Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2024

Geldend van 05-04-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2024

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen;

  • c.

    incidentele subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:23 derde lid onderdeel d van de wet, die wordt verstrekt voor een activiteit met een incidenteel karakter voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar;

  • d.

    subsidieregeling: een door burgemeester en wethouders vastgestelde regeling met algemeen verbindende voorschriften, ter uitvoering van deze raadsverordening;

  • e.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • f.

    de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun; Verordening (EU) 2023/2832 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen;

  • g.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • h.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • i.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 2. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college kan bij subsidieregeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

  • 5. Het subsidieplafond is niet van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

Artikel 5. Staatssteunregels

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Hoofdstuk 2 Subsidieaanvraag

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is;

    • b.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • c.

      Als de aanvrager een onderneming is

      • 1°.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de- minimisverklaring)

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag voor een incidentele subsidie wordt ten minste acht weken voordat met de activiteit of het project een begin wordt gemaakt ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen acht weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Hoofdstuk 3 Weigering van de subsidie

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt, of

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo snel mogelijk schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college zo snel mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 13. Egalisatiereserve

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de wet vormt.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Verantwoording en subsidievaststelling

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door het college direct vastgesteld, zonder voorafgaande subsidieverlening.

  • 2. De vaststellingsbeschikking bevat in ieder geval:

    • a.

      een aanduiding van het bedrag van de subsidie;

    • b.

      een beschrijving van de activiteit(en) waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • c.

      de wijze van uitbetaling van de subsidie

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000

  • 1. subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk vijf maanden na het subsidietijdvak, waarin de subsidie is verleend.

    • b.

      bij een incidentele subsidie, uiterlijk acht weken na het verrichten van de activiteit(en).

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan en financieel verslag met toelichting.

  • 3. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      in geval van een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar, respectievelijk vijf maanden na het subsidietijdvak waarvoor de subsidie is verleend;

    • b.

      Bij een incidentele subsidie, uiterlijk acht weken na het verrichten van de activiteit(en).

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijke registeraccountant of een accountants-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Het college kan bepalen dat andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd of met een andere soort verklaring dan genoemd in artikel 16 lid 2 sub d kan worden volstaan.

Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000

  • 1. Het college stelt een subsidie van meer dan € 5.000 vast binnen dertien weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en 16, eerste lid, aanhef en onder a en b, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen, voor zover de toepassing van deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het in deze verordening bepaalde. Toepassing hiervan wordt gemotiveerd in het besluit en daarvan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20. Slotbepalingen en overgangsrecht

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2. Op subsidieaanvragen die zijn gedaan voor inwerkingtreding van deze verordening, blijft de Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2016 van toepassing.

  • 3. Subsidieregelingen die op of na bekendmaking van de Algemene subsidieverordening 2024 worden vastgesteld, vallen onder deze verordening. Het subsidieproces zoals neergelegd in de Algemene subsidieverordening 2024 is direct van toepassing op die subsidieregelingen (tenzij in de regeling daarvan wordt afgeweken). Op bestaande subsidieregelingen blijft de Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2016 van toepassing.

  • 4. De Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2016 vervalt zodra hij is uitgewerkt.

  • 5. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 21 maart 2024.

De griffier,

Dhr. mr. G.J. Andringa

De voorzitter,

Dhr. mr. O.F. Brouwer

Toelichting bij de Algemene subsidieverordening Achtkarspelen 2024

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Dit artikel is uitgebreider dan in de ASV 2016, aangezien de ontbrekende definities met betrekking tot staatssteun toegevoegd zullen worden aan dit artikel.

Artikel 2. Reikwijdte

Het is logisch en wenselijk om de ASV (tenzij het college anders bepaalt) ook van toepassing te verklaren op de incidentele subsidies en begrotingssubsidies, die vallen onder artikel 4:23 derde lid van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

Lid 4 van artikel 2 uit de ASV 2016 is opgenomen in artikel 3 van de ASV 2024.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid gedelegeerd om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit ook in de subsidieregeling te gebeuren. Dit houdt tevens in dat de rol van de raad in het vervolg is om de (financiële) kaders te stellen, waarna het aan het college is om de regelingen vast te stellen.

Artikel 4. Subsidieplafond

De bepaling in de modelverordening is aanzienlijk uitgebreider en dekt meer situaties dan de bepaling in de ASV Achtkarspelen 2016. Daarom is de bepaling uit het model overgenomen om zo volledig mogelijk te zijn in de ASV. Voor zover relevant zijn de bepalingen uit de vorige ASV meegenomen. Lid 5 is toegevoegd want dit is nodig omdat in artikel 2 van deze ASV gekozen is voor het in beginsel van toepassing verklaren van de ASV op buitenwettelijke subsidies, maar het subsidieplafond geldt niet voor dergelijke subsidies en dat wordt niet duidelijk als je artikel 2 lid 2 van deze verordening leest.

