Financiële verordening gemeente Maashorst

Geldend van 23-04-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Financiële verordening gemeente Maashorst

De raad van de gemeente Maashorst;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 5 maart 2024:

gelet op artikel gelet op artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet;;

overwegende dat de uitgangspunten voor financiële beleid, beheer en organisatie dienen om de rechtmatigheid, verantwoording en controle te waarborgen;

b e s l u i t

De Financiële verordening gemeente Maashorst vast te stellen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • -

    Grote projecten: dit zijn investeringen die groter zijn dan € 1.000.000.

  • -

    Jaargebonden budget: dit is een budget voor een project dat in een specifiek benoemd kalenderjaar wordt uitgevoerd.

  • -

    Inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • -

    Netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    Onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

  • -

    Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • -

    Rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

  • -

    Team: zoals bedoeld in de Organisatieregeling Maashorst.

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van burgemeester en wethouders per programma vast:

    • a.

      de taakvelden, en

    • b.

      de beleidsindicatoren. Het voorstel van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3. In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 50.000 afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 4. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1. Burgemeester en wethouders bieden voor het zomerreces aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen van € 45.000.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Burgemeester en wethouders informeren de raad als zij verwachten, dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van het budget.

  • 4. Het college is bevoegd tot het, per geval, doen van uitgaven tot een bedrag van € 100.000 voor eenmalige uitgaven, € 50.000 voor meerjarige uitgaven, € 100.000 voor nieuwe investeringen en € 50.000 voor overschrijdingen van lopende investeringen zonder voorafgaande autorisatie door de raad. In de eerstvolgende (tussentijdse) rapportage legt het college daarover verantwoording af.

  • 5. Lid 3 en 4 gelden niet voor uitgaven die samenhangen met inkomsten/bijdragen van derden. Deze moeten door het college goedgekeurd worden en mogen achteraf aan de raad voorgelegd worden via een tussentijdse rapportage of de jaarrekening.

  • 6. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, eerste lid, doen burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 7. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen burgemeester en wethouders, met inachtneming van lid 4, voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 1.000.000 informeren burgemeester en wethouders de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1. Burgemeester en wethouders informeren de raad twee maal door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar.

  • 2. De eerste tussentijdse rapportage bevat in ieder geval een overzicht met de financiële afwijkingen per programma.

  • 3. De tweede tussentijdse rapportages bevat in ieder geval een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid, de grote projecten en een overzicht met de financiële afwijkingen per programma.

  • 4. In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de begroting groter dan € 100.000 per taakveld of politiek gevoelig toegelicht. Afwijkingen kleiner dan € 100.000 worden gesaldeerd opgenomen.

  • 5. De tussentijdse rapportages worden door de raad vastgesteld.

Artikel 7. Jaarstukken en jaargebonden budgetten

  • 1. Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2. De jaarrekening bevat een rapportage over de voortgang van de grote projecten

  • 3. Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar.

  • 4. Indien activiteiten, waarvoor de raad een eenmalig budget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd, dan is onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling naar het volgende boekjaar aanwezig. Een voorstel hiervoor wordt in de laatste raadsvergadering van het jaar door het college aan de raad voorgelegd als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      De jaargebonden budgetten kunnen maximaal één keer overgeheveld worden;

    • b.

      het betreft een (deel van een) budget op een programma, dat gerelateerd kan worden aan een activiteit, die niet in het boekjaar wordt uitgevoerd;

    • c.

      er is op het budget voldoende ruimte aanwezig en in het nieuwe boekjaar is voor de betreffende activiteit geen budget beschikbaar;

    • d.

      aangetoond is dat er omstandigheden zijn waardoor de uitvoering niet heeft kunnen plaatsvinden;

    • e.

      aangetoond is dat de beleidsinhoudelijke noodzaak tot uitvoering nog steeds aanwezig is;

    • f.

      het over te hevelen budget bedraagt minimaal € 25.000;

    • g.

      de uitvoering van de activiteiten kan worden ingebed in de werkplanning van het nieuwe boekjaar, zodat de daadwerkelijke realisatie van de nog uit te voeren prestatie uiterlijk plaatsvindt voor de afronding van het nieuwe boekjaar;

    • h.

      het voorstel tot overheveling bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de punten a. tot en met g. wordt voldaan.

  • 5. Er vindt bij de overheveling een beoordeling van het budget en de bijbehorende activiteiten plaats waaruit blijkt dat de uitvoering van de taken in het nieuwe boekjaar reëel is. Indien dit niet het geval is, wordt het budget verlaagd met het bedrag behorende bij de activiteiten die niet in het nieuwe boekjaar kunnen worden uitgevoerd.

