Beleidsregels salderen

Geldend van 13-05-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels salderen

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Gelet op artikel 5.1, eerste lid, onder e, Omgevingswet juncto artikel 4.6, eerste lid, onder e, Omgevingsbesluit, artikel 4.25 Omgevingsbesluit en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat;

Gedeputeerde Staten op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, Omgevingswet juncto artikel 4.6, eerste lid, onder e, Omgevingsbesluit, bevoegd zijn om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit te verlenen;

Gedeputeerde Staten op grond van artikel 4.25 Omgevingsbesluit, bevoegd zijn advies en instemming te geven voor een omgevingsvergunning die tevens een Natura 2000-activiteit omvat en waarvoor het college van B&W bevoegd gezag zijn;

Besluiten vast te stellen:

Beleidsregels salderen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    doelgebonden depositiebank: subcompartiment in AERIUS Register, gericht op het aan een Natura 2000-activiteit kunnen toedelen van in deze bank aanwezige stikstofdepositieruimte voor een bepaald doel;

  • b.

    Europese referentiedatum: de datum waarop een natuurgebied als Natura 2000-gebied is aangewezen of de datum waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn of artikel 4 van de Vogelrichtlijn is gaan gelden voor het betrokken Natura-2000 gebied;

  • c.

    extern salderen: salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één Natura 2000-activiteit of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning;

  • d.

    gemeld PAS- project: Natura 2000-activiteit die voldoet aan de voorwaarden van artikel 17a.14 van de Regeling;

  • e.

    Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

  • f.

    interimmer: een bedrijf dat of een activiteit die N-depositie op een Natura 2000-gebied heeft en is gestart of gewijzigd na de datum waarop artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn is gaan gelden voor het betrokken Natura 2000-gebied en vóór 1 februari 2009, zonder dat voor deze activiteit een volledige geldende natuurtoestemming is verleend;

  • g.

    microdepositiebank: compartiment in AERIUS Register, gericht op het toedelen van aanwezige stikstofdepositieruimte van ten hoogste 0,05 mol per hectare per jaar in de zin van artikel 17a.5 en artikel 17a.10, vierde lid, van de Regeling;

  • h.

    microdeposities: door een Natura 2000-activiteit veroorzaakte N-depositie van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar die overeenkomstig artikel 17a.5, vierde lid van de Regeling kan worden opgenomen in AERIUS Register en kan worden bestemd voor de doelen als genoemd in artikel 17a.3 van de Regeling;

  • i.

    natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet al dan niet op basis van advies en instemming met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, onder e, en derde lid van het Omgevingsbesluit;

  • j.

    N-emissie: stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;

  • k.

    N-depositie: neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol stikstof per hectare per jaar;

  • l.

    provinciale stikstofbank: hoofdcompartiment in AERIUS Register in de zin van artikel 17a.2, vijfde lid in samenhang met artikel 17a.3, onder h, van de Regeling;

  • m.

    referentiesituatie: toestemming als bedoeld in onderdeel u, onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in onderdeel u, onder 2° en 5°, waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt;

  • n.

    Regeling: Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, de Staatssecretaris van Defensie, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingsregeling);

  • o.

    relevant hexagoon: hexagoon waarbinnen een beschermd, voor stikstof gevoelig natuurlijk habitat of habitat voor soorten voorkomt, en sprake is van een overbelasting of een naderende overbelasting van N-depositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde;

  • p.

    salderen: inzetten van een activiteit met N-depositie op grond van een toestemming in de referentiesituatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een nieuwe of gewijzigde Natura 2000-activiteit, waarbij deze toestemming geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd zodat de N-depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie;

  • q.

    saldogevende activiteit: een toestemming die, in geval van extern salderen, wordt ingetrokken of, in geval van verleasen, tijdelijk buiten gebruik wordt gesteld ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit;

  • r.

    saldo-ontvangende activiteit: aangevraagde activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen;

  • s.

    SSRS-bank: het compartiment binnen AERIUS Register dat beschikbaar is voor projecten als bedoeld in artikel 17a.6, eerste lid, van de Regeling;

  • t.

    stikstofdepositieruimte: vrijgemaakte of vrijgevallen stikstofdaling ten behoeve van saldering, waaronder de ruimte die is opgenomen in AERIUS Register, zoals bedoeld in artikel 17a.2, derde lid, van de Regeling;

  • u.

    toestemming:

    • 1.

      onherroepelijke vigerende natuurvergunning;

    • 2.

      onherroepelijke vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of Natuurbeschermingswet 1998, dan wel onherroepelijke vigerende vergunning of geldende melding op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.1, eerste lid, onder e of artikel 2.1, eerste lid, onder i (omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu), de Wet milieubeheer of de Hinderwet;

    • 3.

      een activiteit waarvoor geen natuurvergunningplicht was opgenomen, maar die wel voldeed aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming;

    • 4.

      een activiteit als bedoeld in artikel 9.4, achtste lid, van de Wet natuurbescherming; of

    • 5.

      een activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die niet is vervallen of geëxpireerd;

  • v.

    verleasen: extern salderen waarbij de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit tijdelijk geheel of gedeeltelijk tijdelijk aantoonbaar buiten gebruik wordt gesteld, ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een tijdelijke depositie gedurende een beperkte vooraf afgebakende periode;

  • w.

    Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 207);

  • x.

    vrijgemaakte stikstofdepositieruimte: ruimte voor N-depositie die voldoet aan de voorwaarden voor extern salderen als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met vijfde en zevende tot en met elfde lid, die afkomstig is uit mitigerende maatregelen die aantoonbaar zijn getroffen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen;

  • y.

    vrijgevallen stikstofdepositieruimte: ruimte voor N-depositie die resteert nadat een bevoegd gezag een natuurvergunning, met toepassing van salderen, heeft verleend;

  • z.

    Wet: Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet).

Artikel 2 Toepassingsbereik

Gedeputeerde Staten hanteren deze beleidsregels bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning, alsmede plannen als bedoeld in artikel 16.53c van de Wet, waarbij gebruik is gemaakt van salderen voor plannen of projecten die een effect kunnen hebben op N-depositie op relevante hexagonen in Natura 2000-gebieden en het daarvoor in te stellen instrumentarium.

Artikel 3 Natuurvergunning

Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning in gevallen waarin bij de aanvraag gebruik is gemaakt van salderen uitsluitend indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden.

Artikel 4 Rekenmodel

Gedeputeerde Staten gaan bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

Artikel 5 Voorwaarden intern salderen

(Reserveren)

Artikel 6 Voorwaarden extern salderen

  • 1. Er bestaat een directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit.

  • 2. De saldogevende activiteit voldoet tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming van de saldogever of tot het moment van het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger met het oog op de saldo-ontvangende activiteit aan de volgende eisen:

    • a.

      de toestemming voor de activiteit is sinds de referentiesituatie onafgebroken aanwezig geweest;

    • b.

      de activiteit wordt nog steeds uitgevoerd, dan wel hervatting is mogelijk zonder nieuwe toestemming en zonder nieuwe omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a van de Wet.

  • 3. Gedeputeerde Staten betrekken een toestemming die niet kan worden ingetrokken door Gedeputeerde Staten uitsluitend bij de beoordeling van de aanvraag, indien de feitelijke uitvoering van de activiteit aantoonbaar wordt beëindigd voordat deze activiteit wordt ingezet voor salderen.

  • 4. Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

  • 5. Gedeputeerde Staten laten de N-emissie van een saldogevend bedrijf bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing voor dat deel van een bedrijf dat ofwel deelneemt aan de:

    • a.

      In artikel 17a.4 lid 1 onder a, b en c van de Regeling genoemde regelingen;

    • b.

      Stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij.

  • 6. Gedeputeerde Staten ontvangen van het voornemen tot extern salderen van de saldo-ontvanger voorafgaand aan de aanvraag een melding met de gegevens van de saldo-ontvangende activiteit en saldogevende activiteit.

  • 7. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteren Gedeputeerde Staten als uitgangspunt dat alleen gebruik wordt gemaakt van de in de toestemming opgenomen N-emissie in de referentiesituatie, voor zover de capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd.

  • 8. Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, als bedoeld in het zevende lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.

  • 9. Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning eerst nadat een niet-gerealiseerde capaciteit van de saldogever op diens verzoek is ingetrokken.

  • 10. Gedeputeerde Staten gaan bij het berekenen van de N-emissie van een saldogevende bedrijf in de referentiesituatie op basis van feitelijk gerealiseerde capaciteit uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van artikel 4.818, 4.819 en 4.820 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 11. Bij de verlening van een natuurvergunning wordt 60% van de N-depositie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, zoals bedoeld in lid 7 en 8, van de saldogevende activiteit betrokken. Indien de N-emissie in de referentiesituatie van de betreffende saldogever, zoals bedoeld in lid 2 en 10, lager is dan de N-emissie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, wordt van deze lagere N-emissie 60% betrokken bij verlening van een natuurvergunning.

  • 12. In afwijking van het elfde lid kan tot 100% van de N-depositie van de saldogevende activiteit bij de verlening van een natuurvergunning betrokken worden, indien de Natura 2000-activiteit vergunningplichtig is, maar noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de doelen van een Natura 2000-gebied.

Artikel 6a Voorwaarden verleasen

  • 1. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing op verleasen, met uitzondering van het eerste, derde en negende lid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen voor tijdelijke N-deposities van ten hoogste twee jaar een natuurvergunning verlenen met gebruikmaking van verleasen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen indien zij dat voor de Natura 2000-activiteit noodzakelijk achten.

  • 4. Er bestaat een directe samenhang tussen de tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit.

