Aanwijzingen gevallen verplichtend bindend advies en delegatiebesluit omgevingsplan

Geldend van 03-04-2024 t/m heden

Intitulé

Aanwijzingen gevallen verplichtend bindend advies en delegatiebesluit omgevingsplan

De raad van de gemeente Gouda;

gelet op artikel 2.8, artikel 16.15a en artikel 16.55 van de Omgevingswet, artikelen 10:13 tot en met 10:19

Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

besluit:

Artikel 1 Bindend advies

Dat advies met instemming van de raad is vereist indien het college voornemens is een positief besluit te nemen overeen aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, behalve in de gevallen genoemd in bijlage 1.

Artikel 2 Participatie

  • 1. Dat participatie verplicht is voordat een omgevingsvergunning vooreen buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden aangevraagd, behalve in de gevallen genoemd in bijlage 1.

  • 2. Dat het college derden aanmoedigt de verplichte participatie vorm te geven volgens de vigerende participatiestrategie fysieke leefomgeving.

Artikel 3 Delegatie wijzigen van het omgevingsplan

De bevoegdheid tot het vertalen van verleende buitenplanse omgevingsvergunningen in het omgevingsplan, verleend na inwerkingtreding van de omgevingswet, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Evaluatie

  • 1. Een jaar na vaststelling van dit besluit vindt een evaluatie plaats van dit besluit.

  • 2. Dat de evaluatie genoemd in het eerste lid geenszins eerdere of latere evaluatie belemmert indien dit wenselijk blijkt voor ten minste een derde van het aantal fracties.

  • 3. In het kader van de in het eerste en tweede lid genoemde evaluatie, verzoekt de raad het college om een overzicht van alle tot dan toe gedane aanvragen voor buitenplanse omgevingsvergunningen die vallen onder de gevallen genoemd in bijlage 1.

  • 4. bij alle gevoelige en/of grote projecten*, ook als deze projecten vallen onder bijlage 1, de gemeenteraad te betrekken middels een wensen- en bedenkingenprocedure en de gemeenteraad te informeren of en hoe participatie plaats vindt. Deze werkwijze met wensen en bedenkingen en participatie in de evaluatie zoals benoemd in artikel 4.1 te betrekken.

  • * Het college wordt gevraagd een omschrijving op te stellen wat gevoelige en grote projecten zijn en hierover de gemeenteraad uiterlijk in het 3e kwartaal 2021 over te informeren. Hierbij zijn projecten die vallen onder Bijlage 1 dus niet automatisch uitgezonderd.

Artikel 5 Kennisgeving

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het gemeenteblad en via Overheid.nl.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking vanaf de inwerkingtreding van de omgevingswet.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 mei 2021.

De raad van de gemeente voornoemd,

Griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

Voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Bijlage 1

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die ziet op het gebruik van gronden of bouwwerken zonder bindend advies of participatie, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorende bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m2;

  • 4.

    een dakterras, balkon, of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocédé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procédé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voorzover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Omgevingswet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Omgevingswet of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Toelichting

Artikel 1. Bindend advies

De omgevingswet regelt onder meer de adviesbevoegdheid (hierna het bindend advies) van de gemeenteraad bij aanvragen waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan (hierna buitenplanse omgevingsvergunningen). Het bindend advies houdt in dat de gemeenteraad het recht heeft om het college van burgemeester en wethouders bindend te adviseren bij het verlenen van een buitenplanse

omgevingsvergunning. De raad kan zelf bepalen of en voor welke gevallen waarin wordt afgeweken van het omgevingsplan hij een bindend advies wil geven.

Onder de huidige wetgeving dient de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen af te geven voor een omgevingsvergunning die afwijkt van een bestemmingsplan. Dit geldt niet voor de gevallen die staan genoemd in artikel 4 van bijlage II van Besluit omgevingsrecht (hierna de kruimelregeling). In deze gevallen kan een dergelijke omgevingsvergunning worden verleend zonder consultatie van de

gemeenteraad.

In verschillende raadsinformatieavonden is het onderwerp van het bindend advies besproken. Uit deze informatieavonden is naar voren gekomen dat het op dit moment lastig is om aan te geven in welke gevallen bindend advies noodzakelijk is. Om deze reden is ervoor gekozen om de huidige situatie vast te leggen zodat er na inwerking van de omgevingswet hierin niks verandert. In artikel 1 staat dat bindend advies voor een buitenplanse omgevingsvergunning noodzakelijk is, tenzij in de gevallen genoemd in bijlage 1. Bijlage 1 is een kopie van de kruimelregeling met kleine aanpassingen zodat bijlage 1 aansluit op de omgevingswet, zo is een aantal verwijzingen naar wetten die vervallen verwijderd.

