Regeling vervallen per 07-08-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand

Geldend van 13-03-2024 t/m 06-08-2024

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand

De raad van de gemeente Loon op Zand;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2023, corsanummer ZK23.03724;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

  • -

    het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het van belang is te bewaken dat kwetsbare burgers niet in een positie komen waarin zij geen goede en passende zorg krijgen;

  • -

    het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de zorg en ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociaal netwerk;

  • -

    het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, voorlichting te geven over de taken van een budgethouder en de kennis die nodig is voor een verantwoord beheer van het budget;

  • -

    het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, de vaardigheden van een budgethouder (of een vertegenwoordiger) te toetsen en vast te stellen dat de vaardigheden voldoende zijn om een persoonsgebonden budget op een verantwoorde manier te beheren en het persoonsgebonden budget wordt ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief;

  • -

    het van belang is toe te zien op een goede kwaliteit van voorzieningen en deskundigheid van beroepskrachten, zowel voor voorzieningen die in natura worden verstrekt als voor voorzieningen die worden ingekocht met een persoonsgebonden budget.

besluit vast te stellen de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: individuele voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen, passend in het actuele maatschappijbeeld en waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken persoon met beperkingen, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen zou hebben, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d.

    beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand;

  • e.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo 2015;

  • f.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Wmo 2015;

  • g.

    budgetplan: door de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger opgesteld plan dat voldoet aan de eisen, zoals opgenomen in artikel 4.1 lid 2;

  • h.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke persoon die de inwoner ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • i.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand;

  • j.

    gebruikelijke hulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid binnen de leefeenheid verwacht mag worden van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een gemeenschappelijk huishouden voeren;

  • k.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015;

  • l.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015;

  • m.

    hulp uit het sociaal netwerk: natuurlijk persoon die maatschappelijke ondersteuning verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de cliënt bestaande sociale relatie, tenzij die maatschappelijke ondersteuning beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.

  • n.

    ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf, dan wel zijn feitelijke verblijfplaats heeft in de gemeente Loon op Zand;

  • o.

    maatschappelijke ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • p.

    maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • q.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet/Wlz, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • r.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015;

  • s.

    ondersteuningsplan: een door de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger en de zorgaanbieder overeengekomen plan dat een concrete invulling bevat van de door de aanbieder te verlenen ondersteuning aan de cliënt;

  • t.

    onverwijld: in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • u.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wmo 2015, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • v.

    persoonsgebonden budget (pgb): bedrag, waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • w.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015;

  • x.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015;

  • y.

    woonvoorziening: roerende zaak dan wel bouwkundige of woon technische aanpassing van een woning of voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten.

  • z.

    zorg in natura: de zorg of ondersteuning die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd

  • aa.

    zorgorganisatie: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving van het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg die meerdere personeelsleden in dienst heeft.

  • bb.

    ZZP'er: een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelswetregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel.

Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening

  • 1. Deze verordening richt zich op personen:

    • a.

      die hun woonplaats hebben in gemeente Loon op Zand, en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en daar ondersteuning bij nodig hebben of

    • c.

      die, al dan niet woonachtig in gemeente Loon op Zand, als mantelzorger ondersteuning aan een ingezetene bieden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft opvang en beschermd wonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.2.2. van de wet op ingezetenen van Nederland die in gemeente Loon op Zand ondersteuning zoeken.

Artikel 1.3 Aanbod maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      begeleiding;

    • b.

      hulpmiddelen;

    • c.

      hulp bij het huishouden;

    • d.

      opvang en beschermd wonen;

    • e.

      sportvoorzieningen;

    • f.

      vervoersvoorzieningen;

    • g.

      woonvoorzieningen.

  • 2. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      collectief vervoer vrije reiziger;

    • b.

      dagbesteding met laag intensieve ondersteuning;

    • c.

      klussendienst.

  • 3. De gemeente kan aanvullende algemene voorzieningen inrichten.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en vooronderzoek

  • 1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt schriftelijk, mondeling, telefonisch of elektronisch, bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding binnen twee weken schriftelijk.

  • 3. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid zich tijdens het onderzoek, als bedoeld in art. 2.2 van deze verordening, te laten bijstaan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis cliëntondersteuner.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid om gedurende zeven dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet te overhandigen.

  • 5. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 6. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 7. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een voorziening in natura of pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 3. De factoren genoemd in lid 1 van dit artikel maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 4. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 5. Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, met de cliënt besluiten af te zien van het gesprek.

Artikel 2.3 Uitkomst van het onderzoek (ondersteuningsplan)

  • 1. Het college verstrekt na het onderzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger, in een ondersteuningsplan.

  • 2. Een cliënt heeft de mogelijkheid het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord te ondertekenen.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, heeft hij de mogelijkheid daarbij aan te geven waarom hij niet voor akkoord tekent.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.

  • 2. Een cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een:

    • a.

      door het college vastgesteld en door de cliënt ondertekend aanvraagformulier of;

    • b.

      ondertekend ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.3.

  • 3. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag af.

Artikel 2.5 Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene die of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip op een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 2.2 is gevoerd.

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 2.2 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Indien het college advies inwint als bedoeld in lid 1 en lid 2 wordt de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger hiervan op de hoogte gebracht.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening geeft het college in ieder geval aan of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en geeft het college tevens aan op welke manier er bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de intensiteit en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum van de verstrekking is en wanneer een evaluatie plaats vindt;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      de motivatie / reden waarom de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag, inclusief de eventuele opmerkingen van de cliënt, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit zijn sociaal netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening (zaak), wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten of;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 3.2 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden en begeleiding

  • 1. Het college beoordeelt, in aanvulling op artikel 3.1, eerst of de cliënt één of meerdere huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp.

  • 2. Het college stelt beleidsregels op.

Artikel 3.3 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

De maatwerkvoorziening voor opvang en beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de geldende raadsverordening van de gemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Tilburg. https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704622/1

Artikel 3.4 Aanvullende criteria voor sportvoorzieningen

In aanvulling op artikel 3.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een sportvoorziening als de cliënt zijn/haar sport niet actief kan beoefenen zonder deze voorziening.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen

  • 1. Het college beoordeelt, in aanvulling op artikel 3.1, eerst of de cliënt gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare algemene voorziening of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de cliënt kan leiden tot het te bereiken resultaat.

  • 2. Het aantal kilometers waarop aanspraak gemaakt kan worden is maximaal 1500 km per jaar . Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen, op basis van de vervoersbehoefte, worden afgeweken.

  • 3. Het college stelt beleidsregels op.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1. Het college beoordeelt, in aanvulling op artikel 3, de situatie aan de hand van onderstaand stappenplan:

    • a.

      Het college beoordeelt of de woning van cliënt zodanig kan worden aangepast dat daarmee ook op de lange termijn een adequate oplossing wordt gecreëerd. Als het college oordeelt dat de woning niet kan worden aangepast, dient cliënt in beginsel te verhuizen.

    • b.

      Het college beoordeelt vervolgens of de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning en die verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat.

    • c.

      Het college beoordeelt wat de goedkoopst adequate oplossing is; huidige woning aanpassen óf verhuizen.

    • d.

      Het college beoordeelt of er zwaarwegende argumenten zijn, waardoor verhuizen geen geschikte oplossing is.

  • 2. Het uitgangspunt bij het beoordelen is de goedkoopst adequate oplossing. Het college beoordeelt wat de goedkoopst adequate oplossing is door het bedrag dat nodig is om de huidige woning aan te passen af te zetten tegen het bedrag van de maximale verhuiskostenvergoeding.

  • 3. Het college maakt een zorgvuldige afweging en weegt hierbij de behoeften van de cliënt af tegen het belang van de gemeente.

  • 4. Het college kan besluiten tot een verhuiskostenvergoeding die gebruikt kan worden voor de daadwerkelijke verhuizing en de stoffering van de nieuwe woning. De inschrijfkosten voor de woningbouwcorporatie, aanschaf van meubilair, etc vallen hier niet onder.

  • 5. Een voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten wordt slechts verleend als de aanvrager niet verhuisd is op een moment dat dit op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk wordt geacht.

  • 6. Het college kan besluiten tot het toekennen van een vergoeding voor een woningsanering, als die noodzakelijk is in verband met CARA en/of allergische aandoeningen. De woningsanering beperkt zich tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden. Meestal betreft het alleen de woonkamer en/of slaapkamer.

  • 7. Het college stelt beleidsregels op.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening als:

    • a.

      met betrekking tot de problematiek, die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      het een voorziening betreft die de cliënt vóór de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd;

    • f.

      het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • g.

      de kosten van de voorziening niet in redelijke verhouding staan tot de levensduur van de voorziening;

    • h.

      er geen sprake is van meerkosten ten opzichte van de situatie voordat de beperkingen of problemen bestonden;

    • i.

      deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • j.

      er sprake is van voorzienbaarheid;

    • k.

      een cliënt niet meewerkt aan het onderzoek, waardoor niet kan worden vastgesteld welke voorziening passend is.

  • 2. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en begeleiding;

    • b.

      als de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Loon op Zand.

  • 3. Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a.

      als de cliënt in de betreffende woning niet zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      als deze verkrijgbaar is in de reguliere handel;

    • c.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • d.

      ten behoeve van Wlz-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • e.

      als deze zich in een gemeenschappelijke ruimte bevindt en de cliënt woont in een specifiek voor mensen met een beperking of ouderen bedoeld gebouw;

    • f.

      als het een voorziening betreft in gemeenschappelijke ruimte, anders dan automatische deuropeners, hellingenbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • g.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

    • h.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.

  • 4. In afwijking van lid 3 onder a van dit artikelen en artikel 2.3.5. lid 6 van de wet kan het college besluiten om voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen één woning bezoekbaar te maken.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 4.1 Regels voor persoonsgeboden budget (pgb)

  • 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De cliënt dient een budgetplan op te stellen, waarin in ieder geval uiteen is gezet:

    • a.

      Aan welke diensten de cliënt het budget wil besteden;

    • b.

      het beoogde doel, dan wel doelen, van de te treffen maatwerkvoorziening(en);

    • c.

      het resultaat, dan wel resultaten, van de te treffen maatwerkvoorziening(en);

    • d.

      om welke reden cliënt hiervoor een pgb wenst;

    • e.

      hoe de cliënt voornemens is vorm te geven aan de uitvoering;

    • f.

      welke kwalificaties er al dan niet aan de uitvoering zijn verbonden en indien van toepassing;

    • g.

      welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 3. Het college besluit alléén tot het verstrekken van een pgb als, op basis van het gesprek, het onderzoek en het door de cliënt ingevulde budgetplan, kan worden vastgesteld dat de cliënt, al dan niet met hulp uit het sociaal netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren. Het college moet, eventueel met advies van een expert, vast kunnen stellen dat een cliënt in staat is regie te voeren over de kwaliteit en de uitvoering van het budgetplan met het oog op de te behalen resultaten. Een pgb moet, net als een maatwerkvoorziening in natura, worden ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de maatwerkvoorziening onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon, die behoort tot het sociaal netwerk, als:

    • a.

      het college beoordeelt dat de inzet van de persoon uit het sociaal netwerk passend is.

    • b.

      de persoon uit het sociaal netwerk heeft verklaard dat zijn inzet voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 5. Het college kan een pgb weigeren indien aan de pgb-houder in de afgelopen jaren een pgb is verleend, waarbij niet werd voldaan aan de voorwaarden van het destijds verstrekte pgb.

  • 6. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 7. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 8. Het is verplicht om de modelovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank te gebruiken.

  • 9. Het college kan nadere regels stellen aan de toegang tot en het gebruik van het pgb.

Artikel 4.2 De hoogte van een persoonsgeboden budget (pgb)

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op de soort voorziening en omvang van de voorziening;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen en;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      is in beginsel afgestemd op wat in het budgetplan is opgenomen.

  • 2. De hoogte van een pgb voor begeleiding wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Er is sprake van gedifferentieerde tariefstelling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van begeleiding en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

    • b.

      Een budget-houder die een derde inschakelt, zijnde een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP'er, ontvangt het formele pgb-tarief. Het formele pgb-tarief is bepaald op 80% van de prijs van zorg in natura. Deze bedragen zijn opgenomen in bijlage 3.

    • c.

      Een budget-houder die een derde inschakelt, niet zijnde een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er, ontvangt het informele pgb-tarief. Het informele pgb-tarief voor begeleiding is afgeleid van de gebruikelijke beloning in de branche. Deze bedragen zijn opgenomen in bijlage 3.

    • d.

      Bij het beoordelen van de vraag of de budget-houder het formele pgb-tarief of het informele tarief ontvangt voor de dienst die hij inkoopt, gaat de omstandigheid dat de dienst wordt verricht door iemand uit het sociaal netwerk, dan wel een eerste- of tweede graadsfamilielid een eerste- of tweede graadsfamilielid voor op de omstandigheid dat de dienst wordt verleend door een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er.

    • e.

      De maximale werkweek van de (in)formele zorgverlener is niet meer dan 40 uur per week, rekening houdend met de totaal aantal uren werk waaraan een arbeidscontract ten grondslag ligt.

    • f.

      Het college kan in nadere regels aanvullende eisen stellen aan derden die begeleiding bieden aan de cliënt.

  • 3. De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Er is sprake van gedifferentieerde tariefstelling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van hulp en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

    • b.

      Een budgethouder die een derde inschakelt, zijnde een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP’er, ontvangt het formele pgb-tarief. Het formele pgb-tarief is voor hulp bij het huishouden, categorie 1 (algemeen en plus), bepaald op 80% van de prijs van zorg in natura.

    • c.

      Een budget-houder die een derde inschakelt, niet zijnde een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er, ontvangt het informele pgb-tarief. Het informele pgb-tarief voor begeleiding is afgeleid van de gebruikelijke beloning in de branche. Deze bedragen zijn opgenomen in bijlage 3.

    • d.

      Bij het beoordelen van de vraag of de budget-houder het formele pgb-tarief of het informele tarief ontvangt voor de hulp die hij inkoopt, gaat de omstandigheid dat de hulp wordt verricht door iemand uit het sociaal netwerk, dan wel een eerste- of tweede graads familielid, voor op de omstandigheid dat de hulp wordt verleend door een zorgorganisatie of een gekwalificeerde ZZP-er.

    • e.

      De maximale werkweek van de (in)formele zorgverlener is niet meer dan 40 uur per week, rekening houdend met het totaal aantal uren werk waaraan een arbeidscontract ten grondslag ligt.

    • f.

      Het college kan in nadere regels aanvullende eisen stellen aan derden die hulp verlenen aan de cliënt.

  • 4. De hoogte van een pgb voor hulpmiddelen wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Bij hulpmiddelen wordt een onderscheid gemaakt tussen hulpmiddelen die binnen het kernassortiment vallen en hulpmiddelen die buiten het kernassortiment vallen.

    • b.

      Voor de duur van het verstrekken van het pgb wordt aansluiting gezocht bij het afschrijvingstermijn van de voorziening.

    • c.

      Als de PGB-verstrekking een tweedehands hulpmiddel betreft, wordt de maximale kostprijs gebaseerd op het pgb-tarief, zoals opgenomen in bijlage 4, minus de reeds afgeschreven termijn. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal het aanschafbedrag van het hulpmiddel.

  • 5. Persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen binnen het kernassortiment

    • a.

      Het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Loon op Zandvallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 4.

    • b.

      Het college heeft de mogelijkheid de cliënt te verzoeken één of twee offertes te overleggen. Het college kan ook zelf een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen.

    • c.

      Het college behoudt zich het recht voor de hoogte van het pgb vast te stellen op het bedrag waarvoor het hulpmiddel in de reguliere markt verkrijgbaar is.

    • d.

      De basisbedragen zoals opgenomen in bijlage 4 worden, indien van toepassing, verhoogd met een bedrag voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen.

    • e.

      Het pgb voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag, zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

    • f.

      De PGB-bedragen bedoeld in dit artikel onder lid 1 en lid 4 vormen tezamen het totale persoonsgebonden budget voor de voorziening.

  • 6. Persoonsgebonden voor hulpmiddelen buiten het kernassortiment

    • a.

      Het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen die buiten het kernassortiment van de gemeente Loon op Zand vallen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Het college kan de cliënt verzoeken om één of twee offertes op te vragen. De offerte(s) moet(en) ook, indien van toepassing, een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur bevatten. Het college kan ook zelf nog een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen.

    • b.

      Het college behoudt zich het recht voor de hoogte van het pgb vast te stellen op het bedrag waarvoor het hulpmiddel in de reguliere markt verkrijgbaar is.

  • 7. De hoogte van een pgb voor kortdurend verblijf- en respijtzorg wordt berekend per dagdeel bepaald op basis van het laagste tarief per dagdeel of per resultaat voor kortdurend verblijf- en respijtzorg in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht(en) werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling.

  • 8. De hoogte van een pgb voor vervoer van en naar de dagbesteding wordt bepaald op basis van de prijsafspraken met de zorgaanbieder (bijlage 3).

  • 9. De hoogte voor vervoerskosten wordt als volgt berekend:

    • a.

      Indien een cliënt geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, regiovervoer niet mogelijk is en eigen vervoer niet beschikbaar is, en op geen enkele andere manier een goedkopere passende vervoersvoorziening gegeven kan worden, wordt aan de cliënt een persoonsgebonden budget verstrekt om met een reguliere (rolstoel)taxi te reizen. Dit hoogte van de vervoerskosten wordt vastgesteld op grond van het feitelijke vervoerspatroon van de cliënt met als uitgangspunt een maximum van 1500 kilometer per jaar tegen een bedrag dat met het taxibedrijf wordt afgesproken, maar bedraagt maximaal het goedkoopste tarief van de reguliere (rolstoel)taxi. Het college verzoekt de cliënt één of twee offertes te overleggen. Het college kan ook zelf een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen Bij gebruik van de eigen auto worden de kosten gebaseerd op de ‘cao Rijk’.

  • 10. De hoogte van een pgb voor een autoaanpassing wordt als volgt berekend:

    • a.

      De hoogte wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag, zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, welke voldoet aan het door het college opgestelde programma van eisen.

    • b.

      Het college verzoekt de cliënt één of twee offertes te overleggen. De offerte(s) moet(en), indien van toepassing, een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur bevatten. Het college kan ook zelf een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen.

    • c.

      Indien een geschikt middel verkrijgbaar is bij een gecontracteerde leverancier kan het persoonsgebonden budget nooit hoger zijn dan de kosten die het college kwijt zou zijn bij deze gecontracteerde aanbieder.

  • 11. De hoogte van een pgb voor een sportvoorziening wordt als volgt berekend:

    • a.

      De hoogte wordt uitsluitend vastgesteld op een gemaximeerd persoonsgebonden budget en is, ongeacht het inkomen, gelijk aan de werkelijke kosten van de sportvoorziening tot een maximum tarief volgens bijlage 7.

    • b.

      Tegelijk met de verstrekking van de aanschafkosten wordt een forfaitair bedrag verstrekt volgens het tarief in bijlage 7, waarmee voor een periode van drie jaar een sportvoorziening aangepast, verzekerd, gerepareerd en onderhouden dient te worden.

    • c.

      Als de cliënt nog steeds gebruik maakt van de sportvoorziening, kan aan hem, aansluitend aan de in het sub a bedoelde periode van drie jaar, jaarlijks een forfaitair bedrag in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt worden volgens het tarief in bijlage 7 ten behoeve van de kosten van aanpassing, verzekering, onderhoud en reparatie van de sportvoorziening.

    • d.

      De werkelijke kosten van de sportvoorziening worden bepaald op basis van het bedrag, zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Het college zal de cliënt verzoeken om één of twee offertes op te vragen. De offerte(s) moet(en) ook een indicatie bevatten voor de onderhouds- en reparatiekosten gedurende de afschrijvingsduur. Het college kan ook zelf nog een offerte opvragen om de offerte(s) van de cliënt te toetsen. Indien een geschikt middel verkrijgbaar is bij een gecontracteerde leverancier kan het persoonsgebonden budget nooit hoger zijn dan de kosten die het college kwijt zou zijn bij deze gecontracteerde leverancier.

  • 12. De hoogte van een pgb voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal het tarief volgens bijlage 6 en wordt verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte. Het college verzoekt de cliënt de kosten aantoonbaar te onderbouwen.

  • 13. De hoogte van een pgb voor een woonvoorziening wordt als volgt berekend:

    • a.

      Indien de goedkoopst adequate oplossing is om te verhuizen, maar de cliënt kiest ervoor de huidige woning geschikt te maken, bedraagt de hoogte het tarief volgens bijlage 6 (maximale verhuiskostenvergoeding), vermeerderd met het bedrag dat nodig zou zijn geweest om de nieuwe woning aan te passen. Het college zoekt aansluiting bij de goedkoopst adequate oplossing.

    • b.

      In overige situaties wordt de hoogte bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag, zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, welke voldoet aan het door het college gestelde eisen en/of voorwaarden.

    • c.

      Het college verzoekt de cliënt twee offertes op te vragen. De offertes moeten ook - indien van toepassing - een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur bevatten. Het college kan ook zelf nog een offerte opvragen om de offertes van de cliënt te toetsen.

    • d.

      Voor de duur van het verstrekken van het pgb wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn van de voorziening.

  • 14. De hoogte van een woningsanering wordt als volgt berekend:

    • a.

      Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met de een reguliere afschrijftermijn van 8 jaar op de bestaande stoffering. Indien de bestaande stoffering niet ouder is dan 8 jaar, kunnen de kosten (gedeeltelijk) worden vergoed:

      • leeftijd tot 2 jaar: 100 % van de maximale vergoeding

      • leeftijd tot 4 jaar: 75 % van de maximale vergoeding

      • leeftijd tot 6 jaar: 50 % van de maximale vergoeding

      • leeftijd tot 8 jaar: 25 % van de maximale vergoeding

      • leeftijd > 8 jaar: geen vergoeding

    • b.

      De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de NIBUD prijzengids.

    • c.

      Als de bestaande stoffering volgens de afschrijftermijn van 8 jaar aan vervanging toe zou, verstrekt het college geen vergoeding.

Artikel 4.3 Verplichting verbonden aan pgb woonvoorziening

Indien een cliënt een maatwerkvoorziening ontvangt, dan wel heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient de cliënt bij verkoop van deze woning binnen een periode van zeven jaar na gereed melding van de voorziening:

  • a.

    De verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en;

  • b.

    de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het onder c vastgestelde afschrijvingsschema aan het college terug te betalen, dit onder aftrek van eventueel betaalde eigen bijdrage/eigen aandeel.

  • c.

    Het onder b genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    • In het eerste jaar is 100 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het tweede jaar is 85 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het derde jaar is 70 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het vierde jaar is 55 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het vijfde jaar is 40 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het zesde jaar is 25 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd;

    • In het zevende jaar is 10 procent van de kosten van de verstrekte voorziening verschuldigd.

Artikel 4.4 Indexering

Er vindt jaarlijks per 1 januari indexering plaats van de door de gemeente verstrekte maatwerkvoorzieningen. De indexering vindt als volgt plaats:

  • 1.

    Persoonsgebonden budget voor dienstverlening: aangesloten wordt bij de prijs die de gemeente betaalt voor de voorziening in natura. Is in het contract voor de dienstverlening geen indexering voorzien, dan wordt ook het PGB niet verhoogd.

  • 2.

    De overige persoonsgebonden budgetten worden verhoogd met de Consumenten Prijsindex (CPI). Dit CPI-percentage wordt gebaseerd op de "nominale ontwikkelingen t.b.v. actualisering" die het Rijk verstrekt in maart van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin gewijzigde bedragen gaan gelden.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het bedrag er maand zoals is bepaald in artikel 2.1.4a, vierde lid van de wet. Tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de maatwerkvoorziening verhuis- en inrichtingskosten.

  • 5. In afwijking van artikel 2.1.4a van de wet is de cliënt voor de maatwerkvoorziening voor collectief vervoer een eigen bijdrage in de kosten van het gebruik van collectief vervoer (regiovervoer) verschuldigd ter hoogte van:

    • a.

      een opstaptarief en een bijdrage per kilometer op basis van het Wmo-tarief of in afwijking daarvan;

    • b.

      een opstaptarief en een bijdrage per kilometer op basis van het OV-tarief , zodra de cliënt zijn jaarlijks te gebruiken kilometerbudget heeft verbruikt;

    • c.

      De bedragen, (zoals bedoeld onder a en b,) worden jaarlijks vastgesteld door Stuurgroep Regiovervoer Midden Brabant (zie bijlage 5 voor de tarieven);

    • d.

      Voor ritten, (zoals bedoeld in lid 5,) tijdens de door de Stuurgroep vastgestelde piektijden, geldt het OV-tarief van het regiovervoer (bijlage 5).

    • e.

      het college kan regels stellen.

  • 6. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening bruikleen, huur of eigendom;

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7. Voor de actuele prijslijst van de gecontracteerde leveranciers wordt verwezen naar bijlage 1, 2, 3 en 5.

  • 8. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 9. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Voor algemene voorzieningen, die niet bij verordening zijn aangewezen, is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de organisatie die zorg draagt voor de uitvoering van de algemene voorziening. Deze bijdrage valt niet onder de eigen bijdrage genoemd in artikel 6.1 lid 1 van deze verordening. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      collectief vervoer vrije reiziger (het tarief is opgenomen in bijlage 5 Onder OV-tarief);

    • b.

      dagbesteding met laag intensieve ondersteuning;

    • c.

      klussendienst.

  • 2. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3. De organisatie die zorg draagt voor de algemene voorziening stelt de hoogte van de bijdrage vast en int deze.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet en/of een algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening).

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet en/of een algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening, het pgb of algemene voorziening is aangewezen;

    • c.

      bij overlijden een terugvordering plaats vindt naar rato van een verstrekt pgb in het geval van hulpmiddelen.

    • d.

      bij verhuizing buiten de gemeente een terugvordering plaats vindt naar rato van een verstrekt pgb in het geval van hulpmiddelen.

    • e.

      de maatwerkvoorziening, het pgb of algemene voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • f.

      de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening, het pgb of aan de algemene voorziening verbonden voorwaarden;

    • g.

      de cliënt de maatwerkvoorziening, het pgb of algemene voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de maatwerkvoorziening is verstrekt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, algemene voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college deze voorziening terugvorderen.

  • 7. Als het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college deze voorziening terugvorderen.

Artikel 6.2 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college wijst ter uitvoering van het eerste lid een toezichthouder aan om misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele en overige voorzieningen op te sporen, te bestrijden en tegen te gaan.

Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en Klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Ook als de voorzieningen zijn verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de (all-in)tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1°.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2°.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3°.

        onderhoud van de voorziening en;

      • 4°.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld wijkteams).

Artikel 7.3 Waardering voor mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen zich bij het college melden om voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking te komen.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van minimaal € 50,00 en wordt door het college jaarlijks vastgesteld.

  • 3. Het college biedt mantelzorgers een lidmaatschap aan van MantelzorgNL.

  • 4. Het college kan, als dat nodig is, mantelzorgers ondersteunen door het inzetten van respijtzorg.

Artikel 7.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudende ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 7.5 Klachtregeling

  • 1. Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure voor de afhandeling van klachten van de cliënt over de algemene of overige voorzieningen, zoals bedoeld in hoofdstuk 7 en over de toekenningsprocedure als in hoofdstuk 2.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.6 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.7 bezwarenprocedure

Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de bezwarenprocedure.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 8.2 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of mantelzorger afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Voorwaarden

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 9.3 Beleidsregels

Het college van gemeente Loon op Zand stelt “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand” 2024 vast. Hierin neemt het regels op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen indexeren.

Artikel 9.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2024 onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2021 of 2022, geschiedt op grond van de betreffende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking1 januari 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2024.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 8 februari 2024.

De raad voornoemd,

voorzitter,

griffier,

Bijlage 1 Tarieven 2024 hulpmiddelen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Tarieven 2024 hulp bij het huishouden

Product

ZIN/PGB

FORMEEL/INFORMEEL

CODE

FREQUENTIE

TARIEF 2024

Hbh1 algemeen (resultaatgericht)

ZIN

FORMEEL

01A01

Per cliënt, per week

€ 72,-

Hbh1 plus (uurtje factuurtje)

ZIN

FORMEEL

01A04

Per uur

€ 36,-

 

 

 

 

 

 

Hbh1 algemeen (uurtje factuurtje)

PGB

FORMEEL

01A01

Per uur

80% van de prijs van zorg in natura

Hbh1 algemeen (uurtje factuurtje)

PGB

INFORMEEL

01A01

Per uur

€ 19,80 vanaf januari 2024

20,39 van maart 2024

€ 20,99 vanaf oktober 2024.

 

 

 

 

 

 

Hbh1 plus (uurtje factuurtje)

PGB

FORMEEL

01A04

Per uur

80% van de prijs van zorg in natura

Hbh1 plus (uurtje factuurtje)

PGB

INFORMEEL

01A04

Per uur

€ 19,80 vanaf januari 2024

20,39 van maart 2024

€ 20,99 vanaf oktober 2024.

Bijlage 3 Tarieven 2024 begeleiding

Productcode

Product

Eenheid

Systeem tarief 2024

Formeel PGB

Tarief

BEGELEIDING INDIVIDUEEL

 

1.1

02A03

Begeleiding Basis

uur

€ 66,60

€ 54,-

1.2

02A05

Begeleiding Specialistisch

uur

€ 79,20

€ 63,60

BEGELEIDING GROEP / DAGBESTEDING

 

3.1

07A03

Recreatieve dagbesteding

dagdeel

€ 34,98

€ 27,98

3.2

10A47

Ontwikkelingsgerichte dagbesteding

dagdeel

€ 47,63

€ 47,78

€ 38,10

3.3

10A50

Arbeidsmatige dagbesteding

dagdeel

€ 38,22

ARRANGEMENT

 

4.1

10A33

Arrangement dementie

traject

€ 750,-

€ 600,-

TOESLAGEN

 

5.1

10A12

Toeslag PSY licht (20 uur per jaar beschikking)

uur

€ 79,20

€ 63,36

5.2

10A15

Toeslag PSY zwaar (60 uur per jaar beschikking)

uur

€ 79,20

€ 63,36

5.4

08A03

Vervoer dagbesteding

dag

€ 16,55

€ 13,24

5.5

08A04

Vervoer dagbesteding rolstoel

dag

€ 29,64

€ 23,72

Tarief informeel PGB Begeleiding

Per januari 2024 € 23,23

Per maart 2024 € 23,82

Per oktober 2024 € 24,42

Bijlage 4 Tarieven 2024 PGB voor hulpmiddelen

afbeelding binnen de regeling

Voorzieningen buiten het kernassortiment.

Voor onderstaande voorzieningen wordt het PGB bepaald op basis van de goedkoopst adequate offerte. De aanvrager van het PGB moet hiervoor offertes aanleveren.

10

Scootermobiel maximaal 15km per uur

11

Scootermobiel maximaal 15km per uur, extra geveerd

12

Scootermobiel demontabel / meeneembaar maximaal 6km per uur

13

Driewielfietsen volwassenen

14

Driewielfietsen kinderen; ca. 2 tot 5 jaar

15

Driewielfietsen kinderen; ca. 5 tot 9 jaar

16

Driewielfietsen voor kinderen van 9 tot 15 jaar

17

Tilliften passief

18

Tilliften actief

19

Douche- toiletstoelen zelfrijder

20A

Duo-fietsen in tweewieluitvoering

20B

Duo-fietsen in driewieluitvoering

21

Driewielfietsen met elektrische ondersteuning

22

Aankoppelbaar fietsdeel / handbike

23

Elektrische aandrijfunits hoepelondersteuning

24

Elektrische aandrijfunits duwondersteuning

25

Elektrische aandrijfunits met joystick

26

Buggy's voor kinderen

27

Kinderduwwandelwa-gens

28

Kinderrolstoelen handbewogen

29

Kinderrolstoelen handbewogen met kantelverstelling

30

Kinderrolstoelen elektrisch

30

Rolstoelfietsen

32

Badliften elektrisch

Bijlage 5 Tarieven 2024 collectief vervoer

Wmo-tarief

collectief vervoer met beschikking

Instaptarief: € 1,08

Tarief per kilometer: € 0,188

OV-tarief

collectief vervoer vrije reiziger,

Instaptarief: € 3,90

Tarief per kilometer: € 0,59

Tarief bij negeren OV-advies

Instaptarief: € 3,90

Tarief per kilometer: € 1,61

De actuele prijzen, zoals vermeld op de website https://regiovervoermiddenbrabant.nl, worden aangehouden.

Bijlage 6 Tarief 2024 maximale verhuiskostenvergoeding

maximale verhuiskostenvergoeding

€ 2.500,00

Bijlage 7 Tarief 2024 PGB voor een sportvoorziening

Artikel 4.2.11 lid a

€ 2.968,41

Artikel 4.2.11 lid b

€ 660,00

Artikel 4.2.11 lid c

€ 457,32

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2024

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: wet). De wet maakt onderdeel uit van de in 2015 ingezette bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze taken zijn destijds toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Een van de uitgangspunten hierbij is dat er telkens wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens stelt de gemeente de cliënt waar nodig in aanvulling hierop in staat gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Achterhaald moet worden wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Op die manier kan worden bepaald of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de wet valt. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld, waarbij de mogelijkheden van de cliënt centraal staan. Een dergelijke procedure moet telkens leiden tot een juist eindoordeel; ondersteuning waar ondersteuning nodig is. Dit betekent derhalve niet dat het altijd zo is dat elke cliënt met een vergelijkbare beperking dezelfde ondersteuning ontvangt.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter toetst dan of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De wet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (oftewel in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld (samenwerkingsverband van) aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college kan alleen rechten en plichten aan niet-ondergeschikten mandateren als deze niet-ondergeschikte een (samenwerkingsverband van) aanbieder is. Dit staat in artikel 2.6.3 van de wet. In artikel 1.1.1 eerste lid van de wet staat de definitie van een aanbieder opgenomen. Deze luidt: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten namelijk ook aan ondergeschikten mandateren.

Hier leest u artikelsgewijs een nadere toelichting op de bepalingen.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is een groot aantal definities opgenomen. Voor de leesbaarheid is een selectie hiervan opgenomen in hoofdstuk 1 van deze verordening. In hoofdstuk 1 leggen wij uit wat wij verstaan onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening. Hieronder leest u een toelichting op de begrippen.

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening:

    Bij de beoordeling door het college of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, een aantal criteria een rol spelen, zoals:

    • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • daadwerkelijk beschikbaar is;

    • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

    • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

  • b.

    algemene voorziening:

    In de wettelijke definitie staat dat een algemene voorziening zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Dit betekent echter niet dat de aanbieder van de voorziening niet een lichte toegangstoets mag doen om bijvoorbeeld na te gaan of iemand tot de doelgroep behoort. In de Memorie van toelichting bij de wet staat dit ook zo uitgelegd. Het verschil met een maatwerkvoorziening zit er in dat de gemeente bij een algemene voorziening geen beschikking afgeeft.

  • c.

    andere voorziening:

    Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

  • d.

    beleidsregels:

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • e.

    Bijdrage

    Een nadere uitwerking van de bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening (m.u.v. cliëntondersteuning en verhuis en inrichtingskosten), een persoonsgebonden budget (pgb), een algemene voorziening en een bij verordening aangewezen algemene voorzieningen is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze verordening.

  • f.

    Budgethouder

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • g.

    Budgetplan

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • h.

    Cliëntondersteuning

    Onafhankelijke persoon die de cliënt ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning. De cliëntondersteuning is erop gericht om de cliënt te ondersteunen bij het versterken van de diens zelfredzaamheid en participatie. En om de cliënt, als dat nodig is, te ondersteun en het krijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • i.

    College

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • j.

    gebruikelijke hulp

    Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • k.

    gesprek

    Het gesprek is het mondeling contact na een melding, waarin het college samen met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt, de precieze hulpvraag inventariseert, bepaalt wat – kort gezegd – de beperkingen zijn in de zelfredzaamheid en participatie en inzicht verkrijgt in de aard en de omvang van de door het college te organiseren maatschappelijke ondersteuning, als deze noodzakelijk mocht blijken. Tijdens het gesprek moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociaal netwerk en algemene (gebruikelijke) voorzieningen in kaart worden gebracht, althans moet gekeken worden of – en zo ja, in welke mate, deze aanwezig zijn en welke mogelijkheden deze bieden.

  • l.

    hulpvraag

    De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

  • m.

    hulp uit het sociaal netwerk

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • n.

    Ingezetene

    Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 Wmo) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.

  • o.

    maatschappelijke ondersteuning

    In de wet staat maatschappelijke ondersteuning als volgt omschreven.

    • 1°.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2°.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3°.

      bieden van beschermd wonen en opvang.

  • p.

    maatwerkvoorziening

    In de wet is een maatwerkvoorziening als volgt omschreven: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1°.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2°.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3°.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • q.

    Mantelzorg

    In de wet is mantelzorg als volgt omschreven: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • r.

    melding

    Iedereen kan zich melden met een hulpvraag. Door het melden maakt men de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien de ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid van de wet, in te stellen.

  • s.

    Ondersteuningsplan

    De aanbieder stelt samen met de cliënt een ondersteuningsplan op om te beschrijven op welke wijze de gewenste resultaten gehaald kunnen worden. In het ondersteuningsplan staan inzet per resultaatgebied en de benodigde intensiteit van de dienstverlening.

  • t.

    Onverwijld

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • u.

    persoonlijk plan

    De cliënt kan zelf een persoonlijk plan opstellen. In dit plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij/zij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan kan de eigen regie en de betrokkenheid van het sociaal netwerk van cliënten versterken.

  • v.

    persoonsgebonden budget (pgb)

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • w.

    sociaal netwerk

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • x.

    Wet

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • y.

    Woonvoorziening

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • z.

    zorg in natura

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • aa.

    Zorgorganisatie

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • bb.

    ZZP'er

    Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 1.2 Doelgroep

Deze verordening kent twee doelgroepen. Allereerst cliënten die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie. Om hiervoor in aanmerking te komen dient de cliënt ingezetene te zijn van de gemeente Loon op Zand. We gaan hierbij uit van de inschrijving in de Basis registratie personen (Brp). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen of opvang in aanmerking te komen, moet de men in ieder geval ingezetene zijn van Nederland, maar niet persé van de gemeente Loon op Zand. Mantelzorgers kunnen voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van de gemeente Loon op Zand.

Artikel 1.3 Aanbod maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De gemeente vindt het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan voorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘maatwerkvoorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘algemene voorzieningen’). Daarom zijn in dit artikel de vormen van maatschappelijke ondersteuning die door de gemeente worden geboden opgesomd. Het betreft geen limitatieve opsomming. Van verschillende van de hier genoemde vormen bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van cliënt.

Hoofdstuk 2 Toegang

Dit hoofdstuk bevat zowel de regels voor de procedure die voorafgaat aan de eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening als de regels op basis waarvan het college beslist op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

De procedure start op het moment dat de cliënt de gemeente om hulp vraagt. Dit is de melding en de aanleiding voor de gemeente om onderzoek te doen. Het onderzoek vormt de kern van de procedure in de Wmo 2015. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waar de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden, stopt op dat moment de procedure. Het is echter ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet.

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en vooronderzoek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en is een uitwerking van de verplichting die de gemeente heeft op grond van de Wmo 2015 om te bepalen op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

In lid 1 is opgenomen dat de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (de hulpvraag) schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college kan worden gedaan. De melding is dus vormvrij. De melding kan bovendien ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Als een cliënt, al dan niet in verband daarmee, behoefte heeft aan ondersteuning bij het verhelderen van zijn ondersteuningsbehoefte, dan wordt de cliënt hierbij ondersteund.

In lid 2 is opgenomen dat het college de ontvangst van de melding binnen twee weken schriftelijk bevestigt.

In lid 3 is opgenomen dat het college de cliënt wijst op de mogelijkheid zich te laten bijstaand door iemand uit het eigen netwerk of een gratis cliëntondersteuner en het college informeert de cliënt

over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan. In een persoonlijk plan kan de cliënt aangeven op welke wijze hij vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Dit draagt bij aan de mate van eigen regie door de cliënt. Indien de cliënt zo'n persoonlijk plan wil indienen dient hij dit uiterlijk 7 dagen na de melding te overhandigen aan het college.

In lid 4 is opgenomen dat in spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de wet het college na ontvangst van de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening treft in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Met onverwijld bedoelen wij binnen maximaal 3 werkdagen.

In lid 5 is opgenomen dat het college alle gegevens verzamelt die voor het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, toegankelijk en van belang zijn over de cliënt en zijn situatie. Er wordt zo spoedig mogelijk een afspraak gemaakt voor een gesprek.

Lid 6 bepaalt dat de cliënt voor het gesprek alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen aan het college moet overhandigen.

Artikel 2.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. Telefonisch contact valt hier ook onder. In artikel 2.2 lid 2 van de verordening wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis. Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In artikel 2.5 van deze verordening is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.

Een zorgvuldig onderzoek vereist het op enigerlei doorlopen van de volgende stappen1 :

Stap 1: Na de melding dient eerst de precieze hulpvraag te worden geduid.

Stap 2: Vervolgens moet bepaald worden wat – kort gezegd – de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn.

Stap 3: Vervolgens kan (en moet) inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de door het college te organiseren noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning.

Stap 4: Daarna moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociaal netwerk en algemene voorzieningen in kaart gebracht worden, althans moet bezien worden of – en zo ja: in welke mate – deze aanwezig zijn.

Stap 5: Vervolgens dient geconcludeerd te worden of er voor het college uiteindelijk nog iets te compenseren overblijft.

Stap 6: Voor zover dit in het individuele geval noodzakelijk wordt geacht, dient kan specifieke deskundigheid worden ingeschakeld.

Artikel 2.3 Verslag van het onderzoek

In lid 1 is opgenomen dat de weergave van het onderzoek en het gesprek vastgelegd wordt in het ondersteuningsplan. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat er besproken is. In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.

In lid 2 is opgenomen dat de cliënt de mogelijkheid heeft het ondersteuningsplan getekend te retourneren. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ondertekenen ‘voor akkoord’ en ‘voor gezien’. Als een cliënt ‘voor gezien’ tekent is hij het niet eens is met de inhoud van het ondersteuningsplan, maar wil hij wel een aanvraag indienen, zodat het college een beschikking kan afgegeven. Alleen tegen een beschikking kan immers bezwaar worden gemaakt. Als een cliënt ‘voor gezien’ tekent, bestaat tevens de mogelijkheid om aan te geven waarom hij niet voor akkoord tekent. ‘Voor akkoord’ is voor situaties waarin cliënt zich volledig kan vinden in wat in het ondersteuningsplan is opgenomen.

In lid 3 is opgenomen dat de cliënt het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord. Indien hij uitsluitend tekent voor gezien kan hij daarbij tevens aangeven waarom hij niet tekent voor akkoord. De cliënt draagt er zorg voor dat het getekende exemplaar wordt geretourneerd aan het college.

In lid 4 is opgenomen dat indien de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening hij dit kan aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan dient dan tevens als aanvraag.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 zijn de termijnen afwijkend geregeld ten opzichte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na ontvangst van de melding dient er binnen maximaal zes weken een onderzoek plaats te vinden. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is afgerond tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.

Na ontvangst van een aanvraag heeft het college twee weken de tijd om een beschikking af te geven.

Indien er conform artikel 2.2 lid 4 wordt afgezien van een onderzoek kan de cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger een aanvraag schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Lid 3 bepaalt dat ook een ondertekend verslag van het onderzoek kan dienen als aanvraag indien de cliënt op het verslag heeft aangegeven in aanmerking te willen komen voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

In dit artikel is opgenomen welke elementen worden opgenomen in de beschikking. In de beschikking staat de informatie die voor de cliënt nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Uit de beschikking moet duidelijk blijken welke rol het ondersteuningsplan of persoonlijk plan voor de cliënt speelt.

Artikel 2.7 Advisering

Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is degene door of namens wie een melding is gedaan of door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede diens huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3 tweede lid onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In dit artikel van de verordening zijn de algemene criteria opgenomen, in de volgende artikelen uit dit hoofdstuk zijn meer specifieke criteria opgenomen per productgroep. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen komt het neer op het leveren van maatwerk. Het is daardoor niet mogelijk en wenselijk om in de verordening limitatief te regelen welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt.

In lid 4 is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan wordt, moge duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Onder voorwaarden is het wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening. Voorwaarde is dan dat deze voorziening naar het oordeel van het college in de vorm van een pgb kan worden verstrekt en de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Artikel 3.2 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden en begeleiding

In dit artikel is opgenomen dat het college de aanwezigheid van gebruikelijke hulp bij haar beoordeling betrekt.

Het college houdt rekening met huisgenoten, afhankelijk van hun leeftijd en psychische gesteldheid. Wanneer die in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt allereerst gekeken of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten boven de 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dan, wanneer één van de huisgenoten uitvalt, via herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig (bijvoorbeeld militairen op uitzending) zijn kan er aanleiding bestaan voor het verstrekken van een voorziening.

Uiteraard bestaat er een noodzaak tot verstrekken van een voorziening als de huisgenoot zelf ook niet in staat is de bedoelde werkzaamheden te verrichten. Niet gewend zijn deze werkzaamheden te verrichten is geen reden tot het verstrekken van een voorziening. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten kan hiertoe aanleiding zijn. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld worden.

Het college stelt hier beleidsregels over op.

Artikel 3.3 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

In dit artikel is opgenomen dat de maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen wordt verstrekt overeenkomstig de vigerende raadsverordening van de gemeente Tilburg en de hierop gestelde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Tilburg.

Zie hiervoor https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR704622/1.

Op grond van de Wmo 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen bij alle gemeenten. De gemeente Loon op Zand heeft de gemeente Tilburg gemandateerd voor de uitvoering van deze taken.

Artikel 3.4 Aanvullende criteria voor sportvoorzieningen

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening. Sporten kan voor een cliënt een belangrijke manier zijn om medemensen te ontmoeten (participeren). Dit is in de verordening zo ingevuld dat cliënt aangewezen moet zijn op een sportvoorziening voor de beoefening van de verkozen sport.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen

Uit de toelichting op artikel 1.1.1 van de Wet volgt dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Hiervoor is het een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Bij het bepalen van het te bereiken resultaat gaat het er bij maatschappelijke participatie niet om hoe vaak een cliënt een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie. Kortom niet alle bij de cliënt levende wensen behoeven te worden gehonoreerd. Uitkomst moet zijn dat de cliënt op een aanvaardbaar niveau kan participeren.

Uit de wet volgt verder slechts de verplichting om cliënt te compenseren die beperkingen ondervindt bij lokale verplaatsingen. Onder het begrip "lokaal verplaatsen" verstaat het college een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf de woning. Voor bovenregionaal vervoer kan cliënt gebruik maken van Valys.

Een aanwezige en bruikbare algemene voorziening (zoals een rolstoel of scootermobielpoule) kan een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur. Dergelijke voorzieningen kunnen maatwerkvoorzieningen voorkomen. Het uitgangpunt is dat het college volstaat met een voorziening waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, nr. 10/906 Wmo). Deze omvang kan ook bereikt worden met meerdere vervoersvoorzieningen gezamenlijk (CRvB 06-06-2012, nr. 10/1786 Wmo).

Het college stelt hier beleidsregels over op.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

In dit artikel is opgenomen op welke wijze en aan de hand van welke criteria het college beoordeelt of een cliënt in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening.

Als na afweging van alle relevante belangen een verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, wordt toepassing gegeven aan het primaat van verhuizen. De kostenvergelijking tussen aanpassing van de huidige woning en een verhuizing (inclusief kosten voor noodzakelijke aanpassingen in beide situaties) is één van de af te wegen belangen. Ook de behoeften van de cliënt spelen - zo mogelijk - een rol in de afweging. Bijvoorbeeld de gevolgen voor de aanwezigheid van mantelzorg in de nabije omgeving. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Het college stelt hier beleidsregels over op.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen

In lid 1 sub a wordt bepaald dat voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, er geen maatwerkvoorziening wordt toegekend.

Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).

Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de Wmo open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 Wmo) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 Wmo).

Lid 1 sub b is een herhaling van het algemene toetsingskader zoals deze in de wet centraal staat. Indien men op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociaal netwerk de beperkingen kan wegnemen bestaat er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.

Lid 1 sub c is ook een herhaling van het algemene toetsingskader zoals in de wet centraal staat. Een algemene voorziening gaat voor op een maatwerkvoorziening. Kan men gebruik maken van een algemene voorziening dan bestaat er geen noodzaak tot verstrekking van een maatwerkvoorziening.

Lid 1 sub d gaat over algemeen gebruikelijke voorzieningen. Bij de begripsbepalingen is een nadere uitleg opgenomen over het begrip algemeen gebruikelijk voorziening. Indien een voorziening voor een persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd bestaat er geen noodzaak tot verstrekking van een maatwerkvoorziening.

In lid 1 sub e en f zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het realiseren, accepteren en aanvragen van een maatwerkvoorziening. Als de voorziening is gerealiseerd of geaccepteerd vóór de melding verstrekt het college deze niet met terugwerkende kracht. Als de voorziening na de melding maar voor het besluit is gerealiseerd of geaccepteerd, verstrekt het college de voorziening alleen als de noodzaak nog vast te stellen is of als het college schriftelijke toestemming heeft verleend.

In lid 1 sub i is opgenomen dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht. De maatwerkvoorziening is immers gericht op de individuele cliënt. Het past niet om generieke voorzieningen te treffen, daar zijn algemene voorzieningen meer geschikte instrumenten voor.

In lid 1 sub j is opgenomen dat van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen.

In lid 2 onder a is opgenomen dat er geen voorziening wordt verstrekt indien deze niet langdurig noodzakelijk is. Het college kent in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toe als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulp is het middelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

In lid 2 onder b is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Loon op Zand en daar dus hoofdverblijf hebben, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

In lid 3 zijn de weigeringsgronden ten behoeve van de woonvoorziening opgenomen.

Lid 3 onder a geeft aan dat het college alleen een voorziening in of aan een woning treft waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van beide ouders.

Lid 3 onder c is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.

In lid 3 onder f is bepaald dat het college geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in lid 1 onderdeel i dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd, wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

In lid 3 onder g is het volgende bepaald. Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 Wmo). Dit heeft de CRvB geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.

In lid 4 is bepaald dat het college de mogelijkheid heeft voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen te besluiten één woning bezoekbaar te maken. Het bezoekbaar maken van een woning voor een Wlz-cliënt die in een instelling woont, valt in beginsel niet onder de compensatieplicht van het college. In artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 is namelijk bepaald dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren als een cliënt een Wlz-indicatie heeft. Ondanks dat het college voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht heeft, is het college wel bevoegd om een voorziening toe te kennen. Dit betekent dat het college na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd onderzoek naar noodzaak altijd een onderzoek moet instellen naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken (zie hierover CRvB 19-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3933). Als uit dit (verplicht) onderzoek volgt dat het in het kader van de participatie van de Wlz-cliënt noodzakelijk is dat hij de woning van bijvoorbeeld ouders kan bezoeken, dan wordt deze ondersteuningsbehoefte niet gedekt vanuit de Wlz. Het college moet dan afwegen of de omstandigheden van het geval aanleiding geven om hierin te voorzien door toekenning van een maatwerkvoorziening.

Uitzonderingen 8.6a Wmo 2015

Voor Wlz -cliënten die thuis wonen en een hulpmiddel of woningaanpassing nodig hebben, heeft het college wél een compensatieplicht (dit volgt uit artikel 8.6a Wmo 2015). Bij het bezoekbaar maken gaat het echter meestal om cliënten die in een Wlz -instelling wonen. De uitzonderingen van artikel 8.6a Wmo 2015 zijn dan ook niet van toepassing, tenzij het bijvoorbeeld een cliënt betreft die met een pgb in een wooninitiatief woont.

Gemeente waar Wlz -instelling staat, is verantwoordelijk voor bezoekbaar / logeerbaar maken

De gemeente waarin de Wlz -instelling zich bevindt, is verantwoordelijk voor het bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning. De CRvB oordeelt dat het college uitsluitend personen moet compenseren die in de betreffende gemeente woonplaats hebben. Bovendien kan een persoon niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats hebben. De vraag waar iemand woonplaats heeft, is afhankelijk van concrete feiten en omstandigheden. Doorgaans zal een bewoner van een Wlz -instelling woonplaats hebben in de gemeente waar de Wlz -instelling staat. Deze gemeente is dan verantwoordelijk voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening (zie CRvB 22-09-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285 voor een voorbeeld uit de Wmo 2007).

Vergelijkbaar met Wlz -instelling

De verordeningsbepaling dat een woonvoorziening kan worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz -instelling, biedt volgens de CRvB geen ruimte om het wonen in een gewone woning op één lijn te stellen met verblijf in een Wlz -instelling ( CRvB 22-09-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0285). De CRvB vindt in de Wmo geen aanknopingspunten om daar anders over te denken dan onder de WVG en verwijst daarvoor naar CRvB 18-04-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5310.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Een cliënt kan de maatwerkvoorziening in natura ontvangen, maar ook in de vorm van een pgb als hij dat wenst. Daarmee kan hij zelf bepalen bij wie hij de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil inkopen. In dit hoofdstuk is ook opgenomen welke regels er zijn voor een pgb en hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.

Artikel 4.1 Regels voor PGB

In dit artikel is opgenomen dat het college een pgb verstrekt in overeenstemming met de wet. Een pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt dit wenst en hier gemotiveerd om vraagt. Door deze motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 2 van dit artikel is aangegeven welke onderdelen het budgetplan in ieder geval moet bevatten. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 4.2 De hoogte van een persoonsgeboden budget (pgb)

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Artikel 4.2 bepaalt de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. Het tarief van het pgb is in beginsel gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden en is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal de hoogte van de kostprijs van de in betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd zal worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Tevens wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt onder welke voorwaarden een cliënt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk. Uitgangspunt is hierbij dat de beloning van het sociaal netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

In de tariefstelling van het pgb voor begeleiding en hulp bij het huishouden, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt een hogere pgb-tarief dan voor informele hulp. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. ouders, broers, zussen en kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. De rechter heeft bepaald dat het informele pgb-tarief afgeleid moet zijn van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van de betreffende sector.

Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociaal netwerk.

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • geboorte;

  • afstamming van dezelfde voorvader;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • adoptie.

Eerste graad’s bloedverwanten zijn:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad’s bloedverwanten zijn:

  • grootouders;

  • kleinkinderen;

  • broers en zussen.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

Dit artikel geeft uitvoering aan de artikel 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener enerzijds en algemene voorzieningen waarbij geen sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie anderzijds. Voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen gold in 2023 het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand. In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. Per 2024 is de eigen bijdrage geïndexeerd en is het bedrag maximaal € 20,60 per maand.

De bijdragen in de kosten voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s bedragen nooit meer dan de kostprijs van de voorziening. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.

De wet maakt een uitzondering voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. In artikel 5.1.5 is aangegeven dat voor het (collectief) vervoer afwijkende tarieven gelden en niet onder het abonnementstarief valt.

Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bestrijding van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening of PGB alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Dit artikel is tevens van toepassing op de algemene voorziening zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening. Bij verhuizing is de gemeente van de nieuwe woonplaats verantwoordelijk voor het verstrekken van een Wmo voorziening. Als daar een nieuwe voorziening wordt toegekend wordt de voorziening verstrekt door (op kosten van) de gemeente Loon op Zand terug gegeven aan de gemeente Loon op Zand. Bij een pgb kan de voorziening verstrekt door Loon op Zand verkocht worden en kan het restbedrag teruggevorderd worden. Een voorziening wordt toegekend aan een individueel persoon. Bij overlijden vervalt de noodzaak tot die voorziening. Bij een zorg in natura voorziening wordt deze teruggegeven aan de gemeente. Bij een pgb kan die verkocht worden en kan het verkregen bedrag teruggevorderd worden. Deze maatregelen zorgen voor gelijke behandeling van Wmo cliënten ongeacht de leveringsvorm van de voorziening. Ook helpt het bij het beheersbaar houden van de Wmo uitgaven.

Artikel 6.2 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Dit artikel is grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is artikel 6.2 toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

Artikel 6.3 Opschorting betaling uit het pgb

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1)

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2)

    de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

  • 3)

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.

Op grond van het tweede lid kan het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel zijn de kwaliteitseisen opgenomen voor aanbieders ten behoeve van een goede kwaliteit van voorzieningen en deskundigheid van beroepskrachten.

Het college kan tevens nadere regels stellen op het gebied van kwaliteit voor te verstrekken pgb’s.

Het college ziet toe op naleving van de eisen door periodieke overleggen, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

De basiseisen kwaliteit aanbieder zijn opgenomen in de raamovereenkomsten die afgesloten zijn op basis van regionale of lokale aanbesteding en contractering.

Twee maal per jaar vinden gesprekken (voorjaarsoverleg en najaarsoverleg) plaats met aanbieders conform raamovereenkomst.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit voorzieningen door derden

In dit artikel is opgenomen met welke factoren het college rekening houdt bij het vaststellen van tarieven voor door derden te leveren diensten ten behoeven van een goede prijs-kwaliteit verhouding.

Artikel 7.3 Waardering voor mantelzorgers

Artikel 2.1.6 van de wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De woonplaats van de cliënt is bepalend, het kan dus ook mantelzorgers betreffen die in andere gemeenten wonen. Het gaat hierbij ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van de wet uitgekomen.

Het college moet zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. Het college stelt jaarlijks de minimaal waarde van de blijk van waardering vast. Het college heeft mantelzorgbeleid vastgesteld.

Artikel 7.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.

Artikel 7.5 Klachtregeling

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachtenregeling. In de contracten met de aanbieder worden eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

Artikel 7.6 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door het voeren van periodieke overleggen met de aanbieders en door een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.7 Bezwarenprocedure

Het college heeft in 2018 regels opgesteld omtrent een extern persoon voor hoorcommissie bezwaren binnen het sociaal domein.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

In lid 1 wordt verwezen naar de door gemeente vastgestelde inspraakverordening ter waarborging van eenzelfde inspraakprocedure voor het Wmo-beleid als op andere terreinen.

De inspraak geldt voor alle ingezetenen, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Artikel 8.2 Evaluatie

Het gemeentebestuur streeft er naar het gevoerde beleid eenmaal per 4 jaar te evalueren.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze hardheidsclausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 9.2 Voorwaarden

In dit artikel wordt bepaald dat er aan het verstrekken van voorzieningen voorwaarden verbonden mogen worden.

Artikel 9.3 Beleidsregels

In dit artikel wordt bepaald dat beleidsregels worden vastgesteld. De beleidsregels bevatten richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9.4 Indexering

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9.5 Intrekkingen oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. Bestaande rechten lopen door, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.

In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van gemeente Loon op Zand op 8 februari 2024.

de griffier,

de voorzitter,


Noot
1

Dit volgt uit onder andere de uitspraak van de CRvB van van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819).