Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 april 2024, nr. UTSP-4437239-4255 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties in het kader van EIP provincie Utrecht 2024 (Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2024)

Geldend van 11-05-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 april 2024, nr. UTSP-4437239-4255 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties in het kader van EIP provincie Utrecht 2024 (Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2024)

Gedeputeerde Staten van Utrecht

Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 5 van hoofdstuk 2 uit de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht;

Overwegende:

  • -

    dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) te behalen;

  • -

    dat met deze subsidieregeling mede wordt bijgedragen aan de provinciale landbouwvisie en de provinciale voedselagenda;

  • -

    dat het wenselijk is om samenwerking voor innovaties te subsidiëren bij het ontwikkelen van initiatieven die bijdragen aan de versterking van verdienmodellen voor (natuurinclusieve) kringlooplandbouw;

Besluiten:

  • I.

    vast te stellen het Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2024 als bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Utrecht, verder te noemen de Verordening;

  • II.

    het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 4.607.889,74 waarvan € 1.981.392,59 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 2.626.497,15 uit de provinciale cofinancieringsmiddelen;

  • III.

    dat aanvragen kunnen worden ingediend van 5 juni 2024 09.00 uur tot en met 30 september 2024 17.00 uur;

  • IV.

    de volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.5.2 derde lid van de Verordening heeft een innovatief samenwerkingsproject betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2 Aanvrager

Overeenkomstig het eerste en tweede lid van artikel 2.5.3 en artikel 1.3 eerste lid van de Verordening bestaat een samenwerkingsverband uit minimaal twee deelnemende partijen waarvan in ieder geval één landbouwer.

Artikel 3 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 2.5.4 van de Verordening zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e van de Verordening in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c van de Verordening.

  • 3. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, zijn de tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid onder b niet van toepassing.

  • 4. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, zijn de tarieven uit artikel 1.9c, eerste lid onder b niet van toepassing.

  • 5. In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

  • 6. Indien de aanvraag kosten voor investeringen voor bedrijfsmiddelen bevat, kunnen alle subsidiabele kosten enkel worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de Verordening.

Artikel 5 Niet subsidiabele kosten

Kosten zoals opgenomen in artikel 2.5.6 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6 Hoogte subsidie

  • 1. Overeenkomstig artikel 2.5.7 van de Verordening bedraagt de subsidie minimaal € 25.000 en maximaal € 500.000.

  • 2. Overeenkomstig artikel 2.5.7, tweede lid van de Verordening bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 7 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2.5.8 van de Verordening zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 8 Selectie en rangschikking

  • 1. In aanvulling op artikel 1.12, eerste lid en artikel 2.5.9 van de Verordening wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van de selectiecriteria:

    • a.

      Effectiviteit

    • b.

      Haalbaarheid / kans op succes

    • c.

      Innovativiteit

    • d.

      Efficiëntie

  • 2. De weging van de in lid 1 opgenomen selectiecriteria vindt als volgt plaats:

  •  

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    3

    0-5

    15

    c.

    lnnovativiteit

    3

    0-5

    15

    d.

    Efficiëntie

    2

    0-5

    10

    Maximumaantal te behalen punten

    60

  • 3. Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 36 punten heeft behaald.

  • 4. Naar artikel 1.13 van de Verordening worden aanvragen voor subsidie voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 9 Verplichtingen

Overeenkomstig en in aanvulling op artikel 2.5.10 van de Verordening zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

  • 2.

    Activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, dienen uiterlijk 30 juni 2028 afgerond te zijn.

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening geldt bij verzoeken tot deelbetalingen en vaststelling van de subsidie de verplichting te rapporteren over:

    • a.

      Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

    • b.

      Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 10 Subsidie-arrangement

  • 1. In geval de subsidie niet meer bedraagt dan € 124.999 zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 2 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder b, in artikel 1.18, tweede lid en in artikel 1.20 van de Verordening van toepassing.

  • 2. In geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.

Artikel 11 Voorschot

Ambtshalve wordt een voorschot van 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Verordening.

Artikel 12 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 23 april 2024.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Toelichting bij uniform openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties in het kader van EIP

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Utrecht, zie: Besluit van provinciale staten van Utrecht van 20 september 2023, nr. UTSP-4437239-3551, tot vaststelling van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 (Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Utrecht) | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl): https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR702578/1.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.12 van paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening. Deze toelichting bevat een nadere uitleg over de artikelen uit paragraaf 5 van hoofdstuk.

I.Algemeen

Samenwerken voor innovaties voor een rendabele natuurinclusieve kringlooplandbouw

Utrecht streeft naar een maatschappelijk gewaardeerde én duurzame landbouw. Een landbouw die circulair en natuurinclusief is en zeker ook economisch rendabel: een landbouw met perspectief. Een duidelijk (ontwikkel)perspectief voor individuele agrariërs is een belangrijke sleutel om de doelen op het gebied van natuur, water en klimaat te kunnen halen. Doelen uit het provinciaal landbouwbeleid zijn beschreven in de Landbouwvisie 2018, Landbouw met Perspectief, en in de bijbehorende Samenwerkingsagenda Landbouw 2019.

