Beleidsregel gemeentelijke uitvaart

Geldend van 05-04-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel gemeentelijke uitvaart

De burgemeester van Maassluis;

Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis;

Gelezen de artikelen 20 tot en met 22 van de Wet op de lijkbezorging;

Gelet op het bepaalde in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit

Vast te stellen beleidsregel gemeentelijke uitvaarten.

Artikel 1. Melding

  • 1.1 De melding dat een persoon is overleden en mogelijk de Wet op de lijkbezorging (hierna: de wet) toegepast moet worden, wordt gedaan aan het team Publiekszaken van de gemeente Maassluis.

  • 1.2 Voorafgaand aan een melding wordt de dood van een persoon vastgesteld door een arts. De betreffende arts stelt ook het bewijs van overlijden op. Nadat het politieonderzoek beëindigd is zal de politie contact opnemen met de Gemeente van overlijden. De Gemeente beoordeeld vervolgens of het een uitvaart van gemeentewege betreft en schakelt een uitvaartondernemer in.

  • 1.3 De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft schriftelijk verlof voor de crematie en/of begrafenis.

Artikel 2. Identiteit overledene

  • 2.1 Volgens de wet art 20, moet de melding van overlijden uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan. Als de identiteit van de overledene niet direct kan worden vastgesteld of er is sprake van een niet natuurlijk dood, stelt de politie een onderzoek in.

  • 2.2 Na afronding van het politieonderzoek zal, wanneer een opdrachtgever voor de uitvaart ontbreekt, contact opgenomen worden met de Gemeente.

  • 2.3 Indien verruiming van de termijn van begraven of cremeren niet nodig wordt geacht, wordt het stoffelijk overschot op grond van artikel 21, lid 6 van de wet begraven. Dit houdt in dat er begraven wordt in een algemeen graf, waarbij geldt dat 10 jaar lang het graf niet mag worden geruimd. Mochten er binnen deze termijn alsnog nabestaanden gevonden worden, kan er nog een andere keuze worden gemaakt. De termijn voor het ruimen van een graf valt onder de verantwoordelijkheid van de beheerder van de begraafplaats. Mocht een nabestaande zich melden en wenst over te gaan tot crematie of herbegrafenis van het stoffelijk overschot, gebeurt dit op kosten van de opdrachtgever na de wettelijke termijn van tien jaar. Dit valt niet onder de uitvoering van de wet.

  • 2.4 Als de identiteit van de overledene bekend is, stelt het team Publiekszaken een onderzoek in om de nabestaanden te achterhalen en te informeren. Dit onderzoek verloopt in eerste instantie via de Basisregistratie Personen (BRP).

  • 2.5 Indien nabestaanden getraceerd worden, kan een beroep gedaan worden op de politie om de nabestaanden te informeren.

Artikel 3. Nabestaanden

  • 3.1 Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

  • 3.2 Indien er wel nabestaanden zijn, wordt het eerste contact met hen door de uitvaartverzorger gelegd. De nabestaanden worden gewezen op de morele verplichting tot verzorging van de begrafenis of crematie over te gaan.

  • 3.3 Als er geen nabestaanden worden gevonden of de nabestaanden willen of kunnen niet tot het regelen van de uitvaart overgaan, is de burgemeester verantwoordelijk voor het doen begraven of cremeren van het stoffelijk overschot.

  • 3.4 Als de nabestaanden uitsluitend minderjarige kinderen zijn, handelt de gemeente zorgvuldig. Vraagraak en/of het Centrum Jeugd en Gezin wordt dan ingeschakeld.

  • 3.5 Als de nabestaande(n) reeds onder de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) valt/vallen, worden de kosten niet verhaalt. Onder de werking van de WSNP mag de nabestaande geen nieuwe schulden aangaan. Het gevolg hiervan is een uitsluiting van de WSNP en er kan niet met een ‘schone lei’ worden begonnen.

Artikel 4 Voorwaarden gemeentelijke uitvaart

  • 4.1 De termijn van begraven of cremeren is tussen 36 uur en zes werkdagen na het overlijden. Indien nabestaanden niet snel genoeg gevonden worden, kan besloten worden de termijn van begraven of cremeren te verruimen.

  • 4.2 Een arts moet toestemming vragen voor het begraven of cremeren na de zesde werkdag. De toestemming wordt afgegeven door de burgemeester van de gemeente waarbinnen de persoon is overleden, zoals vermeld in artikel 17 lid 1 van de wet.

  • 4.3 Het uitgangpunt bij een gemeentelijke uitvaart is dat dit enerzijds op waardige en piëteitsvolle wijze plaatsvindt, anderzijds tegen zo laag mogelijke kosten. De gemeente Maassluis kiest als uitgangspunt cremeren, tenzij.

  • 4.4 Alleen indien de identiteit van overledene onbekend is, er sprake is van een misdrijf of vaststaat dat het de uitdrukkelijke wens van de overledene is, wordt de overledene begraven.

  • 4.5 Indien bekend, wordt bij de lijkbezorging volgens de wens van de overledene gehandeld.

  • 4.6 De gemeentelijk uitvaart bestaat uit:

    • Verzorgen noodzakelijke formaliteiten.