  • 5. Een aanvraag waarbij gebruik wordt gemaakt van verleasen, gaat vergezeld van een afschrift van een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin:

    • a.

      de tijdelijke buitengebruikstelling van de saldogevende activiteit wordt gewaarborgd gedurende de looptijd van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit; en

    • b.

      saldogever verklaart in te stemmen met een tijdelijke beperking van zijn toestemming.

  • 6. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de saldo-ontvangende activiteit slechts mag plaatsvinden binnen de looptijd van de natuurvergunning en dat bij hen een startmelding en gereed melding moet worden gedaan door de saldo-ontvanger.

  • 7. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de natuurvergunning van de saldo-ontvanger niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag heeft gemeld dat de saldogevende activiteit is gestaakt.

Artikel 7 Plannen

Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in artikel 16.53c van de Wet, dan wel als gevolg van het plan activiteiten met N-emissie(s) worden beëindigd, kan deze saldering dan wel dit planeffect tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan. De voorwaarden van artikel 6, zevende en achtste lid zijn, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 8 Realisatietermijn

Gedeputeerde Staten nemen in een natuurvergunning voor een Natura 2000-activiteit het voorschrift op dat de activiteit waarvoor de natuurvergunning voor een Natura 2000-activiteit is verleend, binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning moet zijn gerealiseerd.

Artikel 9 SSRS-bank

  • 1. Gedeputeerde Staten reserveren in de SSRS-bank pas stikstofdepositieruimte als bedoeld in artikel 17a.6, eerste lid, onder b, van de Regeling als de in dat lid genoemde aanvraag volledig is.

  • 2. Met uitzondering van het eerste lid, zijn deze beleidsregels niet van toepassing op aanvragen voor zover bij dat deel van die aanvraag een beroep wordt gedaan op stikstofdepositieruimte uit de SSRS-bank.

Artikel 10 Microdepositiebank

  • 1. Gedeputeerde Staten delen alleen stikstofdepositieruimte uit de microdepositiebank toe in een natuurvergunning als de eventuele boven de microdeposities benodigde ruimte op een andere wijze wordt vergund.

  • 2. Gedeputeerde Staten vullen de microdepositiebank aan het begin van ieder kwartaal met vrijgevallen stikstofdepositieruimte, voor zover deze niet aan de provinciale stikstofbank is toebedeeld, en kunnen deze aanvullen met vrijgemaakte stikstofdepositieruimte, voor zover daarover niet conform artikel 11, derde lid, is bepaald dat deze naar een provinciale depositiebank zal gaan.

  • 3. Gedeputeerde Staten reserveren stikstofdepositieruimte in de microdepositiebank op volgorde van binnenkomst van een volledige aanvraag voor zover alle daarvoor benodigde stikstofdepositieruimte in de microdepositiebank beschikbaar is.

  • 4. De beschikbare stikstofdepositieruimte vermindert door het reserveren en toedelen van stikstofdepositieruimte aan activiteiten. De stikstofdepositieruimte vermeerdert door de vulling, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Op verzoek van een aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten een volledige aanvraag waarvoor op dat moment geen stikstofdepositieruimte beschikbaar is aanhouden tot het volgende kwartaal om gebruik te maken van de microdepositiebank.

Artikel 11 Doelgebonden depositiebank

  • 1. Binnen de provinciale stikstofbank kunnen Gedeputeerde Staten, al dan niet in samenwerking met andere bevoegde gezagen, doelgebonden depositiebanken aanmaken binnen hun hoofdcompartiment.

  • 2. Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het eerste lid, stellen zij beleidsregels op, die ten minste het volgende omvatten:

    • a.

      het doel van de doelgebonden depositiebank;

    • b.

      de termijn waarbinnen de in de doelgebonden depositiebank geregistreerde ruimte uitgegeven wordt; en

    • c.

      de nadere regels voor vulling en toedeling van stikstofdepositieruimte.

  • 3. De vulling van een doelgebonden depositiebank bestaat uit vrijgemaakte stikstofdepositieruimte en kan uit vrijgevallen stikstofdepositieruimte bestaan voor zover dat is opgenomen in een besluit tot intrekking van een toestemming en/of een overeenkomst.

  • 4. Stikstofdepositieruimte uit een doelgebonden depositiebank is uitsluitend beschikbaar voor Natura 2000-activiteiten gerelateerd aan de doelen als bedoeld in het tweede lid, onder a, en voor zover dit aan de overige voorwaarden van artikel 12 tot en met 12c en de hierin nader gestelde regels voldoet.

Artikel 12 Nadere regels voor doelgebonden depositiebanken

  • 1. Er zijn binnen de provinciale stikstofbank drie doelgebonden depositiebanken zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, van deze beleidsregels:

    • a.

      bij besluit van 6 juli 2021, nr. 1651799/1660350, is de doelgebonden depositiebank energietransitie, circulaire economie en verduurzaming industrie, ingesteld;

    • b.

      bij besluit van 6 juli 2021, nr. 1651799/1660655, is de doelgebonden depositiebank woningbouw, ingesteld;

    • c.

      de doelgebonden depositiebank voor gemelde PAS-projecten en interimmers.

  • 2. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het inrichten van de doelgebonden depositiebanken en nemen de daarvoor benodigde beslissingen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen geregistreerde depositieruimte in de doelbanken tot uiterlijk vijf jaar na registratie reserveren. Daarna vervalt eventuele resterende depositieruimte, waarbij deze ten goede komt aan de reductie van stikstofdepositie.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn, als bedoeld in het derde lid, éénmalig met maximaal vijf jaar verlengen.

  • 5. Bij verval van resterende ruimte door tijdsverloop als bedoeld in het derde en negende lid ontstaat geen recht op vergoeding.

  • 6. De doelgebonden depositiebanken worden gevuld met vrijgemaakte stikstofdepositieruimte van de saldogevende activiteit, waarvan de toestemming onherroepelijk is ingetrokken ten behoeve van de provinciale stikstofbank, dan wel een specifieke doelgebonden provinciale depositiebank. Voor zover dat is benoemd in de natuurvergunning of intrekking van een saldogevende toestemming kan een doelgebonden depositiebank ook worden gevuld met vrijgevallen ruimte.

  • 7. Stikstofdepositieruimte wordt uitsluitend gereserveerd voor zover andere vormen van mitigatie of vrijstelling niet of niet volledig toereikend zijn.

  • 8. Een reservering vervalt bij de afwijzing of intrekking van een aanvraag om een natuurvergunning, waarna de hierbij betrokken depositieruimte opnieuw beschikbaar komt in de doelbank waar de ruimte oorspronkelijk uit afkomstig was. Afroming met 40%, als bedoeld in artikel 6, elfde lid, is bij het vullen van de doelbank al toegepast en wordt bij het terugvloeien niet nogmaals toegepast.

  • 9. Gereserveerde en toebedeelde depositieruimte zijn niet beschikbaar in het kader van andere aanvragen om natuurvergunningen.

  • 10. Op het moment dat een natuurvergunning waaraan depositieruimte is toebedeeld, wordt vernietigd of ingetrokken en die vernietiging of intrekking onherroepelijk wordt, vloeit de depositieruimte terug naar de doelbank waar de ruimte oorspronkelijk uit afkomstig was, waarna deze weer kan worden toebedeeld.

  • 11. Onmiddellijk nadat een Natura 2000-activiteit voorzien is van een onherroepelijke toestemming in het kader van de Wet wordt alle eventuele, ten opzichte van de reservering, resterende stikstofruimte vrij beschikbaar opnieuw geregistreerd in de doelgebonden depositiebank waar de ruimte oorspronkelijk uit afkomstig was.

Artikel 12a Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank woningbouw

  • 1. Er is een doelgebonden depositiebank woningbouw als onderdeel van de stikstofbank.

  • 2. Het doel van deze doelgebonden depositiebank is om stikstofruimte te registreren, reserveren en toe te delen ten behoeve van:

    • a.

      woningbouwprojecten;

    • b.

      voor infrastructurele projecten noodzakelijk voor meerdere woningbouwprojecten.

  • 3. Toedeling van depositieruimte vindt uitsluitend plaats ten behoeve van een project dat voldoende concreet, haalbaar en uitvoerbaar is.

  • 4. Gedeputeerde Staten nemen uitsluitend een aanvraag voor stikstofruimte uit de doelgebonden depositiebank in behandeling als deze is ingediend voor de toestemmingverlening ten behoeve van een woningbouw- of infrastructureel project zoals beschreven in het tweede lid, onder a en b.

  • 5. Gedeputeerde Staten beslissen een keer per kwartaal over het registreren van depositieruimte als vulling van de doelgebonden depositiebanken en zorgen voor de digitale registratie in AERIUS Register.

  • 6. Indien de aanvraag voldoet aan het bepaalde in dit artikel, reserveren Gedeputeerde Staten depositieruimte in de doelbank op volgorde van ontvangst van een volledige aanvraag en voor zover alle daarvoor benodigde depositieruimte in de doelbank beschikbaar is. Bij ontvangst via de post geldt het tijdstip van 12.00 uur op de dag van ontvangst van een volledige aanvraag. Bij ontvangst op hetzelfde tijdstip vindt reservering plaats op volgorde van kleinste naar grootste gevraagde depositieruimte.

  • 7. Afwijken van de volgorde als bedoeld in het zesde lid, wordt door Gedeputeerde Staten onderbouwd in het besluit waarin de ruimte wordt toegekend.

  • 8. Op verzoek van een aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten een volledige aanvraag waarvoor geen stikstofdepositieruimte beschikbaar is aanhouden tot het volgende kwartaal om alsnog gebruik te maken van de doelgebonden depositiebank.

