Regeling vervalt per 01-10-2024

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB/NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Zeeland 2024

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 05-06-2024 t/m 30-09-2024

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland houdende GLB/NSP openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Zeeland 2024

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 16 april 2024 (kenmerk 433770), houdende openstelling en vaststelling subsidieplafond Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Zeeland 2024.

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

  • Overwegende dat voor verstrekking van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 5 ‘Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland een openstellingsperiode en een subsidieplafond dient te worden vastgesteld en nadere regels kunnen worden gesteld;

  • Overwegende dat op grond van het Nederlands Nationaal Strategisch Plan de verhouding tussen Europese ELFPO subsidie en de verplichte nationale cofinanciering 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering bedraagt;

  • Gelet op hoofdstuk 1, artikel 1.2 en hoofdstuk 2, paragraaf 5 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland;

Besluiten:

  • I.

    Vast te stellen dat aanvragen voor het verstrekken van subsidie in het kader van hoofdstuk 2, paragraaf 5 ‘Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP’ van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland (hierna: de Verordening) kunnen worden ingediend met ingang van 5 juni 2024, 09.00 uur, tot en met 30 september 2024, 17.00 uur.

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode bedoeld onder I. vast te stellen op €2.500.000 bestaande uit € 1.075.000 (43%) ELFPO middelen en € 1.425.000 (57%) nationale cofinanciering;

  • III.

    Dat aanvragers zelf verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van de dekking van de 57% nationale cofinanciering, zoals genoemd onder besluit II, in de vorm van een verplichte nationale cofinancieringsverklaring;

  • IV.

    De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aansluiting op de artikelen 1 en 2.5.1. van de Verordening wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • a.

    Bedrijfsmiddelen: Bedrijfsmiddelen zijn zaken die u gebruikt in uw onderneming en die u niet wilt verkopen. U hebt ze nodig om uw producten te kunnen maken of uw diensten te kunnen verlenen. Bij bedrijfsmiddelen moet u denken aan machines, transportmiddelen, gereedschappen, inventaris en dergelijke;

  • b.

    Duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

  • c.

    EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van Verordening 2021/2115;

  • d.

    Ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • e.

    Landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

  • f.

    Operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • g.

    Penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als de indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

  • h.

    Samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten. In het kader van dit openstellingsbesluit wordt daarbij bedoelt; samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid;

    • I.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • i.

    Verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

  • j.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 2.5.2 van de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 3 Aanvrager

Overeenkomstig artikel 1.3, in samenhang met artikel 2.5.3 van de Verordening, kan subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 van de Verordening uitsluitend worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden,

  • a.

    waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen zijn, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon,

  • b.

    die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en

  • c.

    waaraan minimaal één landbouwer deelneemt.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

Onverminderd artikel 2.5.4. van de Verordening en in aanvulling op de artikelen 1.3 en 1.6 van de Verordening zijn de volgende subsidievereisten van toepassing:

  • a.

    De aanvragers zijn zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de verplichte nationale cofinanciering van een nationale overheid, waarbij de verhouding tussen Europese en nationale middelen 43% ELFPO middelen ten opzichte van 57% nationale cofinanciering dient te zijn,

  • b.

    Bij de aanvraag dient een bewijs van cofinanciering van een nationale overheid als bijlage te worden bijgevoegd, en

  • c.

    Aanvragen worden ingediend via het online portaal van RVO.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 van de Verordening komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, voor subsidie in aanmerking, voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband en direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      loonkosten inclusief overheadkosten;

    • b.

      de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

    • c.

      andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegt.

  • 2.

    Subsidiabele kosten worden berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten zoals bedoeld in artikel 1.9b van de Verordening

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

De kosten als opgenomen in de artikelen 1.10 en 2.5.6 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Hoogte subsidie

Overeenkomstig artikel 2.5.7 van de Verordening geldt het volgende:

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 500.000.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 en 2.5.8 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien:

  • 1.

