Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van BWB

Geldend van 19-03-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van BWB

Het bestuur van BWB besluit,

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en Hoofdstuk V van de gemeenschappelijke regeling BWB,

vast te stellen de verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van BWB.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1. Artikel 1, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling BWB is van overeenkomstige toepassing op dit besluit.

  • 2. Daarnaast wordt in deze verordening verstaan onder:

    • a.

      BWB: Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe;

    • b.

      Administratie: Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van de organisatie van BWB en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

    • c.

      Bestuur: Het Bestuur van BWB, bedoeld in hoofdstuk II van de GR;

    • d.

      Directeur: De directeur van BWB, bedoeld in hoofdstuk IV van de GR;

    • e.

      GR: Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe;

    • f.

      Rechtmatigheid: Het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving waaronder verordeningen, alsmede met besluiten van het bestuur van BWB;

    • g.

      Doelmatigheid: Het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen;

    • h.

      Doeltreffendheid: De mate waarin de gewenste prestaties en de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Paragraaf 1: Kaderstellen

Artikel 2. Programmabegroting

  • 1. Het bestuur stelt de begroting en de programma-indeling vast.

  • 2. Het Bestuur stelt per programma vast:

    • a.

      de beoogde (maatschappelijke) effecten;

    • b.

      de te leveren goederen en diensten;

    • c.

      de eventuele taakvelden;

    • d.

      de baten en lasten .

Artikel 3. Producten

Bij iedere begroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de toedeling van de producten uit de productraming aan de programma’s.

Artikel 4 Kaders begroting

  • 1. Voor aanvang van het begrotingsjaar draagt het Bestuur, met inachtneming van de vigerende wettelijke termijnen en data zorg voor:

    • a.

      de algemene kaders voor de nieuwe meerjarenbegroting aan (kaderbrief);

    • b.

      de (meerjaren)begroting;

    • c.

      de jaarstukken over het voorgaande boekjaar.

  • 2. Het Bestuur stelt de hierboven vermelde stukken voorlopig vast en draagt er zorg voor dat deze stukken, met inachtneming van de wettelijke termijnen en data, worden toegezonden aan de raden.

  • 3. Voor zover door de raden een zienswijze is ingediend stelt het bestuur de raden, voorafgaand aan de vaststelling van de stukken, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze en de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4. Na de eventuele verwerking van de relevante zienswijzen stelt het Bestuur de hierboven vermelde stukken vast en draagt er zorg voor dat deze stukken, met inachtneming van de wettelijke termijnen en data, worden toegezonden aan de wettelijk aangewezen toezichthouder.

  • 5. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. Het Bestuur autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten.

  • 2. Het Bestuur autoriseert met het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten.

  • 3. De directeur is bevoegd - binnen het vastgestelde bevoegdhedenbeleid - om meerjarige financiële verplichtingen aan te gaan indien daarvoor binnen de meerjarenraming financiële ruimte beschikbaar is.

  • 4. De directeur is bevoegd om uitgaven ten laste van voorzieningen te verantwoorden voor zover deze uitgaven ten laste van deze voorzieningen horen.

  • 5. De directeur informeert het bestuur als hij verwacht dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het bestuur geeft aan of zij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 6. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen wordt middels de tussentijdse rapportage dan wel via een afzonderlijk voorstel een voorstel voorgelegd aan het Bestuur.

  • 7. Het Bestuur stelt regels die waarborgen dat de uitvoering van de begroting getrouw, rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 8. Het Bestuur draagt er ten aanzien van de productenraming zorg voor dat:

    • a.

      de lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen aan de producten van de productraming;

    • b.

      de budgetten uit de productraming en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de financiële positie;

    • c.

      de lasten van de producten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere producten binnen hetzelfde programma onder druk komt.

Paragraaf 2: Beheersing en Interne controle

Artikel 6. Interne controle

  • 1. Het Bestuur draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening (inclusief de in de paragraaf bedrijfsvoering opgenomen rechtmatigheidsverantwoording) zorg voor de interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het Bestuur maatregelen tot herstel.

  • 2. Het Bestuur draagt zorg voor de interne toetsing van een aantal bedrijfsonderdelen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening, de rechtmatigheid van beheershandelingen en op misbruik en oneigenlijk gebruik van de regelingen.

Artikel 7. Rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. Voor de rechtmatigheidsverantwoording geldt een tolerantie van 3% van de totale lasten inclusief toevoegingen aan bestemmingsreserves.

  • 2. De directie rapporteert in de paragraaf bedrijfsvoering over geconstateerde rechtmatigheidsfouten groter dan € 100.000.

