelastende activiteiten voorrang krijgen op basis van deze methodiek. Een belangrijk ontwikkelpunt voor de komende jaren zal werken onder de Omgevingswet zijn.

Optreden eigen bestuursorgaan/namens andere bestuursorganen

Ingevolge het Omgevingsbesluit moeten overheden aangeven hoe wordt opgetreden tegen overtredingen van regels die begaan zijn door of in naam van het bestuursorgaan of andere organen van de overheid. Burgemeester en Wethouders en Gedeputeerde Staten zijn niet alleen bevoegd gezag in omgevingszaken, maar hebben ook vele andere taken. Het kan voorkomen dat bij de uitvoering van die taken niet aan het omgevingsrecht wordt voldaan. Te denken valt aan eigen bedrijven (zoals een gemeentewerf) die niet aan de omgevingsvergunning voldoen of bouwactiviteiten van gemeentelijke of provinciale projecten in strijd met de bouwregelgeving.

Onderscheid in werkelijke situaties

Bij de handhaving van dergelijke overtredingen is het relevant een onder- scheid te maken tussen verschillende situaties waarin de gemeente of de provincie bevoegd gezag is:

  • -

    Een andere overheid is in overtreding;

  • -

    Een (semi) private overheidsinstelling waaraan de gemeente of provincie deelneemt is in overtreding;

  • -

    De gemeente of provincie is zelf in overtreding;

  • -

    Specifiek binnen Amsterdam: de gemeente Amsterdam of een bestuurs- commissie is in overtreding en een ander orgaan binnen de gemeente is het bevoegd gezag.

Intensieve handhaving

Bij de maatwerktrajecten hebben we veelal te maken met de notoire overtreders, de ondernemers met calculerend gedrag, de uitstellers, de bedrijven met een gebrek aan deskundigheid, of bijvoorbeeld een slechte veiligheidscultuur. Per maatwerktraject worden de interventies bepaald om te komen tot een duurzame naleving door het bedrijf. Zo kan bijvoorbeeld een bedrijf onder verscherpt toezicht worden gesteld. De bevoegdheid om een bedrijf onder verscherpt toezicht te stellen, valt binnen het mandaat van de OD van VTH-taken. De betreffende deelnemer(s) worden hierover geïnformeerd.

Bestuursrechtelijke strafbeschikking

Bij de bestuurlijke strafbeschikking voor milieufeiten, waarin een geldboete kan worden opgelegd voor misdrijven of overtredingen in de sfeer van de milieuwetgeving, voor zover die van geringe ernst of eenvoudige aard zijn (milieufeiten) en voor zover het binnen het reguliere takenpakket van de OD NZKG valt. In het Besluit OM is de afdoening aan de directeur een zelfstandige strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend, die in volledige onafhankelijkheid moet worden uitgevoerd.

De OD NZKG heeft zichzelf tot doel gesteld om uiterlijk in 2024 een volwaardige partner te zijn voor strafrechtelijke partners door:

  • 1.

    Op peil hebben capaciteit van de BOA’s;

  • 2.

    Actieve samenwerking met handhavingspartners op lokaal, regionaal en landelijk niveau, gericht op kennisdelen, samenwerking en ketentoezicht;

  • 3.

    Strafrecht integraal onderdeel aanpak OD NZKG;

  • 4.

    Deskundige invulling aan de LHS-O) en volgen overtredingen strafrechtelijk op;

  • 5.

    Onderdeel van aanpak Ondermijning en ketentoezicht;

  • 6.

    Implementatie bestuurlijke boete als handhavingsinstrument onder de Omgevingswet.

Opgavegerichte prioritering Naleving

Tabel 5 is richtinggevend en gebaseerd op de primaire inzet voorkomend uit tabel 1 in paragraaf 2.3.

afbeelding binnen de regeling

Gelijkluidende nalevingsstrategie Noord-Hollandse Omgevingsdiensten

Onder de nalevingsstrategie wordt verstaan: richtinggevende keuzes voor de inzet van het instrumentarium dat de naleving van geldende wet- en regelgeving bevordert (het naleefgedrag). Hieronder worden gerekend, de:

  • -

    Preventiestrategie,

  • -

    Toezichtstrategie,

  • -

    Handhavings-strategie (incl. sanctionerings-strategie en gedoogstrategie).

Preventiestrategie

Definitie van preventie

Onder ‘preventie’ wordt verstaan: de spontane naleving van wet- regelgeving voor de fysieke leefomgeving.

Gedeelde visie op preventie onder de Omgevingswet

Voor bevordering van het spontane naleefgedrag wordt ingezet op voorlichting en het uitleggen van het doel van wet- en regelgeving. Relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en rechtstreeks daarbij betrokken belangen worden in samenhang beschouwd, en kunnen vragen om specifieke voorlichting. Adequate voorlichting kan de noodzaak tot interventie en correctie verkleinen. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten stellen voor preventie het volgende gedeelde uitgangspunt.

Werkwijze voor preventie

afbeelding binnen de regeling

De OD NZKG communiceert actief over de in hun werkgebied geldende voorschriften, aan instellingen, bedrijven en burgers. Hiertoe worden diverse communicatiemiddelen ingezet, gericht op voorlichting en ondersteunend optreden (zoals vooroverleg).

Toezichtstrategie

Definitie van toezicht

Onder toezicht wordt verstaan: de werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om te observeren en constateren of wet- en regelgeving wordt nageleefd. Toezicht heeft een belangrijke preventieve werking. Doel hierbij is bevordering van het naleefgedrag van wet- en regelgeving door inwoners, bedrijven en instellingen.

Visie op toezicht onder de Omgevingswet

Toezicht wordt uitgevoerd op basis van de geldende wettelijke voorschriften, zoals vergunningen of meldingen. Toezicht zal zich onder de Omgevingswet naast risico’s steeds meer richten op de beleidsopgaven. Daarmee verschuift het toezicht voor een deel van routinematige, integrale, controles op basis van risico (gevaaraspect/veiligheid), het jaarlijkse lijstje, naar steeds meer specifiek ingericht toezicht gericht op een opgave of activiteit. Daarbij moet naar de passende vorm van toezicht worden gezocht (fysiek, administratief, zelfcontrole, op afstand, in samenwerking met partners, ketentoezicht, datagericht). Net als bij regulering kunnen de Noord-Hollandse omgevings- diensten bij toezicht het voorzorgbeginsel gebruiken.

De Noord-Hollandse omgevingsdiensten stellen voor toezicht de volgende gedeelde uitgangspunten.

afbeelding binnen de regeling

Werkwijze voor toezicht

Toezichtcontroles worden voorbereid op basis van een prioriteitenstelling die de OD NZKG maakt in haar uitvoerings- en handhavingsstrategie.

De Omgevingsdienst wijst een toezichthouder aan om de betreffende controle uit te voeren. Hierbij geldt het volgende. Een toezichthouder controleert geen vergunning die hij zelf heeft opgesteld. Deze rollen zijn nadrukkelijk gescheiden. De Omgevingsdienst rouleert periodiek tussen toezichthouders per instelling, zodat een toezichthouder slechts een beperkt aantal keer eenzelfde instelling controleert. Bij uitzondering wordt van deze beginselen afgeweken – bij voorbeeld in geval van het uitsluitend voorhanden zijn van specifieke specialistische kennis bij één toezichthouder.

Controles

Aan de hand van de prioriteitenstelling wordt in het jaarlijks uitvoeringsplan beschreven welke controles in het betreffende jaar zullen worden uitgevoerd. De Omgevingsdienst bepaalt daarbij welke vorm van toezicht passend is: een controle ter plaatse, administratief toezicht of een combinatie. Voor IPPC-installaties geldt de minimale controlefrequentie overeenkomstig Omgevingsbesluit 13.7. Voor niet-IPPC-installaties is de controlefrequentie afhankelijk van de uitkomsten van de analyse van problemen en prioriteiten- stelling van de individuele Omgevingsdienst.

Integrale controles

Onder een integrale controle verstaan we het uitvoeren van een fysieke controle bij een bedrijf, waarbij alle milieu-gerelateerde aspecten vanuit de Omgevingswet (inclusief geldende richtlijnen) die van toepassing zijn op dat bedrijf worden gecontroleerd. Indien nodig voeren we deze controles ook uit in samenwerking met onze partners. De verzamelde gegevens worden vastgelegd in checklists en controleverslagen, en deze informatie wordt opgenomen in het digitale VTH-systeem. Vervolgens wordt er een rapport uitgebracht aan het betrokken bedrijf.

Themacontroles

Themacontroles omvatten zowel fysieke controles, administratieve controles als het nemen van monsters bij bedrijven waar specifieke thema’s relevant zijn. Deze thema’s zijn gerelateerd aan de focuspunten die zijn geïdentificeerd in de strategie van de Omgevingsdienst, zoals energie- besparing, indirecte lozingen, externe veiligheid, en andere relevante onder- werpen. Indien nodig worden deze controles ook in samenwerking met externe partners uitgevoerd. De verzamelde gegevens worden vastgelegd in checklists en controleverslagen, en deze informatie wordt opgenomen in het digitale VTH-systeem. Er wordt vervolgens een rapport uitgebracht aan het betrokken bedrijf.

Administratieve controles

Bij administratieve controles wordt een bedrijf gecontroleerd op basis van documenten, zoals keurings- of inspectierapporten, waarin een of meerdere milieu-gerelateerde aspecten vanuit de Omgevingswet (inclusief geldende richtlijnen) die van toepassing zijn, worden geëvalueerd. De verzamelde gegevens worden vastgelegd in het digitale VTH-systeem, en er wordt een rapport uitgebracht aan het betrokken bedrijf.

Oplevercontrole

Een oplevercontrole betreft het eerste toezichtsbezoek na de verlening van een vergunning of na de acceptatie van een melding. Incidentele controles (naar aanleiding van een klacht) Naast de reguliere controles organiseert de Omgevingsdienst incidentele controles, die plaatsvinden naar aanleiding van klachten, meldingen van ongewone voorvallen, handhavingsverzoeken, of in het kader van surveillance of hercontroles. In elke situatie bepaalt de Omgevingsdienst of een fysieke controle ter plaatse, een administratieve controle, of een combinatie van beide het meest geschikt is.

Projectmatige controles

Naast de reguliere (integrale) controles en incidentele controles wordt er ook een projectmatige aanpak gehanteerd. Dit wordt toegepast wanneer het toezicht zich richt op een specifiek aspect of een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld bij het controleren van de voorschriften voor propaantanks of bij ketentoezicht dat de gehele branche overspant.

Gedurende een controlebezoek

Gedurende een controle ter plaatse worden, in het kader van integraliteit, (zo veel mogelijk) verschillende rechtsgebieden binnen het omgevingsrecht getoetst. Zo wordt zorggedragen voor een efficiënte wijze van toezicht, en een minimale belasting voor de gecontroleerde instelling.

Administratieve controles toetsen de juiste administratieve vastlegging van wettelijke verplichtingen, al dan niet volgend uit vergunningen en ontheffingen. Dit gebeurt door schriftelijke informatie (zakelijke gegevens en bescheiden) te controleren. Hierbij wordt in ieder geval gecontroleerd of informatie op correcte wijze is verwerkt, of installaties tijdig gekeurd zijn en of formulieren juist worden gebruikt en opgeborgen. Voorbeelden zijn: energiebesparingsonderzoeken, meetrapporten, transportformulieren en keuringsbewijzen, EPRTR-bedrijven.

Na een controlebezoek

In beginsel wordt door omgevingsdiensten de volgende werkwijze gehanteerd na een controlebezoek. Binnen twee weken na een toezichtcontrole wordt de gecontroleerde instelling op de hoogte gesteld van de resultaten van de controle en de gevolgen die eventueel door de gecontroleerde instelling aan deze bevindingen dienen te worden gegeven. Bijvoorbeeld kan de instelling worden gemaand om geconstateerde overtredingen te beëindigen (door middel van een waarschuwingsbrief of in een sanctie- besluit). Na elk controlebezoek bij een IPPC-installatie gelden de termijnen zoals beschreven in artikel 13.7 van het Omgevingsbesluit.

Bij een hercontrole

Bij een hercontrole controleert de toezichthouder of de betreffende instelling of persoon voldoende gevolg heeft gegeven aan de waarschuwing of opgelegde sanctie(s). Een hercontrole vindt plaats na de gestelde termijn die is genoemd in de brief die de overtreder heeft ontvangen na de voorgaande controle.

Samenwerking en afstemming

De Noord-Hollandse omgevingsdiensten stemmen met hun deelnemers (i.e. opdrachtgevers) af in een ambtelijk omgevingsoverleg, waarin lopende trajecten en specifieke casussen worden besproken. In voorkomende gevallen kan de opdrachtgever de Omgevingsdienst een suggestie/aanwijzing doen aangaande de wijze en vorm van toezicht bij een organisatie of specifieke locatie.

Twee omgevingsdiensten, de ODNZKG en de ODNHN, voeren in opdracht van de Provincie Noord-Holland specifieke taken uit die de andere omgevingsdiensten niet uitvoeren. Bijgevolg voeren deze omgevingsdiensten werkzaamheden uit bij instellingen in het werkgebied van de ODIJ en de OFGV. Om deze werkzaamheden op elkaar af te stemmen onderhouden de omgevingsdiensten nauw contact.

Handhavingsstrategie

Definitie van handhaving

Onder handhaving wordt verstaan: het handhavend optreden vanwege de constatering van niet naleven van wet- en regelgeving. Handhaving volgt in beginsel uit toezicht. Sanctioneren en gedogen worden beschouwd als onderdeel van handhaven. De handhavingsstrategie bevat dan ook de sanctionerings- en de gedoogstrategie.

Visie op handhaving onder de Omgevingswet

Om bij iedere overtreding de juiste interventie te plegen is zorgvuldige afweging nodig. Het handhavingsinstrumentarium van de omgevings- diensten verandert onder de Omgevingswet nauwelijks. Een nieuw in te zetten instrument bij bestuursrechtelijke handhaving is de bestuurlijke boete. De omgevingsdiensten volgen hiervoor de Landelijke Handhavingsstrategie, onder de Omgevingswet genaamd de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) en de Landelijke Handhavingsstrategie Brzo (LHS Brzo), en dragen zorg voor adequate afstemming met samenwerkings- partners. Voor geheel Noord-Holland wordt een gelijk speelveld beoogd. Overheden worden hierbij op eenzelfde wijze behandeld als burgers en bedrijven. De teksten hieronder zijn geschreven op basis van de LHSO.

De Noord-Hollandse omgevingsdiensten stellen voor handhaving de volgende gedeelde uitgangspunten.

afbeelding binnen de regeling

Werkwijze voor handhaving

De OD NZKG hanteert voor handhaving de volgende gedeelde werkwijze.

Bij sanctioneren

Sanctionering van overtredingen vindt plaats aan de hand van de interventie- matrix en werkwijze zoals beschreven in de Landelijke Handhaving strategie Omgevingsrecht (LHSO). Voor Seveso-taken hanteert de ODNZKG de Landelijke Handhaving strategie Brzo (LHS-Brzo).

In beginsel wordt gekozen voor de kortst mogelijke hersteltermijn. Indien de technisch uitvoerbare termijn niet acceptabel is in verband met de potentiële risico’s, dan moet de activiteit worden beëindigd of direct aanvullende noodmaatregelen worden getroffen totdat naleving gegarandeerd is. Bij systeemtoezicht wordt onder voorwaarden afgeweken van de LHSO.

Dit is het geval als een instelling zelf een overtreding constateert en zelf afdoende maatregelen neemt voor het herstel en voorkoming van herhaling. In dat geval is het doel van het bestuursrechtelijk optreden al bereikt en kan het achterwege blijven.

Zaken die in aanmerking komen voor strafrechtelijke sanctionering worden voorgelegd aan een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de OD NZKG. Deze stemt af met het Openbaar Ministerie of, en op welke wijze, strafrechtelijk wordt opgetreden. Strafrechtelijke sanctionering van een overtreding kan gelijktijdig met bestuurlijke sanctionering plaatsvinden.