    De te beschikken subsidie bij verlening van het project lager is dan € 25.000,-

Artikel 9 Arrangement

  • a.

    Subsidies tot maximaal €125.000,- worden overeenkomstig artikel 1.7 en 1.20 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 2.

  • b.

    Subsidies van € 125.000 en hoger worden overeenkomstig artikel 1.7 en 1.21 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 3.

Artikel 10 Selectiecriteria

Subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, worden overeenkomstig artikel 2.5.9 van de Verordening door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening beoordeeld en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • 1.

    De mate van effectiviteit,

  • 2.

    De haalbaarheid van de activiteit,

  • 3.

    De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en

  • 4.

    De mate van innovatie.

1. Effectiviteit van de activiteit

Met dit criterium wordt er gekeken naar de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de NSP doelen van de interventie en de beleidsdoelstelling. De NSP-adviescommissie beoordeelt in het kader van de in artikel 2 genoemde thema’s in welke mate het project bijdraagt aan doelen die staan weergeven in paragrafen 3.1.1 t/m 3.1.9 van het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030 van de Provincie Zeeland (‘wat voegt dit project toe’).

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • a.

    Meerwaarde van de beoogde innovatie en in welke mate het project bijdraagt aan minimaal één van de doelen uit artikel 2 van die Openstellingsbesluit en de paragrafen 3.1.1 t/m 3.1.9 van het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030 van de Provincie Zeeland voor het bevorderen van de transitie naar een volhoudbare landbouw.

  • b.

    Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

  • c.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk.

  • d.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

Score:

0 punten

zeer gering. Het effect van het project op de doelen is verwaarloosbaar.

1 punt

gering. Het effect van het project op de doelen is bescheiden.

2 punten

matig. Het effect van het project op de doelen is de bijdrage aan het dominante beleidsdoel significant is, maar de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden bescheiden.

3 punten

voldoende. Het effect van het project op de doelen is significant en de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden zijn reëel.

4 punten

goed. Het effect van het project op de doelen groot is, maar de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden bescheiden.

5 punten

zeer goed. Het effect van het project op de doelen groot is en de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden reëel.

2. De haalbaarheid van de activiteit

Bij projecten binnen deze openstelling wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten, bij een gecombineerde aanvraag is aan te raden in de openstelling te eisen dat de aanvraag een go – no go moment bevat voor de ontwikkelfase.

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • a.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • b.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • c.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • d.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • e.

    Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

Score:

0 punten

zeer gering. Er wordt niet gescoord op bovengenoemde aspecten.

1 punt

gering. Bij matige score op één van deze bovengenoemde aspecten.

2 punten

matig. Bij zwakke score op twee van deze bovengenoemde aspecten.

3 punten

voldoende. Bij een voldoende score op drie van de bovengenoemde aspecten.

4 punten

goed. Bij een goede score op vier van deze bovengenoemde aspecten.

5 punten

zeer goed. Bij een zeer goede score op alle bovengenoemde aspecten. Alle randvoorwaarden zijn in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband is goed en er is een zeer grote behoefte aan de innovatie.

3. De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

  • a.

    de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

  • b.

    het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • c.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • d.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie ?

Score:

0 punten

zeer gering. Er wordt niet gescoord op bovengenoemde aspecten.

1 punt

gering. Bij matige score op één van deze bovengenoemde aspecten.

2 punten

matig. Bij zwakke score op twee van deze bovengenoemde aspecten.

3 punten

voldoende. Bij een voldoende score op drie van de bovengenoemde aspecten.

4 punten

goed. Bij een goede score op vier van deze bovengenoemde aspecten.

5 punten

zeer goed. Bij een zeer goede score op alle bovengenoemde aspecten. Het project is erg efficiënt. Er wordt goed gebruik gemaakt van de kennis, kunde en arbeid.