Artikel 12b Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank energietransitie, circulaire economie en verduurzaming industrie

  • 1. Er is een doelgebonden depositiebank energietransitie, circulaire economie en verduurzaming industrie als onderdeel van de stikstofbank.

  • 2. Het doel van deze doelgebonden depositiebank is om stikstofruimte te registreren, reserveren en toe te delen ten behoeve van Natura 2000-activiteiten in het werkingsgebied Industrieterreinen van provinciaal belang van de Omgevingsverordening NH2022 die bijdragen aan de energietransitie, een circulaire economie of verduurzaming van industrie. Depositieruimte kan uitsluitend worden toebedeeld aan:

    • a.

      Natura 2000-activiteiten van inrichtingen van categorie 3.2 en hoger uit de ‘Staat bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen’ van de VNG-publicatie ‘Handreiking Bedrijven en milieuzonering’ (uitgave 2009);

    • b.

      Natura 2000-activiteiten ten behoeve van aanleg van energie-infrastructuur nodig voor energietransitie;

    • c.

      er wordt geen depositieruimte toegekend aan scheepvaartbewegingen.

  • 3. Uitsluitend Natura 2000-activiteiten in het werkingsgebied Industrieterreinen van provinciaal belang die bijdragen aan de energietransitie, een circulaire economie of verduurzaming van industrie komen in aanmerking voor toebedeling van depositieruimte uit de doelbank.

  • 4. Toedeling van depositieruimte vindt uitsluitend plaats ten behoeve van een Natura 2000-activiteit dat voldoende concreet, haalbaar, uitvoerbaar binnen de daarvoor geldende periode, vanuit technisch en bedrijfseconomisch perspectief realistisch is, kan voldoen aan andere wet- en regelgeving, de belangen van andere inrichtingen niet onevenredig aantast en voldoet aan de best beschikbare technieken voor wat betreft de minimalisatie van de uitstoot van NOx en NH3.

  • 5. Gedeputeerde Staten nemen uitsluitend een aanvraag voor stikstofruimte uit de doelgebonden depositiebank in behandeling indien deze is ingediend voor de toestemmingverlening ten behoeve van een Natura 2000-activiteit zoals beschreven in het tweede lid.

  • 6. Voor productieprocessen energietransitie boven de 10 Megawatt aan totaal thermisch vermogen van de stookinstallaties wordt per Natura 2000-activiteit niet meer dan 0,6 mol depositieruimte per hectare per jaar toebedeeld uit de doelbank. Voor overige Natura 2000-activiteiten die onder dit besluit vallen, wordt per Natura 2000-activiteit niet meer dan 0,2 mol depositieruimte per hectare per jaar toebedeeld uit deze doelbank.

  • 7. In geval de Natura 2000-activiteit betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b van de Wet geldt de in het zevende lid opgenomen waarde in cumulatie voor andere Natura 2000-activiteiten met betrekking tot dezelfde inrichting waarvoor binnen een periode van twee jaar een aanvraag wordt gedaan voor depositieruimte uit deze doelbank.

  • 8. Gedeputeerde Staten beslissen een keer per kwartaal over het registreren van depositieruimte als vulling van de doelgebonden depositiebanken en zorgen voor de digitale registratie in AERIUS Register.

  • 9. Indien de aanvraag voldoet aan het bepaalde in dit artikel, reserveren Gedeputeerde Staten depositieruimte in de doelbank op volgorde van ontvangst van een volledige aanvraag en voor zover alle daarvoor benodigde depositieruimte in de doelbank beschikbaar is. Bij ontvangst via de post geldt het tijdstip van 12.00 uur op de dag van ontvangst van een volledige aanvraag. Bij ontvangst op hetzelfde tijdstip vindt reservering plaats op volgorde van kleinste naar grootste gevraagde depositieruimte

  • 10. Afwijken van de volgorde als bedoeld in het negende lid wordt door Gedeputeerde Staten onderbouwd in het besluit waarin de ruimte wordt toegekend.

  • 11. Op verzoek van een aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten een volledige aanvraag waarvoor geen stikstofdepositieruimte beschikbaar is aanhouden tot het volgende kwartaal om gebruik te maken van de doelgebonden depositiebank.

Artikel 12c Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank voor gemelde PAS-projecten en interimmers

  • 1. Er is een doelgebonden depositiebank voor gemelde PAS-projecten en voor interimmers.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel komt uitsluitend in aanmerking voor toedeling van depositieruimte uit deze doelgebonden depositiebank een aanvraag tot legalisatie van een gemeld PAS-project of een aanvraag van een interimmer binnen de provincie Noord-Holland.

  • 3. Voor gemelde PAS-projecten geldt dat daaraan alleen depositieruimte uit deze doelgebonden depositiebank wordt toebedeeld wanneer de aanvrager zich tijdig bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft gemeld in het kader van het programma zoals opgenomen in artikel 1.13a van de Wet voor het landelijke legalisatietraject en tevens voldoet aan de criteria van artikel 17a.14 van de Regeling.

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten een gemeld PAS-project dat niet tijdig is gemeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland maar overigens wel voldoet aan de criteria van artikel 17.a.14 van de Regeling alsnog in aanmerking te laten komen voor ruimte uit de doelgebonden depositiebank.

  • 5. Gedeputeerde Staten beslissen een keer per kwartaal over het registreren van depositieruimte als vulling van de doelgebonden depositiebanken en zorgen voor de digitale registratie in AERIUS Register.

  • 6. Volgorde van toekenning van ruimte zoals bedoeld onder het eerste lid vindt primair plaats conform de afspraken die hierover worden gemaakt in het legalisatieprogramma van het Rijk. Hier wordt onder andere rekening gehouden met een optimale ruimteverdeling en handhavingsverzoeken die zijn ingediend voor 13 januari 2022.

  • 7. Afwijken van de volgorde als bedoeld in het zesde lid wordt door Gedeputeerde Staten onderbouwd in het besluit waarin de ruimte wordt toegekend.

  • 8. Een aanvraag waarvoor op dat moment geen ruimte in de doelgebonden depositiebank beschikbaar is wordt aangehouden totdat ruimte beschikbaar komt of de benodigde depositieruimte niet meer nodig is.

  • 9. Een Natura 2000-activiteit komt alleen in aanmerking voor depositieruimte wanneer de benodigde depositieruimte niet beschikbaar is in de SSRS-bank of de microdepositiebank van het Rijk.

  • 10. Indien een gemeld PAS-project of een interimmer met gebruik van ruimte uit de doelgebonden depositiebank van de provincie is gelegaliseerd en op die wijze een onherroepelijke natuurvergunning heeft verkregen, is hiermee een definitieve oplossing verkregen en is legalisatie door tussenkomst van het Rijk niet langer noodzakelijk.

  • 11. In aanvulling op het vijfde lid van artikel 12, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om ruimte die door het Rijk aan Gedeputeerde Staten wordt toegekend voor de legalisatie van PAS-meldingen, op te nemen in deze doelgebonden depositiebank.

  • 12. Na verloop van de termijn van vijf jaar, als bedoeld in het derde lid van artikel 12, nadat het programma zoals bedoeld in artikel 1.13a van de Wet stikstofreductie en natuurherstel is afgelopen of indien Gedeputeerde Staten besluiten tot opheffing van deze doelgebonden depositiebank, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de resterende beschikbare ruimte op te nemen in een andere stikstofdepositiebank.

Artikel 13 Intrekking

  • 1. De volgende beleidsregels worden ingetrokken:

    • a.

      Beleidsregel intern en extern salderen Noord-Holland (Provinciaal blad 2021, 5745);

    • b.

      Instellingsbesluit doelbank energietransitie, circulaire economie en verduurzaming industrie (Provinciaal blad 2021, 5747);

    • c.

      Instellingsbesluit doelbank woningbouw (Provinciaal blad 2021, 5748).

Artikel 14 Overgangsrecht

Op een volledige en ontvankelijke aanvraag om een natuurvergunning waarbij saldering wordt toegepast, die is ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregel, blijft de Beleidsregel intern en extern salderen Noord-Holland van toepassing.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van vier weken na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels salderen.

Ondertekening

Haarlem, 2 april 2024

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.T.H. van Dijk, voorzitter

M.J.H. van Kuijk, provinciesecretaris

Toelichting Beleidsregels salderen

Algemeen

Het doel van deze beleidsregels 1 is het verduidelijken van de voorwaarden voor het verlenen van natuurtoestemmingen of beoordeling van plannen als bedoel in artikel 5.1 van de Omgevingswet door Gedeputeerde Staten waarbij door salderen stijging van stikstofdepositie wordt voorkomen.

De beleidsregels zijn aangepast naar aanleiding van de invoering van de Omgevingswet (Ow) en bijbehorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op 1 januari 2024, waaronder de Omgevingsregeling (Or). Deze aanpassing van de beleidsregels aan de Ow is -in lijn met de overgaan van de Wet natuurbescherming Wnb) naar de Ow-beleidsneutraal. 2

Grondslag beleidsregel

Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid (artikel 4:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht). De natuurvergunningplicht uit artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is onder de Ow geïntegreerd in de regeling voor de omgevingsvergunning. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Ow is in beginsel het verboden om zonder een omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten3 .