  • 6. In de jaarrekening wordt ten aanzien van de via overheveling beschikbaar gekomen budgetten een inhoudelijke toelichting opgenomen.

  • 7. De dekking voor de overheveling verloopt via de reserve bestemde budgetten.

  • 8. Uitgaven die gedekt worden door bijdragen van externen en waarbij de uitgaven en inkomsten gelijk zijn en die eventueel ook over meer jaren uitgevoerd mogen worden, worden ook via het overhevelingsvoorstel aan de raad voorgelegd.

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote financiële onderwerpen

  • 1. In het kader van de actieve informatieplicht beslissen burgemeester en wethouders niet over:

    • a.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties indien deze niet passen binnen het bestaand beleid en het daarbij behorende financiële kader; en

    • b.

      het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.

Artikel 9. EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Paragraaf 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid.

  • 2. In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteren burgemeester en wethouders aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 1% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

  • 3. In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan € 100.000 nader toegelicht.

Artikel 11. Voorwaardencriterium

  • 1. Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks uiterlijk op 1 juli ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante in- en externe wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien. Burgemeester en wethouders operationaliseren dit normenkader in een toetsingskader ten behoeve van de interne beheersing.

Artikel 12 Begrotingscriterium

  • 1. Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2. De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3. Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaalbedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4. Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting op het niveau van een programma en investeringen (totaal gevoteerd bedrag) als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de onderstaande situaties:

    • a)

      Begrotingsafwijkingen die passen binnen het vastgestelde beleid van de Raad en die niet tijdig konden worden gesignaleerd;

    • b)

      Begrotingsafwijkingen waarover de Raad via aan raadsvoorstel, raadsinformatiebrief of op andere wijze is geïnformeerd;

    • c)

      Begrotingswijzigingen die geheel of grotendeels worden gecompenseerd door direct gerelateerde baten;

    • d)

      Begrotingswijzigingen bij (subsidie) en/of openeindregelingen en die niet tijdig konden worden gesignaleerd;

    • e)

      Begrotingswijzigingen ten gevolge van intepretatieverschillen bij uitleg van wet en regelgeving en die zijn geconstateerd tijdens en na het verantwoordingsjaar;

    • f)

      Begrotingswijzigingen als gevolg van een onttrekking aan een bestemmingsreserve op basis van realisatie voor zover deze onttrekking daarmee voor een gelijk bedrag overeenkomt met de realisatie van de last, en de activiteit nog niet is beeïndigd en de resterende lasten volgen in het jaar na het verantwoordingsjaar. Is de activiteit of het project wel beeïndigd en zijn de lasten definitief lager dan begroot, dan vindt de onttrekking overeenkomstig het begrote bedrag plaats en wordt de Raad een voorstel gedaan tot nadere aanwendig van de bestemmingsreserve.

    • g)

      Begrotingswijzigingen als gevolg van verplichte uitgaven als bedoeld in artikel 193 Gemeentewet te weten:

      • 1)

        De renten en aflossingen van de door de gemeente aangegane geldleningen en alle overige opeisbare schulden;

      • 2)

        De uitgaven die bij of krachtens de wet aan de gemeente zijn opgelegd;

      • 3)

        De uitgaven die voortvloeien uit de van het gemeentebestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.

  • 5. De begrotingsonrechtmatigheden als bedoeld in artikel 12, lid 4 worden voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden, als afzonderlijk bedrag wel opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording maar niet nader toegelicht. Toelichting daarop vindt plaats bij de lasten van de afzonderlijke programma’s of in de paragraaf bedrijfsvoering.

  • 6. Alle begrotingsonrechtmatigheden (ook die ingevolge van artikel 12, lid 4 niet in strijd zijn met het budgetrecht van de Raad) worden definitief vastgesteld door de Raad bij vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1. Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders zorgen voor en leggen vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Paragraaf 4. Financieel beleid

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de Bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende meerjarenperiode.

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende gemeentelijke belastingen, heffingen en bijstandsverstrekking wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid en individuele beoordeling.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad ieder jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt opgenomen in de tweede tussentijdse rapportage en door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      het bestedingsplan van de reserve

    • c.

      de voeding van de reserve;

    • d.

      de maximale hoogte van de reserve, en

    • e.

      de maximale looptijd voor zover die aan te geven is.

  • 4. Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 17. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging betrokken.

  • 3. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het vijfde en zesde lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een tiende procent afgerond.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 5. In afwijking van artikel 16 eerste lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 6. In afwijking van het eerste lid worden grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4. Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Burgemeester en wethouders doen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, heffingen, leges en rechten.

Artikel 20. Financieringsfunctie

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste drie prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 3. Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grootte van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien in budget voor deze voorziening dan doen burgemeester en wethouders vooraf aan de garantieverlening een voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging.

Paragraaf 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 21. Lokale heffingen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 22. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren, vorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan: het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

    • -

      onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting: positieve uitkomst van het verschil tussen de opbrengst onroerendezaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerendezaakbelasting.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor dotaties en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting als percentage van de inkomsten;

    • d.

      de wijze waarop met conjuncturele risico’s en de omvang van het weerstandsvermogen wordt omgegaan;

    • e.

      de berekening van de weerstandsratio en de bepaling van de weerstandscapaciteit;

    • f.

      de ontwikkeling van de vermogenspositie.

Artikel 23. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de omvang van het achterstallig onderhoud.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het onderhoudsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, wegen, civiele kunstwerken, openbare verlichting en sport en –speelvelden. De raad stelt het onderhoudsplan openbare ruimte vast.

  • 3. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een rioleringsplan aan. Het rioleringsplan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het rioleringsplan vast.

  • 4. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het onderhoudsplan gebouwen bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het onderhoudsplan gebouwen vast.

Artikel 24. Financiering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte

  • d.

    de rentevisie

Artikel 25. Bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    de automatiseringskosten;

  • e.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant;

  • f.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen, voor zover deze de rapportagegrens, zoals bedoeld in artikel 10 overschrijden en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • g.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

  • h.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

Artikel 26. Verbonden partijen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op een risicobeoordeling van de verbonden partij.

Artikel 27. Grondbeleid

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op het verloop van de grondvoorraad.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad om de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota grondbeleid vast. In de nota wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het toekomstig grondbeleid ten aanzien van de door de gemeente gewenste rol bij realisatie van ruimtelijke plannen.

  • 3. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad jaarlijks in het eerste kwartaal over de vastgestelde grondprijzen van het nieuwe jaar.

  • 4. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks bij de jaarstukken een meerjarenperspectief grondexploitatie aan, gebaseerd op de nota grondbeleid en de regels voor verslaglegging conform artikel 16 BBV. In dit meerjarenperspectief wordt daarnaast aandacht besteed aan een inhoudelijk en financiële analyse en toelichting op de grondexploitaties.

  • 5. Burgemeester en wethouders informeren de raad jaarlijks met een tussentijdse toetsing over de voortgang en actuele ontwikkelingen in de grondexploitaties. Hierbij is in ieder geval aandacht voor belangrijke afwijkingen tussen de geplande en gerealiseerde grondverkopen en plankosten ten opzichte van het laatste meerjarenperspectief.

  • 6. De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen nominale waarde.

  • 7. Budgetten van de grondexploitatie kunnen naar voor worden gehaald zonder voorafgaande toestemming van de raad. Voorwaarden zijn, dat:

    • a)

      de uitgaven geraamd zijn binnen het complex;

    • b)

      door het naar voren halen geen tekorten optreden binnen die totale uitgaven van het complex (hele looptijd complex);

    • c)

      burgemeester en wethouders hierover de raad achteraf informeren bij een tussentijdse rapportage of in de jaarrekening.

Paragraaf 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording door burgemeester en wethouders aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 29. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • j.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 30. Interne controle

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 25 onder f. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 31. Intrekking oude regeling

De Financiële verordening gemeente Maashorst 2022 wordt ingetrokken.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2024, met uitzondering van de onder lid 2 genoemde artikelen.

  • 2. Enkel de artikelen 10, 11, 12, 13 en 25 over de Rechtmatigheidsverantwoording werken terug tot en met 1 januari 2023, met dien verstande dat voor artikel 10, derde lid het bedrag van € 50.000 geldt tot de in het eerste lid vermelde inwerkingtredingsdatum.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Maashorst.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 4 april 2024.

De raad voornoemd,

de griffier,

mr. N.E. Gradisen

de voorzitter,

Drs. J.A. van der Pas

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 14

Algemeen

Bij een bestaand actief is sprake van een investering indien de uitgaven:

  • leiden tot een significante kwaliteitsverbetering; en/of

  • leiden tot een levensduurverlenging; en/of

  • aanpassingen betreffen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften).

Bij significante aanpassing van een bestaand pand zal onderscheid gemaakt worden tussen de volgende soorten aanpassingen:

  • 1.

    Groot onderhoud, niet levensduurverlengend. Dit wordt niet geactiveerd.

  • 2.

    Renovatie. Bij renovatie wordt de bestaande technische levensduur zoals uitgedrukt in de resterende afschrijftermijn minimaal met 20 jaar verlengd, Er vindt daarom een herschatting plaats van de resterende levensduur en zowel het oude activum als de renovatie investering worden vervolgens afgeschreven over de herschatte levensduur. Indien niet de technische maar de economische levensduur wordt verlengd door een aanpassing, is de betreffende aanpassing geen renovatie maar een functionele aanpassing.

  • 3.

    Functionele aanpassing en onzelfstandige aanbouw, niet technisch levensduurverlengend.

Deze investeringen worden afgeschreven over de resterende technische levensduur (na herschatting) van het oorspronkelijke pand.

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

1

bijdragen aan activa in eigendom van derden

Afhankelijk van actief

2

kosten voor onderzoek en ontwikkeling

5 jaar

3

Voorbereidingskosten toekomstige bouwgronden in exploitatie

0 *

* De kosten mogen maximaal 5 jaar geactiveerd blijven staan onder de immateriële vaste activa. Na maximaal 5 jaar moeten de kosten hebben geleid tot een actieve grondexploitatie danwel worden afgeboekt t.l.v. het jaarresultaat (telkens eerste jaar van activering)

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa

Waarderingsgrondslag

Materiële vaste activa met een verkrijgings- of vervaardigingsprijs van € 20.000 of meer moeten geactiveerd worden.

Materiële vaste activa maatschappelijk nut met een verkrijgings- of vervaardigingsprijs van € 50.000 of meer moeten geactiveerd worden.

Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Afschrijvingsmethoden

Uitgangspunt blijft de lineaire afschrijvingsmethode, die tot een evenredige spreiding in de tijd van de afschrijvingslasten leidt. De annuïtaire afschrijvingsmethode is toegestaan als er aan de investering een rijksvergoeding is gekoppeld (die berekend is op annuïteitenbasis) of als er een tarief of bijvoorbeeld een huuropbrengst op gebaseerd is.

Aanvang afschrijving

Afschrijving start in het jaar volgend op het jaar van gereedkomen of verwerven van het kapitaalgoed

Restwaarde

De restwaarde van een actief aan het eind van de gebruiksperiode is van tevoren vaak lastig in te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt ervan uitgegaan dat de restwaarde nihil is.

Afschrijvingstermijnen

Voor de afschrijvingstermijnen gelden de volgende aandachtspunten:

  • De hieronder genoemde afschrijvingstermijnen gelden als maximum, niet als minimum. Op grond van een voorzichtig financieel beleid is een afschrijvingsbeleid aan te bevelen waarin wordt voorkomen dat (te veel) lasten naar de toekomst worden geschoven.

  • Er kan (indien goed gemotiveerd) worden afgeweken van onderstaande afschrijvingstermijnen middels een raadsbesluit.

  • Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • Bij gebouwen/panden met gemengd gebruik wordt één afschrijvingstermijn gehanteerd.

De volgende materiële vaste activa worden afgeschreven in:

Riolering

1

Gemaal: pomp (2 per gemaal)

15 jaar

2

Gemaal: put

60 jaar

3

Gemaal: schakelkast

30 jaar

4

Persleiding

40 jaar

5

Minigemaal: pomp

15 jaar

6

Minigemaal: put

60 jaar

7

Minigemaal: schakelkast

15 jaar

8

Vacuümstationput

60 jaar

9

Vacuümpomp

20 jaar

10

Vuilwaterpomp

15 jaar

11

Vacuüm: schakelkast

30 jaar

12

Koelsysteem

20 jaar

13

Vacuüm: afsluiters

25 jaar

14

Vuilwaterverzameltank

30 jaar

15

Vacuüm- en persleiding

60 jaar

16

Vacuümput

60 jaar

17

Vacuümput - mechanisch

30 jaar

18

Vrijval riolering

80 jaar

19

Gemalen, bouwkundig

60 jaar

20

Persleidingen en infiltratievoorzieningen, drainage/DT riolering

40 jaar

21

Drukriolering, elektrisch mechanisch, IBA’s

20 jaar

Woonruimten

22

Stichting

40 jaar

23

Renovatie

25 jaar

24

Verbouwing en uitbreiding

10 jaar

Gebouwen

25

Nieuwbouw schoolgebouwen

40 jaar

26

Nieuwbouw gebouwen sport, MFA en cultureel

40 jaar

27

Nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen

40 jaar

28

Renovatie gebouwen (bij gebouwen sport, MFA, Cultureel, kantoren en bedrijfsgebouwen)

20 jaar

29

Voorzieningen aan gebouwen (semi-permanent/tijdelijk)

15 jaar

30

Technische installaties in bedrijfsgebouwen, veiligheidsvoorzieningen gebouwen

15 jaar

31

Inventaris en stoffering

10 jaar

32

Noodlokalen

10 jaar

33

Zonnepanelen

20 jaar

34

Publieksruimte gemeentehuis

10 jaar

Openbare ruimte

 

Aanleg en rehabilitatie van grond-,weg-, en waterbouwkundige werken (inclusief de aanleg van parkeergarages/terreinen) gesplitst naar;

 

35

-Totale constructie asfaltverharding inclusief fundering

40 jaar

36

-Asfaltverharding en dan sec de afvalt tussen- en deklaag

20 jaar

37

-ZOAB en geluidsreducerend asfalt

7 jaar

38

Fietspaden asfalt buitengebied

20 jaar

39

Totale constructie elementverhardingen inclusief fundering

40 jaar

40

Grasbetonstenen langs asfaltwegen buitengebied

40 jaar

41

Grasbetonstenen langs asfaltwegen buitengebied indien alleen ook een deklaagvervanging plaats vindt

20 jaar

42

Openbare verlichting (masten)

40 jaar

43

Openbare verlichting (armaturen)

20 jaar

44

Aanleg begraafplaats

40 jaar

45

Aanleg van parkeerterreinen/garages

40 jaar

46

Aanleg parkeervoorzieningen en bermenverharding middels grasbetonstenen

25 jaar

47

Parkeervoorzieningen (exclusief de aanleg en/of onderhoud en renovatie van parkeerterreinen/ garages

10 jaar

48

Groenvoorzieningen (bomen)

50 jaar

49

Groenvoorzieningen (beplanting)

25 jaar

50

Groenvoorzieningen (gras)

50 jaar

51

Plantsoenen en parken: aanleg en reconstructie

25 jaar

52

Sportterreinen, speelplaatsen en dierenparken

25 jaar

53

Recreatieve voorzieningen

15 jaar

54

Fitnesstoestellen

10 jaar

55

Afscheidingen/overig

30 jaar

56

Verkeersinstallaties, - borden en bewegwijzering

20 jaar

57

Hekwerken en toegangspoorten hondenuitlaatvelden

30 jaar

Overige

58

Vervoersmiddelen

8 jaar

59

Personenauto’ s

8 jaar

60

Tractoren

8 jaar

61

Bestelauto’ s en heftrucks

8 jaar

62

Vrachtauto’ s

10 jaar

63

Aanhangwagens

10 jaar

64

Sneeuwploegen

10 jaar

65

Werktuigen en gereedschappen

10 jaar

66

Maaimachines en maai eenheden

10 jaar

67

Natuurgrasveld (fundering/onderbouw)

30 jaar

68

Natuurgrasvelden toplaag

15 jaar

69

Kunstgrasvelden (fundering/onderbouw)

30 jaar

70

Kunstgrasvelden toplaag

10 jaar

71

Sportmeubilair en terreinafrastering

20 jaar

72

Beregening en drainage speelvelden

30 jaar

73

Kantoor- en schoolmeubilair (inclusief Onderwijs Leer Pakket)

15 jaar

74

ICT-Telefooncentrale

5 jaar

75

ICT-Vaste telefoontoestellen

5 jaar

76

ICT-Smartphones (uitgaande van Mid end telefoon)

3 jaar

77

ICT: Bekabeling en communicatielijnen

10 jaar

78

ICT: Kooplicenties Beheer- en systeemsoftware en overige applicaties

5 jaar

79

ICT: Fat laptops, Mobile thin clients

4 jaar

80

ICT: tablets

4 jaar

81

ICT: Netwerkswitches, routers, WIFI e.d.

4 jaar

82

ICT: Werkplekken (thin clients)

5 jaar

83

ICT: Smartboards, schermen vergaderkamers

5 jaar

84

ICT: SAN

4 jaar

85

ICT: Hardware servers

4 jaar

86

Afvalbakken

15 jaar

87

Ondergrondse containers (glas)

15 jaar

88

Ondergrondse containers (restafval)

15 jaar

Aanvullingen (gemeente Uden en Landerd)

89

Civiele kunstwerken (van voor 1980)

70 jaar

90

Civiele kunstwerken (van tussen 1980 en 2000)

80 jaar

91

Civiele kunstwerken van na 2000

100 jaar

92

Grond en sloopwerken

25 jaar

93

Openbare speellocaties (aanleg)

25 jaar

94

Speeltoestellen

10 jaar

95

Installaties m.b.t. verkeersbeheersing en verkeersregeltechniek (VRI)

10 jaar

96

Civieltechnische kunstwerken

30 jaar

97

Woonwagens

15 jaar

98

Woonwagenlocaties

25 jaar