  • 3. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval getoetst aan:

    • a.

      het Voorwaardencriterium;

    • b.

      het Begrotingscriterium;

    • c.

      het Misbruik- en oneigenlijk gebruikcriterium.

  • 4. Begrotingsafwijkingen betreffen rechtmatigheidsfouten, tenzij deze betrekking hebben op:

    • a.

      hogere uitgaven waarbij sprake is van compenserende inkomsten;

    • b.

      hogere uitgaven binnen bestaand beleid voor open einderegelingen;

    • c.

      hogere uitgaven in de jaarschijf van een meerjaren-investeringsplan of beheerplan die niet leiden tot een overschrijding van de totale uitgaven van het investeringsplan of beheerplan;

    • d.

      hogere inkomsten.

  • 5. In de paragraaf bedrijfsvoering legt de directie verantwoording af over de geconstateerde rechtmatigheidsfouten boven het in lid 2 van dit artikel genoemde bedrag en over geconstateerde fraude. Hierbij gaat de directie in op de oorzaak van de fouten en op de getroffen verbetermaatregelen.

Artikel 8. Voorwaardencriterium

  • 1. Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2. De directie biedt het bestuur jaarlijks uiterlijk op 1 februari na afloop van het boekjaar ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

  • 3. De directie operationaliseert dit normenkader in een toetsingskader ten behoeve van de interne beheersing.

Artikel 9. Begrotingscriterium

  • 1. Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door het bestuur geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.

  • 2. De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door het bestuur is geautoriseerd.

  • 3. Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4. Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren;

    • b.

      er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling;

    • c.

      de overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 5. Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van het bestuur, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 10. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1. Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en eigendommen van de bedrijfsvoeringsorganisatie bij financiële beheershandelingen.

  • 2. De directie zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en eigendommen van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Paragraaf 3: Rapportage en Verantwoording

Artikel 11. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1. De directeur informeert het Bestuur door middel van een tussentijdse rapportage over de realisatie van de begroting van BWB van het lopende jaar.

  • 2. De inrichting van de tussentijdse rapportage sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 3. De rapportage gaat in op afwijkingen ten opzichte van de programmabegroting, zowel wat betreft de lasten als de baten en de geleverde prestaties en de (maatschappelijke) effecten. Hierbij wordt uitgegaan van de verwachte uitkomsten aan het einde van het jaar.

  • 4. In de tussenrapportage worden in ieder geval afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 50.000 toegelicht.

  • 5. Als een begrotingswijziging leidt tot een verhoging van de totale bijdrage van de deelnemers van meer dan € 100.000, neemt het bestuur dit besluit pas, nadat de raden in de gelegenheid zijn gesteld om hierover een zienswijze in te dienen.

Artikel 12. Jaarstukken

  • 1. Het Bestuur draagt zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de taakvelden naar de programmaverantwoording.

  • 2. Het bestuur zendt de voorlopige jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar met inachtneming van de wettelijke termijnen en data, toe aan de raden van de deelnemers.

  • 3. Het Bestuur legt verantwoording af over de uitvoering van de programma’s en doet voorstellen ten aanzien van de bestemming dan wel dekking van het resultaat. In de verantwoording geeft het Bestuur aan:

    • a.

      wat is bereikt;

    • b.

      wat de lasten en baten zijn;

    • c.

      hoe de resultaten zich verhouden tot de in de begroting gestelde doelen.

  • 4. Het Bestuur bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma’s of de beleidsdoelen van de programma’s voor bijstelling behoeven.

  • 5. Bij een batig of nadelig saldo zal één van de volgende 2 opties voor besluitvorming aan het Bestuur worden voorgelegd:

    • a.

      het volledige saldo of een deel daarvan toe te voegen of te onttrekken aan een daarvoor gecreëerde reserve.

    • b.

      Het volledige saldo of een deel daarvan uit te keren aan de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling, naar rato van de inbreng van de deelnemers.

  • 6. Het bestuur zendt de rekening en bijbehorende accountantsverklaring binnen twee weken na vaststelling aan de raden van de deelnemers en in ieder geval voor 15 juli aan Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 13. Waardering en afschrijving vaste activa

Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

Artikel 14. Oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 15. Risicomanagement en weerstandsvermogen

Bij de begroting en de jaarstukken geeft het Bestuur - binnen de paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement - inzicht in de stand en het verloop van de reserves en voorzieningen in relatie tot risico's die BWB loopt.

Artikel 16. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen meegenomen.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa.

  • 3. De overheadkosten kunnen voor de toerekening in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd worden en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs goederen en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het tweede en derde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën Salarissen en sociale lasten en Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën Salarissen en sociale lasten en Ingeleend personeel.