Achtergrond

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (ECLI:NL:RVS:2019:1603). Als gevolg van de uitspraak is de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS onbruikbaar geworden als basis voor toestemmingverlening. Mede gelet op de conclusies uit de natuurdoelanalyses waaruit blijkt dat de natuur er vaak niet goed aan toe is als gevolg van met name een te hoge stikstofdepositie, is het duidelijk dat een substantiële reductie van stikstofdepositie nodig is om de natuurdoelen te halen. Na het treffen van effectieve maatregelen voor een substantiële reductie wordt vergunningverlening voor economische ontwikkelingen weer vaker mogelijk. Naar aanleiding van de uitspraak over het PAS zijn deze beleidsregels opgesteld. Het doel van de beleidsregels is het kunnen verlenen van natuurtoestemmingen waarbij stijging van depositie wordt voorkomen, terwijl daling realiseren primair een zaak is van de gebiedsgerichte aanpak en de te treffen bronmaatregelen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden en vergunningverlening voor stikstofdeposities lastiger is geworden door de aanvullende eisen die de Afdeling heeft gesteld aan een passende beoordeling, moet in de meeste gevallen worden teruggevallen op het voorkomen van toename van depositie via salderen.

Saldering betekent dat toenames en afnames van stikstofdepositie met elkaar verrekend worden, waarbij de netto-uitkomst de basis is voor de beoordeling van de stikstofeffecten op de natuur. Waar het bij intern salderen gaat om salderen binnen de begrenzing van één project of locatie, is sprake van extern salderen wanneer wordt gesaldeerd met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie. Inmiddels is duidelijk dat projecten die met intern salderen niet tot een toename van stikstofdepositie leiden, niet langer vergunningplichtig zijn. Dit volgt uit de Logtsebaan uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2021:69, ECLI:NL:RVS:2021:70, ECLI:NL:RVS:2021:71) en het vervallen van de verslechteringsvergunning op 1 januari 2020. Deze beleidsregels worden toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor natuurvergunningen of het beoordelen van plannen als bedoeld in artikel ... van de wet, waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen. Dit betreft zowel 1-op-1 salderingen als ook transacties via AERIUS Register. Daarnaast gelden bij die beoordeling uiteraard ook andere regels en voorwaarden die uit de wet en jurisprudentie voortvloeien. Aan het eind van deze toelichting is de belangrijkste jurisprudentie over extern salderen opgenomen.

Salderen met feitelijk gerealiseerde capaciteit

Uitgangspunt is dat uitsluitend gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Door uit te gaan van de feitelijk gerealiseerde capaciteit kan de niet-gerealiseerde capaciteit niet betrokken worden bij aanvragen met salderen. Zo wordt voorkomen dat het alsnog benutten van deze capaciteit leidt tot een feitelijke stijging van depositie.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Schematische weergave feitelijk gerealiseerde capaciteit

Afroming bij extern salderen

Afroming is noodzakelijk om feitelijke depositiestijgingen te voorkomen, met het risico op verslechtering van de natuur. Daarom is in deze beleidsregels bepaald dat de saldo-ontvanger bij extern salderen 60% van de verkregen stikstofdepositie kan benutten. Daarnaast valt bij extern salderen altijd ruimte vrij, omdat saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze vrijvallende ruimte wordt vastgelegd in de stikstofbanken en kan worden ingezet om in de nabije toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken door vergunningverlening. Depositiedaling wordt met name bereikt door de gebiedsgerichte aanpak en de generieke bronmaatregelen (zie onder meer de Kamerbrief van 24 april 2020, kenmerk BPZ 20120075).

Jurisprudentie extern salderen

In jurisprudentie is gedetailleerd uitgewerkt welke voorwaarden gelden in geval van externe saldering. Initiatieven die een beroep doen op deze beleidsregels moeten, naast de voorwaarden die in deze beleidsregels zijn opgenomen, ook voldoen aan de voorwaarden uit de jurisprudentie voor externe saldering. Gedeputeerde Staten toetsen dus aan deze jurisprudentie en ook aan eventuele jurisprudentie die zich op dit vlak ontwikkelt na inwerkingtreding van deze beleidsregels. De voornaamste voorwaarden die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld met betrekking tot extern salderen zijn, samengevat:

  • -

    Een milieuvergunning die is verleend en is ingetrokken voordat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn van toepassing werd op een Natura 2000-gebied waarop het bedrijf stikstofdepositie veroorzaakt (de Europese referentiedatum), kan niet voor externe saldering worden gebruikt (uitspraak Raad van State van 18 april 2012, zaaknummer 201003985/1/A4).

  • -

    Mitigatie in de vorm van externe saldering is slechts mogelijk als er directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de natuurvergunning (Ow, Wnb of Nbw). Die directe samenhang wordt aangenomen als de vergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming.

Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd (uitspraak Raad van State van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2). Wanneer een natuurvergunning wordt verleend met een uitgestelde inwerkingtreding tot het moment waarop de intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit onherroepelijk is, kan eveneens de samenhang worden geborgd (vgl. ABRvS 29 juni 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1818 en ECLI:NL:RVS:2016:1819).

  • -

    Externe saldering kan alleen met stikstofdeposities die waren vergund op de Europese referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de toestemming of het sluiten van de overeenkomst. Dat is het geval als de hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist (uitspraak Raad van State van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2).

  • -

    Het voorkomen dat dezelfde emissierechten tegelijkertijd op twee bedrijven worden gebruikt, maar ook dat enige tijd in het geheel geen gebruik kan worden gemaakt van een saldo, kan volgens de Raad van State bij wijze van voorbeeld als volgt worden gerealiseerd. De vergunning voor de saldo-ontvanger wordt pas verleend nadat het daarvoor benodigde intrekkingsbesluit onherroepelijk is geworden. Om te voorkomen dat er een periode ontstaat waarin noch de saldo-ontvanger, noch de saldogever gebruik kan maken van het saldo, kan in het intrekkingsbesluit worden bepaald dat dat besluit pas werking verkrijgt zodra de vergunning van kracht is geworden (uitspraak Raad van State van 29 juni 2016, zaaknummer 201502440/1/R2).

  • -

    De Afdeling is van oordeel dat dubbele inzet van stikstofdepositie is uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat

    • (i)

      op 1 juli 2015 geen stikstofdepositie meer veroorzaakte of

    • (ii)

      op 1 juli 2018 nog stikstofdepositie veroorzaakte, of

    • (iii)

      binnen één kilometer afstand van een Natura 2000-gebied staat.

Dubbele inzet van deposities is niet uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat feitelijk is beëindigd in de periode 1 juli 2015 - 1 juli 2018 (uitspraak Raad van State van 29 mei 2019, zaaknummer 201506170/2).

Van deze uit de rechtspraak ontwikkelde voorwaarden wordt door GS in beginsel niet worden afgeweken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub a (stikstofdepositieruimte) Het in de stikstofbank opnemen van stikstofdepositieruimte vereist een berekening met AERIUS Calculator. Gedeputeerde Staten gaan daarbij uit van de op dat moment meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

Sub d (extern salderen) Bij extern salderen vinden de saldogevende activiteit en de saldo-ontvangende activiteit op verschillende locaties plaats. Het gaat hierbij om verschillende projecten of plannen. Externe saldering wordt aangemerkt als een mitigerende of beschermende maatregel in de zin van artikel 6, lid 3 Habitatrichtlijn en moet dus plaatsvinden in het kader van een passende beoordeling.

Sub f (microdepositiebank) Binnen de stikstofbank betreft de microdepositiebank een voorziening van de provincies en de Rijksoverheid, die erop is gericht om zeer kleine stikstofdepositieruimte aan natuurvergunningen te kunnen toedelen. De stikstofdepositieruimte in deze microdepositiebank is afkomstig van vrijgevallen stikstofdepositieruimte. Daarnaast kunnen de verschillende bevoegde gezagen de microdepositiebank vullen met vrijgemaakte stikstofdepositieruimte. Als Gedeputeerde Staten een aanvraag om een natuurvergunning ontvangen waarin de aanvrager verzoekt om toedelen van stikstofdepositieruimte uit deze bank, beoordelen zij of de microdepositiebank daarvoor de ruimte biedt. Deze beoordeling staat los van de vraag welk bevoegd gezag de betrokken natuurvergunning heeft verleend waarbij stikstofdepositieruimte is vrijgevallen, of welk bevoegd gezag vrijgemaakte ruimte heeft ingebracht. Er is in zoverre sprake van een collectieve voorziening.

Sub i (N-emissie) Bij de term ‘stikstofverbinding’ gaat het om zogenoemd reactief stikstof. Hieronder vallen onder andere stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en ureum. Stikstofgas (N2), waaruit het grootste deel van onze lucht bestaat is inert en valt hier daarom niet onder.

Sub k (referentiesituatie) De referentiesituatie wordt bepaald in samenhang met het begrip ‘toestemming’ en de Europese referentiedatum. Bij gebrek aan een natuurvergunning is een toestemming op de Europese referentiedatum het uitgangspunt voor het bepalen van de referentiesituatie. In de jurisprudentie is echter bepaald dat als de depositie na de Europese referentiedatum publiekrechtelijk is beperkt, die lagere depositie de uitgangssituatie is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een op de referentiedatum geldende toestemming nadien is vervangen door een milieuvergunning4 . De Europese referentiedata volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en vaste jurisprudentie en zijn als volgt:

  • 1.

    voor gebieden ter uitvoering van de Habitatrichtlijn: - 7 december 2004; of - de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, voor zover die verklaring heeft plaatsgevonden na 7 december 2004;

  • 2.

    voor gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn: - 10 juni 1994; of - de datum waarop het desbetreffende gebied is aangewezen, voor zover die aanwijzing heeft plaatsgevonden na 10 juni 1994. Een complete lijst van de te hanteren referentiedata per Natura 2000-gebied is te vinden op de website van BIJ12. Een toestemming is verleend voor een bepaalde activiteit (die een bepaalde N-emissie en N-depositie tot gevolg heeft) en niet voor een bepaalde hoeveelheid N-emissie of N-depositie. Bij het berekenen van de depositie in de referentiesituatie moet altijd worden uitgegaan van actuele kengetallen.

Sub m (relevant hexagoon) De marge van 70 mol/ha/jaar ten opzichte van de kritische depositiewaarde komt ongeveer overeen met 1 kg N/ha/jaar. Deze hexagonen waarbij de Kritische Depositie Waarde wordt benaderd maar niet is overschreden worden meegenomen bij de berekeningen. Dit om een overschrijding in de toekomst te voorkomen en om aan te sluiten bij het voorzorgsprincipe uit de Habitatrichtlijn.

Sub q (SSRS-bank) De SSRS-bank is een stikstofregistratiesysteem met als functie het mogelijk maken van salderen van depositietoenames door voorgenomen projecten. In het systeem kunnen Gedeputeerde Staten stikstofdepositieruimte opnemen (vulling) die zowel uit vrijgemaakte als uit vrijgevallen ruimte kan bestaan.

Sub r (toestemming) Waar in deze begripsbepaling verwezen wordt naar de voormalige Wet natuurbescherming, wordt verwezen naar de wet zoals die luidde voor het moment van het in werking treden van de Ow. 3°: Onder activiteiten die voldoen aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming vallen onder andere tracébesluiten en kavelbesluiten in de zin van de Wet windenergie op zee. Hiervoor geldt een vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet, maar is wel een passende beoordeling gemaakt. 4°: Voor het project is weliswaar geen natuurvergunning verleend maar er is wel een richtlijnconforme beoordeling uitgevoerd. 5°: Een toestemming kan ook zijn een toestemming naar nationaal recht die is verleend voordat de Habitatrichtlijn in werking trad voor het betrokken gebied. Uit recente jurisprudentie blijkt dat ook toestemming op grond van algemene regelgeving de betrokken toestemming kan zijn6 . Logischerwijs mogen dergelijke activiteiten betrokken worden bij salderen. Om als referentiesituatie te kunnen dienen, is uiteraard wel van belang dat het project ongewijzigd is voortgezet en de toegestane depositie niet is beperkt.

Sub s (verleasen) Verleasen is alleen mogelijk bij een tijdelijke stikstofdepositie. Daarin onderscheidt verleasen zich van regulier extern salderen.

Sub u (vrijgemaakte stikstofdepositieruimte) Vrijgemaakte stikstofdepositieruimte kan worden gebruikt voor het mogelijk maken van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Met saldering via de stikstofbank (te weten via de daarin opgenomen microdepositiebank dan wel via daarin opgenomen doelgebonden depositiebanken) wordt hetzelfde beoogd als met extern salderen: een toename van stikstofdepositie van een project wordt gesaldeerd met een afname van stikstofdepositie, bijvoorbeeld door een ingetrokken toestemming. Extern salderen en salderen via de stikstofbank zijn binnen de Ow-vergunningverlening beide te duiden als een maatregel ter mitigatie van de effecten van het project. De wijze waarop het benodigde saldo wordt verkregen verschilt echter. In de stikstofbank wordt bijvoorbeeld niet gesaldeerd met het intrekken van toestemmingen, maar met de door die intrekking vrijgemaakte stikstofdepositieruimte. De relevante eisen uit artikel 6 (extern salderen) worden toegepast op de stikstofdepositieruimte die in de stikstofbank wordt opgenomen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de eis dat deze maatregelen niet noodzakelijk zijn in het kader van artikel 6, tweede lid (het zogenaamde additionaliteitsbeginsel) van de Habitatrichtlijn en de afroming met 40%.

Sub v (vrijgevallen stikstofdepositieruimte) Vrijgevallen stikstofdepositieruimte is ruimte die ‘vrijvalt’ bij extern salderen. Aangezien saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden, kan extern salderen ertoe leiden dat op bepaalde hexagonen meer gesaldeerd wordt dan nodig is. Het eindresultaat, de aan de saldo-ontvanger verleende natuurvergunning, is bepalend voor de hoeveelheid overblijvende ruimte. Die (na de afroming met 40% bij externe saldering) overblijvende ruimte valt toe aan de microdepositiebank of, wanneer dit bij intrekking van de saldogevende vergunning is bepaald, een doelgebonden provinciale stikstofbank. Gedeputeerde Staten bepalen de vrijgevallen ruimte aan de hand van de verleende natuurvergunning en de AERIUS verschilberekeningen die daarvan onderdeel uitmaken.

Artikel 3 Natuurvergunningen

Bij een aanvraag om een natuurvergunning kunnen verschillende maatregelen worden ingezet. In geval van extern salderen, kan daarnaast ook sprake zijn van intern salderen. In alle gevallen waarbij salderen onderdeel uitmaakt van de aanvraag of de plantoets, zijn deze beleidsregels van toepassing. In aanvragen waarbij meerdere instrumenten in combinatie met elkaar worden toegepast, kan het voorkomen dat na toepassen van salderen (intern, extern of beiden) nog op een aantal hexagonen een toename van de depositie optreedt. Er kan dan aanvullend een ecologische passende beoordeling of ADC-toets uitgevoerd worden.

Artikel 4 Rekenmodel

Lid 1: Conform de regeling artikel 4.15, tweede lid, dient AERIUS gebruikt te worden als rekenmodel. Indien binnen het project sprake is van meerdere berekeningen, dient hiervoor dezelfde en meest recente AERIUS versie te worden gehanteerd. De meest recente versie wordt tevens gebruikt tijdens de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 6 Voorwaarden extern salderen

Lid 1: De directe samenhang kan blijken uit een overeenkomst tussen partijen waarin is opgenomen dat de toestemming (deels) wordt ingetrokken ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit.

Lid 2: Om ingezet te kunnen worden voor externe saldering moeten de salderingsactiviteiten legaal zijn. De voorwaarde dat hervatting van de activiteit mogelijk moet zijn zonder dat daarvoor een (nieuwe) natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist volgt uit jurisprudentie over extern salderen (zie overzicht jurisprudentie aan einde van toelichting, vierde punt). Hiermee wordt voorkomen dat (delen van) een toestemming worden ingezet voor salderen terwijl die rechten al vervallen zijn, omdat ze bijvoorbeeld al eerder zijn ingezet voor saldering. De beleidsregels halen deze jurisprudentie aan en voegen toe dat hervatting mogelijk moet zijn zonder een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen (een bouwvergunning van de gemeente). Dit voorkomt salderen met activiteiten in gebouwen die al langere tijd een andere functie hebben dan waarvoor een toestemming is verleend en alleen met vergunningplichtige verbouwing weer in gebruik genomen zouden kunnen worden.

Lid 3: In sommige gevallen is er geen toestemming benodigd om een activiteit uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de activiteit op grond van algemene regels zonder besluit mag worden uitgevoerd). De feitelijke beëindiging van een dergelijke activiteit moet op een of andere manier geborgd zijn vóórdat de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit in werking treedt, bijvoorbeeld door een bestemmingsplanwijziging, of door een (privaatrechtelijke) overeenkomst. Wanneer beëindigen van de activiteit niet geborgd kan worden, kan deze niet betrokken worden bij saldering.

Lid 4: Maatregelen die nodig zijn om instandhoudingsdoelstellingen te bereiken en/of om verslechtering van de beschermde natuurwaarden te voorkomen (artikel 6, tweede lid Habitatrichtlijn) mogen niet tevens worden ingezet om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Ook de winst die het gevolg is van andere noodzakelijke maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid Habitatrichtlijn, zoals in bepaalde gevallen de verplichte (gedeeltelijke) intrekking van een vergunning, mag niet worden gebruikt voor salderen. Daarnaast komt in dit kader de stikstofruimte vanuit de bronmaatregelen die de overheid heeft ingesteld ten behoeve van de daling van de achtergrond niet vrij voor salderen of als inzet voor mitigatie en/of compensatie van andere activiteiten. Dit kunnen maatregelen zijn die in het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering zijn opgenomen ter uitvoering van de gelijknamige Wet. Uit de regeling behorende bij de maatregel blijkt in welk kader deze maatregel is getroffen en of met de vrijgemaakte ruimte mag worden gesaldeerd.

Lid 5: De stoppersregeling Actieplan Ammoniak was landelijk gedoogbeleid op grond van het Besluit emissiearme huisvesting. Vanwege de al langer lopende afspraken en de noodzaak van stikstofdaling mag er niet gesaldeerd worden met het deel van het bedrijf dat stopt op basis van de Stoppersregeling Actieplan Ammoniak (op 1 januari 2020). Een bedrijf dat meedoet aan de “Subsidieregeling sanering varkenshouderijen” (vastgesteld op 10 oktober 2019) kan alleen extern salderen met het deel van het bedrijf dat niet meedoet aan de subsidieregeling. De subsidieregeling biedt geen mogelijkheid om een deel van de N-emissie te behouden ten behoeve van extern salderen. Deze 2 regelingen worden hier specifiek genoemd omdat in deze regelingen nog niet was opgenomen of met de vrijgemaakte ruimte gesaldeerd mag worden. In nieuwe regelingen gebeurt dit wel zoals beschreven in de toelichting van artikel 6 lid 4.

Lid 6: Om zicht te houden op de aanvragen die ingediend gaan worden met gebruikmaking van extern salderen willen Gedeputeerde Staten vooraf een melding ontvangen van de voorgenomen saldering. Deze melding dient de gegevens te bevatten van zowel de saldogever, de saldo-ontvanger en de N-emissies en N-deposities die bij de voorgenomen externe saldering zijn betrokken.

Lid 7 en 8: Er mag alleen stikstofruimte worden ingezet voor salderen voor zover de capaciteit feitelijk is gerealiseerd. Of gebouwen, infrastructuur, installaties of overige voorzieningen die nodig zijn voor het uitvoeren van een activiteit daadwerkelijk zijn gerealiseerd, kan worden aangetoond met bijvoorbeeld luchtfoto’s, foto’s, of betaalde rekeningen. Onder ‘overige voorzieningen’ worden bijvoorbeeld terreinen die zijn ingericht voor op- en overslag gerekend. De in lid 8 bedoelde overeenkomst is vereist vanuit jurisprudentie en ziet niet alleen toe op de overeenkomst tussen de saldogever en saldonemer. Het kan bijvoorbeeld ook een anterieure overeenkomst zijn tussen de gemeente en de saldonemer. Het doel hiervan is om aan te tonen dat op het moment dat de saldering plaatsvindt, de activiteit van de saldogever nog in werking is of kan zijn zoals beschreven in artikel 6 lid 2.

Lid 9: Deze intrekking op verzoek van de saldogever, is noodzakelijk om te voorkomen dat de saldogevende partij alsnog het niet-gerealiseerde deel van zijn toestemming kan benutten, en daardoor een stijging van de depositie kan optreden. De intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit wordt in een afzonderlijke beschikking in samenhang met de saldo-ontvangende activiteit opgesteld.

Lid 10: In de beleidsregels is een koppeling gelegd met artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Besluit activiteiten Leefomgeving (Bal) om te voorkomen dat emissieruimte van een illegale situatie (het houden van dieren in een huisvestingssysteem dat niet is toegestaan volgens voornoemde artikelen uit het Bal) in te zetten is bij salderen. Het kan zo zijn dat de omgevingsvergunningaanvraag voor wat betreft de activiteiten die zien op milieubelastende aspecten al zijn getoetst aan het voormalige Besluit emissiearme huisvesting (hierna: Beh), thans artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal, maar voor het aspect van de Natura 2000-activiteit (het natuurdeel) nog niet. Hierdoor was het mogelijk om in het natuurdeel de traditionele huisvestingssystemen vergund te krijgen, terwijl die in de omgevingsvergunning voor milieu niet vergund konden worden of in geval van een melding Activiteitenbesluit het huisvestingssysteem niet toegepast konden worden. Het Beh stond dit niet toe en artikel 4.818 tot en met 4.820 van het Bal staat dit evenmin toe. Om deze ongewenste situatie ongedaan te maken is een koppeling met artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal gemaakt voor het bepalen van de emissie in de referentiesituatie. Deze achteraf toetsing aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal hoeft dus alleen uitgevoerd te worden wanneer je de referentiesituatie ontleent aan een natuurvergunning.

Indien een toestemming als bedoeld in artikel 1, onderdeel cc onder 2 (milieutoestemming) de referentiesituatie is, dan wordt beoordeeld of voor de feitelijke situatie een geldende milieutoestemming aanwezig is die voldoet aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal. Zo ja, dan is de toets aan het Bal op dit punt van de aanvraag niet nodig. Zo nee, dan geldt dat de laatst verleende milieutoestemming teruggerekend wordt naar de toen geldende normen van de (nu vigerende) artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal.

Het moment van oprichten van een dierenverblijf is bepalend voor de kolom die gehanteerd moet worden uit de tabellen 4.818 (melk- en kalfkoeien), 4.819 (vleeskalveren) en 4.820 (varkens, kippen en kalkoenen) van het Bal. De in die kolom opgenomen maximale emissiewaarde is van toepassing op het betreffende dierenverblijf, tenzij sprake is van een uitzondering zoals aangegeven in artikel 4.806 (dieraantallen) en artikel 4.807 (systemen) van het Bal. Ook kan overgangsrecht (artikelen 4.831 tot en met 4.833 van het Bal) van toepassing zijn. Zo is in artikel 4.833 van het Bal bepaald dat op inrichtingsniveau voldaan moet worden aan de artikelen 4.818 tot en met 4.820 van het Bal. Dit betekent in de praktijk dat een traditionele stal (opgericht vóór 1 januari 2007) kan en mag bestaan naast een emissiearme stal.

Lid 12: Van het toepassen van het afromingspercentage van 40% kan door Gedeputeerde Staten worden afgeweken voor activiteiten die noodzakelijk zijn in verband met de realisatie van provinciale natuurdoelen. Op grond van artikel 1.1 van de Ow zijn projecten die direct verband houden of noodzakelijk zijn voor het beheer van Natura 2000-gebieden uitgezonderd van vergunningplicht. Het kan echter zijn dat natuurdoelen buiten Natura 2000 worden gerealiseerd of onvoldoende rechtstreeks voortvloeien uit het beheer, welke wel van groot belang zijn voor het bereiken van bredere provinciale natuurdoelstellingen. In dergelijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten beslissen tot een lager afromingspercentage of geen afroming toe te passen.

Artikel 6a Voorwaarden verleasen

Lid 1: Het eerste, derde en negende lid gaan uit van het definitief onmogelijk maken van de saldogevende activiteit doormiddel van het intrekken van de daarvoor verleende vergunning. Aangezien verleasen ziet op een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen van een saldogevende activiteit is intrekking van de vergunning niet aan de orde.

Lid 2 en 3: Van verleasen kan alleen gebruik gemaakt worden voor projecten die een tijdelijke depositie hebben van maximaal 2 jaar. Hier valt bijvoorbeeld een project onder met een aanlegfase van maximaal 2 jaar. Denk aan de aanleg van een windmolenpark, reconstructie van een weg of het bouwrijp maken van een bedrijventerrein. Op basis van het derde lid hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om deze termijn (eventueel onder voorwaarden) te verlengen. Deze bevoegdheid kan worden gebruikt indien de initiatiefnemer naar het oordeel van Gedeputeerde Staten genoegzaam aantoont dat verlenging noodzakelijk is. Bijvoorbeeld een duurzaamheidproject waarbij de aanlegfase langer duurt dan 2 jaar.

Lid 4 en 5: Aangezien verleasen een tijdelijke constructie is, wordt niet overgegaan tot intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit. Artikel 6, eerste lid, is daarom niet van overeenkomstige toepassing op verleasen. Met het vierde lid is beoogd te benadrukken dat er toch een rechtstreekse relatie moet bestaan tussen de Natura 2000-activiteit met een tijdelijke depositie en het tijdelijk geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de saldogevende activiteit. Het is aan de initiatiefnemer om dit in de aanvraag genoegzaam aan te tonen. De tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit wordt geregeld met een tijdelijke beperking van de gehele toestemming of een gedeelte van die toestemming. In de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer stemt de saldogever hiermee in. Deze tijdelijk in te perken toestemming kan een natuurvergunning betreffen, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld een omgevingsvergunning, onderdeel milieu of natuur of melding. In het geval de saldogever alleen beschikt over een melding in het kader van het Bal en geen andere in de beleidsregel genoemde toestemmingen, is een tijdelijke beperking van deze toestemming alleen mogelijk met een nieuwe (ingeperkte) melding. De voordelen die gepaard gaan met de constructie van verleasen (het tijdelijk ter beschikking stellen van ruimte aan een ander, om deze vervolgens weer volledig zelf te gebruiken) kunnen hiermee vervallen. Namelijk wanneer op een later moment een nieuwe melding zou worden ingediend om weer van de volledige ruimte gebruik te kunnen maken, waarbij de ingeperkte melding als referentiesituatie zal gelden. Deze vorm van verleasen met N-emissie van een saldogever met alleen een melding in het kader van het Bal is om die reden niet in iedere situatie aan te raden, omdat het kan leiden tot een beperking van bestaande rechten. Bij gebruik van verleasen wordt de toestemming van de saldogever tijdelijk beperkt. In de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer stemt de saldogever hiermee in. Indien de saldogever zich niet houdt aan de tijdelijke buitengebruikstelling, welke volgt uit de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer, kan het college bestuursrechtelijk ingrijpen door de vergunning van de saldonemer in te trekken. Op deze wijze waarborgt het college via de vergunning van de saldonemer dat verleasen niet tot extra stikstofdepositie zal leiden.

Lid 6 en 7: Het bevoegd gezag als bedoeld in deze bepalingen kan de gemeente of de provincie zijn. In de vergunning wordt opgenomen bij welk bevoegd gezag de saldo-ontvanger de meldingen moet doen.

Artikel 7 Plannen

Salderen kan ook worden ingezet in het kader van de plantoets. De plantoets is niet gelijk aan de toets voor een Natura 2000-activiteit. Het planeffect betreft het effect van het plan, waarbij het feitelijk gebruik binnen de huidige toestemming wordt vergeleken met de beoogde toestemming. Dit artikel is opgenomen om te borgen dat wanneer een natuurvergunning wordt aangevraagd voor Natura 2000-activiteiten die op basis van het plan mogelijk zijn, gebruik gemaakt kan worden van dezelfde saldering die als onderbouwing van het plan is gebruikt indien artikel 16.53c van de Ow van toepassing is. In veel gevallen is het namelijk zo dat de saldogevende activiteit niet meer feitelijk aanwezig is op het moment dat natuurvergunningen worden aangevraagd voor individuele Natura 2000-activiteiten. Dit artikel voorkomt dat tweemaal gesaldeerd moet worden voor eenzelfde activiteit. Dit artikel ziet zowel op reeds vastgestelde alsnog vast te stellen plannen. Het buiten toepassing laten van artikel 6, tweede lid, gaat over de eis van het onafgebroken aanwezig zijn. Het is niet bedoeld om een uitzondering te maken op de eis van het bestaan van een toestemming in de referentiesituatie.

Artikel 8 Realisatietermijn

Artikel 5.40 lid 2 onder b van de Wet geeft de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Van deze bevoegdheid kan echter geen gebruik worden gemaakt als wel activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, maar niet de volledige capaciteit wordt gerealiseerd.

Het is echter onwenselijk dat afgegeven vergunningen voor langere tijd niet-gerealiseerde capaciteit blijven bevatten. Wanneer er geen mogelijkheid is om na een vastgestelde periode een natuurvergunning (deels) in te trekken, kunnen er op langere termijn onverwachte en ongewenste stijgingen van de stikstofdepositie optreden wanneer de vergunning alsnog (geheel) wordt benut óf kunnen andere activiteiten beperkt worden doordat steeds rekening wordt gehouden met deposities die niet daadwerkelijk optreden. Een periode van drie jaar wordt beschouwd als een reële realisatietermijn voor het bouwen en ontplooien van Natura 2000-activiteiten. Dit voorschrift is alleen van toepassing op de nieuwe (of gewijzigde) activiteiten. Door het opnemen van een voorschrift in vergunningen, ontstaat een basis voor het intrekken van de vergunning op grond van artikel 18.10 lid 1 van de Wet door het niet naleven van de voorschriften.

Artikel 9 SSRS-bank

De SSRS-bank7 is het gezamenlijke registratiesysteem waarin Rijk en provincies vrijgevallen en vrijgemaakte stikstofdepositieruimte kunnen opslaan voor latere toedeling in een besluit.

Lid 1: Een uitgangspunt van de SSRS-bank is dat voor aanvragen, die een beroep op dit systeem doen, stikstofdepositieruimte wordt gereserveerd in de volgorde van ontvangst van deze aanvragen. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij reservering van stikstofdepositieruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden Gedeputeerde Staten een onwenselijke situatie. Voor reservering van stikstofdepositieruimte is het van belang dat de aanvraag volledig is. Dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een volledige aanvraag en is de datum van volledigheid bepalend voor de volgorde van toekenning van stikstofdepositieruimte.

Lid 2: In de Or is het toetsingskader opgesteld voor de beoordeling van aanvragen die een beroep doen op de SSRS-bank. Deze aanvragen worden (met uitzondering van het eerste lid) niet getoetst aan deze beleidsregels. Dit geldt overigens alleen voor zover de aanvraag een beroep doet op de SSRS-bank. Als een aanvraag bijvoorbeeld eerst gebruik maakt van interne en/of externe saldering, dan zijn de beleidsregels op dat gedeelte van de aanvraag wél van toepassing. Als diezelfde aanvraag voor een eventueel restant nog een beroep doet op de SSRS-bank, dan zijn de beleidsregels (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op dat gedeelte van de aanvraag. Als een aanvraag enkel en alleen een beroep doet op de SSRS-bank (dus zonder intern en/of extern salderen) dan zijn deze beleidsregels (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op die gehele aanvraag.

Artikel 10 Microdepositiebank

De microdepositiebank is een gezamenlijke stikstofdepositiebank van alle provincies en de Rijksoverheid voor het salderen van zeer kleine deposities. De provincies leggen gezamenlijke afspraken over de omgang met deze bank vast in de beleidsregels, het Rijk legt dit in eigen beleid vast.

Lid 1-4: Stikstofdepositieruimte is beschikbaar voor een Natura 2000-activiteit met depositie-effecten. De beschikbare stikstofdepositieruimte is de in de microdepositiebank opgenomen stikstofdepositieruimte voor een relevant hexagoon. De ruimte is beschikbaar op alle relevante hexagonen die door een activiteit worden geraakt, voor ten hoogste 0,05 mol stikstof/ha/jr. De eventueel benodigde depositie boven de 0,05 mol stikstof per ha per jaar moet voor alle hexagonen van een Natura 2000-activiteit buiten de microdepositiebank worden opgelost, bijvoorbeeld door salderen, een ecologische onderbouwing, of andere vormen van mitigatie. Gedeputeerde Staten reserveren beschikbare ruimte op basis van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Daarbij geldt allereerst dat het om volledige aanvragen gaat, te weten aanvragen waarop artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet (meer) hoeft te worden toegepast. Gedeputeerde Staten beoordelen vervolgens of er voor een Natura 2000-activiteit dat op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor toedeling ook daadwerkelijk stikstofdepositieruimte beschikbaar is. Stikstofdepositieruimte die niet is gereserveerd of toegedeeld, is beschikbaar. Als een aanvraag, inclusief de daarvoor uit de microdepositiebank benodigde stikstofdepositieruimte, wat betreft de benodigde stikstofdepositieruimte vergunbaar is, kan daarvoor de reservering uit het derde lid plaatsvinden, de beoordeling vindt zijn weerslag in de te verlenen natuurvergunning waarin de ruimte vervolgens wordt toegedeeld.

Artikel 11 Doelgebonden depositiebank

In AERIUS Register is voor iedere provincie een compartiment aangemaakt die hierin één of meerdere subcompartimenten aan kan maken. Ieder subcompartiment vormt een doelgebonden depositiebank waarin de provincie voor een specifiek doel stikstofdepositieruimte kan sparen.

Het is aan Gedeputeerde Staten om de doelen te definiëren. Bevoegde gezagen kunnen ook gezamenlijk een doelgebonden depositiebank oprichten. In dat geval definiëren Gedeputeerde Staten de doelen in afstemming met de betreffende andere bevoegde gezagen. Bij de doelgebonden depositiebank geldt dat koppeling aan een doelstelling een vereiste is. Dat doel kan algemeen zijn (bijvoorbeeld stimulering van de gebiedsgerichte aanpak) of smal (zoals voor één specifiek project). Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende inhoudelijke criteria voor vulling en toedeling van de stikstofdepositieruimte opnemen in beleidsregels.

Artikel 12 Nadere regels voor doelgebonden depositiebanken

Lid 1

In artikel 12 worden nadere regels voor de ingestelde doelgebonden depositiebanken beschreven.

Lid 9

Met deze bepaling wordt voorkomen dat na afloop van een Natura 2000-activiteit de initiatiefnemer de depositieruimte verhandelt.

Artikel 12a Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank woningbouw

Lid 1

Gedeputeerde Staten willen de beschikbare depositieruimte inzetten om de woningbouw mogelijk te maken wanneer dit bij bepaalde projecten niet mogelijk is door een (tijdelijke) toename van stikstofdepositie. Middels deze beleidsregel willen zij ervoor zorgen dat er voldoende ruimte is voor woningbouw en aan woningbouw gerelateerde projecten. Gedeputeerde Staten willen daarbij voorkomen dat depositieruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere projecten dan onvoldoende depositieruimte resteert.

Lid 2

Wanneer de aan te leggen infrastructuur noodzakelijk is voor één woningbouwproject dan valt het onder dit project. Het kan echter voorkomen dat er infrastructuur aangelegd moet worden ten behoeve van meer dan één project en dat dit voorwaardelijk is voor de realisering van de woningbouwprojecten. In dat geval kan infrastructuur binnen deze doelbank vallen. Er moet aangetoond worden dat de infrastructuur noodzakelijk is voor meerdere woningbouwprojecten en niet aan één project is toe te rekenen. Projecten welke bijdragen aan de drinkwatervoorziening voor woningen vallen ook onder infrastructurele projecten.

Een project moet voldoende concreet zijn. Met voldoende concreet wordt bedoeld dat er een AERIUS-berekening gemaakt kan worden voor de stikstofdepositie, en voldoende aannemelijk is dat de aanvraag kan voldoen aan andere wet- en regelgeving. Gedeputeerde Staten willen de depositieruimte inzetten om realistische woningbouwprojecten mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten zullen aanvragen hierop beoordelen. Zie de toelichting bij artikel 7, achtste lid voor de criteria die daarbij worden gehanteerd.

Lid 3

De aangevraagde activiteit is haalbaar en uitvoerbaar. Een eventueel advies van een gemeente of andere relevante partijen zal o.a. ook op dit aspect gericht zijn. Het is daarbij van belang dat aangetoond wordt dat de aanvraag voor de activiteit realistisch is en daadwerkelijk binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning aangevangen kan worden;

De aanvrager dient inzichtelijk te maken dat de activiteit voldoet of kan voldoen aan andere wetgeving om het belang bij de aangevraagde activiteit aan te tonen. In de advisering van gemeente of andere relevante partijen en bij de beoordeling door Gedeputeerde Staten geldt als uitgangspunt dat het belang bij de aanvraag in beginsel ontbreekt indien aanvrager niet aannemelijk maakt dat de activiteit voldoet aan andere geldende wet- en regelgeving;

Artikel 12b Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank energietransitie, circulaire economie en verduurzaming industrie

Lid 1

Gedeputeerde Staten willen beschikbare depositieruimte inzetten om bedrijfsontwikkeling in het Noordzeekanaalgebied mogelijk te maken, rekening houdend met de Visie Noordzeekanaalgebied 2040 waarin wordt gesteld dat intensivering van bedrijventerreinen van belang is waarbij er voldoende milieuruimte moet zijn. Gedeputeerde Staten willen daarbij voorkomen dat depositieruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere projecten dan onvoldoende depositieruimte resteert.

Stikstofemissie van scheepvaart dat geen gebruik maakt van de Zeesluis IJmuiden is niet vergund met de in de overwegingen genoemde vergunning voor aanleg en het gebruik van de nieuwe Zeesluis in IJmuiden.

Lid 2

Met deze geografische afbakening zal depositieruimte uit die regio die door Gedeputeerde Staten in de doelbank is ingebracht via de doelbank weer ter beschikking worden gesteld aan Natura 20000-activieteiten binnen dit geografisch afgebakende gebied.

Lid 4

Met projecten die bijdragen aan de energietransitie worden activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan transitie van productie van niet-hernieuwbare naar hernieuwbare duurzame energie bedoeld.

Er is bijvoorbeeld sprake van hernieuwbare duurzame energie als het project in aanmerking komt voor SDE++ subsidie. Bijvoorbeeld onderstaande draagt bij aan transitie van productie van niet-hernieuwbaar naar hernieuwbare duurzame energie zoals:

  • Windmolens;

  • Zonnepanelen;

  • Aquathermie;

  • Productie van blauwe energie;

  • Geothermie;

  • Warmte-koudeopslag;

  • Gebruik afvalstromen voor het opwekken van energie, bijvoorbeeld door vergisting of vergassing;

  • Productie, op- en overslag van hernieuwbare brandstoffen en energiedragers zoals waterstof, ammoniak en biofuels;

Hier valt ook de energie-infrastructuur voor bovengenoemde voorbeelden onder, zoals uitbreiding elektriciteitsnet, aanleg warmtenetten en buisleidingen voor transport van energiedragers.

Met projecten die bijdrage aan de circulaire economie worden activiteiten bedoeld die op industrieel niveau aantoonbaar afvalproducten en/of –stromen:

  • Hergebruiken als nieuwe of secundaire grondstof (bijvoorbeeld door te hergebruiken, repareren, vernieuwen, vermaken, of recyclen van producten of materialen); of

  • Scheiden of sorteren ten behoeve van re- of upcycling.

Met projecten die bijdragen aan de verduurzaming van de industrie worden activiteiten bedoeld waarmee aantoonbaar permanent een afname van ten minste 30% emissies van broeikasgassen of stikstofemissie en stikstofdepositie wordt gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie waarvoor een toestemming zoals bedoeld in artikel 1 van de Beleidsregel intern en extern salderen Noord-Holland is verleend. Hieronder valt ook het verplaatsen van een bedrijf binnen Nederland mits deze verplaatsing ten opzichte van de eerdere locatie aantoonbaar en permanent tot minimaal 30% minder emissies van broeikasgassen of stikstofemissie en stikstofdepositie leidt. Indien het project niet minstens 30% aan reductie van broeikasgassen oplevert zal het in de gebruiksfase een afname van ten minste 30% aan stikstofemissie en stikstofdepositie moeten leveren. De stikstofdepositie reduceren met 30% zonder ook de stikstofemissie met ten minste 30% te hebben gereduceerd en omgekeerd, voldoet niet.

Lid 5

Met technisch en bedrijfseconomisch realistisch wordt bedoeld dat de Natura 2000-activiteit bedrijfsmatig en procesmatig haalbaar en uitvoerbaar is, voldoet aan andere (milieu)wetgeving, zoals onder andere de emissies opgenomen in het Activiteitenbesluit. Gedeputeerde Staten willen de depositieruimte inzetten om een realistische bedrijfsontwikkeling van ondernemers binnen het Noordzeekanaalgebied mogelijk te maken. Een aanvraag moet zowel vanuit technisch als vanuit bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn. Gedeputeerde Staten zullen aanvragen hierop beoordelen.

Met beste beschikbare technieken worden technieken bedoeld als in de begrippenbijlage bij artikel 1.1 van de Ow.

Gedeputeerde Staten kunnen het Havenbedrijf Amsterdam (met betrekking tot projecten in Westpoort) of Gemeente Zaanstad (met betrekking tot projecten in Hoogtij) om advies vragen over de door een initiatiefnemer verstrekte informatie. Havenbedrijf Amsterdam respectievelijk Gemeente Zaanstad hebben, als ontwikkelaar, beheerder en exploitant van Westpoort en Hoogtij, inzicht in bestaande en gewenst bedrijfsactiviteiten. Een advies van Havenbedrijf of gemeente kan om die reden toegevoegde waarde hebben. De informatie en het advies worden gebruikt bij de toedeling van depositieruimte.

Lid 7

Gedeputeerde Staten willen het opknippen van aanvragen voorkomen. Bij een volgende aanvraag voor depositieruimte ten behoeve van eenzelfde inrichting binnen een periode van twee jaar geldt dat er voor de aanvragen bij elkaar niet meer dan het maximum aan depositieruimte verleend kan worden zoals vermeld in het zevende lid van artikel 7.

Artikel 12c Nadere regels voor de doelgebonden depositiebank voor gemelde PAS-projecten en interimmers

Lid 1

Gedeputeerde Staten willen beschikbare depositieruimte inzetten om gemelde PAS-projecten en interimmers te legaliseren. Middels deze beleidsregel willen zij ervoor zorgen dat er voldoende ruimte is voor gemelde PAS-projecten en interimmers. Gedeputeerde Staten willen daarbij voorkomen dat depositieruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere Natura 2000-activiteiten dan onvoldoende depositieruimte resteert.

Het rijk heeft in de Wet stikstofreductie en natuurherstel opgenomen dat voormalig gemelde PAS-projecten gelegaliseerd worden. Dit zijn inrichtingen die ten tijde van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een melding hebben ingediend (en dit hadden moeten doen) en die na het vernietigen van de PAS voor de Raad van State in 2019 vergunningplichtig zijn geworden. Gemelde PAS-projecten hebben zich kunnen melden voor legalisatie, waarbij geverifieerd wordt of aan de voorwaarden voor legalisatie wordt voldaan.

Ondanks dat het legaliseren van de gemelde PAS-projecten en interimmers volgens de wet een rijksopgave is, is Provincie Noord-Holland voornemens zich in te zetten voor de rechtszekerheid van deze inrichtingen door depositieruimte te reserveren en toe te delen middels deze provinciale depositiebank. De inzet van deze bank staat los van de Rijksopgave. Omdat het Rijk de eindverantwoordelijkheid draagt is het uitgangspunt dat de toegekende stikstofruimte slechts wordt voorgeschoten. Gedeputeerde Staten gaat ervan uit dat de provincie deze depositieruimte, of een vergoeding ervoor, terugkrijgt. Eventuele ruimte die door het Rijk wordt teruggegeven wordt opgenomen in deze doelgebonden depositiebank zodat deze opnieuw kan worden ingezet tot de volledige legalisatie conform het programma is afgerond, Gedeputeerde Staten de doelgebonden depositiebank opheft of de depositieruimte zoals beschreven in artikel 12 lid 3 vervalt.

Lid 3

De procedure en aanvullende eisen van het landelijke legalisatieprogramma voor voormalig gemelde PAS-projecten wordt ook voor deze aanvragen gevolgd. Dat betekent dat de aanvragen eerst de verificatieprocedure die bij het legalisatieprogramma dienen te hebben doorlopen.

Lid 6

Om de volgorde van reservering en toebedeling van ruimte vast te stellen wordt gebruik gemaakt van de handelswijze zoals benoemd in het Legalisatieprogramma PAS-meldingen vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit houdt in dat eens per kwartaal (indien er nieuwe depositieruimte is geregistreerd in de provinciale doelenbank voor de legalisatie van gemelde PAS-projecten en interimmers), de rekentool vanuit BIJ12 wordt gebruikt om een zo optimale ruimteverdeling onder de complete en terechte legalisatieverzoeken te berekenen. Het uitgangspunt hierbij is dat waar er gekozen moet worden tussen verschillende meldingen, de keuze altijd valt op de combinatie van meldingen waarbij de ruimte uit de bronmaatregelen zo volledig mogelijk wordt gebruikt. Een technische beschrijving en een overzicht van modelleringskeuzes is gepubliceerd op de website van BIJ12 en Rijksoverheid. Er zijn geen aangemerkte activiteiten die voorrang hebben. Gemelde PAS-projecten waar voor 13 januari 2022 een handhavingsverzoek is ingediend krijgen voorrang bij de legalisatie, deze meldingen worden aangeduid als geprioriteerde meldingen.

Lid 7

Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de volgorde die voortkomt door toepassing van de systematiek en rekentool als beschreven in de toelichting bij het zesde lid. Hiervoor kan bijvoorbeeld aanleiding zijn als de legalisatie van een bepaald gemeld PAS-project of interimmer in het bijzonder bijdraagt aan de bredere doelstellingen van het PPLG en om die reden voor legalisatie met ruimte uit de doelgebonden depositiebank van de provincie in aanmerking komt.

Lid 11

Eventuele ruimte die door het Rijk wordt teruggegeven wordt opgenomen in de doelgebonden depositiebank zodat deze opnieuw kan worden ingezet tot de volledige legalisatie conform het programma is afgerond of totdat Gedeputeerde Staten de doelgebonden depositiebank opheft.


Noot
1

Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan (artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Noot
2

Vgl. Kamerstukken II 2017-18, 34 985, nr. 3, p. 7. “Bij de parlementaire behandeling van het voorstel voor de Wet natuurbescherming is door het toenmalige kabinet meermalen bevestigd dat het normenkader en de instrumenten ongewijzigd zullen overgaan en dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau; de overgang van de regels over de bescherming van de natuur en de daarbij horende bevoegdheidsverdeling geschiedt dus beleidsneutraal.”

Noot
3

Een Natura 2000-activiteit is een activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied Vgl. Bijlage A van de Ow.

Noot
4

ABRS 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1891, r.o. 4.

Noot
6

2 ABRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, r.o. 22.4

Noot
7

SSRS staat voor Stikstofregistratiesysteem. Per datum inwerkingtreding van hoofdstuk 17a (AERIUS Register) van de Or, wordt niet langer gerefereerd aan het SSRS, maar aan de SSRS-bank (zie o.a. artikel 17a.6 van de Or).