Overheidsinstanties dienen expliciet te verklaren dat ze de LHS-O (Landelijk Handhavingsstrategie Omgevingsrecht) naleven, waarmee ze instemmen met de daarin opgenomen verplichtingen, met inbegrip van die met betrekking tot dwangsommen. Bovendien dragen overheidsinstanties de verantwoordelijkheid voor het opstellen en vaststellen van deze lijsten. Ze dienen aan te geven welke bevoegde gezagsorganen hun eigen beleids- regels hebben en deze specifiek te benoemen. Het is van essentieel belang op te merken dat bij de uitvoering van taken door de Omgevings- dienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG), deze beleidsregels worden toegepast. Als richtlijn hanteert de OD NZKG de landelijke Leidraad met dwangsombedragen en begunstigingstermijnen. Sommige bevoegde gezagen hebben beleidsregels vastgesteld met betrekking tot dwangsom- bedragen.

Bij gedogen

Actief gedogen van een overtreding komt in uitzonderlijke gevallen voor. De nota Gedogen in Nederland vormt hiervoor de richtlijn. Hierin wordt gedogen gedefinieerd als het niet handhavend optreden tegen een overtreding door een bevoegd bestuursorgaan – of gemandateerd handhavende partij zoals een Omgevingsdienst. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in ‘actief’ en ‘passief’ gedogen. Bij actief gedogen treft het bestuursorgaan een expliciete beslissing om de overtreding toe te staan, doorgaans met voorwaarden. Bij passief of stilzwijgend gedogen neemt het bestuursorgaan echter geen formele beslissing om de overtreding toe te staan. In plaats daarvan wordt de situatie gedoogd door simpelweg niet op te treden tegen de overtreding. Er is geen sprake van een expliciete beslissing om te gedogen, en er zijn meestal geen voorwaarden verbonden aan stilzwijgend gedogen.

Actief gedogen kan plaatsvinden in de volgende situaties:

  • 1.

    Overgangssituaties:

    • -

      Concreet zicht op legalisatie,

    • -

      Bedrijfsverplaatsingen,

    • -

      Experimenten en andere tijdelijke overtredingen (zie ook 3.);

  • 2.

    Overmachtssituaties;

  • 3.

    Situaties waarin handhavend optreden onevenredig is.

Indien sprake is van een van de genoemde situaties kan na een zorgvuldige afweging worden besloten om af te zien van handhaving. De OD NZKG informeert het bevoegd gezag voordat namens het bevoegd gezag wordt overgegaan.

Samenwerking en afstemming t.a.v. handhavend optreden

In verschillende overlegstructuren treffen o.a. gemeenten, veiligheidsregio’s, waterkwaliteitsbeheerders, Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T), Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW), het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Koninklijke Marechaussee, Rijkswaterstaat en verschillende collega-omgevingsdiensten elkaar. In samenwerking met deze partijen wordt vormgegeven aan landelijk en regionaal geprioriteerde thema’s en activiteiten. Landelijke en regionale dreigingsbeelden (milieu) criminaliteit worden vertaald naar uitvoeringsniveau via het RIEC, milieu- informatie-overleggen, en het selectie-overleg. Over bestuurlijk gevoelige zaken wordt Bevoegd gezag geïnformeerd, conform het geldende informatieprotocol.

Individueel stemmen de omgevingsdiensten af met politie en het OM over de inzet van strafrechtelijke handhaving bij specifieke casussen. Dit overleg beoogt een weloverwogen inzet van het bestuursrecht, het bestuurs- én strafrecht of alleen het strafrecht. Dit overleg is derhalve tweerichtingsverkeer: bestuursrechtelijke handhavers zoeken indien noodzakelijk het overleg op met politie en OM en omgekeerd.

Informatiegestuurd werken, met oog voor onzekerheden en nieuwe ontwikkelingen, stelt omgevingsdiensten in staat om effectief en efficiënt inzet te plegen. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten ontwikkelen het informatiegestuurd werken verder, door het vergaren, toetsen en uitwisselen van data – onderling en met samenwerkingspartners. Dit gebeurt binnen de grenzen van de wet, in het bijzonder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AGV) en Wet politiegegevens (Wpg), en met aandacht voor de vertrouwelijkheid van informatie. Risico- en aandacht- dossiers worden niet zomaar gedeeld dan wel verspreid met bestuurs- organen of andere partijen.

C Adviesverlening

De OD NZKG wordt door overheden en uitvoeringspartners steeds vaker gevraagd als adviseur bij het opstellen van beleid, regelgeving en initiatieven.

Van ruimtelijke vraagstukken tot het opstellen van nieuw of aanscherping van beleid. Advisering op omgevingsplannen is hier een goed voorbeeld van. Met haar kennis en expertise draagt de OD NZKG een goede bijdrage aan deze beleidsvraagstukken. Advisering is weliswaar geen wettelijke taak van omgevingsdiensten, maar de OD NZKG ziet het als haar taak haar informatie- en kennispositie door te ontwikkelen gericht op een goede inzet zowel richting de eigen wettelijke taken als richting (beleids)vraagstukken van overheden, bedrijven en inwoners. Prioritering op deze rol maakt daarom ook onderdeel uit van deze U&H-strategie.

Opgavegerichte prioritering adviesverlening

Tabel 6 is richtinggevend en gebaseerd op de primaire inzet voorkomend uit tabel 1 in paragraaf 2.3.

De medewerkers van de ODNZKG zetten hun kennis en ervaring in de eerste plaats in voor vergunningverlening, handhaving en toezicht. De OD NZKG is echter meer dan een taakgerichte uitvoeringsdienst alleen. Met haar uitgebreide expertise en op basis van opgedane ervaring in de praktijk adviseert de OD NZKG de gemeenten en provincies binnen het werkgebied en andere overheden. Daarnaast denkt de OD NZKG mee met ondernemers en bedrijven ter verbetering en bescherming van de leefomgeving. Hiermee draagt de OD NZKG bij aan het in stand houden van een verantwoord en veilig woon- en leefklimaat in een steeds dichter bevolkte regio.

De OD NZKG ondersteunt bij het maken van verantwoorde keuzes op het gebied van onder meer:

Veiligheid (constructieve veiligheid, tunnelveiligheid, omgevingsveiligheid, externe veiligheid), Geluid, Luchtkwaliteit en geur, Afval en Duurzaamheid en energie

afbeelding binnen de regeling

Vanuit deze expertises zijn we betrokken bij veel grote projecten in de regio, zoals de Cluster Energie Strategie, Versnellingstafels Energie, Tata Steel, luchthaven Schiphol en de transformatie van bedrijventerreinen naar gemengde gebieden (zoals Haven-Stad Amsterdam).

Gevraagd en ongevraagd advies

Overheden kunnen bij de OD NZKG advies inwinnen. De OD onderscheidt daarin advies gericht op omgevingsbeleid op het gebied van milieu, bodem of bouw (denk aan Omgevingsplannen) en advies op het ruimtelijke spoor (denk aan vestigingsbeleid of m.e.r.-beoordeling).

De OD NZKG ziet het nadrukkelijk ook als haar taak om met het oog op de doelen van de Omgevingswet, zowel waarborgen van kwaliteit als een bijdrage leveren aan maatschappelijke opgaven om daar waar nodig ongevraagd de overheden te adviseren. Een goed werkende BIG-8 is hiervoor uitgangspunt. Vanuit haar kennis en expertise signaleren zij tekorten en kansen in beleid of regelgeving die de OD NZKG (ongevraagd) onder de aandacht brengen van de betreffende bevoegde gezag(en). Dit kan ook gaan over kansen en risico’s gericht op de kerntaken.

Gelijkluidende aanpak adviesverlening Noord-Hollandse Omgevingsdiensten:

Definitie van adviesverlening

Onder adviesverlening wordt verstaan: het verlenen van advies aan deelnemers/opdrachtgevers bij zowel beleid en wet- en regelgeving (zoals bij omgevingsplannen en de gemeentelijke geluidkaart) als bij vergunningsprocessen (zoals scherp vergunnen) en toezicht en handhaving (zoals afhandeling van klachten). Hiernaast bevat de adviesfunctie ook het stellen van de uitvoerings- en handhavingsstrategieën (VTH-strategieën), analyses die ten grondslag liggen aan pilotprojecten, deelname in thematische werkgroepen (zoals energietransities, roadmaps ten behoeve van verduurzaming van bedrijven, circulaire economie).

De taak van adviesverlening is geen basistaak; daarom is er ook geen aparte advies-strategie opgesteld. Echter, gezien het toenemende belang van deze taak na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bereiden de Noord- Hollandse omgevingsdiensten zich voor op professionele ontwikkeling van de adviestaak. De omgevingsdiensten doen dit afhankelijk van de vraag vanuit de eigen opdrachtgevers. Noord-Hollandse omgevingsdiensten worden door opdrachtgevers steeds vaker gevraagd als adviseur in het kader van de Omgevingswet of de landelijke en provinciale opgaven zoals beschreven in paragraaf 4. Advies bij het opstellen van Omgevingsplannen is hier een voorbeeld van.

Visie op adviesverlening

De omgevingsdiensten richten zich in gezamenlijkheid op het versterken van hun informatie- en kennispositie door onderlinge informatie- en kennisuitwisseling. Dit gebeurt niet alleen ten aanzien van de adviestaak van de omgevingsdiensten, maar ook breder, ten aanzien van de taken vergunningverlening, toezicht en handhaving. Om zoveel mogelijk belemmeringen te voorkomen in het primaire VTH-proces wordt specialistisch advies van de Omgevingsdienst tijdig ingewonnen. In het bijzonder bij ruimtelijk advies kan betrokkenheid van de Omgevingsdienst bijdragen aan een beter zicht op de samenhang tussen beleidsopgaven, activiteiten, projecten en functies en kwaliteiten in de fysieke leefomgeving.

Werkwijze

Een gedeelde werkwijze voor adviesverlening is op dit moment nog in ontwikkeling. Voor de beschrijving van de werkwijze bij adviesverlening geldt geen wettelijke verplichting.

3.4 Seveso-bedrijven & RIE4

De OD NZKG is een van de zes omgevingsdiensten in Nederland die specifiek belast zijn met de handhaving en toezicht op bedrijven die onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) vallen. Het BRZO reguleert bedrijven met gevaarlijke stoffen om de risico’s op zware ongevallen te beperken en de veiligheid van mens en milieu te waarborgen.

Vanaf 1 januari 2024 verandert de term BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) in Seveso door de invoering van de Omgevingswet. Het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal) in paragraaf 3.3.1 beschrijft de ‘Seveso- inrichtingen,’ bedrijven die potentieel gevaarlijke stoffen hanteren die een risico kunnen vormen voor de omgeving. Dit zijn bedrijven waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of kunnen ontstaan als de controle over de processen verloren gaat. De hoeveelheid van deze gevaarlijke stoffen moet bepaalde drempelwaarden overschrijden volgens de Sevesorichtlijn. De regelgeving die tot 1 januari 2024 onder BRZO viel, is nu opgenomen in hoofdstuk 4 van het Bal. RIE-4-bedrijven zijn complexe chemische bedrijven die werken met stoffen die het milieu kunnen vervuilen. Daarom vallen ze onder categorie 4 van de Richtlijn Industriële Emissies. Zowel Seveso-inrichtingen als RIE- 4-bedrijven brengen aanzienlijke milieurisico’s met zich mee en hebben daarom een milieuvergunning nodig om aan de gestelde veiligheids- en milieunormen te voldoen.

Analyse en prioritering per bedrijf: basisbeeld methode

Methodiek

De betrokken industriële bedrijven zijn dermate uniek vanwege hun (potentiële) impact op de omgeving dat er gekozen wordt voor een bedrijfsgerichte benadering. Dat doen we aan de hand van een analyse per bedrijf met een zogenaamd ‘basisbeeld’.

Het basisbeeld is een analysemethode die ontwikkeld is om de beschikbare mensen en middelen in de VTH-keten op de kwalitatief juiste plaats in te zetten. Een toezichthoudende instantie kan immers niet altijd overal aanwezig zijn om toezicht te houden. Dit is ook niet noodzakelijk: wanneer er goed zicht is op welke risico’s bij de bedrijven spelen en de omvang hiervan, kan de inzet van het toezicht hierop worden afgestemd. Als handhavende instantie is het zaak zicht te hebben op alle bedrijven en thema’s, zodat de OD NZKG dáár kan staan waar en wanneer het nodig is. Seveso-bedrijven maken onderdeel uit van complexe bedrijven in de aanpak van de OD NZKG.

Seveso-inspecties

Voor de uitvoering van de Seveso-inspecties gelden de volgende uitgangs- punten en wordt per bedrijf een inspectieplan op maat gemaakt. Uitvoering gaat volgens de landelijke afspraken: de één- of meerdaagse inspecties worden uitgevoerd door teams van de Omgevingsdienst, Veiligheidsregio, Nederlandse Arbeidsinspectie en indien relevant de waterkwaliteitsbeheerder en het staatstoezicht op de mijnen.

In de uitvoering differentiëren we tussen goed en slecht presterende bedrijven:

  • -

    Dit wordt bepaald aan de hand van de landelijke Seveso-ranking die jaarlijks wordt opgesteld voor alle Severso-bedrijven in Nederland. Dit leidt tot een scherpere aanpak van bedrijven die niet goed scoren op naleefgedrag, risico’s van de activiteiten voor de omgeving, veiligheidsprestatie, procesveiligheid en veiligheidscultuur;

  • -

    Voor de planning van de Seveso-inspecties wordt gebruik gemaakt van het landelijke Seveso Toezichtmodel (TM) en de landelijke Ranking Seveso-bedrijven. Voor de meeste bedrijven houdt dat een jaarlijkse inspectie in;

Uitvoeren van toezicht vanuit drie invalshoeken:

  • -

    Toezicht op de systemen van bedrijven (zoals veiligheidsbeheerssystemen),

  • -

    Fysieke controle (onder andere inspectie van kritische veiligheidsvoorzieningen en controle van juistheid van bedrijfsinformatie) en Toezicht op cultuur (houding en gedrag). Naast deze verbreding wordt ook vaak onaangekondigd of buiten werktijden geïnspecteerd.

  • -

    De handhaving bij de OD NZKG volgt de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet van november 2022 als leidraad. Voor handhaving met betrekking tot BRZO (nu Seveso), wordt de Landelijke Handhavings- strategie Brzo 1999 van 14 januari 2013 als richtlijn gehanteerd. Dit bete- kent dat de manier waarop de OD NZKG toezicht houdt en handhaaft, gebaseerd is op de strategische documenten die specifiek zijn ontworpen voor de implementatie van de Omgevingswet en de regels met betrekking tot BRZO (Seveso).

Toezicht omgevingsvergunning

Naast Seveso-inspecties worden er bij Seveso-bedrijven en RIE-bedrijven fysieke en externe controles uitgevoerd die zich richten op de naleving van de omgevingsvergunning en de Omgevingswet en Wet VTH en de regels van het Omgevingsplan. Het aantal fysieke controles per jaar is vastgesteld op basis van het Basisbeeld. Met het resultaat wordt per bedrijf bepaald welke jaarlijkse toezichtlast passend is (combinatie van risico, naleving, houding en gedrag) of dat het bedrijf onvoldoende in beeld is en daarop extra geïnvesteerd moet worden.

Het extern gestuurd toezicht komt voort uit verplichtingen uit de milieu- vergunning of direct uit wet- en regelgeving, zoals beoordeling van indiening van (onderzoeks)rapportages, en uit de opvolging van klachten en incidenten.

Actualisatie Seveso-bedrijven

Er zijn twee wettelijke eisen voor een ‘actuele vergunning’:

  • 1.

    De plicht ‘regelmatig te beoordelen of een vergunning nog toereikend is’, waarbij niet is vastgelegd wat ‘regelmatig’ is.

  • 2.

    De vergunning is binnen 4 jaren na inwerkingtreding van een nieuw Besluit best beschikbare technieken (BBT) conform geactualiseerd.