4. Mate van innovatie

Met innovatie kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovatie van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden / verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan zullen vier of vijf punten toegekend worden.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • a.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouw technische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

  • b.

    Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • c.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • d.

    Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • e.

    Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Bij het criterium innovatie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten

zeer gering. Een voorstel is als reguliere praktijk aan te merken en dus feitelijk geen innovatie.

1 punt

gering. De innovatie betreft een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.).

2 punten

matig. Een voorstel is in enige mate vernieuwend maar de transitiewaarde lijkt (vooralsnog) bescheiden

3 punten

voldoende. Een voorstel is werkelijk vernieuwend en heeft een potentieel hoge transitiewaarde.

4 punten

goed. De innovatie betreft innovatieve aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.) met dwarsverbanden tussen verschillende onderdelen a t/m e

5 punten

zeer goed. De beoogde innovatie betreft een geheel of vrijwel geheel nieuw product (of dienst, proces, procedé enz.) met dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen a t/m e.

Artikel 11 Wegingsfactoren en rangschikking

Na sluiting van de openstellingstermijn worden aanvragen beoordeeld op basis van de in artikel 10 genoemde selectiecriteria en gerangschikt op volgorde van het aantal toegekende punten, waarbij:

  • 1.

    Het puntentotaal per project samengesteld wordt uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

    • I.

      Het criterium bedoeld in artikel 10, eerste lid (de mate van effectiviteit) heeft een wegingsfactor 4.

    • II.

      Het criterium bedoeld in artikel 10, tweede lid (haalbaarheid) heeft een wegingsfactor 2.

    • III.

      Het criterium bedoeld in artikel 10, derde lid (efficiëntie ) heeft een wegingsfactor 1.

    • IV.

      Het criterium bedoeld in artikel 10, vierde lid (de mate van innovativiteit) heeft een wegingsfactor 3.

  • 2.

    Er maximaal 50 punten behaald kunnen worden:

  • Criterium

  • Punten (max)

  • Weging

  • TOTAAL

  • Effectiviteit

  • 5

  • 4

  • 20

  • Haalbaarheid

  • 5

  • 3

  • 15

  • Efficiëntie

  • 5

  • 1

  • 5

  • Innovatie

  • 5

  • 2

  • 10

  • TOTAAL

  • 50

  • 3.

    Een aanvraag voor subsidie in aanmerking komt indien deze aanvraag minimaal 60% (30 punten) van het totaal aantal te behalen punten behaalt.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten het subsidieplafond verdelen op de volgorde van de rangschikking als bedoeld artikel 1.12, eerste lid, onder b van de Verordening.

Artikel 12 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 2 jaar na verzending van de subsidieverleningsbeschikking uit te voeren.

  • 2.

    Indien de periode van de uitvoering van het project meer dan 12 maanden bedraagt is de aanvrager verplicht één keer per jaar een voortgangsverslag over te leggen.

  • 3.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste en derde lid is de subsidieontvanger verplicht de subsidieontvanger verplicht om binnen 13 weken na afloop van de projectperiode de vaststelling in te dienen doch uiterlijk 1 april 2029

  • 5.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 2.5.10 van de Verordening verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

  • 6.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16, 1.18, 1.20 en 1.21 van de Verordening gelden overeenkomstig de artikelen 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening de volgende verplichtingen;

    • a.

      Bij verzoeken tot vaststelling dient ten minste een inhoudelijk verslag te worden overlegt én, indien de verleende subsidie meer dan 125.000 subsidie bedraagt, dient ook een volledig financieel verslag te worden overgelegd.

    • b.

      Bij voortgangsverslagen en verzoeken tot deelbetalingen en vaststelling van de subsidie geldt de verplichting te rapporteren over:

      • i.

        Het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

      • ii.