Artikel 17. Vaststelling prijzen

  • 1. Het Bestuur stelt de kaders vast voor de prijzen van de door de BWB geleverde diensten.

  • 2. Alvorens het rekeningresultaat te bepalen, vindt een controle plaats op de opbrengsten en kosten van niet-wettelijke taken. Een winst op deze “commerciële” activiteiten wordt terugbetaald aan de opdrachtgevers zodat deze de nacalculatorische kostprijs in rekening hebben gekregen.

Artikel 18. Financieringsfunctie

Het Bestuur neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de richtlijnen in acht zoals opgenomen in het voor BWB vigerende Treasurystatuut.

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en administratie

Artikel 19. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen van de BWB als geheel en van de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa, voorraden, vorderingen, schulden, en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het afleggen van verantwoording over de getrouwheid, rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • e.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de getrouwheid, rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 20. Financiële administratie

  • 1. De financiële administratie is het onderdeel van de administratie dat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van de organisatie van BWB omvat, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • a.

      de financieel-economische positie;

    • b.

      het financiële beheer;

    • c.

      de uitvoering van de begroting;

    • d.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden,

  • alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • 2. Het bestuur zorgt voor:

    • a.

      de inrichting en de werking van de financiële administratie die voldoet aan het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving;

    • b.

      de vereiste informatie verstrekking aan het rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten en samenwerkingsverbanden.

    • c.

      de inrichting van de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het bestuur maatregelen tot herstel.

Artikel 21. Financiële organisatie

  • 1. De financiële organisatie betreft het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • 2. Het Bestuur houdt met betrekking tot de financiële organisatie toezicht op, en stelt regels vast, die voorzien in:

    • a.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • b.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • c.

      de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • d.

      de regels voor budgethouders en / of budgetbeheerders.

Artikel 22. Aanbesteding en inkoop

Het Bestuur draagt zorg voor en legt vast de interne regels en de leveringsvoorwaarden voor de inkoop en aanbesteding van goederen, diensten en werken vast in het inkoopbeleid en de algemene inkoopvoorwaarden

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 23. Hardheidsclausule

Bij bijzondere problemen of onbillijkheden in de uitvoering kan het Bestuur afwijken van het bepaalde in deze verordening..

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening (inclusief bijlage “afschrijvingsbeleid bij artikel 9”) treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2023, zodat de bepalingen in deze verordening voor het eerst worden gehanteerd over boekjaar 2023.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening (inclusief bijlage “afschrijvingsbeleid bij artikel 9”) kan worden aangehaald onder de naam “Financiële verordening BWB 2024"

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het bestuur van BWB van 28 februari 2024

M.M.E. Peters

Voorzitter

J. Braam

Secretaris

Bijlage 1: Afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Afschrijvingsbeleid (immateriële) vaste activa:

  • Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. De hiervoor genoemde grens van € 10.000,- wordt voor nieuwe kredieten vanaf 1 januari 2024 gewijzigd naar € 25.000,-

  • Groot onderhoud wordt niet afgeschreven maar ten laste van de exploitatie of de betreffende onderhoudsvoorziening gebracht.

  • Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • De afschrijving start in het jaar volgend op het jaar van ingebruikname, met uitzondering van investeringen die ineens worden afgeschreven, daarvan vindt de afschrijving plaats in het jaar van de investering..

  • Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • Er wordt geen rekening gehouden met restwaarde.

  • De afschrijvingsmethode is bij voorkeur lineair. Bij investeringen waarbij een directe relatie kan worden gelegd met de opbrengst voor de gemeente en de hierbij te hanteren tarieven kan de annuïtaire methode worden toegepast.

  • Aan investeringen worden geen interne uren toegerekend, met uitzondering van investeringen die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden door derden en waarbij het mogelijk is interne uren toe te rekenen.

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    5 jaar: saldo voor agio of disagio

  • b.

    5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling;

  • c.

    5 jaar: computerapplicaties;

Materiële vaste activa.

De volgende materiële vaste activa worden afgeschreven in:

  • Automatiseringsapparatuur: 3-7 jaar

  • Inventaris:

    • o

      telefooninstallaties: 10 jaar

    • o

      meubilair: 10 jaar

  • Vervoermiddelen (aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen): 7 -10 jaar:

  • Gebouwen:

    • o

      nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen: 50 jaar

    • o

      nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen: 50 jaar

    • o

      renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen: 25 jaar

  • Aankoop bestaande activa: restant levensduur

Afwijking van het afschrijvingsbeleid en/of de tabel dient in het investeringsvoorstel gemotiveerd te worden.