    • Verzorging overledene.

    • Aanschaf eenvoudige kist.

    • Koeling; bij voorkeur in de koeling van de gemeentelijke aula aan de Hooge Zeedijk.

    • Indien nodig een rouwauto op de dag van de uitvaart.

    • Afscheidsceremonie met maximaal 8 personen in de familiekamer van de gemeentelijke aula aan de Hooge Zeedijk zonder catering.

    • In geval van crematie: cremeren en daarna de asverstrooiing.

    • In geval van begrafenis: begraven in een algemeen graf, zonder grafmonument.

  • 4.7 Indien er geen nabestaanden zijn, zal de as na 1 maand bewaartermijn worden verstrooid op een algemene plek bij het crematorium.

  • 4.8 De ruimingstermijn van een algemeen graf is 10 jaar.

  • 4.9 In geval van een ongeïdentificeerd persoon in een algemeen graf is dit 15 jaar.

  • 4.10 Een ongeïdentificeerd persoon wordt in een algemeen graf begraven op de bovenste laag. De overige lagen worden leeg gelaten.

  • 4.11 Uitgangspunt is dat de vergoeding voor de uitvaartondernemer taakstellend is:

  • € 2.500,00 in geval van crematie

  • € 2.000,00 in geval van begrafenis. (de gemeente neemt de delving en onderhoud tijdens de termijn van grafrust voor haar rekening.)

Artikel 5. Onderzoek middelen overledene

  • 5.1 Als er een (woon-)adres bekend is, bezoeken de toezichthouders van het team VVH het adres. Een dergelijk bezoek wordt altijd door twee personen gedaan. Doel is het verkrijgen van informatie over contactpersonen, uitvaartpolissen, testament, bankafschriften e.d. , zodat in een later stadium de uitvaartkosten kunnen worden verhaald uit de eigen middelen. Spullen van waarde worden uit zicht gelegd.

  • 5.2 Aangetroffen gelden, juwelen of waardepapieren worden op foto vastgelegd en uit zicht gelegd. De foto’s worden toegevoegd aan het dossier. Contanten worden in de kluis van de gemeente bewaard.

  • 5.3 Als een overledene eigenaar van een huis is, moet een melding worden uitgezet bij het Rijksvastgoedbedijf, aangezien het om een vermoedelijk onbeheerde nalatenschap gaat. Het RVOB heeft het beheer van de onbeheerde nalatenschappen.

  • 5.4 Bij een huurwoning is de verhuurder verantwoordelijk voor het onbeheerde nalatenschap. Van rechtswege eindigt de huurovereenkomst volgens artikel 7:268 lid 6 BW. Zijn er geen personen die de huur voortzetten (medehuurders of medebewoners) aan het eind van de 2e maand na het overlijden, dan kan de woningcorporatie de woning ontruimen. Ditzelfde artikel regelt dat de erfgenamen bevoegd zijn de huur tegen het eind van de eerste maand na het overlijden van de huurder te doen eindigen.

Artikel 6 Verhaal

  • 6.1 Uitgangspunt is, dat wanneer er verhaalsmogelijkheden zijn, de gemeente de kosten verhaalt.

  • 6.2 De kosten worden in eerste instantie verhaald op de bij de overleden aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan een ander toebehoren. Vervolgens wordt er op de nalatenschap verhaald. Is de nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 1e graad van bloed- en aanverwantschap.

  • 6.3 De gemeente ziet af van haar recht de kosten te verhalen indien:

    • er sprake is van verstoorde familierelaties (bijvoorbeeld vanwege ruzie, incest, huiselijk geweld of drank- en/of drugsgebruik);

    • onvermogen bij degene waarop verhaald zou kunnen worden;

  • 6.4 Door de gemeente wordt eventueel beslag gelegd op bijvoorbeeld de rekeningen bij financiële instellingen of aanspraak gemaakt op aangetroffen (uitvaart-)verzekeringspolissen. Wanneer de gemeente de opdrachtgever is voor de uitvaart, dan is zij daarmee preferent schuldeiser. Dat wil zeggen dat de gemeente als eerste de kosten van de uitvaart uit de mogelijk aanwezige middelen van de overledene mag halen (banksaldi, polissen etc.).

  • 6.5 Binnen twee weken na bekendwording van het overlijden, worden de bank(en) en/of overige partijen die de middelen van de overledene beheren, verzocht door de gemeente om de middelen over te maken aan de gemeente. Met het verzoek wordt de akte van overlijden meegestuurd. Bewijsstukken, zoals facturen van de uitvaart, worden later toegestuurd aan de banken en/of overige partijen.

Artikel 7 Logboek

  • 7.1. In het zaaksysteem wordt een zaak aangemaakt voor alle documentatie over het overlijden en de uitvaartverzorging. Als nabestaanden na langere periode alsnog contact opnemen met de gemeente, is het mogelijk hen zorgvuldig te informeren.

Artikel 8 Citeertitel

De beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel gemeentelijke uitvaart

Artikel 8 Slotbepaling en ondertekening

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis, d.d. 19 maart 2024,

de secretaris,

de burgemeester,