Hiervoor is het wenselijk om samenwerking voor innovaties te subsidiëren bij het ontwikkelen van initiatieven die bijdragen aan:

  • -

    Versterking van verdienmodellen;

  • -

    Natuurinclusieve kringlooplandbouw.

Onder ‘Versterking van verdienmodellen’ verstaan wij: ontwikkeling van nieuwe diensten of producten of de organisatie van nieuwe afzetketens hiervoor. Waarbij dit leidt tot een verbreding of aanvulling van de verdienmogelijkheden op het agrarische bedrijf, middels een vergoeding die via de dienst of het product (bij voorkeur) uit de markt wordt gehaald

Onder ‘Natuurinclusieve kringlooplandbouw’ verstaan wij: landbouw die de natuur spaart (minder emissies), werkt met natuur en natuur produceert. Daarmee worden circulaire landbouw (minder emissies, efficiënt gebruik natuurlijke hulpbronnen) en klimaatneutrale landbouw (minder broeikasgassen, adaptatie) verbonden met natuurinclusieve landbouw.

De Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw (UMDL) maakt natuurinclusieve kringlooplandbouw concreet en voor de agrarische ondernemers hanteerbaar, middels de set Kritische Prestatie indicatoren. Hiermee worden de bedrijfsprestaties ten aanzien van milieu, klimaat, natuur & landschap, dierwelzijn en omgeving inzichtelijk worden gemaakt. De Monitor is recent vastgesteld voor de melkveehouderij. Voor de andere grondgebonden sectoren worden landelijk KPI’s vastgesteld.

Alle grondgebonden sectoren in de provincie komen in aanmerking voor deze openstelling. De openstelling richt zich op de belangrijkste sectoren in de provincie: melkveehouderij (inclusief gemengde bedrijven), fruitteelt en vleesveehouderij.

Hierna volgt een introductie op wat EIP precies betekent in het kader van samenwerken aan innovaties in het GLB en wordt uitgelegd welke rol operationele groepen hierin hebben. Met een operationele groep wordt het samenwerkingsverband bedoeld dat subsidie aanvraagt in het kader van dit openstellingsbesluit.

European Innovation Partnership (EIP)

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

Innovaties die ondernemers prikkelen om te verduurzamen en om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen zijn cruciaal voor de verduurzaming van de Nederlandse landbouw. Als de technische en sociale aspecten van innovaties hand in hand gaan, kan innovatie effectief bijdragen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw en op het platteland.

Er is behoefte aan ondersteuning door de overheid bij het tot stand komen van innovaties. Ten eerste gaan innovaties gepaard met hoge transactiekosten die de meeste kleinere agrarische bedrijven niet kunnen financieren. Ten tweede wil de overheid de verduurzaming van de landbouw stimuleren met innovaties om negatieve externe effecten van bepaalde vormen van landbouw, die (nog) niet door de markt gecompenseerd worden, te verminderen. Daarnaast bestaat een behoefte aan betere samenwerking tussen ondernemers onderling en partijen daaromheen (zoals toelevering, keten, regio, NGO’s, etc.). Samen staan zij sterker tegenover grote marktpartijen en kunnen deze partijen innoveren en tegelijkertijd de doelen van het GLB nastreven. Samenwerkingsverbanden in het kader van de GLB-innovatieregeling (operationele groepen van EIP) worden verbonden aan Europese en nationale kennisnetten1 zodat kennis gedeeld wordt en breed toegepast kan worden. Dit vergroot de effectiviteit van deze subsidiemodule.

Het primaire doel van de interventie EIP is het moderniseren en versterken van de innovatieve kracht van de landbouw in Nederland door zich te richten op het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren voor grootschalige toepassing van innovaties in de praktijk. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van nieuwe, op bredere schaal te gebruiken initiatieven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw. De projecten kunnen bijdragen aan meerdere doelen waardoor synergie behaald wordt.

In het projectplan moeten onder meer de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding via geschikte kanalen staan. Deze eis volgt uit artikel 127 lid 3 van verordening 2021/2115. Voor projecten die ondersteund worden met subsidie in het kader van EIP bestaat de verplichting om de kennis in elk geval te verspreiden via het Europese EIP-netwerk (Externe link: https://ec.europa.eu/eip/agriculture/) en het nationale Groen Kennisnet (Externe link: https://groenkennisnet.nl/). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen er via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken.

Operationele groepen

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

II.Artikelsgewijs

Hierna volgt een nadere toelichting bij de artikelen uit paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Verordening die van toepassing zijn op voorliggend openstellingsbesluit.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel.

Kosten zijn subsidiabel voor zover zij te beschouwen zijn als operationele kosten voor het samenwerkingsverband. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan coördinatie van het samenwerkingsverband, projectmanagement, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en het verspreiden van de opgedane kennis, maar ook kosten voor de samenwerking en het proces zoals periodieke overleggen en de inzet van een projectcoördinator die erop toeziet dat alle resultaten samenkomen en dat doelen worden bereikt, zijn subsidiabel als onderdeel van de uitvoering van een innovatieproject.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3 van de Verordening. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Over voorgaande moet een onderbouwing zijn opgenomen in de aanvraag.

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet in de aanvraag onderbouwd worden hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

Om te monitoren wat innovatieprojecten kunnen opleveren, zijn indicatoren bepaald. In het kader van indicatoren moet in de aanvraag een onderbouwing worden opgenomen over het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren en moet het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn onderbouwd worden.

2.5.5 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit operationele kosten van het samenwerkingsverband en uit investeringen in bedrijfsmiddelen. Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000 van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

In dit artikel wordt omschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast. Dit kan mogelijk leiden tot een lager subsidiebedrag.

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een samenwerkingsverband (operationele groep). Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband (operationele groep), gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

Artikel. 2.5.9 Selectie en rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.5.9 van de Verordening. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot de ‘Versterking van verdienmodellen’ of ‘(Natuurinclusieve) kringlooplandbouw’. De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen het thema van de openstelling; hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

  • ii.

    Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

  • iii.

    De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

  • iv.

    Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie Externe link: https://projecten.netwerkplatteland.nl/nl) en in de EU (zie: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/projects/search_en) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie Externe link: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/operational-groups_en).

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • ii.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • iii.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • iv.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • v.

    Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd. Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

  • ii.

    Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • iii.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • iv.

    Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • v.

    Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

  • ii.

    Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie; dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

  • iii.

    Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid; dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027. Op basis van de in artikel 2.5.9 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

3

0-5

15

c.

lnnovativiteit

3

0-5

15

d.

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximumaantal te behalen punten

60

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de adviescommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 2. innovativiteit, 3 haalbaarheid/ kans op succes en 4. efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.

Voor de aanvrager bestaan meerdere manieren om een begroting op te stellen, zie hiervoor het artikel over subsidie-arrangementen in dit openstellingsbesluit. Dit worden de vereenvoudigde kostenopties genoemd. Hierna worden deze opties toegelicht.

III.Vereenvoudigde kostenopties

De begroting van uw project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9c van de Verordening. Hierna wordt hier verder op ingegaan. Een innovatieproject in het kader van deze regeling kan in twee verschijningsvormen voorkomen:

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

Project met enkel operationele kosten

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Verordening)

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

Begroting

Financiering

€ 200.000 arbeidskosten

€ 300.000 overige kosten

Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

Totaal:

€ 500.000

totale kosten

100% subsidie over € 200.000:

€ 200.000

40% subsidie over € 50.000:

€ 20.000

en

100% subsidie over € 250.000:

€ 250.000

Totaal:

€ 470.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

Begroting

Financiering

€ 69.000 arbeidskosten

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 300.000

€ 300.000 overige kosten

Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

Totaal:

€ 369.000

totale kosten

100% subsidie over € 69.000:

€ 69.000

40% subsidie over € 50.000:

€ 20.000

en

100% subsidie over € 250.000:

€ 250.000

Totaal:

€ 339.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 3.

    Wanneer uw project geen investeringen in bedrijfsmiddelen bevat, gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      Begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a van de Verordening, of;

    • b.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Verordening (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen en betaalbewijzen), of;

    • c.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, conform artikel 1.9c van de Verordening (enkel verantwoording van de arbeidskosten nodig op basis van uurtariefberekeningen en urenregistraties).

Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hierna volgen voor 3b en 3c rekenvoorbeelden:

3b

Begroting

Financiering

€ 57.500 arbeidskosten

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 250.000

€ 250.000 overige kosten

Totaal:

€ 307.500

totale kosten

100% subsidie over € 307.500;

€ 307.500.

Totaal:

€ 307.500, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

3c

Begroting

Financiering

€ 200.000 arbeidskosten

€ 80.000 overige kosten

Percentage, 40%, van de arbeidskosten; € 200.000

Totaal:

€ 280.000

totale kosten

100% subsidie over € 280.000;

€ 280.000.

Totaal:

€ 280.000, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

De artikelen 2.5.10 tot en met 2.5.12 van de Verordening schrijven voorwaarden ten aanzien van verplichtingen en verantwoording voor. Hierna wordt specifiek ingegaan op de verplichting voor communicatie en rapportage.

IV.Communicatieverplichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat samenwerkingsverbanden (operationele groepen) gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. De subsidie ontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken.

  • 1.

    Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Groen Kennisnet

    • b.

      EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115

  • 2.

    Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

  • 3.

    Ook kennisdeling binnen de provincie is belangrijk om collega agrariërs te inspireren. Het is daarom verplicht om mee te werken aan kennisdeling binnen provinciale kanalen zoals het LaMi platform (www.lami.nl) en of op de provinciale website (www.provincie-utrecht.nl).

a.Rapportageverplichtingen

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

Ook in het kader van dierenwelzijn geldt een rapportageverplichting. Men dient te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE