Regeling vervallen per 30-12-2014

verordening op de heffing en de invordering van een parkeerbelasting 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

De raad der gemeente Heerenveen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2010;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet,

BESLUIT:

vast te stellen

de verordening op de heffing en de invordering van een parkeerbelasting 2011.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • c.

    houder gehandicaptenparkeerkaart: de natuurlijke persoon aan wie een Europese gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt.

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

  • e.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • f.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift ‘zone’, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

  • g.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990.

  • h.

    Centraal register: het register van het ServiceHuis Parkeer- en Verblijrechten bestemd voor de registratie van parkeer- en verblijfrechten (RPV).

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven gereserveerde belanghebbendenplaats die is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift ‘zone’, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd op de in die vergunning aangegeven wijze.

  • c.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats binnen een op de vergunning aangewezen gebied zonder dat hiervoor de belasting verschuldigd is als omschreven in onderdeel a van dit artikel.

  • d.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven belanghebbendenplaats die is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift ‘zone’, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd op de in die vergunning aangegeven wijze.

  • e.

    Een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats binnen het gebied betaald parkeren.

  • f.

    Gereserveerde belangenhebbendenplaats: een parkeerplaats die is gereserveerd door middel van een bord dan wel een fysieke maatregel (beugel) en:

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift “zone”, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat

      • 1e

        als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

      • 2e

        als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belastingen bedoeld in artikel 2, onderdeel b, c, d en e, worden geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Vrijstelling

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, voor het parkeren van een voertuig op een parkeerapparatuurplaats wordt niet geheven van een houder van een geldige gehandicaptenparkeerkaart.

  • 2.

    De vrijstelling is uitsluitend van toepassing als de gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in het eerste lid met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst.

Artikel 5 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, c, d en e, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven.

Artikel 7 Wijze van heffing en termijnen van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren door het werpen van muntgeld in parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch inwerking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseeneheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennis gegeven. In afwijking van het hier voorafgaande bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen twee maanden na het einde van het parkeren, indien het parkeren aanvangt door middel van het aanmelden bij het centraal register.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving en moet worden betaald binnen 14 dagen na dagtekening van de kennisgeving.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2 onderdeel c, d en e wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats en/of het gebied waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Kosten

De kosten van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 52,00.

Artikel 10 Bepalingen omtrent aanvang en einde van belastingplicht in de loop van het belastingjaar

  • 1.

    Als de belastingplicht, voortkomend uit artikel 2 onderdeel b, c, d en e, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 2.

    Als de belastingplicht, voortkomend uit artikel 2 onderdelen b, c, d en e, in de loop van het belastingjaar eindigt wordt ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Voor zover de beëindiging van de belastingplicht, voortkomend uit artikel 2, onderdelen b, c, d en e, het gevolg is van een intrekking van de door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, wordt de ontheffing niet eerder verleend dan nadat de beschikking van het college van burgemeester en wethouders onherroepelijk is geworden.

  • 4.

    Als een vergunninghouder, van een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel b, parkeerbelasting heeft voldaan voor een belastingjaar of een gedeelte daarvan en als gevolg van de door of met medewerking van het gemeentebestuur getroffen maatregelen, gedurende één of meer in dat jaar of gedeelte daarvan vallende kalendermaanden niet kan parkeren op een parkeerplaats waarop zijn parkeervergunning betrekking heeft, wordt op verzoek ontheffing van parkeerbelasting verleend over het aantal volle kalendermaanden, gedurende welke de vergunninghouder niet heeft kunnen parkeren.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 13 Overgangsbepaling

De “Verordening parkeerbelasting 2010” van 7 december 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14 genoemde datum van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Parkeerbelasting 2011”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2010.

De griffier,

De voorzitter,

Tarieventabel

behorende bij de “Verordening Parkeerbelasting 2011”

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.

Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedraagt

1.1

tot en met een parkeerduur van 2 uur, per uur:

1,00

1.2

voor een parkeerduur vanaf 2 uur tot en met 4 uur:

2,50

1.3

voor het parkeren gedurende de gehele dag:

4,50

2.

Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, bedraagt per belanghebbendenplaats per kalenderjaar:

38,50

3.

Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, bedraagt voor een vergunning verstrekt op grond van artikel 3 lid 2 onderdeel a of b van de parkeerverordening 1999, per vergunning per kalenderjaar:

13,50

4.

Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel d bedraagt, voor een vergunning verstrekt op grond van artikel 3 lid 2 onderdeel b van de parkeerverordening 1999, per vergunning per kalenderjaar:

13,50

5.

Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2 onderdeel e bedraagt, voor een vergunning verstrekt op grond van artikel 3 lid 2 onderdeel a, b of c van de parkeerverordening 1999, per vergunning per kalenderjaar:

320,00

Behorende bij raadsbesluit van 13 december 2010.

De griffier,