Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Ameland 2024

Geldend van 05-04-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Ameland 2024

De raad van de gemeente Ameland,

gelezen

  • -

    het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2024;

  • -

    de Participatiewet;

  • -

    de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

besluit:

  • 1.

    De Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Ameland 2024 vast te stellen. Hiermee vervalt de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Ameland 2015.

Artikel 1

VERORDENING INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG GEMEENTE AMELAND 2024

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, De Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel5 onderdeel a Participatiewet met uitzondering van de kostendelersnorm

    • b.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de wet, en de algemene bijstand;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland;

    • d.

      peildatum: de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • e.

      referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      verordening: de verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2024;

    • g.

      wet: de Participatiewet.

Artikel 2. Aanvraag individuele inkomenstoeslag

Een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek een individuele inkomenstoeslag als hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en de verordening.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

  • 1. Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis niet meer bedraagt dan van toepassing zijnde individuele inkomenstoeslag die op grond van artikel 4 van deze verordening op hem van toepassing zou zijn.

Artikel 5. Zicht op inkomensverbetering

  • 1. Zicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval geacht te hebben:

    • a.

      de persoon die op de peildatum een re-integratietraject volgt;

    • b.

      de persoon die op de peildatum is geplaatst op trede 3, 4, 5 of 6 van de Participatieladder;

    • c.

      de persoon die op de peildatum geen inkomsten uit arbeid heeft en geen vastgestelde belemmeringen heeft om (meer) uren te gaan werken;

    • d.

      de persoon die op de peildatum of in de referteperiode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of heeft gevolgd (BBL), studiefinanciering ontvangt of heeft ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming ontvangt of heeft ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

  • 2. Geen zicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval geacht te hebben:

    • a.

      de persoon die op de peildatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • b.

      de persoon die op de peildatum is geplaatst op trede 0, 1 of 2 van de Participatieladder;

    • c.

      de persoon aan wie op de peildatum een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9, tweede of vierde lid van de wet of artikel 9a van de wet is verleend zolang deze ontheffing wordt verleend.

Artikel 6. Hoogte van de individuele inkomenstoeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      Voor een alleenstaande 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet;

    • b.

      Voor een alleenstaande ouder 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de wet, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 20% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet;

    • c.

      Voor gehuwden 45% van het normbedrag bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de wet.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op Individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een Individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De bedragen van de individuele inkomenstoeslag worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 7. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Met ingang van die dag vervalt de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Ameland 2015.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Ameland 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van de gemeente Ameland van 25 maart 2024.

De raad voornoemd.

De griffier,

Jacqueline Metz

De voorzitter,

Leo Pieter Stoel

Toelichting

Toelichting algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Daarom is de individuele inkomenstoeslag ingevoerd. Het verlenen van deze toeslag is geen gebonden bevoegdheid, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden. Daarvoor kan het college in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor Individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewet regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Het college kan in (wetsinterpreterende) regelingen aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar wij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Ameland 2024

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk in deze verordening gedefinieerd. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand (waaronder de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag) kan niet als inkomen in aanmerking genomen worden. Aangezien de Individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte Individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het

wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte Individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenste effect kan hebben dat een persoon geen recht op een Individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referte-periode vanwege een eerder verstrekte toeslag.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

Bijstandsnorm

Bij de berekening van de van toepassing zijnde inkomensgrens wordt aansluiting gezocht bij de van toepassing zijn bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet: de van toepassing zijn bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet verminderd met de op grond van paragraaf 3.3, vastgestelde verlaging. Bij het bepalen van de hoogte van de bijstandsnorm wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Dit betekent dat als de kostendelersnorm van toepassing is, dan wordt voor de berekening van de norm aangehouden zoals deze van toepassing zou zijn als deze niet van toepassing zou zijn. Een belanghebbende voldoet dan eerder aan de voorwaarden van het hebben van een langdurig laag inkomen omdat de kostendelersnorm lager is dan de reguliere bijstandsnorm.

Artikel 2. Aanvraag individuele inkomenstoeslag

Op grond van artikel 36, eerste lid van de Participatiewet kan een persoon een verzoek indienen. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3 derde lid Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek door middel van een door het college vastgesteld formulier gedaan moet worden. Het verzoek wordt dan gezien als een schriftelijke aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1. van de Awb die door de aanvrager wordt ondertekend en ten minste naam en adres van de aanvrager bevat, alsmede de dagtekening en de beslissing die gevraagd wordt. Hierbij verstrekt de aanvrager ook de gegevens die het college nodig heeft om een beslissing te nemen (artikel 4.2 Algemene wet bestuursrecht). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 Participatiewet.

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon een individuele inkomenstoeslag als hij voldoet aan de voorwaarden die de wet en de verordening daaraan stellen. Deze bepaling is in de beleidsregels opgenomen omdat het verlenen van een individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid is en geen verplichting.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is in dit artikel vastgelegd wat onder hieronder verstaan wordt.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm mag niet al te rigide worden toegepast. Een marginale overschrijding moet worden genegeerd (o.a. LJN BE8918 en BP5532).

Bij een inkomen dat meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis minder is dan de toepasselijke individuele inkomenstoeslag, wordt de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 4, tweede lid van deze verordening verminderd met dat meerinkomen op jaarbasis. Hierdoor kan iemand ook bij een inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. De gevolgen van de armoedeval worden hierdoor beperkt.

