Verordening participatie en uitdaagrecht gemeente Haarlem 2024

Geldend van 26-03-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening participatie en uitdaagrecht gemeente Haarlem 2024

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 januari 2024;

gelet op de artikelen 149 en 150 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Bestuur;

gelet op het beleidskader participatie;

overwegende dat het van belang is lokale besluitvorming en uitvoering door participatie van inwoners en andere betrokkenen te verrijken, de samenwerking te versterken en helderheid te geven over de invulling van de participatieprocedure;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening participatie en uitdaagrecht gemeente Haarlem 2024

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    beleidsvoornemen: voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • -

    burgerparticipatie: het op initiatief van de gemeente betrekken van inwoners, bedrijven en belanghebbenden bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid, projecten en programma’s. Burgerparticipatie kan de vorm aannemen van meeweten, meedenken, meedoen en meebeslissen;

  • -

    meeweten: het informeren van inwoners, bedrijven en belanghebbenden bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid, projecten en programma’s;

  • -

    meedenken: het raadplegen van inwoners, bedrijven en belanghebbenden bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid, projecten en programma’s;

  • -

    meedoen: het samen met inwoners, bedrijven en belanghebbenden komen tot plannen voor ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid, projecten en programma’s binnen de gestelde kaders;

  • -

    meebeslissen: het meebeslissen van inwoners, bedrijven en belanghebbenden bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van beleid, projecten en programma’s binnen de gestelde kaders;

  • -

    participatieverslag: een weergave van de belangrijkste uitkomsten van de burgerparticipatie;

  • -

    inspraak: het formeel betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij een voorgenomen besluit van een bestuursorgaan (na de participatiefase);

  • -

    overheidsparticipatie: de manier waarop de gemeente ondersteuning of een bijdrage geeft aan publieksinitiatieven van inwoners, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere belanghebbenden;

  • -

    initiatiefnemers: inwoners, maatschappelijke organisaties, (sociale) ondernemingen en andere belanghebbenden;

  • -

    uitdaagrecht: het recht op het eventueel overnemen van taken van de gemeente.

Paragraaf 2. Burgerparticipatie

Artikel 2. Onderwerp van burgerparticipatie

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of burgerparticipatie wordt toegepast met in achtneming van het volgende:

  • Burgerparticipatie wordt toegepast wanneer het redelijkerwijze is te verwachten dat er belanghebbenden zijn bij het betreffende beleid of besluit, ofwel wanneer redelijkerwijs te verwachten is dat betrokken bewoners of experts over relevante ervaringskennis of inzichten beschikken die bruikbaar zijn bij de ontwikkeling van het beleid of besluit.

  • 2. Burgerparticipatie wordt altijd toegepast als de wet daartoe verplicht.

  • 3. Er is geen burgerparticipatie mogelijk:

    • a)

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b)

      als burgerparticipatie bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c)

      als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d)

      inzake de vaststelling van de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e)

      als de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat burgerparticipatie niet kan worden afgewacht;

    • f)

      als het belang van burgerparticipatie niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3. Procedure burgerparticipatie

  • 1. Het bestuursorgaan stelt bij de start van elke participatieprocedure vast op welke manier burgerparticipatie wordt toegepast.

  • 2. Als burgerparticipatie wordt toegepast, neemt het bestuursorgaan over in ieder geval de volgende onderwerpen een besluit, en legt dit vast in een participatieparagraaf in de startnotitie:

    • a)

      de impact van het project of beleid op de omgeving;

    • b)

      het doel van de burgerparticipatie;

    • c)

      de mate van invloed en de overige kaders voor burgerparticipatie;

    • d)

      de aanpak: de wijze waarop en de fase waarin de deelnemers hun inbreng kunnen leveren;

    • e)

      wie de belanghebbenden zijn en welke rol zij vertegenwoordigen;

    • f)

      op welke wijze belanghebbenden worden bereikt (de acties);

    • g)

      op welke wijze en wanneer de terugkoppeling aan deelnemers plaatsvindt.

  • 3. Het bestuursorgaan spant zich in om bij burgerparticipatie gericht en actief op zoek te gaan naar groepen waarvan bekend is dat ze minder snel van zich laten horen.

Artikel 4. Gebruik BRP gegevens

  • 1. Bij het vaststellen van de aanpak onder artikel 3 lid 2 sub d t/m f kan gekozen worden om ten behoeve van een selectie van personen gebruik te maken van gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) wanneer:

    • a)

      er een representatieve deelnemersgroep vereist is of;

    • b)

      de deelnemers voort moeten komen uit een specifieke doelgroep of;

    • c)

      er stemgerechtigheid is voor een (afgebakende) groep inwoners en;

    • d)

      het uit te werken advies of plan meetelt in de besluitvorming van het bestuursorgaan.

  • 2. Voordat het bestuursorgaan besluit over de aanpak als genoemd in lid 1, doet het een verzoek om deze gegevens te verstrekken bij de informatiebeheerder BRP. Voordat de informatiebeheerder BRP beslist welke gegevens verstrekt kunnen worden beoordeelt hij het verzoek op:

    • a)

      evenredigheid tussen de impact van de verstrekking en het doel van de verstrekking en;

    • b)

      subsidiariteit.

Artikel 5. Participatieverslag

  • 1. Ter afronding van de burgerparticipatie maakt het bestuursorgaan een participatieverslag op hoofdlijnen.

  • 2. Het participatieverslag bevat in ieder geval:

    • a)

      de onderbouwing van de gekozen participanten en de mate van invloed;

    • b)

      een korte omschrijving van de opbouw van het participatietraject;

    • c)

      wat er gedaan wordt met de resultaten uit de participatie.

  • 3. Het bestuursorgaan stuurt het participatieverslag naar de participanten en ter bespreking naar de betreffende raadscommissie.

  • 4. De betreffende raadscommissie toetst hoe de uitkomsten van de participatie meegenomen zijn in het ontwerpbesluit.

Artikel 6. Onderwerp van inspraak (na burgerparticipatie)

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt toegepast.

  • 2. Inspraak wordt altijd toegepast als de wet daartoe verplicht.

Artikel 7. Procedure Inspraak

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing tenzij het bestuursorgaan op grond van lid 2 hiervan afwijkt.

  • 2. Het bestuursorgaan op wiens voorgenomen besluit inspraak mogelijk is, kan een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 8. Verwerking van inspraak: nota van beantwoording

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een nota van beantwoording op.

  • 2. De nota van beantwoording bevat in ieder geval:

    • a)

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b)

      een weergave van zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c)

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten het voorgenomen besluit al dan niet wordt aangepast.

  • 3. De nota van beantwoording wordt openbaar gemaakt tegelijk met het definitieve besluit.

Paragraaf 3. Overheidsparticipatie

Artikel 9. Onderwerp van overheidsparticipatie

  • 1. Initiatiefnemers bepalen zelf het onderwerp waar zij een maatschappelijke bijdrage aan wensen te leveren.

  • 2. Initiatiefnemers die de samenwerking zoeken met de gemeente nemen contact op via het initiatievenloket van de gemeente.

  • 3. Initiatieven die betrekking hebben op de volgende taken zijn niet mogelijk:

    • a)

      als het een lopend uitvoeringstraject of ondergeschikte herzieningen daarvan betreft;

    • b)

      als het initiatief bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c)

      als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft.

Artikel 10. Procedure overheidsparticipatie

  • 1. Een verzoek tot samenwerking met de gemeente wordt bij het bestuursorgaan ingediend en omvat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a)

      een omschrijving van het initiatief;

    • b)

      een omschrijving van de maatschappelijke meerwaarde;

    • c)

      een omschrijving van de doelgroep;

    • d)

      aantoonbaar draagvlak voor het initiatief in de buurt;

    • e)

      een planning een financieel plan;

  • 2. Een vaste contactpersoon van de gemeente begeleidt de initiatiefnemer(s) tijdens het hele proces.

  • 3. Het bestuursorgaan beslist binnen 4 weken op het verzoek, met de mogelijkheid tot verlenging tot 12 weken (bij complexe initiatieven)

Paragraaf 4. Uitdaagrecht

Artikel 11. Onderwerp van uitdaagrecht

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen gemeentelijke taken of hierop uitdaagrecht wordt toegepast.

  • 2. Het bestuursorgaan wijst ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen actief op het van toepassing zijn van het uitdaagrecht.

  • 3. Overname van de uitvoering van de volgende taken is niet mogelijk:

    • a)

      als het een lopend uitvoeringstraject of ondergeschikte herzieningen daarvan betreft;

    • b)

      als het uitdaagrecht bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c)

      als sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d)

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e)

      als de opdrachtwaarde boven de Europese drempelwaarde uitkomt;

    • f)

      als de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat het benutten van het uitdaagrecht niet kan worden afgewacht;

    • g)

      als het belang van het uitdaagrecht niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

  • 4. Regulier marktinitiatief valt niet onder het uitdaagrecht.

Artikel 12. Procedure uitdaagrecht

  • 1. Een verzoek met betrekking tot het uitdaagrecht wordt bij het bestuursorgaan ingediend en omvat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a)

      een omschrijving van de gemeentelijke taak die de verzoeker wil overnemen;

    • b)

      uitleg waarom of hoe de verzoeker deze taak beter en/of goedkoper kan uitvoeren;

    • c)

      duidelijkheid over de betrokkenheid, kennis of ervaring van de verzoeker;

    • d)

      verzoeker moet kunnen aantonen dat hij/zij woont in of betrokken is bij het gebied;

    • e)

      een omschrijving van de maatschappelijke meerwaarde van de overname;

    • f)

      aannemelijk maken dat verzoeker de prestatie kan leveren;

    • g)

      uitleg waarom niemand door het initiatief wordt geschaad en dat het initiatief inclusief en toegankelijk is;

    • h)

      de juridische organisatie van de verzoekers in het geval er financiële transacties boven de 3000 euro plaatsvinden (bijv. in een stichting of vereniging);

    • i)

      een indicatie van het draagvlak onder belanghebbenden;

    • j)

      een indicatie van de kosten die aan de uitvoering van de taak verbonden zijn;

    • k)

      een omschrijving van de manier waarop de verzoeker met de gemeente wil samenwerken of ondersteuning nodig heeft;

    • l)

      inzicht in hoe de kwaliteit en de uitvoering van de taak op de langere termijn kan worden gewaarborgd.

  • 2. Een vaste contactpersoon van de gemeente begeleidt de verzoekers tijdens het hele proces.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt met de verzoekers afspraken over het proces, het resultaat, het budget en de looptijd.

  • 4. Het bestuursorgaan beslist binnen 12 weken op het verzoek met de mogelijkheid tot verlenging tot een jaar (bij complexe uitdagingen).

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 13. Evaluatie en monitoring

Over de uitvoering van deze verordening wordt eenmaal per jaar bij de bestuursrapportage gerapporteerd. Daarbij wordt ingegaan op de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk met een reflectie of de gestelde doelen van de participatie gehaald zijn en wat hier wel en niet aan heeft bijgedragen.

Artikel 14. Intrekking oude regeling

De Inspraakverordening Haarlem (2011) wordt ingetrokken.

Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking acht dagen na publicatie.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie en uitdaagrecht gemeente Haarlem 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 februari 2024

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting

Algemeen

Inspraak, participatie en ontwerpwetsvoorstel

De raad is op grond van artikel 150 Gemeentewet verplicht om een inspraakverordening vast te stellen. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding om deze inspraak uit te breiden naar ‘participatie’ en eventueel ook ‘uitdaagrecht’. Het gaat hier om het ontwerpwetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau (voluit: Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba in verband met de participatieverordening en het uitdaagrecht van inwoners en lokale maatschappelijke partijen).

Het ontwerpwetsvoorstel is op 26 oktober 2023 aangenomen door de Tweede Kamer en ligt voor behandeling in de Eerste Kamer.

Verordeningsbevoegdheid

De gemeente Haarlem wil graag vooruit lopen op de afronding van behandeling van dit wetsvoorstel en heeft daarom het participatiebeleid aangepast en uitgewerkt in een participatieverordening die de inspraakverordening uit 2011 vervangt.

Omdat het om een ontwerpwetsvoorstel gaat, is naast artikel 150 van de Gemeentewet ook artikel 149 van de Gemeentewet (met de autonome verordeningsbevoegdheid van de raad) als grondslag voor de verordening toegevoegd.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 1. Definities

Beleidsvoornemen

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Burgerparticipatie

De gemeente neemt het initiatief en doet voorstellen voor nieuw beleid of voor een omgevingsplan voor een nieuwe ontwikkeling. Dit initiatief verrijken we met inbreng vanuit onze inwoners en noemen we burgerparticipatie. Burgerparticipatie vindt plaats in de periode voorafgaand aan het moment van terinzagelegging van een ontwerpbesluit over het beleid of de ontwikkeling. Op dat moment is er nog ruimte voor invloed. De mate van invloed kan variëren: meedenken, meedoen en meebeslissen.

Bij de omschrijving van burgerparticipatie is aangesloten bij de tekst van het ontwerpwetsvoorstel Wet versterking participatie op decentraal niveau waarbij een wijziging van artikel 150, eerste lid, van de Gemeentewet is voorzien. Hierin is bepaald dat de raad een verordening vaststelt waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken.

De omschrijving van participatiegerechtigden (ingezetenen en belanghebbenden) vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip belanghebbende is in artikel 1:2 van de Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb, zoals deze verordening.

Overheidsparticipatie

Bewoners en ondernemers willen steeds vaker bijdragen aan maatschappelijke opgaven en ontplooien daartoe concrete initiatieven. De overheid kan dan meedoen in de initiatieven van bewoners of (sociaal) ondernemers. Het initiatief komt vanuit de samenleving, maar er is ondersteuning en/of goedkeuring vanuit de gemeente nodig. Dit gaat bijvoorbeeld om bewonersinitiatieven, maar ook om initiatieven van commerciële partijen, zoals ontwikkelaars, waarbij de gemeente de rol van participant kan innemen. Met andere woorden ‘de overheid’ doet mee met de plannen vanuit de samenleving. Dit noemen we overheidsparticipatie.

Het is van wezenlijk belang dat decentrale overheden ruimte bieden voor initiatieven van onderop en dat aan de samenleving een grote rol wordt toebedeeld bij het ontwikkelen van initiatieven voor algemene voorzieningen. Inwoners kennen hun buurt en hun gemeente, weten wat er leeft en spelen daarop in. Deze maatschappelijke initiatieven kunnen aanvullend zijn op de gemeentelijke initiatieven of kunnen sommige gemeentelijke initiatieven vervangen. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met het gegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van gemeentelijke taken bij het gemeentebestuur zelf berust.

Uitdaagrecht

Bij de uitvoering van beleid is het uitdaagrecht – ook wel Right to Challenge – een bijzondere vorm van betrokkenheid van inwoners en lokale maatschappelijke partijen. Deze vorm houdt in dat inwoners van de gemeente of lokale maatschappelijke partijen de gemeente kunnen verzoeken om de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente over te nemen als zij denken deze taak beter en/of goedkoper te kunnen uitvoeren.

Het uitdaagrecht berust bij ingezetenen en lokale maatschappelijke partijen. In de begripsomschrijving is ‘lokale’ ter verduidelijking toegevoegd; afhankelijk van de lokale omstandigheden kan het bijvoorbeeld gaan om lokale verenigingen of stichtingen, buurtcomités, woongroepen, vrijwilligersorganisaties, een maatschappelijke organisatie, sociale bedrijven zonder winstoogmerk of een georganiseerd collectief van inwoners die geen formele rechtsvorm hebben.

Onder uitdaagrecht wordt ook het zogenaamde samenwerkingsrecht begrepen. Er is geen werkelijk onderscheid tussen deze twee begrippen.

Artikel 2. Onderwerp van burgerparticipatie

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of burgerparticipatie mogelijk is. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het begrip omvat in elk geval raad, burgemeester en wethouders en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan burgerparticipatie onderwerpen, of niet. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger is als burgerparticipatie geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden wordt geregeld.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat burgerparticipatie altijd mogelijk is als een wettelijk voorschrift daartoe verplicht.

Derde lid

In het derde lid is opgenomen wanneer geen burgerparticipatie wordt verleend.

Derde lid, onder e

Met dermate spoedeisend wordt bijvoorbeeld bedoeld dat de volksgezondheid of veiligheid in het gedrang komt. Het te laat starten en plannen van participatie valt niet onder spoedeisend.

Artikel 3. Procedure burgerparticipatie

Eerste lid

In artikel 150, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, voor zover in de verordening niet anders is bepaald. Hier is anders bepaald door de bepaling dat het bestuursorgaan bij de start van een participatieprocedure bekendmaakt hoe de participatie wordt vormgegeven.

Tweede lid

Het bestuursorgaan legt in een participatieparagraaf in de startnotitie een aantal zaken vast met betrekking tot de participatie. Om zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen, somt het tweede lid hiertoe op dat moet worden ingegaan op: doel van de participatie, beïnvloedingsruimte, kaders, communicatie, werkwijze, tijdspad, democratische waarborgen en begroting van de kosten van de procedure.

Tweede lid, onder c

De mate van invloed wordt omschreven als: meeweten (informeren plus eventueel suggesties ophalen), meedenken (actief op zoek naar nieuwe inzichten), meedoen (samen op zoek naar nieuwe oplossingen) of meebeslissen (participanten krijgen zeggenschap over de uitkomst).

Kaders zijn bijvoorbeeld de inhoudelijke, financiële en procedurele kaders voor de participatie en eerder vastgesteld beleid.

Tweede lid, onder d

Bij het vaststellen van de aanpak wordt ook bepaald of en welke gegevens uit de BRP nodig zijn. Bepaalde vormen van participatie kunnen hierom vragen. Artikel 4 gaat nader in op hoe hier mee om gegaan moet worden. Hiervoor is het van belang dat ook vastgesteld worden om welke persoonsgegevens het per geval zou gaan.

Artikel 4. Gebruik BRP gegevens

Eerste lid

Voor verschillende soorten participatieprojecten kunnen verschillende selecties van het BRP nodig zijn. Denk aan:

  • -

    het samenstellen van een representatieve steekproef. Voor een burgerberaad kan bijvoorbeeld gekozen worden voor een dubbele gewogen loting waarbij de eerste loting wordt gebaseerd op enkele gegevenskenmerken die uit de BRP worden verkregen;

  • -

    het bereiken van een doelgroep met een bepaalde demografische kenmerken, zoals leeftijd, geslacht, inwonend in een buurt of wijk;

  • -

    Om inwoners van een (afgebakende) omgeving een stem te geven in een participatieproject;

Tweede lid

Op grond van de Beheerregeling BRP van de gemeente Haarlem beslist de informatiebeheerder BRP over verzoeken van organen van de gemeente over het verkrijgen van gegevens uit de BRP.

Het verstrekken van gegevens uit de BRP is op grond van de AVG voor overheidsinstanties alleen toegestaan voor het vervullen van een taak van algemeen belang. Hiervoor is een rechtsgrond nodig. Door het opnemen van een verwerkingsgrond in deze verordening wordt deze rechtsgrond verleend.

Daarnaast is het per geval noodzakelijk om te beoordelen of de verstrekking gerechtvaardigd is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van:

  • -

    evenredigheid: wat is de balans tussen de inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens en het doel waarvoor de gegevens gebruikt gaan worden?

  • -

    Subsidiariteit: kan het doel ook op een andere manier kan worden bereikt, die minder inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens oplevert?

Om dit te kunnen beoordelen bevat het verzoek de volgende informatie:

  • -

    beschrijving van de gevraagde gegevens

  • -

    uitleg waarvoor de gegevens gebruikt gaan worden

  • -

    onderbouwing waarom alternatieven of minder gegevens niet toereikend zijn

  • -

    eventuele waarborgen die genomen worden om gegevens te beschermen

In het geval een persoon een indicatie geheimhouding gegevens heeft, worden deze gegevens niet verstrekt.

Artikel 5. Participatieverslag

Eerste lid

Er is hier niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 van de Awb. In artikel 3:17 van de Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de procedure mondeling naar voren is gebracht.

Artikel 6. Onderwerp van inspraak

Eerste lid

Het bestuursorgaan legt in een participatieparagraaf in de startnotitie vast of er na de participatiefase nog een formele inspraakperiode komt. Participanten en anderen, die nog niet eerder hun zienswijzen kenbaar hebben gemaakt, kunnen dan alsnog hun punt kenbaar maken.

Artikel 7. Procedure inspraak

Tweede lid, onder b

In artikel 150, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, voor zover in de verordening niet anders is bepaald. Hier is anders bepaald door de bepaling dat het bestuursorgaan bij de start van een participatieprocedure bekendmaakt hoe de participatie en de inspraak wordt vormgegeven.

Artikel 8. Verwerking van de inspraak: nota van beantwoording

De nota van beantwoording dient een volledig overzicht te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke zienswijzen. In de nota van beantwoording kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Tweede lid, onder c

Als het sluitstuk van inspraak wordt voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

Artikel 9. Onderwerp van overheidsparticipatie

Tweede lid

Initiatiefnemers blijven eigenaar van hun eigen initiatief. Initiatiefnemers zijn inwoners, maatschappelijke organisaties, (sociale) ondernemingen en andere belanghebbenden.

Artikel 10. Procedure overheidsparticipatie

Tweede lid

De mate van ondersteuning wordt in overleg tussen initiatiefnemer en bestuursorgaan bepaald.

Een vaste contactpersoon betekent dat de verzoeker een vaste begeleider krijgt. Deze persoon kan bijvoorbeeld een ambtenaar zijn die ervaring heeft met soortgelijke initiatieven.

Artikel 11. Onderwerp van uitdaagrecht

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen taken besluit of het uitdaagrecht mogelijk is. Het zal hier meestal gaan om taken van burgemeester en wethouders als in de regel het verantwoordelijke bestuursorgaan voor de uitvoering van gemeentelijke taken (artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet).

Bij het overnemen van gemeentelijke taken, na een succesvolle ‘uitdaging’, gaat het in de regel om de feitelijke uitvoering van een taak van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders – als de verantwoordelijken voor de uitvoering van de betreffende taak of taken – beslissen naar aanleiding van een verzoek of ‘uitdaging’ of de feitelijke uitvoering van die taak of taken aan inwoners of de lokale maatschappelijke partij kan worden gelaten.

Derde lid

In het derde lid is opgenomen voor welke taken het niet mogelijk is om de uitvoering van het gemeentebestuur over te nemen. Er kan ten aanzien van deze taken dus geen uitdaagrecht worden toegepast.

Derde lid, onder a

Onder lopende uitvoeringstrajecten vallen ook taken die al zijn aanbesteed of gecontracteerd.

Derde lid, onder e

Als de opdrachtwaarde boven de Europese drempelwaarde uitkomt, geldt dat in die gevallen aanbesteding is vereist.

Artikel 12. Procedure uitdaagrecht

Eerste lid

Het in het eerste lid genoemde bestuursorgaan betreft uiteraard het bestuursorgaan dat de betreffende taken uitvoert. Meestal zijn dat burgemeester en wethouders en een verzoek om overname van hun taken dient dus bij hen te worden ingediend.

Tweede lid

De mate van ondersteuning wordt in overleg tussen verzoeker en bestuursorgaan bepaald.

Een vaste contactpersoon betekent dat de verzoeker een vaste begeleider krijgt. Deze persoon kan bijvoorbeeld een ambtenaar zijn die ervaring heeft met soortgelijke uitvoeringstrajecten.

Artikel 13. Evaluatie en monitoring

Eerste lid

Over de uitvoering van deze verordening wordt eenmaal per jaar gerapporteerd in de bestuursrapportage (verantwoording aan de raad).

Het kader en de verordening worden aangepast mocht dat blijken uit de evaluatie.

Artikel 14. Intrekking oude regeling

Met deze bepaling wordt de bestaande Inspraakverordening uit 2011 ingetrokken. Er wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de Verordening participatie en uitdaagrecht in werking treedt (zie artikel 15).

Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Deze verordening treedt in werking acht dagen na publicatie op overheid.nl