Landelijk is aanvullend gedefinieerd (niet verplicht) dat een vergunning in de categorie Seveso/RIE4 (6,7) actueel is, als die jonger is dan 5 jaren. De OD NZKG heeft aanvullende algemene afspraken vastgelegd over actualisering, inclusief de prioriteitstelling daarvan binnen het totale werkaanbod. De OD NZKG toetst Seveso/RIE4-bedrijven elke vijf jaren, en RIE-overige elke tien jaren, of de vergunning nog toereikend is. Zo neen, wordt ambtshalve corrigerende actie geïnitieerd. Dit is ‘programmatisch actualiseren’. Met actualisering bedoelen we alleen initiatieven vanuit de overheid om vergunningen te updaten. Daarnaast wordt actualisatie ook toegepast in (wijzigings-) aanvragen van bedrijven.

3.5 Strategie op de niet-bedrijfsgebonden activiteiten

Bodem en bouw kennen basistaken en plustaken. Daar waar deze integraal onderdeel vormen met de bedrijfsgebonden activiteiten zijn deze meegenomen in de voorgaande hoofdstukken (8)

Bodem

Bodem betreft ook activiteiten die niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan bedrijven, en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze taken ligt bij de Omgevingsdienst. De belangrijkste ontwikkeling op het gebied van bodembeheer heeft betrekking op de overdracht van bodemtaken naar gemeenten en de implementatie van de Omgevingswet vanaf 1 januari 2024. Met de invoering van de Omgevingswet krijgen gemeenten meer bevoegdheden met betrekking tot milieubelastende activiteiten die zich in of op de bodem voordoen. De Omgevingswet en de decentralisatie van bodemtaken brengen aanzienlijke veranderingen in het bodembeleid met zich mee. Het is van vitaal belang om de overgang naar gemeenten soepel te laten verlopen en fouten te voorkomen om zo gezondheids- en milieurisico’s te beheersen. In samenwerking met verschillende overheden heeft de OD NZKG daarom voor acht gemeenten in de OD NZKG-regio een voorbereidingsbesluit bodem opgesteld, evenals voor elke gemeente een ‘Beleidskader bodem onder de Omgevingswet’ dat in principe uitgaat van een beleidsneutrale overgang naar de Omgevingswet.

Het nemen van dit besluit door gemeenten, naar verwachting eind 2023, is van belang, omdat het nieuwe bodembeleid onder de Omgevingswet anders juridische hiaten zou veroorzaken, zoals bijvoorbeeld het niet kunnen eisen van sanering bij een te hoge verontreiniging in de bodem. Dit beleidskader biedt richtlijnen voor de uitvoeringspraktijk binnen gemeenten en dient als gids voor de implementatie onder de Omgevingswet. Het kader legt de nadruk op duurzaam bodembeheer, gaat verder dan enkel milieutechnische zaken, en streeft naar een balans tussen de bescherming van de bodem en multifunctioneel gebruik.

Voorlopig zal de OD NZKG de bestaande prioriteringsmethodiek voor bodem (zie bijlage 6) blijven toepassen. Deze methodiek richt zich op het voorkomen van bodemverontreinigingen, het beheer en de sanering van bestaande verontreinigingen, evenals de regulering en het toezicht op het gebruik en hergebruik van bouwmaterialen in of op de bodem. Deze aanpak is in lijn met de doelstellingen van de Omgevingswet, namelijk beschermen en verbeteren bodemkwaliteit (waarborgen kwaliteit leefomgeving). In de komende periode zullen we verdere acties ondernemen om de prioriteringsmethodiek voor bodemtaken die niet aan bedrijven zijn gerelateerd, uit te breiden naar een methode die zowel op risico’s als op specifieke opgaven en bijbehorende doelstellingen is gebaseerd.

Bouw

Bouw is een plustaak die de OD NZKG (deels) uitvoert voor de gemeente Amsterdam en Haarlemmermeer. Gemeentelijke VTH-beleid/U&H-strategie geldt indien aanwezig voor deze U&H-taken in de fysieke leefomgeving die in de grootstedelijke gebieden van Amsterdam aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied zijn gemandateerd en voor de plustaken die de Omgevingsdienst namens Haarlemmermeer uitvoert. Daarnaast voert de OD NZKG op offerte-basis gedurende korte of langere tijd VTH-taken uit in opdracht van andere gemeenten.

Hiervoor geldt dat de Omgevingsdienst in overleg met gemeente voor de uitvoering van deze taken uitvoeringsaccenten kan aanbrengen. Bijvoorbeeld in het belang van de regionale uniformiteit of vanuit bedrijfsmatige overwegingen. Deze accenten passen binnen de kaders van gemeentelijke beleid en worden vastgelegd in de jaarlijkse uitvoeringsovereenkomsten tussen deelnemer en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied’. In de afspraken bij de jaarlijkse uitvoerings-overeenkomsten wordt rekening gehouden met bedrijfsmatige overwegingen van de OD NZKG. Het huidige kader voor bouw kent al een opgavegerichte sturing en is voor nu geactualiseerd en in bijlage 6 bijgevoegd. Bouwtaken kennen ook een eigen dynamiek die verschilt van de milieutaken. De vergunningverlening is primair vraag-gestuurd. Een risicogerichte aanpak wordt gehanteerd via Bouwtoezicht op Maat (BOM). Inhoudelijke belangenafweging wordt gemaakt binnen de wettelijke kaders, die vaak heel strikt zijn. Daar waar bijvoorbeeld in het ruimtelijk domein afwegingen over het toekennen van functies aan locaties in het omgevingsplan moeten worden gemaakt ligt de voorbereiding overwegend bij de thuisorganisatie, waarbij de OD NZKG adviseur is. Ontwikkelopgave is om de samenhang met de ander taken te versterken. Opgavegericht werken biedt hiervoor goede kansen. Voor de niet-basistaken of ‘plustaken’, en voor taken buiten het werkgebied van provincie Noord-Holland, kunnen bestuursorganen van de gemeentes en provincies besluiten om deze strategie van toepassing te verklaren voor (een deel) van die taken. De OD NZKG kiest ervoor om naast de basistaken ook de plustaken integraal mee te nemen in deze strategie en deze maken dus ook onderdeel uit van de prioriteringstabel met name gericht op de samenhang.

3.6 Programmeren U&H-strategie

De U&H-strategie is een belangrijk kader voor de prioriteitstelling en de doorwerking hiervan in het instrumentarium en jaarlijkse programmering. Prioriteitstelling is nodig om focus aan te brengen in het werk van de OD NZKG. De prioriteit wordt bepaald door bestuurlijke prioriteiten vanuit de wetgever en door bestuurlijke prioriteit bij de deelnemer. Er kunnen bijvoorbeeld wettelijke verplichtingen gelden, zoals verplichte controlefrequenties bij bepaalde activiteiten. Dat bepaalt de minimale inzet vanuit de Omgevingsdienst. Dit kadert dus ook de mate waarin er vrijheid is om op inzet te prioriteren. En er kunnen vanuit de deelnemers bestuurlijke redenen zijn om een activiteit met een lager risico toch meer prioriteit te geven dan een activiteit met hoger risico. Bijvoorbeeld omdat met een bepaalde activiteit een specifieke beleidsopgave effectiever of efficiënter wordt behaald. Uiteraard binnen de kaders van de wet- en regelgeving en gericht op een onafhankelijke opererende Omgevingsdienst. De concrete afspraken hierover legt de OD vast in het meerjarenprogramma, waaronder de meerjarenbegroting, en de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s per deelnemer. We organiseren hier goede beheersing op door monitoring, adequate bijstelling en verantwoording. De scope van de U&H-strategie beperkt zich tot de inhoudelijke meerjarige prioritering van de opgavegerichte strategische inzet op het gebied van regulering, naleving en advisering.

Vanuit de Omgevingswet geldt? er naast de verplichting om een U&H- strategie vast te stellen ook een verplichting om een U&H-programma uit te werken. De Strategische Agenda 2022-2024 van de OD NZKG is voor de korte termijn het inhoudelijke meerjarenprogramma en de concrete afspraken met de deelnemers hierover wordt vastgelegd in jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s met de verschillende deelnemers. Deze laatste ontwikkelt de OD NZKG door in de lijn van deze U&H-strategie: met de opgave als vertrekpunt en informatiegestuurd met oog voor samenhang beleid en uitvoering.

Financiering

De implementatie van de Omgevingswet heeft grote impact op het werk van omgevingsdiensten. Een eerste vertaling van deze impact is gemaakt in een nieuwe product- en dienstencatalogus (PDC), welke de komende jaren nog aangepast zal worden naarmate de inhoud duidelijker wordt.

Dit heeft ook gevolgen voor de financierings-systematiek die de OD hanteert; de nieuwe Producten- en Dienstencatalogus (PDC) bevat nieuwe producten zonder in de praktijk getoetste kengetallen. De kengetallen moeten worden vastgesteld op basis van praktijkervaring. In de implementatiefase zullen daarom voor het begroten en afrekenen afspraken gemaakt worden met de deelnemers. Een halfjaar na de implementatie van de Omgevingswet zal er gestart worden met de monitoring en evaluatie van de kengetallen.

Voor de Prestatie Gerichte Financiering (PGF) wordt daarom verwezen naar de meerjarenbegroting 2023-2026 en de concept meerjarenbegroting 2024- 2027. Voor de producten en diensten wordt verwezen naar de Producten en dienstencatalogus Omgevingswet 2022.

Rapportage

Jaarlijks rapporteert de OD NZKG over de mate waarin uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de beleidsdoelen (evaluatierapportages).

Omgevingsbesluit artikel 13.11, lid 1 en 2, geeft hiervoor de volgende kaders:

  • 1.

    De bestuursorganen, bedoeld in artikel 13.5, rapporteren jaarlijks over de mate waarin uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

  • 2.

    Naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde rapportage wordt de uitvoerings- en handhavingsstrategie bezien en zo nodig aangepast.

De uitvoerings- en handhavingsstrategie van de OD NZKG wordt naar aanleiding van deze bevindingen zo nodig aangepast. De Noord-Hollandse uitvoerings- en handhavingsstrategie wordt, indien nodig tussentijds aangepast.

Deze strategie wordt vertaald conform de werking van de BIG-8 naar een bijbehorend programma. Op programmaniveau worden met de deelnemers afspraken gemaakt over de vertaling van de strategie naar concrete uitvoering. Inzet, capaciteit en financiering maken onderdeel uit van het programma.

Meerjarig legt de OD NZKG deze inhoudelijk vast in de Strategische Agenda gericht op de eigen organisatie en bestuurlijk in de Meerjarenbegroting.

Deze worden vertaald naar jaarlijkse Uitvoering en Handhavingsprogramma’s per deelnemer.

Door middel van ‘programma & organisatie’ worden de capaciteit en de financiële middelen die nodig zijn om de VTH-doelen te behalen toegewezen (verplichting Omgevingsbesluit). Hiervoor maakt de OD NZKG gebruik van prestatiegerichte financiering.

3.7 Monitoring, rapportage en evaluatie

De rapportages van de OD NZKG krijgen een meer opgavegerichte vorm aansluitende op de U&H-strategie. Hierin staan de opgaven waarop de bestuurlijke focus is gelegd centraal:

  • 1

    Waarborgen kwaliteit leefomgeving: Veiligheid, milieu gerelateerde gezondheid en duurzaamheid

  • 2

    Bijdrage leveren aan de maatschappelijke doelen: Klimaat (energie- transitie, circulaire economie en klimaatadaptatie) en transformatie woon- werkgebieden

De geformuleerde 19 focuspunten zijn de belangrijkste thema’s, opgaven en taken waarbinnen de OD NZKG een bijdrage levert aan het realiseren van de doelen. Voor alle focuspunten ontwikkelt de Omgevingsdienst een aanpak zoals beschreven in inleiding Deel 3. Het ontwikkelen van indicatoren maakt onderdeel uit van de uitwerking. Deze indicatoren vormen de basis om de voortgang te monitoren en waar nodig bij te sturen.

Bijsturen gebeurt langs de informatielijn (onderdeel van de BIG-8) en is gericht op bijsturing van het programma (afspraken met de deelnemers), de continu verbetering van de eigen uitvoering en/of als input voor beleidsevaluatie.

Voor een goede monitoring is opgavegerichte data en informatie van belang om te kunnen sturen.

De OD NZKG zet daarom in op een opgavegerichte Informatiestrategie die naast informatie ten behoeve van de VTH-producten (output) ook gericht is op effect (outcome). De bedrijfsbestanden zijn actueel en valide en waar mogelijk gedigitaliseerd en aangevuld met extra informatie gericht op het effect van het werk van de OD op de maatschappelijke opgaven. Deze wordt gekoppeld aan informatie van haar partners en derden gericht op de doelen uit de U&H-strategie. De ODNZKG maakt analyses op branches, locaties en gedrag, die de basis vormen voor adviezen, voorspellingen en een integraal risicobeeld voor het werkgebied. Deze ontwikkeling is reeds ingezet, maar zal ook de komende jaren een ontwikkelopgave blijven.

De rapportage en monitoring gebeurt zo uniform mogelijk gericht op de regionale doelen en opgaven.

Gelijkluidende aanpak monitoring en evaluatie Noord-Hollandse Omgevingsdiensten:

De OD NZKG beschrijft in het jaarlijks uitvoeringsprogramma welke activiteiten worden uitgevoerd. Bij de bepaling van effectieve inzet en werkzaamheden wordt rekening gehouden met de impact die werkzaam- heden van de Omgevingsdienst hebben gehad ten aanzien van de individuele en gezamenlijke ontwikkelopgaven. Als basis hiervoor nemen de omgevingsdiensten de eigen prioriteitenstelling.

Outcome-indicatoren

De OD NZKG heeft de ambitie om steeds beter in staat te zijn om de impact van hun werkzaamheden op de realisatie van de beleidsopgaven inzichtelijk te maken. Hiermee kunnen de omgevingsdiensten de gevoerde strategie verantwoorden naar hun deelnemers en het past tevens bij de bedoeling van de Big-8. Uit monitoring (van de uitvoering) volgt essentiële informatie voor de evaluatie van beleidsdoelen en dat weer input is voor de visievorming en strategiebepaling voor een volgende bestuurlijke periode.

Er zijn op dit moment nog geen gezamenlijke outcome-indicatoren. De huidige outcome-indicatoren zijn nog per omgevingsdiensten bepaald, met oog op de uitvoering door de desbetreffende omgevingsdiensten van de geldende regionale strategie. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven er- naar om in gezamenlijkheid nieuwe outcome-indicatoren te ontwikkelen met het oog op de bijdrage van hun uitvoering aan de (boven-)regionale opgaven.

4. Ontwikkelagenda 2024-2027

De Omgevingswet legt steeds meer nadruk op een geïntegreerde aanpak voor Omgevingsdiensten, waarbij de aandacht verschuift van taakgerichte milieuaangelegenheden, bodembeheer en bouwregelgeving naar een perspectief op de opgaven in de leefomgeving. Dit vereist tevens de verwerving van nieuwe kennis en expertise binnen de Omgevingsdiensten, met een sterke focus op de integrale benadering van de leefomgeving.

De nadruk op de leefomgeving en de implicaties van het programma IBP VTH stelsel kunnen leiden tot een toename van verantwoordelijkheden, zoals nu al merkbaar is bij bodemzaken. Bovendien heeft het IBP potentieel ingrijpende wijzigingen in het stelsel tot gevolg, gericht op het versterken van de veerkracht van Omgevingsdiensten en het aanpassen van de aansturing en financiering om beter aan te sluiten bij de uitdagingen waar de Omgevingsdiensten voor staan. Kortom, het VTH-stelsel bevindt zich momenteel in een fase van ingrijpende transformatie.

Bovendien moet worden benadrukt dat de OD NZKG niet vanuit het niets beginnen. In de afgelopen jaren zijn er al aanzienlijke stappen gezet richting een meer opgavegerichte aanpak. De OD NZKG heeft de afgelopen jaren al vooruitgang geboekt in de richting van deze benadering, zoals weerspiegeld wordt in deze Uitvoerings- en Handhavingsstrategie. Niettemin is de trans- formatie nog volop aan de gang en wordt gevoed door diverse ontwikkelingen, wat betekent dat de OD zich actief moet inzetten om de strategische doelen verder te concretiseren tot praktische instrumenten. Hierbij ligt de focus en prioriteit op de focusopgaven uit deze U&H-strategie.