Artikel 5. Zicht op inkomensverbetering

Het college kan een individuele inkomenstoeslag verlenen als de persoon geen zicht op inkomensverbetering heeft. Gelet op het activerende karakter van de Participatiewet is het uitgangspunt dat een ieder in principe zicht heeft op inkomensverbetering. Dit geldt in ieder geval voor de in het eerste lid genoemde personen.

De belanghebbende die een re-integratietraject volgt wordt geacht binnen twaalf maanden na aanmelding van dit traject werkfit te zijn. Deze personen hebben daarom zicht op inkomensverbetering en hebben daardoor geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Personen die algemene bijstand ontvangen worden ingedeeld op een van de zes treden van de Participatieladder. Hoe hoger de trede, hoe beter de persoon in staat is om zelfstandig arbeid te verrichten en te aanvaarden. De plaatsing op de Participatieladder geeft een indicatie van de krachten en bekwaamheden van de persoon. Op de treden 0 tot en met 2 is er sprake van een zorg- of rusttraject of maatschappelijke activering. Bij de treden 3 tot en met 6 is er sprake van arbeidsactivering en arbeidstoeleiding.

Studenten worden geacht na beëindiging van hun studie een arbeidsinkomen te verwerven dat meer bedraagt dan de studiefinanciering (TK 31 4421, nr.12). Om deze reden hebben zij zich op inkomensverbetering en daardoor geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Er zijn groepen van personen te benoemen die geen zicht op inkomensverbetering hebben. De persoon die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft geen zich op inkomensverbetering. Iemand wordt aangemerkt als volledig arbeidsongeschikt als hij 20% of minder van zijn oude loon kan verdienen.. Er is sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid als herstel uitgesloten is en er na twee jaar ziekte een geringe kans op herstel is op lange termijn. Voor deze persoon zijn de arbeids-, en re-integratieverplichtingen van de Participatiewet daarom niet van toepassing.

Het college kan op grond van dringende redenen tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichtingen verlenen. Ook aan alleenstaande ouders met een kind dat jonger is dan vijf jaar kan het college eenmalig een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting verlenen. Zolang er sprake is van een dergelijke ontheffing van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden en behouden wordt de persoon geacht geen zich op inkomensverbetering te hebben. Wanneer de ontheffing eindigt, herzien of ingetrokken wordt de persoon geacht zicht op inkomensverbetering te hebben, tenzij hij tevens een persoon is die genoemd wordt in het tweede lid. Omdat ontheffing van arbeidsverplichtingen alleen tijdelijk worden verleend kan er op enig moment wel zicht op inkomensverbetering ontstaan.

Artikel 6. Hoogte van de individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden. De individuele inkomenstoeslag is een percentage van het normbedrag zoals dat op 1 januari van het kalenderjaar van toepassing is. Er is gekozen voor een percentage van de in de wet genoemde normbedrag, en niet van de toepasselijke bijstandsnorm omdat deze laatste door toepassing van de kostendelersnorm lager kan uitvallen.

Omdat de basisbijstandsnormen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders gelijk zijn wordt voor de berekening van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag het in de wet genoemde normbedrag verhoogd met 20% van de basisbijstandsnorm voor gehuwden. Op deze wijze wordt in de hoogte van de individuele inkomenstoeslag rekening gehouden met de zorg voor kinderen.

In het tweede lid van artikel 3 van deze verordening is bepaald dat recht bestaat op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag als het inkomen op de peildatum meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm, maar het meerdere op jaarbasis niet meer bedraagt dan de toepasselijke individuele inkomenstoeslag. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in dat geval wordt verminderd met het bedrag van het meerinkomen op jaarbasis. Op deze manier kunnen belanghebbenden met een inkomen tot ruim van de bijstandsnorm in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag.

Bijvoorbeeld: 100% bijstandsnorm gehuwden op jaarbasis is €16.254. Netto jaarinkomen is €16.500. IIT wordt dan 434 – (16500-16254) = 434 – 246 = 188.

Bij gehuwden geldt dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Zij moeten in de referteperiode beiden aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid van de wet voldoen. Als één van de echtgenoten, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 van de wet, is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 7. Omstandigheden van de persoon

Als voldaan is aan de vereisten van een langdurig laag inkomen, geen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering moet het college bij het verlenen van de individuele inkomenstoeslag de omstandigheden van de persoon in aanmerking nemen. Tot deze omstandigheden worden volgens de wettekst in ieder geval gerekend de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. De regering benadrukt dat de individuele toeslag alleen is bedoeld voor personen die deze – gelet op hun individuele omstandigheden – echt nodig hebben (MvT p.22).

De beoordeling van de krachten en bekwaamheden zit opgesloten in de beoordeling van het uitzicht op inkomensverbetering.

De beoordeling van de inspanningen die de persoon verricht heeft om tot inkomensverbetering te komen vereist een individuele toets. Dit kan onder andere blijken uit het aantal verrichte sollicitaties, en uit andere activiteiten zoals inschrijvingen bij uitzendbureaus, websites, deelname aan activerings- en re-integratietrajecten, etc., in de referteperiode.

Artikel 8. Nadere regels

De invulling van de term langdurig laag inkomen en de hoogte van de individuele inkomenstoeslag zijn in deze verordening geregeld. Het college kan, gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, een individuele inkomenstoeslag verlenen aan de persoon met een langdurig laag inkomen die geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Tot de omstandigheden worden in ieder geval gerekend de krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Om tot een eenduidige uitvoering te komen stelt het college nadere regels met betrekking tot de uitvoerig van deze verordening en de beoordelingen die het college moet doen om op een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag te besluiten.