In de omgevingswet wordt de reguliere beslistermijn van acht weken de standaard voor omgevingsvergunningen in beginsel geldt dit ook voor buitenplanse omgevingsvergunningen. Indien bindend advies noodzakelijk is dan geldt voor een dergelijke omgevingsvergunning niet de beslistermijn van acht maar twaalf weken.

Artikel 2. Participatie

De gemeenteraad kan ook buitenplanse omgevingsplanactiviteiten aanwijzen waarvoor participatie verplicht is. In dat geval is de aanvrager verplicht om een participatieproces vorm te geven en aan te geven wat met de resultaten is gedaan. Participatie is volgens de omgevingswet vormvrij en een omgevingsvergunning mag niet worden geweigerd op basis van de wijze van participatie. Alleen indien participatie ontbreekt kan een aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

Eerste lid

In het eerste lid wordt de verplichte participatie gekoppeld aan de gevallen waarvoor in het eerste artikel bindend advies nodig is. Hiervoor is gekozen zodat de inspanningsverplichting in het tweede lid tegen het licht kan worden gehouden zodra het bindend advies wordt gevraagd van de gemeenteraad.

Tweede lid

Ondanks het feit dat participatie vormvrij is, staat in het tweede lid een inspanningsverplichting voor het college van burgemeester en wethouders om initiatiefnemers aan te moedigen om participatie vorm te geven in de zin van de participatiestrategie die is vastgesteld door de gemeenteraad.

Artikel 3. Delegatie

Na verlening van een buitenplanse omgevingsvergunning moet dit besluit worden verwerkt in het omgevingsplan. Als na besluitvorming op de vergunning nogmaals een besluit genomen moet worden over het nieuwe omgevingsplan is er sprake van een dubbele besluitvorming over hetzelfde onderwerp. De Omgevingswet bepaalt dat na de transitieperiode (2029) verleende omgevingsvergunningen binnen vijfjaar verwerkt moeten worden in het omgevingsplan. Het gaat hierbij alleen over buitenplanse

initiatieven.

In dit besluit is ervoor gekozen om de vertaling van elke buitenplanse omgevingsvergunning te delegeren aan het college. Een buitenplanse omgevingsvergunning die niet valt onder bijlage 1 wordt namelijk voorgelegd aan de gemeenteraad, het niet delegeren van de bevoegdheid tot het opnemen van deze besluiten zou leiden tot dubbele besluitvorming. De buitenplanse omgevingsvergunningen die wel onder bijlage 1 vallen worden ook gedelegeerd aan het college omdat dit zorgt voor efficiënte besluitvorming.

Artikel 4. Evaluatie

Bovengenoemde besluiten zijn zaken die geregeld moeten zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. We weten nog niet precies hoe de praktijk er straks uit gaat zien en welke ruimtelijke ontwikkelingen er precies aan ons voorgelegd gaan worden. Om deze reden is ervoor gekozen om dit besluit in de loop van de tijd te gaan evalueren zodat dit besluit kan worden aangepast naar aanleiding van de praktijkervaringen.

Eerste lid

In het eerste lid wordt een vast evaluatiemoment vastgelegd zodat in ieder geval na een jaar nadat dit besluit is vastgesteld wordt geëvalueerd.

Tweede lid

In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat het recht op evaluatie buiten de vastgelegde evaluatie van het eerste lid niet in het geding komt. De gemeenteraad kan daarmee dit besluit te alle tijden evalueren. Op basis van dit lid kan het besluit worden geëvalueerd indien dit wordt gesteund door ten minste een derde van het aantal fracties. Hierbij wordt aangesloten bij het regelement van orde, voor het agenderen van een onderwerp is namelijk ten minste steun nodig van een derde van de fracties.

Derde lid

Voor een gedegen evaluatie is informatie nodig. In dit lid wordt het college van burgemeester en wethouders opgedragen om deze informatie te verstrekken. Specifiek gaat het om een overzicht van de buitenplanse omgevingsvergunningen die vallen onder bijlage 1 en daarmee zijn verleend zonder inspraak vanuit de gemeenteraad. Indien de raad tussentijds overgaat tot evaluatie dan wordt dit gemeld aan het college van burgemeester en wethouders waarna deze binnen een redelijke termijn deze informatie verstrekt aan de gemeenteraad.