Dit betekent dat de komende jaren extra inspanningen nodig zijn om deze ontwikkelingen succesvol te integreren. De OD NZKG beseft dat ze deze uitdagingen niet in haar eentje kan aangaan. Samenwerking met overheidsinstanties en partners in de keten is van essentieel belang. Daarom omvat deze strategie tevens een Ontwikkelagenda voor de periode 2024-2027, die als kader dient voor de inhoudelijke doorontwikkeling van de dienst de komende jaren.

4.1 Versterken VTH-stelsel en samenwerking Omgevingsdiensten

De doorontwikkeling van de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie (U&H) in Noord-Holland staat voor belangrijke veranderingen die voortkomen uit aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en rapporten van de Algemene Rekenkamer. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot de oprichting van het Interbestuurlijk programma ter versterking van het VTH-stelsel (IBP) dat van start ging in de zomer van 2022. Het IBP stelt zes kernpijlers vast: Robuuste omgevingsdiensten en financiering; Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en vervolging; Informatievoorziening met betrekking tot Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH);

Kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt; Onafhankelijke uitvoering van toezicht en handhaving; Monitoring van de kwaliteit van milieutoezicht. Deze pijlers vormen ook de basis voor de Ontwikkelagenda van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG). Alle aspecten van het IBP hebben invloed op de U&H-strategie en kunnen in de toekomst van invloed zijn op strategische beslissingen.

De vier Noord-Hollandse Omgevingsdiensten zetten hun samenwerking voort om verschillende strategieën verder te uniformeren, met inachtneming van landelijke ontwikkelingen op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht, en Handhaving (VTH). Dit omvat onder andere het actualiseren van het fundament van de strategie op basis van actuele ontwikkelingen en ervaringen met de Omgevingswet, verfijning van de methode voor opgavegerichte probleem- en risicoanalyse met een focus op activiteiten en het samenwerken aan gezamenlijke (beleids)opgaven die voortkomen uit de keuzes binnen verschillende strategieën. Andere aspecten zijn onder andere het actualiseren van de regulering- en nalevingsstrategie en advisering op basis van praktijkervaringen met de Omgevingswet. Daarnaast wordt er gewerkt aan het bepalen van gedeelde outcome-indicatoren voor monitoring.

4.2 Van Strategie naar uitvoering

Wet en regelgeving & beleid gericht op strategie en uitvoering (strategisch)

Goede Wet- en Regelgeving: Het is de verantwoordelijkheid van overheden om zorg te dragen voor de ontwikkeling en aanpassing van wet- en regelgeving om te kunnen voldoen aan de strategische doelen voor een veilige en gezonde omgeving. Dit omvat zowel de noodzakelijke aanpassingen van bestaande regels als de ontwikkeling van nieuwe wetten en regels om te blijven voldoen aan de eisen van de tijd. Als OD kunnen we hier een bijdrage leveren vanuit onze kennis en ervaring.

Beleid gericht op opgaven:

Het beleid moet specifiek gericht zijn op het aanpakken van de opgaven waarmee we geconfronteerd worden, zoals gezondheid en milieubescherming. Het beleid dient duidelijke doelstellingen en effectieve maatregelen te bevatten om deze opgaven doeltreffend aan te pakken. Als OD kunnen we hier een bijdrage leveren vanuit onze kennis en ervaring.

Focus op Omgevingsplannen:

De OD NZKG moet goede afspraken maken over haar rol bij het opstellen van omgevingsplannen, zodat deze uitvoerbaar zijn voor de OD NZKG en overeenkomen met de strategische doelen.

Kennisnetwerk en samenwerking:

Een veranderende context, zoals de Omgevingswet en het IBP VTH, heeft ook gevolgen voor samenwerking en netwerken. De OD NZKG zal meer opgavegericht moeten samenwerken, gericht op de kernopgaven en betrokkenheid in een vroeg stadium. Dit zal ook vaker vereisen dat er bijvoorbeeld ruimtelijke kennis en competenties beschikbaar zijn, omdat het integrale beleid gericht is op de fysieke leefomgeving in brede zin.

Van strategie naar uitvoering programma, organisatie en monitoring (operationeel)

Implementatie van de U&H-strategie:

De strategie moet worden omgezet in concrete acties, programma’s en projecten. Deze aanpak moet zorgen voor een samenhangende uitvoering van de strategische doelen en focuspunten. Deze moeten vertaald worden naar de uitvoerings- en monitoringsafspraken met de deelnemers.

Prioritering op basis van data en informatie:

De opgavegerichte aanpak moet worden vertaald naar een systematiek die gebaseerd is op gegevens en informatie. Dit zal helpen bij het prioriteren van taken en maatregelen, waarbij de prioriteit ligt op de focusopgaven.

Overgang naar Omgevingswet-conforme werkwijze:

Er moet een duidelijke overgang plaatsvinden van werken aan de Omgevingswet naar werken in overeenstemming met de geest en voorschriften van de Omgevingswet. Dit vereist nauwgezette naleving van de wetgeving en het gebruik van passende uitvoeringsmethoden. De verschuiving van inrichting naar milieubelastende activiteit is hierin een belangrijke verandering, die ook gevolgen zal hebben voor de strategie en bijbehorende methodiek.

Samenlevingsgericht werken en innovatie:

Het bevorderen van samenlevings- gericht werken en het gebruik van slimme, informatiegestuurde technieken en digitale innovaties om maximale impact te bereiken met minimale inzet.

Opgavegerichte methodiek niet bedrijfsgebonden activiteiten:

De aanpak van niet-bedrijfsgebonden activiteiten moet in lijn zijn met de aanpak van bedrijfsgebonden activiteiten en zich richten op gedetailleerde maatregelen om specifieke problemen aan te pakken. De nieuwe basistaken bodem zijn hier hiervan een belangrijk voorbeeld.

Ondertekening

Bijlage 1 Achtergrondinformatie omgevingsdiensten Noord-Holland

De Noord-Hollandse gemeenten zijn ieder deelnemer in één van de vier Noord-Hollandse omgevingsdiensten. In hun eigen regio (zie figuur 5a en figuur 5b) voeren de omgevingsdiensten gemeentelijke taken uit. De provincie Noord-Holland is als enige bestuursorgaan deelnemer in alle vier de omgevingsdiensten. Het werkgebied voor veel van deze taken is provincie-breed, en dus regio-overstijgend. De omgevingsdiensten hebben hierdoor een overlap van werkgebied, hetgeen vraagt om onderlinge afstemming en samenwerking. OD NZKG is BRZO-dienst, en voert BRZO- taken uit voor de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht (onder de Omgevingswet spreken we over Seveso-taken).

De deelnemers van de Noord-Hollandse omgevingsdiensten hebben gezamenlijk gedeelde beleidsopgaven gedefinieerd. Deze gezamenlijke beleidsopgaven komen voort uit een analyse van bovenregionaal beleid en de belangrijke opgaven voor het gebied Noord-Holland.

Om de passende inzet te plegen, is het nodig dat de gezamenlijke opgave(n) van omgevingsdiensten in samenhang worden bekeken met de regionale beleidsopgaven per omgevingsdienst. Daartoe dient de eigen gebiedsanalyse per omgevingsdienst. Ieder van de vier omgevingsdiensten bepaalt uiteindelijk in haar individuele U&H-strategie welke inzet passend is op elk van de gezamenlijke beleidsopgaven.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Gezamenlijke U&H-strategie Noord-Holland

De vier Noord-Hollandse Omgevingsdiensten (OD NZKG, OFGV, ODIJ, OD NHN) zijn een proces gestart om te komen tot een Gezamenlijke U&H-strategie. Doel is om te komen tot een meer level-playing field voor inwoners, bedrijven en overheden. Ook zit er veel overlap in de taken van de verschillende omgevingsdiensten, met name op het gebied van milieu (basistaken). Dit heeft geleid tot een gelijkluidende en gezamenlijk opgestelde U&H-strategie van de Noord-Hollandse omgevingsdiensten, zowel inhoudelijk als methodisch. Elke dienst vertaalt deze dan weer naar een eigen U&H-strategie. Deze U&H-strategie 2024-2027 van de OD NZKG is opgesteld binnen deze nieuwe Noord-Hollandse kaders. Deze gezamenlijke aanpak dient naast verbeteren van level-playing field ook als goede basis voor de toekomstige samenwerking en past goed in de ontwikkelingen rondom versterking VTH-stelsel. De basis voor deze gezamenlijke aanpak ligt in het door het Algemeen Bestuur in december 2022 vastgestelde Algemene kader ‘Naar een gezamenlijke VTH&A-strategie Noord-Holland’.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Bestuurlijk referentiekader

Inleiding

Het bestuurlijk referentiekader is door het Algemeen bestuur van de OD NZKG vastgesteld op 21 december 2018. Het was opgenomen in hoofdstuk 3 van het Regionaal Uniform Toezicht- en Handhavingsbeleid 2019-2022 OD NZKG.

Het bestuurlijk referentiekader was het vertrekpunt van de evaluatie/ actualisatie en waar nodig bijstelling. Bij de voorbereiding van dit VTH- beleid is destijds een analyse gemaakt van de strategische documenten en werkwijzen die de deelnemende bestuursorganen en de OD NZKG gebruiken bij de uitvoering van VTH-taken. Daar is een bestuurlijk referentiekader uit afgeleid voor de sturing op de regionale uitvoering. De OD NZKG blijft werken langs de vijf elementen van het bestuurlijk referentiekader.

Bestuurlijk referentiekader

De Uitvoerings- en Handhavingsstrategie geeft richting aan de praktijk, met prioriteiten, methoden en werkwijzen. Dat gebeurt met concrete keuzes en handvatten voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving. Hiermee wordt de strategie praktisch uitvoerbaar. Tegelijkertijd voorziet deze strategie in vijf gezamenlijke bestuurlijke uitgangspunten voor de inrichting en organisatie van het stelsel van VTH in de vier regio’s van de provincie Noord-Holland. De vijf uitgangspunten vormen tezamen een referentiekader voor de verantwoordelijkheid van elk bevoegd gezag in de vier regio’s voor A) de adequate organisatie van bevoegdheden en taken, en B) de inhoudelijke onderbouwing van keuzes en prioriteiten. Deze is in de lijn met het vastgestelde bestuurlijke referentiekader van de OD NZKG uit 2018.

afbeelding binnen de regeling

  • 1.

    Opgavegericht en beleidssensitief sturen met maatwerk

    Beleid moet doordacht samenhangen met de realisatie in de uitvoerings- praktijk. Andersom geldt hetzelfde. Om deze wederkerigheid tussen beleid en uitvoering te creëren en te borgen, is maatwerk nodig bij de aanpak van situaties die niet “standaard” kunnen worden opgelost door toepassing van vooraf geschreven regels. Dat speelt ook bij de grote maatschappelijke opgaven (zoals de energietransitie, klimaatadaptatie, water en bodem) omdat daarbij veelal sprake is van complexiteit en samenloop van veel feiten en belangen binnen dezelfde tijd en ruimte. Dat soort omstandigheden versterkt de behoefte aan maatwerk. Deze gezamenlijke uitvoerings- en handhavingsstrategie voorziet erin dat VTH-taken opgavegericht en beleidssensitief worden georganiseerd en uitgevoerd met oog voor de belangen in de omgeving.

  • 2.

    Preventief handelen

    Voorkomen is beter dan genezen. Dat betekent dat primair wordt ingezet op preventie, met als doel de spontane naleving van wet- en regelgeving door burgers, bedrijven en instellingen te vergroten. De inzet van VTH is bij voorkeur gericht op het waarmaken van eigen verantwoordelijkheid, maar waar nodig is sprake van interventie en correctie met een intensiteit die proportioneel en effectief is.

  • 3.

    Informatiegestuurd werken

    De uitvoering van het beleid voor de fysieke leefomgeving is informatie- intensief. Er is voortdurend sprake is van het vergaren, uitwisselen en toetsen van (bovenregionale) data over de fysieke situatie, de belangen die daarmee gemoeid zijn en de technische, financiële en wettelijke kaders, ook met oog voor onzekerheden en nieuwe ontwikkelingen. De omgevingsdiensten voorzien in kennis, kunde en informatie over de fysieke leefomgeving en zij levert vanuit die positie een belangrijke bijdrage aan de correcte toepassing van het omgevingsrecht. Daardoor kan goed onderbouwd worden beoordeeld welke activiteiten en ontwikkelingen mogelijk zijn binnen de relevante juridische, technische en financiële bandbreedtes. De omgevingsdiensten streven ernaar om op basis van haar expertise en databeheer een verbindende partner te zijn.

  • 4.

    In gelijke situaties gelijkwaardig optreden

    De besturen van de omgevingsdiensten zijn eraan gehouden om gelijke situaties zoveel mogelijk gelijk te behandelen, maar ook om oog te hebben voor de bijzonderheden van situaties. Dat lijkt een tegenstrijdige opgave, maar deze eenheid en verscheidenheid is goed te organiseren door onder- scheid te maken tussen standaardsituaties, complexe gevallen en unieke opgaven. Tussen deze drie types kan de strategie verschillen terwijl binnen ieder type een uniforme aanpak wordt gevolgd. Het onderscheidend criterium is de dynamiek in de omstandigheden, die relevant is om een geval te onderscheiden van andere gevallen. Het gevolg van de toepassing van typologieën van situaties is dat vergelijkbare situaties zoveel mogelijk op gelijke wijze worden afgehandeld: willekeur en rechtsongelijkheid wordt voorkomen en het proces is voorspelbaar. Tegelijkertijd wordt voldaan aan het vereiste van evenredige belangenafweging in de context van individuele gevallen. Er worden drie typen onderscheiden:

    Type 1: Standaardsituaties

    Dit type kenmerkt zich door een vooraf programmeerbaar verloop van de beleidscyclus voor een grotere groep van gelijksoortige gevallen. De omgevingsdiensten werken voor de standaardsituaties zoveel mogelijk langs standaardwerkprocessen en procedures. Het is mogelijk om te sturen op het doelbereik, bijvoorbeeld door te werken met controlefrequenties en algemene regels zonder (veel) variatie. De verwachting is dat de werking van de big-8 cyclus voor dit type situaties opgaat voor het grootste deel van de werkvoorraad.

    Type 2: Complexe gevallen

    Dit type kenmerkt zich door een grilliger verloop van de uitvoering van de beleidscyclus in termen van doelbereik, benodigde inzet van kennis, capaciteiten informatie en invloed van de betrokken stakeholders. De aanpak moet per situatie bekeken worden. De verwachting is dat de werking van de big-8 cyclus voor dit type situaties opgaat voor een smaldeel van de werkvoorraad.

    Type 3: Unieke opgaven

    Dit type kenmerkt zich door veel maatwerk en intensieve afstemming ten aanzien van de doelen en in te zetten middelen. De verwachting is dat de werking van de big-8 cyclus voor dit type situaties opgaat voor uitzonderlijke gevallen binnen de werkvoorraad.

  • 5.

    Samenwerken door afstemming van beleid, taken en bevoegdheden De competenties zijn in het omgevingsrecht en -beleid verdeeld over meerdere bestuursorganen en uitvoeringsorganisaties: het vereist samen- werking om tot een samenhangende, informatie gestuurde benadering van beleidsopgaven te komen. Maar samenwerking is ook noodzakelijk vanwege het streven naar een effectieve aanpak van situaties, het bevorderen van een gelijk speelveld en om de dienstverlening efficiënt in te richten.

Bijlage 3 Wettelijk kader

Inleiding

Het wettelijk kader kent een grote wijziging, per 1 januari 2024, treedt de Omgevingswet inwerking.

De Eerste Kamer stemde dinsdag 14 maart in met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Er zijn vier moties aangenomen, de inhoud daarvan raakt ook de OD NZKG. Met name de motie-Kluit c.s. verzoekt de regering om voor 1 juli 2023 een integraal, financieel beeld te maken voor gemeenten, provincies en omgevingsdiensten, en de Kamer voor de zomer te informeren over hoe deze kosten komende jaren gedekt worden. Met het koninklijk besluit wordt het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgesteld op 1 januari 2024.