        Indien van toepassing; het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 13 Bevoorschotting, voortgangsverslagen en deelbetalingen

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 1.17 van de Verordening wordt bij verlening van de subsidie ambtshalve een voorschot verstrekt ter hoogte van 50% van de verleende subsidie.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vierde lid, van de Verordening kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan een subsidieontvanger maximaal 1 keer per jaar een verzoek tot deelbetaling indienen.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vijfde lid, van de Verordening kunnen voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 eerste lid van de Verordening tezamen niet meer bedragen dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Zeeland 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Zeeland van 16 april 2024.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. M.C.J. Franken, secretaris

Toelichting bij het Openstellingsbesluit “Samenwerken voor innovatie in het kader van EIP Zeeland 2024”

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Zeeland.

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de interventie Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.12 van paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene bepalingen uit hoofdstuk 1 en slotbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

Doelen

Deze interventie is gericht op het stimuleren van ondernemersgedreven innovaties door het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren van ideeën en ontwikkelingen uit de praktijk via slimme samenwerkingsverbanden (operationele groepen). Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

Met behulp van deze openstelling kunnen samenwerkingsprojecten worden gefinancierd die bijdragen aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw.

De landelijk vastgestelde innovatiethema’s zijn o.a.:

  • a.

    Ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten tot een marktrijp concept;

  • b.

    Ondersteunen van de innovatieve digitalisering;

  • c.

    Gebiedsgerichte samenwerking;

  • d.

    Sectorale initiatieven binnen de landbouw voor het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen ter versterking van de regierol van de primaire sector bij het verduurzamen van het voedselsysteem;

  • e.

    Ondersteunen van samenwerkingsverbanden (pilots) bij de toepassing van maatregelen voor specifieke beleidsthema’s;

  • f.

    Initiatieven rond alle soorten van innovatie passend onder artikel 127 , lid 2 en lid 3 van Verordening 2021/2115.

In artikel 2 van dit openstellingsbesluit is bepaald dat het samenwerkingsproject betrekking dient te hebben op tenminste één van de daarin genoemde thema’s. Als invulling van deze doelen wordt er door de NSP-adviescommissie beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan de doelen uit de paragrafen 3.1.1 t/m 3.1.9 van het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030 van de Provincie Zeeland voor het bevorderen van de transitie naar een volhoudbare landbouw.

Aanvraag procedure en benodigde documenten

Om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van dit openstellingsbesluit moet er een subsidie aanvraag worden ingediend via het online portal van RVO. De link naar het online aanvraagportal wordt enkele dagen voor de openstelling bekend gemaakt via de website van de provincie Zeeland. Om uw aanvraag te kunnen doen is E-herkenning 3 benodigd.

Bij de aanvraag moeten verschillende verplichte bijlagen worden meegestuurd, waaronder het volledig ingevulde format projectplan, een volledig ingevuld format begroting en een onderbouwing van de kosten. Ook de verplichte cofinancieringsverklaring (waarover onder besluit II. van dit openstellingsbesluit wordt gesproken), waarmee de aanvrager kan aantonen dat deze over de verplichte nationale cofinanciering beschikt moet worden meegestuurd. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de verplichte nationale cofinanciering en dient daarover tijdig in contact te treden met de Provincie Zeeland of een andere nationale overheidsinstantie zoals gemeente, Rijk of waterschap.

Daarnaast kunnen er ook nog één of meerdere bijlagen verplicht zijn in uw situatie, zoals een volledig ingevulde MKB verklaring, een de-minimis steunverklaring of een vergunning, indien deze noodzakelijk is voor het uitvoeren van het project.

Indien de uitvoering van het project langer duurt dan één jaar is het verplicht om een jaarlijks voortgangsverslag in te dienen. Daarbij geldt de verplichting om te rapporteren over het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren en indien van toepassing; het gerealiseerde en eventueel nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn. Daarnaast is het ook mogelijk om maximaal één deelbetalingsverzoek per jaar in te dienen. Na afronding van het project is er 13 weken de tijd om een vaststellingsverzoek in te dienen in het online portal, welke eisen daaraan worden gesteld is afhankelijk van het toegekende subsidie bedrag. De mogelijke arrangementen staan in de toelichting van artikel 5 uitgewerkt.