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen;

de verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

De raad stelt nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Artikel 5. Staatssteunregels

Deze staatssteunbepaling mist in de verordening van 2016. Deze bepaling is volledig overgenomen uit het geactualiseerde model van de VNG.

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Artikel 6. Aanvraag

De modelverordening is uitgebreider en is als basis gebruikt. De bepalingen vanuit de ASV Achtkarspelen 2016 zijn meegenomen en aangevuld met relevante bepalingen uit het model met betrekking tot staatssteun, zodat het artikel zo volledig en actueel mogelijk is.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De modelverordening is overgenomen, met daarin de termijnen zoals die in de ASV 2016 werden gehanteerd. De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die zijn vastgesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij zijn de termijnen afhankelijk van het soort subsidie. De termijnen zijn overgenomen uit de ASV 2016. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

Lid 4 is toegevoegd: De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In de ASV 2016 ontbreken in het artikel alle bepalingen over staatssteun. Daarom zijn die bepalingen overgenomen uit het model van de VNG. In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld. Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de ASV is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.

Artikel 10. Verantwoording

Dit artikel is overgenomen uit het VNG-model.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikelen 11 en 12 uit de ASV Achtkarspelen 2016 zijn samengevoegd tot 1 artikel, zo is dat ook gedaan in het model en wordt ‘algemene verplichtingen van de subsidieontvanger’ genoemd.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb). Dit artikel ontbrak volledig in de verordeningen van 2016 van beide gemeenten. In de voorliggende verordening is dit artikel overgenomen uit het model van de VNG, hieronder de bijbehorende toelichting.

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

Artikel 13. Egalisatiereserve

Dit artikel ontbreekt in de ASV 2016, het is grotendeels overgenomen uit het model. De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Dit artikel blijft grotendeels hetzelfde. De bepaling over de steekproef vervalt, want aangezien deze subsidies direct worden vastgesteld, kan achteraf niet zomaar teruggevorderd worden.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen €5.000 en €50.000

In de basis is dit artikel overgenomen uit het model van de VNG, de termijnen zijn overgenomen uit de ASV 2016.

Artikel 16. Eindverantwoording van subsidies van meer dan €50.000

Voor de volledigheid is dit artikel overgenomen uit het model, dat komt grotendeels overeen met hoe het al geregeld was in de ASV 2016.

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Voor de in artikel 16 lid 2 sub d gevraagde controleverklaring geldt dat indien de subsidieontvanger verplicht is om bij de jaarrekening een controleverklaring te laten opstellen deze kan worden gebruikt voor de eindverantwoording. Indien de subsidieontvanger niet jaarrekeningplichtig is en dus geen controleverklaring laat opstellen dan kan worden volstaan met een zogenaamde subsidieverklaring. Bij een subsidieverklaring stelt de accountant vast dat de subsidiegelden rechtmatig zijn besteed en de gelden in overeenstemming met de aanvraag zijn gebruikt. Zo zal de accountant vaststellen dat aan de kosten een geautoriseerde kostenfactuur ten grondslag ligt en dat de bestede uren aansluiten met de urenadministratie en daadwerkelijk zijn gemaakt. Onderdeel van deze controle is dat de accountant vaststelt dat is voldaan de vereisten die de subsidieverstrekker heeft gesteld. Een beoordelingsverklaring of een samenstellingsverklaring van een accountant is niet afdoende, tenzij het college in het specifieke geval besluit om hiervan af te wijken.

Artikel 17. Subsidievaststelling

Dit artikel is overgenomen uit het model, met de termijnen uit de ASV Achtkarspelen 2016.

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel is overgenomen uit het model, het bevat onder meer bepalingen over staatssteun.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Deze clausule is overgenomen uit de ASV 2016, met een kleine aanvulling vanuit het model van de VNG zodat de bepaling zo compleet mogelijk is.

Artikel 20. Slotbepalingen en overgangsrecht

In het overgangsrecht is geregeld dat de oude en de nieuwe ASV enige tijd naast elkaar bestaan, aangezien in verschillende subsidieregelingen wordt verwezen naar specifieke artikelen uit de ASV 2016, die in de ASV 2024 wellicht zijn komen te vervallen of een andere plek hebben gekregen. In het tweede lid is bepaald dat subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn aangevraagd worden afgedaan volgens de bepalingen van de ASV uit 2016.

Het vierde lid zorgt ervoor dat de ASV 2016 vervalt, nadat de laatste subsidie die op grond van de ASV 2016 is verstrekt, volledig is afgehandeld.