De Omgevingswet bundelt straks de werking van 26 wetten voor de leefomgeving in één nieuwe wet. Tegelijkertijd worden 60 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) omgezet naar vier nieuwe AMvB’s en gaan 75 ministeriële regelingen over in één Omgevingsregeling. Het is een majeure operatie die veel energie en creativiteit vraagt in de komende periode.

De Omgevingsdienst OD NZKG heeft zich de afgelopen jaren voorbereid.

Dit betekent dat de OD NZKG vanaf 1 januari 2024 gaat werken vanuit de kaders van de Omgevingswet. In de loop tijd van deze strategie krijgt de overgang van het ene naar het andere wettelijk kader vorm. Voor het geheel invoeren van de Omgevingswet is een transitie periode tot eind 2031 afgesproken.

afbeelding binnen de regeling

Omgevingswet: (bron website iplo; https://iplo.nl/):

De Omgevingswet is de wet die alles regelt voor de ruimte waarin we wonen en werken: de leefomgeving. Deze nieuwe wet bundelt en vereenvoudigt de regels voor alles wat u buiten ziet, hoort en ruikt. De wet geldt voor alle Nederlandse inwoners, organisaties en bedrijven. De Omgevingswet treedt op 1 januari 2024 in werking. Om ervoor te zorgen dat onze leefomgeving een gezonde, veilige en prettig leefbare plek is, hebben we in Nederland veel regels gemaakt. Zowel voor inwoners als bedrijven. Die regels gaan onder andere over hoe we omgaan met natuur, milieu, bouwen en wonen. De Omgevingswet bundelt deze regels.

De 6 kerninstrumenten van de Omgevingswet

De Omgevingswet heeft 6 kerninstrumenten voor het gebruiken en beschermen van de leefomgeving. Met deze instrumenten kan de overheid beleid schrijven en uitvoeren. Daarnaast kunnen overheden met deze instrumenten regels stellen aan activiteiten en de uitvoering van projecten. De 6 kerninstrumenten zijn: de omgevingsvisie, het programma, decentrale regels, algemene rijksregels, omgevingsvergunning en het projectbesluit.

Omgevingsvisie

De omgevingsvisie is een samenhangend, strategisch plan over de leef- omgeving. Dit plan richt zich op de hele fysieke leefomgeving. En houdt rekening met alle ontwikkelingen in een gebied. Het Rijk, de provincie en de gemeente stellen elk 1 omgevingsvisie vast voor hun hele grondgebied. Meer informatie kunt u vinden op de pagina’s Omgevingsvisie gemeente

Omgevingsvisie provincie en Nationale omgevingsvisie (zie iplo-site)

Programma

Het programma bevat maatregelen om de leefomgeving te beschermen, te beheren, te gebruiken en te ontwikkelen. Het doel van een programma kan ook zijn om aan omgevingswaarden te voldoen. Het programma richt zich op een onderwerp, een bepaalde bedrijfssector of een gebied. Verschillende overheden kunnen ook samen een programma opstellen. Voor sommige onderwerpen verplicht de Omgevingswet de overheid een programma op te stellen. Meer informatie kunt u vinden op de pagina Programma (zie iplo-site)

Decentrale regels

Decentrale overheden hebben 1 regeling voor de fysieke leefomgeving voor hun hele grondgebied. Dit zijn het gemeentelijk omgevingsplan, de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Hierin staan verschillende soorten regels. Bijvoorbeeld decentrale regels voor activiteiten van burgers en bedrijven. En kaders om vergunningen te toetsen. Ook worden er gebieden in aangewezen die een bepaalde functie hebben.

Kijk voor uitgebreide informatie over decentrale regels op de pagina’s Hoofdlijnen omgevingsplan, Hoofdlijnen omgevingsverordening en Hoofdlijnen waterschapsverordening. Gemeenten krijgen tot eind 2031 de tijd om het tijdelijke deel van het omgevingsplan en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan.

Algemene rijksregels

In de algemene rijksregels staan in de eerste plaats de regels die nodig zijn voor de werking van het stelsel van de Omgevingswet. Deze regels vormen de grondslag voor de instrumenten, en de taken en bevoegdheden van overheden.

De regels bevatten ook de normen voor de kwaliteit van de leefomgeving die het Rijk stelt in omgevingswaarden. Verder gaat het om procedurele regels die gelden voor de instrumenten van de wet. Deze regels staan in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit.

Daarnaast staan in de algemene rijksregels de regels van het Rijk die van invloed zijn op het beleid van decentrale overheden. Bijvoorbeeld de instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevatten rijksregels voor activiteiten in de leefomgeving. Hierdoor hoeven burgers en bedrijven niet steeds toestemming te vragen aan de overheid. Nadeel van algemene regels is dat ze soms niet goed passen bij een specifieke situatie. Daarom kennen het Bal en het Bbl mogelijkheden om onder voorwaarden van de algemene regels af te wijken. Meer informatie vindt u op de pagina’s Inhoud van de Omgevingswet Omgevingsbesluit, Besluit kwaliteit leefomgeving, Besluit activiteiten leefomgeving, Besluit bouwwerken leefomgeving en de Omgevingsregeling (zie iplo-site)

Omgevingsvergunning

Veel initiatieven van burgers en bedrijven hebben gevolgen voor de leef- omgeving. Voor de meeste daarvan gelden algemene regels. Soms is een vergunning nodig. Bijvoorbeeld voor het verbouwen van een rijksmonument. De overheid toetst vooraf of dat mag. De toetsing is zo eenvoudig mogelijk en houdt rekening met algemene regels. Zo wordt voorkomen dat regels elkaar tegenspreken of in de weg zitten. Initiatiefnemers kunnen via 1 aanvraag bij 1 loket snel duidelijkheid krijgen of een vergunning nodig is. Op de pagina Omgevingsvergunning vindt u meer informatie (zie iplo-site).

Projectbesluit

Het projectbesluit is een uniforme procedure voor besluitvorming over complexe projecten van het Rijk, een provincie of een waterschap.

Bijvoorbeeld de aanleg van een weg, windmolenpark of natuurgebied.

Een projectbesluit regelt in dezelfde procedure de afwijking van het omgevingsplan. Het projectbesluit kan ook gelden als een omgevingsvergunning. Meer informatie staat op de pagina Projectbesluit (zie iplo-site)

In tabel 1 staat welke kerninstrumenten een overheidslaag (gemeente, provincie, Rijk, waterschap) kan toepassen.

afbeelding binnen de regeling

Invoeringswet Omgevingswet

De invoeringswet heeft twee doelen. Ten eerste het aanvullen van de Omgevingswet op zaken die bij het opstellen daarvan nog niet ingevuld konden worden of wijzigingen die bij nader inzien nodig zijn om tot een beter stelsel te komen. Ten tweede het regelen van een evenwichtige overgang van de nu geldende wetgeving naar het nieuwe stelsel van de Omgevingswet.

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb)

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb), ook wel kortweg Wet kwaliteitsborging genoemd, verplaatst de toetsing aan de bouwtechnische eisen van een bouwwerk van de gemeente naar een onafhankelijke partij, de zogenoemde kwaliteitsborger. Dit geldt niet direct voor alle bouwwerken, maar gaat in fases. De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen heeft als doel de bouwkwaliteit te verbeteren. De toets vooraf op de bouwplannen wordt vervangen door de toets in de praktijk. Dit gebeurt op de bouwplaats zelf, tijdens het bouwproces. Deze toets in de praktijk wordt (in eerste instantie voor bouwwerken in gevolgklasse 1) door onafhankelijke kwaliteitsborgers uitgevoerd. Daarnaast wordt de aansprakelijkheid van de bouwer vergroot voor bouwfouten. De Wkb geldt op 1 januari 2024 en eerst alleen voor nieuw te bouwen bouwwerken in de laagste risicoklasse (gevolgklasse 1). Dit zijn bijvoorbeeld eengezinswoningen en kleinere bedrijfspanden. Uiterlijk 3 jaar na de inwerkingtreding van de Wkb zal een evaluatie plaatsvinden.

Evaluatie:

Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie volgen daarna (al dan niet gelijktijdig) de bouwwerken in hogere risicoklassen. Dit zijn bijvoorbeeld bibliotheken en onderwijsgebouwen (gevolgklasse 2) en voetbalstadions en ziekenhuizen (gevolgklasse 3). Hierdoor kunnen bouwbedrijven en gemeenten stap voor stap ervaring opdoen met het nieuwe toezicht in de bouw.

Aanvullingswet geluid

Het aanvullingsspoor geluid zorgt voor inpassing van de regelgeving over het beheersen van geluid in de Omgevingswet. De regels voor het beoordelen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen veranderen. De nieuwe regels komen in de plaats van de bestaande regels uit bijvoorbeeld de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

Aanvullingswet bodem

Het aanvullingsspoor bodem voegt het thema bodem en ondergrond toe aan de Omgevingswet. De instrumenten van de Omgevingswet zijn daarmee toepasbaar op het thema bodem en ondergrond.

De nieuwe regels komen in de plaats van de bestaande regels voor het beheer van bodemkwaliteit, zoals de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit uniforme saneringen. Een aantal EU-richt- lijnen vormt het kader voor de wijzigingen en aanvullingen van het stelsel Omgevingswet, bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water en de Grondwater- richtlijn.

Aanvullingswet natuur

Het aanvullingsspoor natuur voegt regels over natuurbescherming toe aan de Omgevingswet.

Bijlage 4 Programma’s op nationaal en regionaal niveau

Bijlage 4a: Programma’s op nationaal niveau, met beleidsopgaven voor de fysieke leefomgeving

Onderstaande lijst geeft de programma’s op nationaal niveau weer, waarmee de prioriteiten van de Nationale Omgevingsvisie (Novi) nadere specificering krijgen. Deze lijst beoogt niet uitputtend te zijn. Naast programma’s worden enkele belangrijke akkoorden schuingedrukt weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4c Gemeentelijk kader

  • -

    Gemeentelijk VTH-beleid/U&H-beleid

  • -

    Omgevingsvisies

  • -

    Omgevingsplannen

  • -

    Lokale verordeningen oa. Fysieke leefomgeving

  • -

    Specifiek beleid op gebied van milieu, bodem en bouw, zoals VTH-beleid en/of beleid gericht op bijvoorbeeld milieuthema’s als Lucht, Geur en/of Geluid.

Bijlage 5 Opgavegerichte probleem- en risicoanalyse Milieu

Opgavegerichte probleem- en risicoanalyse Milieu

Dit betreft een gezamenlijk opgestelde tekst door de 4 Noord-Hollandse Omgevingsdiensten en moet ook in die context gezien worden. Het is dus niet alleen een beschrijving probleem- en risicoanalyse van de OD NZKG. Deze is wel toegepast door de OD NZKG en onderdeel geworden van de hoofdtekst.

Gezamenlijke methodiek Noord-Hollandse omgevingsdiensten

Om te bepalen hoe werkzaamheden in de uitvoering worden geprioriteerd, maken de Noord-Hollandse omgevingsdiensten gebruik van eenzelfde prioriteringsmethodiek. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de omvang van het risico van activiteiten, maar ook naar de mate van impact van die activiteiten op de (boven-) regionale beleidsopgaven.

De Noord-Hollandse omgevingsdiensten passen vijf stappen toe om tot prioritering van hun werkzaamheden te komen:

Stap 1: Opgave-analyse: gegeven doelen en ambities

Stap 2: Koppelen van opgaven aan bevoegdheid

Stap 3: Bepaling van verantwoordelijkheid: risico’s en impact

Stap 4: Bepaling van bestuurlijke prioriteit: bepalen van focus

Stap 5: Inzet VTH(A)-instrumentarium

Stap 1: Opgave-analyse

In de opgave-analyse analyseren de omgevingsdiensten welke beleids- opgaven spelen in hun eigen werkgebied, en definiëren deze. De gezamenlijke beleidsopgaven uit de Noord-Hollandse U&H-strategie krijgen een plek in het totaal van beleidsopgaven per omgevingsdienst.

Hoe deze beleidsopgaven spelen op regionaal niveau vraagt om nadere uitwerking. Per beleidsopgave concretiseren de omgevingsdiensten of bestaande doelen en ambities gelden op regionaal niveau. Hoe worden de beleidsopgaven in het regionale beleid gespecificeerd in doelen en ambities? Deze specificering van regionale beleidsopgaven nemen de Noord-Hollandse omgevingsdiensten op in hun individuele U&H-strategie. Deze opgave-analyse staat in paragraaf 3 en 4 van deze gezamenlijke strategie.

Stap 2: Koppeling van beleidsopgaven aan bevoegdheid

Om specifieker te definiëren hoe de beleidsopgaven in het werkgebied van de omgevingsdienst zich verhouden tot de werkzaamheden van de omgevingsdienst, richten de omgevingsdiensten de blik op de eigen bevoegdheden. De omgevingsdiensten zijn bevoegd tot het uitvoeren van taken op het gebied van regulering (vergunningverlening), toezicht en handhaving. Hiernaast geven de omgevingsdiensten ook in toenemende mate advies aan hun deelnemers over het opstellen van omgevingsbeleid op het (mede) beoordelen van een situatie. De omgevingsdiensten dragen hierbij zorg voor een inzicht in het eigen locatiebestand in relatie tot de gedefinieerde beleidsopgaven.

De omgevingsdiensten bepalen per beleidsopgave welke (combinatie van) VTH(A)-instrumenten hiervoor het meest aangewezen zijn. Sommige beleidsopgaven vragen om primaire inzet op toezicht en handhaving, waar een andere beleidsopgave primair vragen om inzet op regulering of adviesverlening.

Ter bepaling van de gezamenlijke beleidsopgaven nemen de vier Noord- Hollandse omgevingsdiensten artikel 1.3 van de Omgevingswet als uitgangspunt. Daarin staat de maatschappelijke doelstelling van de wet, zoals eerder beschreven in paragraaf 3. Aansluitend op dit wettelijke uitgangspunt worden de beleidsopgaven bepaald voor de vier regio’s van Noord-Holland.

Artikel 1.3 Omgevingswet noemt drie belangen, die in het oog moeten worden gehouden bij de uitvoering van alle taken en bevoegdheden uit deze wet (zie ook artikel 2.1 lid 1 Omgevingswet):

  • -

    duurzame ontwikkeling,

  • -

    bewoonbaarheid van het land, en

  • -

    bescherming en verbetering van het leefmilieu.

Met het oog op de behartiging van deze drie fundamentele belangen geeft artikel 1.3 een opgave aan ieder bestuursorgaan, namelijk het in onderlinge samenhang betrachten van beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. Dat moet gebeuren met inachtneming van in ieder geval: ‘veiligheid’, ‘gezondheid’, ‘omgevingskwaliteit’, ook vanwege ‘de intrinsieke waarde van de natuur’, en ‘vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze elementen moeten steeds in onderlinge samenhang worden bezien, om de genoemde oogmerken te behalen.

De thema’s die Omgevingswet, artikel 1.3, noemt onder a, gelden als waarborgen voor kwaliteit en worden beschouwd als beleidsopgaven. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten definiëren deze beleidsopgaven als volgt:

  • 1.

    Veiligheid: Onder ‘veiligheid’ wordt verstaan: de omgeving-gerelateerde risico’s die mensen in hun fysieke leefomgeving lopen, zoals het omgaan met en/of opslaan van gevaarlijke stoffen, en constructieve- en brandveiligheid. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven naar het beperken van omgeving-gerelateerde risico’s.

  • 2.

    Gezondheid: Onder ‘gezondheid’ wordt verstaan: het fysieke en psychisch welbevinden van de mens. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven naar een fysieke leefomgeving waar schade aan de fysieke en psychische gezondheid van de mens wordt beperkt.

  • 3.

    Omgevingskwaliteit: Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan: de belevings-, gebruiks- en toekomstwaarde van de fysieke leefomgeving. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven naar het beperken en/of voorkomen van hinder, overlast en ergernissen, zoals geluidsoverlast.

  • 4.

    Natuur: Onder ‘natuur’ wordt verstaan: oog voor ‘de intrinsieke waarde van de natuur’ en de biodiversiteit. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven naar het beperken en/of voorkomen van schade of nadelige effecten op de natuur, zoals het lozen van schadelijke stoffen en bodemverontreinigingen.

  • Omgevingswet, artikel 1.3, noemt onder b, het thema ‘vervulling van maatschappelijke behoeften’. Wat deze maatschappelijke behoeften zijn vraagt nadere invulling, waarvoor de omgevingsdiensten zich baseren op bestaand beleid. Hiervoor dient bovenstaande opgave-analyse. Eerder zijn in het ‘Investeringsvoorstel voor de nationale digitale tweeling infrastructuur’ van het Geoinformatie-beraad (GI-beraad), de nationale beleidsopgaven gecategoriseerd, naar vijf hoofdopgaven. Deze hoofdopgaven zijn niet alleen op nationaal niveau herkenbaar, maar ook op provinciaal niveau. Één belangrijke opgave die wel duidelijk uit de bovenstaande beleidsanalyse volgt mist daarin, namelijk: circulaire economie. Deze opgave wordt toegevoegd aan de vijf hoofdopgaven, waarmee zes hoofdopgaven worden geformuleerd. De opgaven zoals genoemd in de Provinciale Omgevingsvisie van Noord-Holland en de provinciale programma’s, sluiten aan bij deze hoofdopgaven.

  • Zo krijgt het thema ‘vervulling van maatschappelijke behoeften’, als volgt vorm:

  • 5.

    Vervulling van maatschappelijke behoeften: Onder ‘vervulling van maatschappelijke behoeften’ wordt verstaan: specifieke opgaven die vanuit politiek en bestuur als belangrijk worden beschouwd, en als zodanig in beleid zijn benoemd. De Noord-Hollandse omgevingsdiensten streven naar het leveren van een adequate bijdrage aan de volgende maatschappelijke opgaven:

    afbeelding binnen de regeling

    • a.

      Energietransitie: zowel inzet op besparing van energie en water, alsook inzet op hernieuwbare energie, onder meer door de regionale energiestrategieën.

    • b.

      Landbouwtransitie: inzet om op duurzame wijze landbouw te bedrijven.

    • c.

      Woningbouwopgave: inzet op uitbreiding van de woningvoorraad op duurzame wijze.

    • d.

      Klimaatadaptatie: inzet op de klimaatopgave, in navolging van onder meer de Klimaatwet, het Klimaatplan 2021-2030 en de Provinciale omgevingsvisie.

    • e.

      Vervanging van infrastructuur: in stand houden en verbeteren van verkeer en vervoer.

    • f.

      Circulaire economie: zowel afvalpreventie, alsook inzet op een duurzame economie, waarbij ruimte wordt geboden aan ontwikkeling van een circulaire economie.

Zoals duidelijk wordt uit tabel 1, gelden de oogmerken ‘duurzame ontwikkeling’, ‘bewoonbaarheid van het land’ en ‘bescherming en verbetering van het leefmilieu’ voor ieder van de beleidsopgaven.

Beleidsopgaven worden in onderlinge samenhang beschouwd en nagestreefd, teneinde zorg te dragen voor deze oogmerken.

Stap 3: Bepaling van verantwoordelijkheid: risico- en impactanalyse

In stap 3 wordt geduid welke taken de omgevingsdienst uitvoert en hoe deze zich verhouden tot de beleidsopgaven. De omgevingsdiensten onderscheiden hiervoor hun taken op thema-niveau, zoals taken op het gebied van bodem, lucht, geluid, water, natuur, etc.

Dit stelt de omgevingsdiensten in staat om te bepalen welke thema’s invloed hebben op de beleidsopgaven. Ten aanzien van de maatschappelijke behoeften (grijs), wordt weergegeven welke ambities op regionaal niveau worden gesteld. Dit leidt tot een matrix waarin de invloed op ieder van de thema’s wordt gescoord (zie tabel 2).

Na de koppeling van beleidsopgaven aan thema’s definieert ieder van de omgevingsdiensten, de significatie van ieder thema voor de beleidsopgaven. Nu wordt de mate van invloed nader geduid. Dit gebeurt door een risico- en impactanalyse.

afbeelding binnen de regeling

A. Risicoanalyse: Binnen de thema’s wordt bepaald hoe groot het risico is dat hiervan uitgaat. Risico is gedefinieerd als: risico = kans x effect. Kans betekent in dit verband: kans dat een overtreding voorkomt, gezien het eerdere naleefgedrag van en/of inschatting van de toezichthouder. Effect betekent in dit verband: het nadelig effect dat een overtreding heeft op de beleidsopgaven.

afbeelding binnen de regeling

Inzicht in het eigen locatiebestand maakt het mogelijk om de juiste doelgroepen (of later, indien mogelijk, activiteiten) te onderscheiden en per doelgroep de risico’s te duiden. De omgevingsdiensten zullen zich onder de Omgevingswet baseren op activiteiten in de leefomgeving (milieubelastende activiteiten). Om activiteiten als uitgangpunt voor analyse te kunnen nemen is echter een locatiebestand nodig dat in bruikbare vorm is omgezet naar activiteiten. Dit vraagt voor de meeste omgevingsdiensten nog tijd. Tot die tijd kan in de risicoanalyse worden gerekend met branches.

B. Impactanalyse: Vervolgens wordt impact op elk van de beleidsopgaven verdisconteerd in de resultaten uit tabel 4. Hiervan wordt een voorbeeld gegeven in tabel 5. In stap 4, bij de bepaling van bestuurlijke prioriteiten, wordt hier eventueel voor gecompenseerd.

Zo ontstaat een eerste prioritering van doelgroepen waar inzet op dient plaats te vinden om zorg te dragen voor de beleidsopgaven. Waar nu geprioriteerd op doelgroepniveau wordt kan dit op termijn – als het locatiebestand in voldoende mate de activiteiten in beeld heeft – op activiteitenniveau in plaats van op doelgroepniveau.

Stap 4: Bepaling van bestuurlijke prioriteit: bepalen van focus

In stap 4 wordt op basis van de analyse uit stap 3 een prioritering van inzet opgesteld. In beginsel wordt prioriteit gegeven aan thema’s en activiteiten die het grootste risico vormen, afgewogen tegen de impact kan worden gemaakt. Deze initiële prioritering, die voorkomt uit stap 3, is informatiegestuurd en daarmee uitlegbaar.

Toch kunnen er vanuit de deelnemers bestuurlijke redenen zijn om thema’s en activiteiten met een lager risico toch meer prioriteit te geven dan een thema of activiteit met hoger risico. Bijvoorbeeld omdat met een bepaalde activiteit een specifieke beleidsopgave effectiever of efficiënter wordt behaald. Bij deze afweging wordt het bestuurlijk referentiekader toegepast. Hierdoor ontstaat een prioritering van inzet, op het niveau van thema’s en activiteiten.

Stap 5: Inzet VTH(A)-instrumentarium

Bepaling hoe het VTH-instrumentarium wordt ingezet door de omgevings- dienst is het sluitstuk van de prioritering. De duiding van inzet van regulering, toezicht en handhaving en adviesverlening, vindt plaats in het jaarlijks uitvoeringsprogramma.

afbeelding binnen de regeling

Hierbij wordt de best passende (combinatie van) inzet bepaald. Dat wil zeggen dat aan de prioritering uit stap 4 wordt gekoppeld welke inzet van VTH(A)-instrumenten daadwerkelijk wordt beoogd bij elk van de doelgroepen, in relatie tot de opgaven. Deze wordt voor zover mogelijk gekwantificeerd.

In stap 5 worden ook speerpunten onderscheiden voor de uitvoerings- praktijk. Voor de uitvoeringspraktijk is hierdoor duidelijk naar welke aspecten bij regulering, toezicht en handhaving en advisering in ieder geval aandacht dient te gaan, in relatie tot de opgaven.

Bijlage 6 Methodieken bodem en bouw

Hieronder vindt u de bestaande prioriteringsmethodiek voor bodem en de geactualiseerde methode voor bouw, met specifieke aandacht voor activiteiten die niet aan bedrijven zijn gerelateerd. De prioriteringsmethodiek voor bodem betreft de aanpak vóór de inwerkingtreding van de Omgevings- wet. Gezien de talrijke ontwikkelingen op het gebied van bodem, zoals decentralisatie, nieuwe basisverplichtingen onder de Omgevingswet, en de integratie van bodembeheer in omgevingsplannen, is de OD NZKG van plan om de methodiek bij te werken en in lijn te brengen met de brede, opgavegerichte en risico gestuurde benadering van prioritering. Dit zal met name van toepassing zijn op activiteiten die niet direct verband houden met bedrijfsactiviteiten, aangezien bodem- en bouw gerelateerde zaken al onderdeel zijn van de reeds ontwikkelde prioritering op het gebied van milieu. Voor bouw gerelateerde taken hebben we onze methodiek geactualiseerd in overeenstemming met de Omgevingswet en hebben we deze gekoppeld aan het beleidskader van de betrokken overheidsinstanties die deze taken hebben ingebracht. Dit proces vindt plaats in nauwe samen- werking met de betrokken partijen die hun taken hebben ingebracht. De Omgevingswet dient hierbij als het vertrekpunt en de leidraad.

1. Bodem

1.1 Uitgangspunten

Hoofddoel van de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodem- kwaliteit (Bbk) was het beschermen van de leefomgeving voor wat betreft de bodem. Specifieke handelingen in en op de bodem en de opslag en toepassing van grond en bouwstoffen kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Doel van de uitvoering van de taken is zorgdragen voor verbetering van het naleefgedrag binnen dit taakveld.

Het uitgangspunt van de bodem kerntaken is dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en het gebruik van de bodem ligt bij de gebruiker, waaronder ook de in de bodem uitvoerende of op de bodem toepassende partij wordt verstaan, evenals de eigenaar. Dit kan een burger of bedrijf zijn, maar is in veel gevallen ook een overheid. De OD NZKG voert in opdracht van gemeenten en provincie diverse wettelijke kerntaken uit op het gebied van bodem. Dit betreft in hoofdlijnen de volgende primaire basistaken:

  • -

    Wet bodembescherming (Wbb): vergunning- en toezicht (VT)-taken met betrekking tot (oude) bodemsaneringen en handelingen in of met verontreinigde bodem;

  • -

    Besluit bodemkwaliteit (Bbk): vergunning- en toezicht (VT)-taken met betrekking tot het toepassen en opslaan van grond, baggerspecie en bouwstoffen, die de bodemkwaliteit kunnen beïnvloeden;

  • -

    Wet milieubeheer (Wm): vergunning- en toezicht (VT)-taken met betrekking tot de bodemkwaliteit gerelateerd aan een inrichting (o.a. nieuwe gevallen bodemsanering);

  • -

    Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi): toezichttaken met betrekking tot (verontreinigde) lozingen buiten inrichtingen, bijvoorbeeld in combinatie met bodemsaneringsmaatregelen.

Het betreft hier voornamelijk taken die een gevolg zijn van bij het bevoegde gezag gedane meldingen. De OD NZKG handelt zaken voor de bevoegde gezagen af zoals regulering (registratie, beoordeling, beschikking), toezicht (administratieve- en veldcontrole) en handhaving.

Als gevolg van een tekortkoming of gebrek kunnen overtredingen van genoemde regelgeving aan de orde zijn. Als gevolg hiervan kan bestuurlijke en/of strafrechtelijke handhaving (H-taken) aan de orde zijn, en eventueel hierop volgend bezwaar en beroep. Deze taken zijn formeel geen onderdeel van het landelijk gedefinieerde basistakenpakket, maar aan de oorspronkelijke kerntaken te relateren taken (onderdeel van het randvoorwaardelijk pakket). Doel van het bodemtoezicht is het toezien op bescherming van de leefomgeving voor wat betreft bodem, meer specifiek ten aanzien van bodemverontreiniging. Concreet betekent dit dat moet worden toegezien of de uitvoering van bodemwerkzaamheden plaatsvindt binnen de kaders van wet- en regelgeving voor bodembescherming, waaronder de standaardvereisten aan Bus-saneringen of conform de door het bevoegd gezag opgestelde beschikking op een saneringsplan, dan wel de aanwijsbeschikking bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging. Een deel van de werkzaamheden vindt juist niet plaats op basis van aanvragen of meldingen. Periodieke of gerichte projectmatige surveillances worden ingezet om juist werken te onderzoeken die niet vooraf aan het bevoegd gezag zijn gemeld. Daarmee is er ook geen koppeling aan een product mogelijk. Surveillance is een aanvullende taak welke op regiebasis plaatsvindt.

Voor bodem is ook van belang dat stromen van grond of specifieke bouwstoffen (Besluit bodemkwaliteit) of bouwafvalstoffen (bijvoorbeeld asbest) worden gevolgd in de productieketen of tussen geografische gebieden. Dit vindt vaak plaats in de vorm van projecten en analyses Informatie Gestuurde Handhaving. Deze werkzaamheden vinden op regiebasis plaats.

Voor het bodemwerkveld is een goede informatiepositie van essentieel belang omdat handelingen op vooraf onbekende locaties plaatsvinden dan wel dat verontreinigd materiaal getransporteerd wordt naar een vooraf onbekende bestemming. Risico en Informatie Gestuurd Werken op basis van analyses van beschikbare (externe) databronnen is daarom binnen het Bodemwerkveld een constant product om een goed naleefgedrag te bevorderen. Dit maakt deel uit van het randvoorwaardelijk pakket. Daarnaast voert de OD NZKG diverse overige bodem-gerelateerde taken uit, die niet tot de kerntaken of het randvoorwaardelijk pakket behoren. Dit kan gaan over specifieke ondersteunende taken aparte afspraken worden gemaakt, zoals:

  • -

    Zaakgebonden advies (o.a. bodemtoets bij bouwaanvragen);

  • -

    Uitvoeren van (historisch) onderzoek bij gemeentelijke opdrachten;

  • -

    Verstrekken van beschikbare bodeminformatie aan derden (o.a. makelaarsinfo);

  • -

    Activiteiten in het kader van de bodemkwaliteitskaart (ontwikkeling, beheer en onderhoud);

  • -

    Advies uitvoeringsbeleid;

  • -

    Specifieke thematische bodemprojecten (keteninspecties; steekproef- bemonstering).

1.2 Risico-analyse bodem

Het beginpunt van de categorisering van de output producten bodem zijn de soorten werkzaamheden waaraan de wettelijke bodemtaken gerelateerd zijn. Hierbij is gebruik gemaakt van verwachte milieugevolgen die bij dergelijke werkzaamheden zouden kunnen optreden. Dit heeft geleid tot een indeling van Categorie A (aanzienlijk) t/m E (gering), in afnemende volgorde.

Aan de categorieën zijn de volgende soorten werkzaamheden toegekend:

afbeelding binnen de regeling

In de praktijk blijkt een aanzienlijk andere aanpak en inspanning tussen bodemsaneringen (Wbb/Wm) en bodemtoepassingen/lozingen (Bbk/ Blbi). Dientengevolge is een onderscheid in uitvoeringsniveaus oftewel subcategoriseren gerechtvaardigd (voor Wbb/Wm en voor Bbk/Blbi).

Onze functionele bodemwerkzaamheden onderscheiden zich in regulering (voornamelijk registreren, beoordelen, beschikken) en toezicht (administratief en in het veld). Voor deze verschillende handelingen is per (sub)categorie aangegeven welk niveau van inspanning noodzakelijk is om aan een adequaat niveau te kunnen voldoen. Deels wordt dit bepaald door de wettelijke taak, bijvoorbeeld de verplichting tot registratie of beschikking, deels wordt dit gewogen naar de milieugevolgen.

De volgende onderscheidende uitvoeringsniveaus zijn gebruikt:

4 = volledig en alle aspecten behandelen;

3 = kritische/representatieve aspecten behandelen;

2 = risico gestuurd op de uitgangspunten behandelen; 1 = risico gestuurd handelen op basis van plausibiliteit;

0 = niet of vrijwel niet behandelen.

Voor het veldtoezicht is dit nader vertaald naar een indicatief bezoekpercentage:

4 = 100-90% van de gevallen worden bezocht;

3 = 90-60% van de gevallen worden bezocht;

2 = 60-40% van de gevallen worden bezocht;

1 = 40-10% van de gevallen worden bezocht;

0 = 10-0% van de gevallen worden bezocht.

Per subcategorie is voor de verschillende handelingen een inschatting gemaakt van het benodigde uitvoeringsniveau uitgedrukt in uren. Voor iedere subcategorie leidt dit hiermee tot een profiel van adequaat niveau oftewel een globale beschrijving wat minimaal gedaan moet worden om tot een adequaat inzetniveau te komen.

Het totaal van de in te zetten ‘gemiddelde’ uren en het aantal gevallen per opdrachtgever bepaalt uiteindelijk de benodigde inzet (gewogen kengetal) per categorie voor de vergunnings- en toezichtstaken samen.

Het aantal gevallen per jaar binnen het gebied van de opdrachtgever betreft een inschatting op basis van eerdere ervaringen en onderbouwde verwachtingen. Gezamenlijk leidt dit met de randvoorwaardelijke inzet (= factor maal de kerninzet) tot het totaal aantal uren adequate inzet. Worden de specifieke (thematische) opdrachten op het gebied van bodem toegevoegd, dan leidt dit tot het geraamde totaal aantal in te zetten uren op het gebied van bodemprojecten (fte’s). De feitelijke inzet wordt uiteindelijk bepaald door het feitelijke aanbod aan projecten op ieder moment en het dan geldende uitvoeringsprogramma en de daarin gestelde prioriteiten en beleidsvoorkeuren.

1.3 Risicomatrix bodemtoezicht

De uitvoering bij het bodemtoezicht wordt geprioriteerd volgens de onder- staande risicomatrix. In deze tabel is een onderscheid gemaakt op vier niveaus. De taken die in de hoogste prioriteit (vier) vallen worden te allen tijde uitgevoerd. De taken op prioriteitsniveau drie altijd, tenzij er op dat moment geen capaciteit beschikbaar is. Taken op prioriteitsniveau twee en één worden binnen projecten dan wel als er meermalen overtredingen op een specifiek onderdeel worden geconstateerd uitgevoerd.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Tabel 1: risicomatrix bodemtoezicht

2. Bouw

2.1 Doelen

De doelstellingen voor de uitvoering Bouw vallen uiteen in technische en overige doelstellingen.

De technische doelstellingen zijn het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het waarborgen van duurzaamheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid bij het bouwen en gebruiken van bouwwerken. De overige doelstellingen zijn gerelateerd aan de ruimtelijke regels en aan de regels over de omgevingskwaliteit, waarop het nalevingstoezicht betrekking heeft, zoals:

  • -

    het beschermen van de leefbaarheid;

  • -

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • -

    het zorgen voor een goede visuele kwaliteit van bouwwerken;

  • -

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • -

    de natuurbescherming;

  • -

    het tegengaan van klimaatverandering en

  • -

    de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Bij de uitvoering gaat de OD NZKG uit van een uniform uitvoeringsniveau zoals hieronder is weergegeven, tenzij opdrachtgevende bestuursorganen besloten hebben tot afwijkend uitvoeringsniveau voor deze plustaak. In de besluitvorming daarover houden de opdrachtgevende bestuursorganen rekening met het belang van de doelmatige en doeltreffende uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak door de OD NZKG.

Vergunningverleners, constructeurs en toezichthouders spelen in het nalevingstoezicht een rol in de uitvoerende zin, dat wil zeggen toetsend, inspecterend en handhavend.

2.2 Verguningverlening, toezicht en handhaving (Vth)

De OD NZKG voert afhankelijk van de opdrachtgever combinaties van de volgende VTH-taken omgevingsrecht/bouw uit:

  • -

    VTH-taken omgevingsrecht/bouw voor bepaalde gebieden en projecten;

  • -

    VTH-taken omgevingsrecht/bouw voor bedrijven/utiliteitsbouw

    (o.a. Type C en provinciale bedrijven (1));

  • -

    VTH-taken omgevingsrecht/bouw en openstellingsvergunning tunnels en ondergrondse spoorwegen (metro);

  • -

    (V)TH-taken in verband met brandveiligheid in de gebruiksfase voor de utiliteitsbouw (toezicht brandveilig gebruik;

  • -

    Adviestaken op uitvoering VTH.

De OD NZKG voert de basistaken VTH voor bouw- en sloopactiviteiten uit waarbij de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het bevoegd gezag zijn. Dan gaat het om bouwprojecten van provinciaal belang of complexe bedrijven. Daarnaast voert de OD NZKG deze taken uit bij bedrijven in de provincies Flevoland en Utrecht die onder de regelgeving over het voorkomen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen vallen.

Algemeen doel van vergunningverlening is het bevorderen dat de vergunde werkzaamheden plaatsvinden binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving en voor toezicht en handhaving dat de uitvoering van werkzaamheden en het gebruik van de betrokken panden plaatsvinden binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving en – voor zover van toepassing – de afgegeven vergunning.

Prioritering in vergunningverlening: vraaggestuurd en risicogericht

De prioritering van vergunningverlening is primair vraag-gestuurd, dat betekent reageren op en behandelen van vergunningaanvragen die door initiatiefnemers worden ingediend. In deze benadering worden alle aanvragen behandeld zonder vooraf vastgestelde prioriteiten, waarbij de volgorde van behandeling wordt bepaald door de binnenkomst van de aanvragen en de specifieke eisen van elk project. Tegelijkertijd wordt er een risicogerichte aanpak gehanteerd, waarbij projecten met een hoger risico voor de leefomgeving of de naleving van regelgeving meer aandacht en middelen krijgen via Bouwtoezicht op Maat (BOM, zie par 6.5.). Hierbij moet worden aangetekend dat ook onder de Omgevingswet bij de toetsing aan de bouwregelgeving meestal een zogenoemd limitatief- imperatief stelsel geldt. Als een aanvraag voldoet aan de regels, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat niet zo is, moet de gevraagde vergunning worden geweigerd. Het bevoegd gezag heeft daarbij weinig ruimte om een belangenafweging te maken.

Overtredingen

Indien overtredingen worden geconstateerd wordt bestuursrechtelijk opgetreden met passende waarschuwingen of sancties als stillegging van de bouwwerkzaamheden of het opleggen van een last onder dwangsom. Resultaat van het bouwtoezicht moet zijn dat het uiteindelijk gerealiseerde bouwwerk aan de regels voldoet. In een enkel geval is dat niet mogelijk en is er sprake van onomkeerbare schade. In dat geval kan strafrechtelijk worden opgetreden (bijvoorbeeld bij overtredingen met asbest). In de uitvoering sluit de OD NZKG aan bij de landelijke handhavingstrategie (LHS of LHSO.onder de Omgevingswet).

2.3 Ontwikkelingsagenda in verband met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en Omgevingswet

De ‘knip’ in het VTH-stelsel bouw

Met de Omgevingswet wordt VTH bouwen in een technisch en ruimtelijk deel gescheiden. Dat levert twee activiteiten op waarop bestuurlijk toezicht wordt gehouden: de technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit voor een bouwwerk. Dit noemen we ‘de knip’.

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt naar verwachting tegelijk met de Omgevingswet ingevoerd, te beginnen met bouwwerken in gevolgklasse 1. Hierbij verandert de vergunningplicht in een meldingsplicht. Het Wkb-stelsel zal uiteindelijk het gehele technische toezicht op de kwaliteit van bouwwerken omvatten, met uitzondering van vergunningvrije bouwwerken. De Wkb verschuift de verantwoordelijkheid voor bouw- technische toetsing en toezicht naar private kwaliteitsborgers. Dit betekent dat de nadruk minder op de voorafgaande toets van bouwplannen ligt en de rol van de vergunningverlener vervalt. De nadruk komt te liggen op uitgebreide toetsing tijdens de bouw en bij oplevering door de kwaliteits- borger.

De Wkb brengt geen veranderingen in toezichts- en handhavings- bevoegdheden. De OD NZKG blijft op grond van verleende mandaten verantwoordelijk voor het bestuurlijk toezicht op naleving van de technische bouwregelgeving en bestuursrechtelijke handhaving bij overtredingen.

Handelingskader Wkb

De OD NZKG heeft in samenspraak met de gemeentelijke opdrachtgevers van de bouwtaken een voorlopig uitvoeringskader opgesteld dat de uitvoering van het toezicht op naleving onder de Wkb beschrijft. Dit kader is gebaseerd op het door de VNG ontwikkelde referentieproces melding Wkb en geeft specifieke invulling aan beleidsruimte bij bestuurlijk toezicht en handhaving. Na de inwerkingtreding van de Wkb zal dit kader voortdurend worden aangepast op basis van praktijkervaringen. De verwachting is dat na een jaar voldoende ervaring is opgedaan om het aangepaste Handelingskader formeel vast te stellen.

Meer bouwtechnisch vergunningvrij bouwen

Onder de Wkb neemt het aantal technisch vergunningvrije bouwwerken, oftewel ‘gevolgklasse 0’, toe. Deze worden niet vooraf getoetst door het bevoegd gezag of de kwaliteitsborger. Het bevoegd gezag blijft echter verantwoordelijk voor het repressieve toezicht op deze bouwwerken. Dit betekent dat in meer gevallen repressief moet worden opgetreden om strijdigheid met de bouwtechnische regels ongedaan te maken. Er blijkt overigens in veel gevallen wel een vergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouw vereist. De precieze invloed op de aard en omvang van de werkzaamheden van de OD NZKG is nog onbekend. Naar verwachting zal een jaar na de inwerkingtreding van de Wkb de impact duidelijker zijn, waarna het uitvoeringsbeleid kan worden bijgesteld.

Bouwtoezicht op maat

In het huidige uitvoeringskader Bouwtoezicht Op Maat (BOM) zijn

  • -

    indicatief – de toetsing- en inspectieniveaus voor naleving van de bouw- regels vastgelegd. Dit kader dient te worden geëvalueerd en te worden aangepast tegen de achtergrond van de op handen zijnde stelselwijzigingen (Wkb/Omgevingswet). Het kader is in de afgelopen jaren heel waardevol gebleken in het voldoen aan het uitgangspunt van de Wet VTH om het uitvoeringsbeleid te baseren op een risicoanalyse van mogelijke gevolgen die zich kunnen voordoen als de regels niet worden nageleefd. De 1 op 1 doorvertaling van de risico-categorieën naar financieringssystematiek is echter minder succesvol gebleken dan was voorzien. In de praktijk is gebleken dat ook andere factoren dan de in het geding zijnde risico’s voor de fysieke leefomgeving invloed hebben op de benodigde inzet op gebied van VTH. In afwachting van de herziening van dit uitvoeringskader op grond van een evaluatie en in verband met de op handelen zijnde stelselwijzigingen, blijft het ongewijzigd van kracht zoals beschreven in paragraaf 2.5.

Inzet van capaciteit, kennis en ervaring op het gebied van het technisch bouwtoezicht

De gemeenten in het werkgebied van de OD NZKG werken net als gemeenten elders in het land met criteria die aangeven welke personele kwaliteit ten minste in de eigen organisatie aanwezig moet zijn om de VTH-taken goed uit te voeren. Deze ‘criteria voor kritische massa’ dienen in verband met de komende stelselwijzigingen te worden aangepast. Omdat de gemeenten een rol houden bij het bestuurlijke toezicht en de handhaving van de technische bouwregels, moeten gemeenten ook onder de Wkb bij de uitvoering een beroep kunnen doen op capaciteit, kennis en ervaring. De OD NZKG kan een rol vervullen in het beschikbaar houden van voldoende kritische massa om de op de Wkb aanvullende wettelijke toezichts- en handhavingstaken uit te voeren. Die rol is alleen mogelijk als gemeenten gezamenlijk zorgen voor voldoende financiering van de uitvoeringscapaciteit van de OD NZKG.

2.4 Amsterdamse VTH-strategie

Op het moment van schrijven worden de Amsterdams VTH-strategie geactualiseerd.

Uitvoering strategieën gemeente Amsterdam

Afgesproken is dat het Amsterdamse VTH-beleid/U&H-strategie geldt voor U&H-taken in de fysieke leefomgeving die in de grootstedelijke gebieden aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied zijn gemandateerd en voor de plustaken die de Omgevingsdienst namens Amsterdam uitvoert.

Hiervoor geldt dat de Omgevingsdienst in overleg met Amsterdam voor de uitvoering van deze taken uitvoeringsaccenten kan aanbrengen. Bijvoorbeeld in het belang van de regionale uniformiteit of vanuit bedrijfsmatige over- wegingen. Deze accenten passen binnen de kaders van Amsterdamse beleid en worden vastgelegd in de jaarlijkse uitvoeringsovereenkomsten tussen Amsterdam en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. In afspraken bij de jaarlijkse uitvoeringsovereenkomsten wordt rekening gehouden met bedrijfsmatige overwegingen van de OD NZKG.

ODNZK neemt de specifieke strategieën voor bouwen van gemeente Amsterdam in beginsel over wat betreft de plustaken. Deze algemene strategieën zijn veel in lijn met landelijk beleid, in specifieke uitwerkingen zoals hoogte van dwangsommen volgen in beginsel de opdrachtgevers.

ODNZK neemt specifieke strategieën in beginsel over wat betreft de plustaken:

  • -

    Strategie externe kwaliteitsborging (Wkb), met accenten samenhangend met de aard van de bouwwerken (veel nieuwbouw ipv verbouw, samenloop met milieuaspecten etc)

  • -

    Strategie woningkwaliteit

  • -

    Strategie toepassen uitgebreide procedure

  • -

    Participatiestrategie

  • -

    Strategie handhavingsverzoeken en –meldingen (aangepast aan de specifieke opgaven OD NZKG bijv. toezicht veiligheid metrosysteem)

  • -

    Strategie intrekken ongebruikte vergunningen

  • -

    Strategie 24h verantwoordelijkheid, roulatie en functiescheiding

  • -

    Preventie en communicatiestrategie (wellicht met accenten)

  • -

    Strategie samenwerking ketenpartners en afhandeling signalen (contramal van lokaal beleid)

2.5 Bouwtoezicht Op Maat

Bouwtoezicht Op Maat (BOM) is het systeem dat wordt gebruikt binnen de OD NZKG voor omgevingsvergunningen bouw en bouwtoezicht. Het systeem is gebaseerd op landelijke toetsingskaders en verdeelt bouwwerken in verschillende categorieën. Het uitgangspunt van BOM is dat de verantwoordelijkheid bij de eigenaar ligt en het bevoegd gezag beoordeelt of deze verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen. BOM heeft als doel onaanvaardbare risico’s af te vangen op het gebied van ruimtelijke inpassing, esthetische inpassing, technische bouwkwaliteit en omgevingsaspecten.

Werkniveau’s

De BOM-systematiek hanteert vier werkniveaus voor bouwtoezicht op basis van een risicoanalyse:

  • -

    Integraal (4): Beoordeling van alle onderdelen op detailniveau, met gebruik van project specifieke en detailtekeningen.

  • -

    Representatief (3): Beoordeling op hoofdlijnen en kenmerkende details, met gebruik van algemene project specifieke tekeningen en detailtekeningen van kritische detailleringen.

  • -

    Beperkt (2): Beoordeling op hoofdlijnen, met gebruik van algemene project specifieke tekeningen. Detailtekeningen worden alleen geraadpleegd bij twijfel.

  • -

    Marginaal (1): Visuele controle zonder het raadplegen van tekeningen of het gebruik van hulpmiddelen.

De toezichthouders werken volgens het principe van opbouwen van vertrouwen en beoordelen op basis van deskundigheid. Afhankelijk van het vertrouwen dat uit de beoordeling voortkomt, kan het werkniveau in een concreet geval worden aangepast. Voor verbouwsituaties zijn vaak minder onderdelen aan de orde dan voor nieuwbouw omdat de nadruk ligt op het beoordelen van de gevolgen van de verbouwingsingreep en niet op die delen waarop de ingreep geen invloed heeft.

Typologie van bouwwerken

De werkniveau’s zijn gekoppeld aan zogenaamde BOM-categorieën voor nieuwbouw en verbouw, waarbij categorieën bouwwerken zijn gedefinieerd als volgt:

  • -

    A1 (bouwkosten < €100.000, niet constructief): Vlaggenmasten, hekwerken, gevelwijzigingen, installaties, interne niet-constructieve verbouwingen, en reclame zonder constructie.

  • -

    A2 (bouwkosten < €100.000, constructief): Constructieve verbouwingen, dakopbouw, funderingsherstel, meerpalen, steigers, porto-cabins, en reclame met constructie (zoals op het dak of reclameborden).

  • -

    B1 (woongebouw): Woongebouwen en woontorens.

  • -

    B2 (andere woonfunctie): Vrijstaande en eengezinswoningen.

  • -

    B3 (lichte industriefunctie): Loodsen, hallen, tanks(installaties), opslag- ruimtes, opvangbassins, pompkamers, en schakelhallen.

  • -

    B4 (overige industriefunctie): Bedrijfs(verzamel)gebouwen, ateliers, broedplaatsen, autoshowrooms of -werkplaatsen, tankstations, en (zelfstandige) parkeergarages.

  • -

    B5 (bijeenkomst-, cel-, onderwijs-, gezondheid- (bed-gebonden), logiesfunctie): Theaters, stations, restaurants, gevangenissen, scholen, universiteiten, ziekenhuizen, vakantiewoningen en hotels.

  • -

    B6 (kantoor-, winkel-, sport-, gezondheidsfunctie (niet bed-gebonden)): Kantoren, winkels, gezondheidscentra, artsenpraktijken, sporthallen en stadions.

  • -

    B7 (bouwwerk geen gebouw zijnde): Kades, geluidsschermen, dam- wanden, bruggen, laadplatforms, hoogspanningsstations, en funderingen.

  • -

    B8 (bijzondere categorie): grote vaak infrastructurele projecten.

Daarnaast zijn er BRIKS en overige beoordelingen (RO-, inrit-, kap-, sloop- en brandveilig gebruik en sloop). De Bouwtoezicht op maat (BOM) systematiek dient als basis voor het vaststellen van de uitvoeringsniveaus op basis van een risicoanalyse. Het uitvoeringsniveau is in 2016 bepaald (zie tabel 1).

afbeelding binnen de regeling

In de afgelopen jaren zorgden de krapte op de arbeidsmarkt en de corona- pandemie voor grote uitdagingen om het vastgestelde uitvoeringsniveau te handhaven. In dialoog met de opdrachtgevers wordt het uitvoeringsniveau steeds aangepast aan de omstandigheden van het moment. De aanstaande stelselwijzigingen door de invoering van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging maken een herziening van het beleid over het uitvoeringsniveau sowieso noodzakelijk.

Uitzonderingen BOM systematiek

Werkzaamheden rondom tunnels en ondergronds lokaalspoor (metro) en toezicht hierop vallen niet onder de BOM-systematiek. Dat geldt ook voor het toezicht op brandveilig gebruik van panden, In de laatste categorie wordt gewerkt met een kengetallen per controle, waarbij de prioritering van de opdrachtgever de controlefrequentie bepaalt.

2.6 Tunnelveiligheid

De OD NZKG voert taken uit met betrekking tot de veiligheid van verkeerstunnels, zoals vastgelegd in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw). Deze taken worden uitgevoerd in nauw overleg met de tunnelbeheerder(organisatie en de veiligheidsbeambte De OD NZKG is verantwoordelijk voor het behandelen en verlenen van omgevings- vergunningen en openstellingsvergunningen voor nieuwe tunnels en bij tunnelrenovaties, het houden van toezicht tijdens de bouw en renovatie van tunnels, en het uitvoeren van systeemtoezicht en inspecties van tunnelveiligheid elke zes jaar. Bij elke tunnel zijn er een tunnelbeheerder (de wegbeheerder) en een veiligheidsbeambte (aangesteld door de tunnelbeheerder) betrokken. Voor elke nieuwe wegtunnel moet een tunnelveiligheidsplan worden opgesteld Ten behoeve van de omgevingsvergunning dient een bouwplan te worden opgesteld. Het openstellen van een tunnel zonder openstellingsvergunning en het gebruik van een tunnel in afwijking van het veiligheidsbeheerplan is verboden.

De volgende wegtunnels vallen onder het toezicht van de OD NZKG:

IJ-tunnel, Coentunnel, Zeeburgertunnel, Piet Heintunnel, Michiel de Ruijtertunnel, Spaarndammertunnel, Gaasperdammertunnel, Buitenvelderttunnel, Abdijtunnel, Kaagbaantunnel en Waterwolftunnel.

2.7 Toezicht op ondergronds lokaalspoor (metro)

In de Beheervisie 2023 van de Vervoerregio Amsterdam zijn (in lijn met de bouwregelgeving) uitgangspunten vastgelegd voor toezicht op bouwkundige brandveiligheid als integraal onderdeel van de veiligheid van het gehele metro vervoerssysteem. ILT is aangewezen als toezichthouder op naleving van Wet lokaal spoor en gerelateerde regelgeving bij beheerders en vervoerders. De Vervoerregio Amsterdam heeft een overeenkomst met ILT voor het uitvoeren van wettelijke taken, waaronder het opstellen van een vierjarenplan en jaarplan. Toezicht en handhaving van bouwregelgeving zijn opgedragen aan OD NZKG, die bij de toepassing van de bouwvoorschriften zoveel mogelijk uitgaat van de integrale veiligheidsfilosofie uit de Beheervisie 2023. Het toezicht door OD NZKG is gebaseerd op wettelijke bevoegdheden uit de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit omvat onder andere toezicht op naleving van meldingsvoorwaarden, de mogelijkheid om voorwaarden te wijzigen bij veranderingen in inzichten of omstandigheden, het aanschrijven voor noodzakelijke bouwkundige maatwerkvoorzieningen bij gebreken of veranderingen in gebruik, toezien op naleving van de bouw- vergunningplicht en bij vergunningvrije bouwwerkzaamheden, en toezicht op naleving van rechtstreeks werkende regels.

2.8 Adviestaken bouw OD NZKG

De OD NZKG vervult diverse adviestaken op het gebied van constructie en andere aspecten van de bouwregelgeving, waarbij de adviezen worden gebaseerd op de toepasselijke bouwregelgeving en het beleid van de opdrachtgevers. Constructeurs van de OD NZKG beoordelen constructieve gegevens zowel op hoofdlijnen als op uitgewerkte tekeningen en berekeningen, rekening houdend met de geldende regelgeving en het beleid van de betrokken partijen.

Bij technische regelgeving is de lokale beleidsruimte overigens beperkt, aangezien het voornamelijk gaat om regels van het Rijk. De OD NZKG adviseert ook bij evenementen, incidenten, handhavingszaken etc., met inachtneming van de relevante bouwregelgeving en het lokale beleid van de opdrachtgevers, voor zover mogelijk. Daarnaast ondersteunt de OD NZKG gemeenten, provincies en andere overheidsorganisaties bij het opstellen en toepassen van bouwbeleid en landelijke regelgeving, zodat deze op de juiste wijze wordengeïmplementeerd en nageleefd, met respect voor de beperkte beleidsruimte op lokaal niveau bij technische regelgeving.

Bijlage 6 Begrippenlijst

Basistakenpakket:

Het basistakenpakket is het minimale pakket aan taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving dat door gemeenten en provincies ondergebracht moet worden bij omgevingsdiensten. Het basistakenpakket is per 1 januari 2024 geborgd in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit. In samenwerking met gemeenten, provincies en omgevingsdiensten is een nieuw basistakenpakket vastgesteld. Dit pakket heeft een plaats gekregen in artikel 13.12 en bijlage VI van het Omgevingsbesluit.

Bevoegd gezag:

Het bestuursorgaan dat bevoegd is voor toezicht en handhaving, meldingen ontvangt en vergunningaanvragen behandelt. Het bevoegd gezag kan ook maatwerkbesluiten nemen of vergunningen (ambtshalve) wijzigen of intrekken. Voor VTH-taken gaat het meestal om het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of om het college van gedeputeerde staten.

Big 8-cyclus:

Systematiek afkomstig uit de wet VTH. De verschillende stappen in de cyclus (die in de vorm van een acht worden weergegeven) vormen samen het VTH-beleid en het uitvoeringsprogramma. Ook geven de stappen richting aan de systematiek van doorwerking en evaluatie.

Bruidsschat:

Onder de Omgevingswet verhuist een aantal regels van het Rijk naar gemeenten en waterschappen. Het Rijk zorgt er met het Invoeringsbesluit voor dat deze regels automatisch in het omgevingsplan of de waterschap verordening komen. Dit heet ook wel de ‘bruidsschat’.

Deelnemers:

De in de omgevingsdiensten deelnemende partijen: gemeenten en de provincie.

IBP VTH:

Het Interbestuurlijk Programma Versterking VTH (IBP VTH) is een samenwerkings- programma dat gericht is op de versterking van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) op het gebied van milieu, bouw en ruimtelijke ordening. Dit programma brengt verschillende bestuurslagen, zoals gemeenten, provincies en het Rijk, samen om gezamenlijke doelen en afspraken te formuleren en uit te voeren om de kwaliteit en effectiviteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving in Nederland te verbeteren. Het IBP VTH heeft als doel om te zorgen voor een betere naleving van wet- en regelgeving en het waarborgen van een veilige en gezonde leefomgeving. Het programma richt zich op het ontwikkelen van beleid, het delen van kennis en ervaring, en het bevorderen van samenwerking tussen verschillende overheidsinstanties en stakeholders op het gebied van VTH.

IPPC-bedrijven:

Grote industriële bedrijven met een IPPC-installatie die valt onder de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU).

Klimaatopgave:

De klimaatopgave verwijst naar de uitdagingen en problemen die voortkomen uit de klimaatverandering, zoals de opwarming van de aarde en de gevolgen ervan. Het omvat maatregelen en acties die moeten worden genomen om de oorzaken van klimaatverandering aan te pakken, zoals het verminderen van broeikasgasemissies en het bevorderen van duurzame praktijken. De aanpak van de opgaven Circulaire economie (verminderen van afval en het efficiënt gebruik van grondstoffen), Klimaatadaptatie (aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering die al plaatsvinden of onvermijdelijk zullen optreden) en Energietransitie (overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame en hernieuwbare energiebronnen) dragen allen bij aan de aanpak van klimaatverandering.

Kwaliteitscriteria VTH:

Er gelden kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Artikel 13 van het Omgevingsbesluit legt de kwaliteitscriteria vast voor vergunningen en toezicht met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit artikel stelt eisen aan de inhoud van vergunningen en het toezicht daarop, met als doel het waarborgen van de kwaliteit en bescherming van het milieu. Voor de overige VTH-taken geldt er een zorgplicht. De invulling hiervan is vrij.

Level playing field: Een ‘level playing field’ in de context van uitvoerings- en handhavingstaken;

van Omgevingsdiensten verwijst naar een situatie waarin er een eerlijke en gelijke speelruimte is gecreëerd voor alle betrokken partijen, waaronder overheden, bewoners en bedrijven. Dit betekent dat alle partijen gelijke kansen en gelijke behandeling krijgen bij het aanvragen, beoordelen en uitvoeren van vergunningen en bij het naleven van wet- en regelgeving met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Het concept van een ‘level playing field’ is van groot belang om te zorgen voor rechtvaardigheid, transparantie en consistentie in het besluitvormingsproces met betrekking tot VTH-taken

Maatwerktraject:

Een maatwerktraject voor een bedrijf is een op maat gemaakt proces of programma dat specifiek is ontworpen om de individuele behoeften en situatie van een bedrijf aan te pakken in overeenstemming met milieu-, bodem- en bouwvoorschriften. Dit traject omvat aangepaste vergunningverlening, toezicht, handhaving, advies en andere relevante activiteiten om ervoor te zorgen dat het bedrijf voldoet aan geldende regels en voorschriften, terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de unieke omstandigheden en uitdagingen van dat specifieke bedrijf. De focus ligt op een individuele aanpak die in lijn is met breder beleid en regelgeving, waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen economische belangen en het behoud van een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving.

Minimaliserende normen:

Minimaliserende normen verwijzen naar specifieke wettelijke voorschriften of regels die zijn opgesteld met als doel het minimaliseren van bepaalde negatieve effecten, risico’s of invloeden op de fysieke leefomgeving, volksgezondheid, of andere relevante aspecten. Deze normen stellen limieten of criteria vast die moeten worden nageleefd om de impact van activiteiten of situaties te beperken of te minimaliseren.

Naleefgedrag:

De mate waarin de wettelijke regels door bedrijven worden nageleefd.

Omgevingsloket:

Een online voorziening waarmee een aanvraag opgesteld kan worden voor een omgevingsvergunning, watervergunning en/of melding. Ook kan men een vergunningencheck doen om te zien of een vergunning of een melding nodig is.

Plustaken:

Extra taken die (buiten het verplichte basistakenpakket) aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

RIE4-bedrijf:

RIE4 staat voor Risico-Inventarisatie en -Evaluatie 4. Het betreft een bedrijf waarin een installatie staat als bedoeld in bijlage I, categorie 4 (chemische industrie) van de Richtlijn industriële emissies.

Samenlevingsgericht werken:

Samenlevingsgericht werken door omgevingsdiensten verwijst naar een benadering waarbij deze diensten actief betrokken zijn bij en samenwerken met de bredere samenleving, waaronder burgers, bedrijven, lokale gemeenschappen en andere belanghebbenden, bij het vormgeven en uitvoeren van activiteiten met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Het houdt in dat omgevingsdiensten niet alleen top- down reguleren en handhaven, maar ook luisteren naar en rekening houden met de behoeften, inzichten en zorgen van de samenleving.

Seveso-bedrijf:

Milieubelastende activiteit die is aangewezen in paragraaf 3.3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bij een Seveso-bedrijf gaat het om een bedrijf met gevaarlijke stoffen boven de drempelwaarde uit bijlage I, deel 1 of deel 2 van de Sevesorichtlijn. De bedrijven worden ingedeeld in hogedrempelinrichtingen (grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen) en lagedrempelinrichtingen (kleinere hoeveelheden). Tot 1 januari 2024 vielen deze bedrijven onder de regels van het Besluit risico’s zware ongevallen. Dit besluit is per 1 januari 2024 ingetrokken.

Seveso-bedrijven moeten risicoanalyses uitvoeren, veiligheidsmaatregelen treffen en noodplannen opstellen om de veiligheid van mens en milieu te waarborgen. Het doel is om de risico’s van zware ongevallen te beheersen en de bescherming van de omgeving en de bevolking te waarborgen.

Voorzorgbeginsel:

Dit betreft het beleidsprincipe waarbij omgevingsdiensten preventieve maatregelen en beslissingen nemen met betrekking tot de fysieke leefomgeving, zelfs als er wetenschappelijke onzekerheid bestaat over mogelijke risico’s voor milieu, gezondheid of veiligheid. Dit betekent dat de OD NZKG maatregelen neemt om potentiële schade te voorkomen in situaties waarin er aanwijzingen zijn voor schadelijke effecten, zelfs als er geen definitief bewijs is. Het principe streeft ernaar om de belangen van bescherming van de leefomgeving en volksgezondheid voorop te stellen, met aandacht voor het verminderen van risico’s en het nemen van voorzorgsmaatregelen in onzekere situaties.


Noot
1

Provincie Noord-Holland, Amsterdam, Haarlemmermeer, Zaanstad, Amstelveen, Aalsmeer, Uithoorn, Ouder-Amstel en Diemen.

Noot
2

Voor de OFGV geldt dat haar deelnemers tevens de provincie Flevoland en de Flevolandse gemeenten zijn.

Noot
6

Seveso/RIE4: majeure risicobedrijven volgens Besluit risico’s zware ongevallen en/of de Richtlijn industriële emissies, categorie 4.

Noot
7

RIE-overig: minder risicovolle bedrijven, die onder de Richtlijn industriële emissies vallen in de lagere risicocategorieën 1–3.

Noot
8

De OD NZKG voert de basistaken VTH voor bouw- en sloopactiviteiten uit waarbij de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het bevoegd gezag zijn. Dan gaat het om bouwprojecten van provinciaal belang of complexe bedrijven. Daarnaast voert de OD NZKG deze taken uit bij bedrijven in de provincies Flevoland en Utrecht die onder de regelgeving over het voorkomen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen vallen.