Artikel 5,6 en 7 Subsidiabele kosten, niet subsidiabele kosten en subsidiepercentages

Binnen dit openstellingsbesluit zijn de operationele kosten van het samenwerkingsverband, die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, subsidiabel gesteld. Operationele kosten van het samenwerkingsverband kennen een subsidiepercentage van 100%, dit betreft alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van voor het project benodigde investeringen in bedrijfsmiddelen. Onder de operationele kosten valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel.

Voor investeringen die benodigd zijn voor het uitvoeren van het innovatieproject kan maximaal 40% subsidie worden verleend. Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000 van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

De subsidiabele kosten worden berekend op basis van artikel 1.9b uit de Verordening.

De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8 uit de Verordening, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23%. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Op grond van de artikelen 1.10 en 2.5.6 van de Verordening komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • i.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen

    • ii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt

    • iii.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad, of

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • q.

    investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing

  • r.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • s.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

  • t.

    kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten

Artikel 8 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals beschreven in artikel 1.5 en 2.5.8 van de Verordening zijn hier van toepassing en onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Zeeland, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Zeeland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Zeeland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • j.

    De aanvraag wordt gedaan door een reeds bestand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Voorts wordt subsidie geweigerd indien de te beschikken subsidie bij verlening minder bedraagt dan € 25.000. Dit volgt uit artikel 2.5.7, eerste lid, van de Verordening

Artikel 9 arrangementen

Voor de verlening en vaststelling van de subsidie gelden afhankelijk van het subsidiebedrag verschillende arrangementen. Zie hiervoor de artikelen 1.7, 1.20 en 1.21 van de Verordening.

Op grond van artikel 1.20 van de Verordening geldt het volgende:

  • a.

    Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling bij Gedeputeerde Staten in.

  • b.

    De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • c.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk verslag aan dat:

    • i.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • ii.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • d.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • e.

    Subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van een vast bedrag.

Op grond van artikel 1.21 van de Verordening geldt het volgende:

  • a.

    Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • b.

    De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • c.

    Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk en financieel verslag aan dat:

    • i.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • ii.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • d.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een schriftelijke verantwoording van het aantal uren gebruikt in de berekening, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, en artikel 1.9c, eerste lid.

  • e.

    De aanvraag tot vaststelling omvat een financieel verslag.

  • f.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 12 Verplichtingen

Naast de verplichtingen die in artikel 12 worden genoemd, gelden ook de algemene verplichtingen uit artikel 1.15 van de Verordening. Dit betreft de navolgende verplichtingen:

  • 1.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4.

    De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5.

    De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6.

    In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Communicatieverplichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. De subsidie ontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken.

  • 2.

    Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Groen Kennisnet

    • b.

      EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115

  • 3.

    Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende operationele groepen zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

Rapportage verplichtingen

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

Indien het project betrekking heeft op het dierenwelzijn dan dient men te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

Mogelijke toepassing BIBOB-onderzoek

Wanneer u subsidie aanvraagt kan de Provincie Zeeland gebruik maken van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Bibob). Deze wet dient te voorkomen dat de provincie criminele activiteit(en) faciliteert door subsidie te verlenen.

Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd. Het onderzoek bestaat uit een uitgebreide vragenlijst die u moet invullen.

https://www.zeeland.nl/bestuur/beleid-en-regelgeving/ondermijning

Op wie is het Bibob-onderzoek van toepassing?

Vraagt u een omgevingsvergunning of een subsidie aan, doet u mee met een overheidsopdracht, of sluit u een vastgoedtransactie met de Provincie Zeeland? Dan kan de Provincie Zeeland gebruikmaken van de Wet Bibob. Op de pagina Bibob beleid staat een lijst van activiteiten waarop wij vaak een Bibob-onderzoek toepassen. Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd.