Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam over de bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingwaarden (Beleidsregels vaststellen hogere waarde gemeente Edam-Volendam).

Geldend van 09-03-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam over de bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingwaarden (Beleidsregels vaststellen hogere waarde gemeente Edam-Volendam).

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam;

gelet op paragrafen 5.1.4.2a.3 en 5.1.4.2a.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de afweging van belangen bij het toestaan van hogere geluidwaarden tijdens de overgangsfase onder de Omgevingswet;

B E S L U I T :

  • I.

    vast te stellen de navolgende Beleidsregels vaststellen hogere waarde gemeente Edam-Volendam;

  • II.

    te bepalen dat de Beleidsregels vaststellen hogere waarde Wet geluidhinder gemeente Edam-Volendam van 1 januari 2007 worden ingetrokken;

  • III.

    geen participatie te verlenen, omdat het gaat om een ondergeschikte herziening van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen (artikel 2, onder lid 3, sub a van de Inspraakverordening);

  • IV.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Hoofdstuk 1 Samenvatting

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet verandert de manier waarop geluid wordt gereguleerd ten opzichte van de vervallen Wet geluidhinder. Om te voorkomen dat de gemeentelijke beleidsregels die golden onder de Wet geluidhinder geheel komen te vervallen, zijn deze in dit document omgezet in beleidsregels die gelden onder de Omgevingswet. In dit document wordt een toelichting gegeven op het afwegingskader dat wordt gehanteerd om hogere geluidwaarden toe te staan. Voor nu worden er geen grote wijzigingen aangebracht ten opzichte van het hogere waardenbeleid dat gold onder de Wet geluidhinder. De beleidsregels zijn bedoeld om in de overgangsfase onder de Omgevingswet een goed woon- en leefklimaat te borgen voor het aspect geluid met betrekking tot het weg- en railverkeer en industriegeluid.

De Omgevingswet en de bijbehorende algemene maatregel van bestuur Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bieden afwegingsruimte voor de toegestane geluidsbelasting door wegen, spoorwegen of industrieterreinen, op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen (zoals scholen en ziekenhuizen). Dit geldt zowel voor het aanleggen en reconstrueren van wegen als voor het toevoegen van geluidgevoelige gebouwen. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt de standaardwaarde genoemd. Als in bijzondere omstandigheden niet aan deze standaardwaarde kan worden voldaan is het mogelijk om hiervan af te wijken door het vaststellen van een hogere waarde. Deze hogere waarde mag echter nooit hoger zijn dan het in artikel 5.78u van het Bkl vastgelegde maximum (de grenswaarde). De Omgevingswet beoogt zo min mogelijk geluidsgevoelige locaties met een vastgestelde hogere waarde. Verder worden de mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen begrensd door de criteria die de Omgevingswet en het Bkl daarvoor stellen. Indien aan deze criteria wordt voldaan toetst het bevoegde gezag op basis van vastgestelde beleidsregels of de gewenste hogere waarde aanvaardbaar is.

De beleidsregels geven het kader waarbinnen zoveel mogelijk nieuwbouw op de meer geluidsbelaste locaties mogelijk wordt maar waarbij tevens de toekomstige bewoners worden beschermd tegen een te grote geluidsbelasting ten gevolge van (spoor)wegverkeer of een industrieterrein. De voorkeursvolgorde is hierbij bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen, het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger en tot slot maatregelen bij de ontvanger. Hieronder vallen bijvoorbeeld geluidsisolerende maatregelen aan de woning, bouw met een geluidsluwe zijde en eisen aan het gebouw (zoals zoveel mogelijk verblijfsruimten aan de geluidsluwe zijde).

Bij het vaststellen van hogere waarden gaat het meestal om een ambtshalve procedure en is de eerste aanleiding bijvoorbeeld een bouwinitiatief, een wijziging van het omgevingsplan of een wegreconstructie.

Op grond van artikel 4.81 Algemene wet bestuursrecht heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen voor hem toekomende taken. In combinatie met de inwerkingtreding van het Bkl per 1 januari 2024 ontstaat voor het college van burgemeester en wethouders op grond van paragrafen 5.1.4.2a.3 en 5.1.4.2a.4 van het Bkl de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen indien het vasthouden aan de standaardwaarden tot knelpunten zou leiden. Als ondersteuning bij het uitoefenen van deze bevoegdheid zijn de criteria daarvoor vastgelegd in de onderstaande beleidsregels. De onderstaande criteria sluiten grotendeels aan bij de criteria van het in 2006 geldende en ingetrokken Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en Besluit geluidhinder spoorwegen.

De beleidsregels gaan alleen over geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied. Wegen en spoorwegen hebben van rechtswege een geluidaandachtsgebied. Een industrieterrein kent alleen een geluidaandachtsgebied indien het industrieterrein wordt gereguleerd door middel van een geluidproductieplafond. Dat wil zeggen: alleen als het gaat om een industrieterrein met een geluidsproductieplafond is de mogelijkheid tot toekennen van een hogere waarde relevant.

Doordat het oude recht (tijdelijk) blijft gelden voor provinciale wegen zonder geluidproductieplafond en bestaande gezoneerde industrieterreinen zonder geluidproductieplafond, heeft het volgende hoofdstuk twee paragrafen. Paragraaf 1 beschrijft de beleidsregels op grond van de Omgevingswet voor alle wegen, behalve provinciale wegen zonder geluidproductieplafond en gezoneerde industrieterreinen zonder geluidproductieplafond. Paragraaf 2 beschrijft de beleidsregels op grond van de Wet geluidhinder voor provinciale wegen zonder geluidproductieplafond en gezoneerde industrieterreinen zonder geluidproductieplafonds. Op termijn worden voor alle provinciale wegen en bestaande gezoneerde industrieterreinen een geluidproductieplafond vastgesteld, waarna paragraaf 2 komt te vervallen.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

PARAGRAAF 1 BELEIDSREGELS ONDER DE OMGEVINGSWET

Deze paragraaf is van toepassing op de geluidbelasting op geluidgevoelige gebouwen door geluid van spoor(wegen) en industrieterreinen met een geluidproductieplafond, met uitzondering van provinciale wegen zonder geluidproductieplafond.

Artikel 1 Grondslag

Deze beleidsregels betreft de lokale uitwerking van de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders tot het vaststellen van hogere waarden voor geluid ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en een industrieterrein, zoals deze is opgenomen in paragrafen 5.4.1.2a.4 en 5.4.1.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Paragraaf 5.4.1.2a.4 geeft de mogelijkheid om op geluidgevoelige gebouwen, gelegen binnen een geluidaandachtsgebied, een hogere geluidsbelasting dan de standaardwaarde toe te staan. Paragraaf 5.4.1.2a.3 geeft de mogelijkheid het toe te staan om wegen te reconstrueren of aan te leggen die op geluidgevoelige gebouwen een hogere geluidbelasting dan de standaardwaarde veroorzaken. Op grond van 4:81 Algemene wet bestuursrecht mag het college van Burgemeester en Wethouders beleidsregels vaststellen met betrekking tot bevoegdheden die hem toekomen.

Artikel 2 Voorkeursvolgorde

Een procedure voor de toekenning van een hogere waarde wordt gestart indien op basis van akoestisch onderzoek afdoende is aangetoond dat de geluidsbelasting niet verlaagd kan worden tot de standaardwaarde door:

  • a.

    het treffen van bronmaatregelen;

  • b.

    het treffen van overdrachtsmaatregelen;

  • c.

    het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger;

  • d.

    het treffen van maatregelen bij de ontvanger.

Artikel 3 Criteria procedure vaststelling hogere waarde voor woningen

Het college kan gebruik maken van zijn bevoegdheid als wordt voldaan aan één van de volgende criteria:

  • a.

    de woningen buiten de bebouwde kom worden verspreid gesitueerd;

  • b.

    de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;

  • c.

    de woningen vullen een open plaats tussen de aanwezige bebouwing op;

  • d.

    de woningen worden gesitueerd ter vervanging van bestaande bebouwing;

  • e.

    de woningen zijn in een dorpsvernieuwingsplan opgenomen.

Artikel 4 Criteria procedure vaststelling hogere waarde voor wegen

Het college kan gebruik maken van zijn bevoegdheid als wordt voldaan aan één van de volgende criteria:

  • a.

    er sprake is van een nog niet geprojecteerde of te reconstrueren weg, die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen;

  • b.

    er is sprake van een nog niet geprojecteerde weg of te reconstrueren weg, die een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat de aanleg van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidsbelasting van woningen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 5 maart 2024,

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,

de secretaris, de burgemeester,

H. van der Woude L.J. Sievers

Toelichting

Algemeen

De (nu ingetrokken) Wet geluidhinder (Wgh) kent van oudsher een systeem van voorkeursgrenswaarden en hogere waarden. De Omgevingswet volgt de Wgh op en hanteert op grote lijnen dezelfde systematiek. Onder de Omgevingswet zijn burgemeester en wethouders (op een aantal uitzonderingen na) zelf bevoegd om binnen de grenzen van de gemeente een hogere waarde vast te stellen met behulp van de volgende instrumenten:

  • toekennen van een binnenplanse omgevingsvergunning;

  • toekennen van een buitenplanse omgevingsvergunning (artikel 5.8 Omgevingswet);

  • op basis van een delegatiebesluit een omgevingsplan vaststellen (artikel 2.8 Omgevingswet); of

  • vaststellen van een omgevingsplan (artikel 2.4 Omgevingswet).

Aangezien het wijzigen van een omgevingsplan een raadbevoegdheid is, gelden de beleidsregels voor dit specifieke instrument enkel adviserend aan de raad. Hetzelfde geldt voor de buitenplanse omgevingsvergunningen waarvoor de raad de bevoegdheid heeft om een bindend advies te geven.

Als ondersteuning bij het uitoefenen van de bevoegdheid om hogere waarden toe te staan, heeft het college de criteria hiervoor vastgelegd in beleidsregels.

Het uitgangspunt blijft het terugdringen van het aantal geluidgehinderde bestemmingen. De redenen voor de toekenning van hogere waarden zijn gelegen in het algemene belang van de volkshuisvesting en evenwichtige toedeling van functies aan locaties, waarbij de voorkeursgrenswaarde niet kan worden gehaald om:

  • 1.

    Stedenbouwkundige;

  • 2.

    Verkeerskundige;

  • 3.

    Vervoerskundige;

  • 4.

    Landschappelijke ; of

  • 5.

    Budgettaire of financiële redenen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In paragraaf 5.1.4.2a.4 van het Bkl wordt de bevoegdheid vastgesteld om toe te staan dat op geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden een hogere geluidbelasting dan de standaardwaarde plaatsvindt. In paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Bkl wordt de bevoegdheid vastgesteld om binnen een omgevingsplan toe te staan om wegen aan te leggen of te reconstrueren met als gevolg een hogere geluidsbelasting dan de standaardwaarde op geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 2

Dit artikel verwijst naar de voorkeursvolgorde met betrekking tot maatregelen om geluidshinder te voorkomen: eerst maatregelen aan de bron, dan overdrachtsgebied, dan het vergoten van afstand en tot slot maatregelen aan de ontvangerszijde. Alvorens tot toekenning van een hogere waarde te kunnen overgaan, dient afdoende te zijn aangetoond dat maatregelen aan de bron, het overgangsgebied en aan de ontvangerszijde niet haalbaar zijn. De criteria zoals onder het kopje “algemeen” genoemd zijn hiervoor maatgevend.

Artikel 3

De criteria sluiten grotendeels aan bij de criteria van de in 2006 geldende (en ingetrokken) besluiten. In feite vindt de vaststelling van een hogere waarde via vrijwel dezelfde criteria plaats als in de situatie vóór 1 januari 2007.

3a. Bij verspreid gesitueerde woningen wordt met name gedacht aan woningen die buiten woonkernen liggen.

3b. Hierbij dient met name gedacht te worden aan boerderijen, woningen bij boerderijen en bedrijfswoningen, waarvan de aanwezigheid ter plaatse in verband met de bedrijfsvoering dringend noodzakelijk of voor bewaking nodig is. Ook zogenaamde aanleunwoningen bij zorginstellingen worden hiermee bedoeld.

3c. Woningen die een open plaats opvullen, kunnen woningen zijn die een gevelrij sluitend maken, maar ook woningen die gebouwd worden in een planmatige verdichting van de woonbebouwing ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur.

3d. In dit geval kan gedacht worden aan woningen waarbij sprake is van een wijziging in het gebruik of de bestemming door een verbouwing van bijvoorbeeld een pakhuis in een woongebouw of door de bouw van een nieuw woongebouw in plaats van een bestaand pakhuis.

3e. Hierbij worden woningen bedoeld die in een dorpsvernieuwingsplan of reconstructie zijn opgenomen, echter ook andere plannen die in het kader van deze dorpsvernieuwing strekken tot de bouw van woningen, kunnen hieronder worden begrepen. Tevens vallen hieronder woningen die een gevelrij sluiten en woningen die gebouwd worden in een planmatige verdichting van de woonbebouwing ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Artikel 4

4a. De genoemde noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie van een bepaalde weg moet worden aangetoond met recente gegevens, bijvoorbeeld aan de hand van de nationale omgevingsvisie, de provinciale omgevingsvisie, de gemeentelijke omgevingsvisie en eventueel het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid.

4b. De genoemde noodzakelijke verkeersverzamelfunctie van een bepaalde weg moet worden aangetoond met recente gegevens, bijvoorbeeld aan de hand van de nationale omgevingsvisie, de provinciale omgevingsvisie, de gemeentelijke omgevingsvisie en eventueel het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid.

Artikel 5

Teneinde externe werking te verkrijgen, moet de beleidsregel conform artikel 3.42 Awb bekend gemaakt worden op de voor de gemeentelijke gebruikelijke wijze.

PARAGRAAF 2 BELEIDSREGELS OVERGANGSRECHT WET GELUIDHINDER

Op grond van artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet geldt het oude recht voor provinciale wegen waarvoor nog geen geluidsproductieplafonds zijn vastgesteld. Dit betekent dat bij het toestaan van hogere geluidswaarden ten gevolge van deze wegen nog moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Inhoudelijk zijn de beleidsregels die hiervoor worden gebruikt niet anders dan bij andere wegen, maar deze worden wel op grond van andere wetgeving toegepast. In deze paragraaf wordt uiteengezet welke beleidsregels worden toegepast op hogere geluidswaarden door provinciale wegen zonder geluidsproductieplafond en op welke wetgeving deze zijn gebaseerd.

Hetzelfde geldt voor gezoneerde industrieterreinen, waarvoor nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Op grond van artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, geldt ook hier het oude recht (Wgh). Op basis van de relevante artikelen in de Wgh zijn de beleidsregels in dit hoofdstuk opgesteld. Inhoudelijk verschillen de beleidsregels niet van industrieterreinen met een geluidproductieplafond. Op termijn krijgen alle provinciale wegen en de bestaande gezoneerde industrieterreinen een geluidsproductieplafond, waarna deze paragraaf komt te vervallen.

Artikel 110a. Wet geluidhinder

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn indien ten behoeve van een activiteit in meer dan één gemeente een hogere waarde voor de bij of krachtens de wet genoemde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting dient te worden vastgesteld, burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen deze activiteit zal worden uitgevoerd bevoegd een hogere waarde vast te stellen.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde waarde kan ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld.

  • 4.

    De vaststelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde waarde vindt plaats volgens bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 5.

    Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

  • 6.

    Indien artikel 110f van toepassing is geven burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

  • 7.

    Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, benodigd is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie of de vaststelling of wijziging van een zone rond een industrieterrein dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale milieuverordening, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg of spoorweg dan wel het industrieterrein van regionaal belang is gelegen bevoegd tot vaststelling van de hogere waarde. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het tweede en zesde lid in plaats van ‘burgemeester en wethouders’ moet worden gelezen ‘gedeputeerde staten’ en in het tweede lid in plaats van ‘gemeente’ telkens moet worden gelezen: provincie.

Artikel 1 Grondslag

Deze beleidsregels betreft de lokale uitwerking van de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van hogere waarden voor geluid ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en een industrieterrein zoals deze is opgenomen in artikel 110a, lid 1 en lid 2 van de Wet geluidhinder 1-1-2007.

Artikel 2 Voorkeursvolgorde maatregelen

Een procedure voor de toekenning van een hogere waarde wordt gestart indien op basis van akoestisch onderzoek afdoende is aangetoond dan de geluidsbelasting niet verlaagd kan worden tot de voorkeurswaarde door:

  • a.

    het treffen van bronmaatregelen;

  • b.

    het treffen van overdrachtsmaatregelen;

  • c.

    het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger;

  • d.

    het treffen van maatregelen bij de ontvanger.

Artikel 3 Criteria procedure vaststelling hogere waarde voor woningen

Het college kan gebruik maken van zijn bevoegdheid als wordt voldaan aan één van de volgende criteria:

  • a.

    de woningen buiten de bebouwde kom worden verspreid gesitueerd;

  • b.

    de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;

  • c.

    de woningen vullen een open plaats tussen de aanwezige bebouwing op;

  • d.

    de woningen worden gesitueerd ter vervanging van bestaande bebouwing;

  • e.

    de woningen zijn in een dorpsvernieuwingsplan opgenomen.

Artikel 4 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit kan worden aangehaald als Beleidsregels hogere waarde gemeente Edam-Volendam en treedt in werking op de dag nadat zij is bekendgemaakt op de in de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze.

Toelichting

Algemeen:

De Wet geluidhinder kent van oudsher een systeem van voorkeursgrenswaarden en hogere waarden. Gedeputeerde Staten (GS) stelden de grenswaarden vast, binnen de diverse criteria en randvoorwaarden in de Wet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten. In de gewijzigde Wet zijn burgemeester en wethouders (op een aantal uitzonderingen na) zelf bevoegd om binnen de grenzen van de gemeente een hogere waarde vast te stellen. Tot voor de wetsherziening werden de verzoeken tot hogere waarden getoetst aan een aantal uitvoeringsbesluiten. In deze besluiten (besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en het besluit geluidhinder spoorwegen) waren criteria aangegeven waaraan een situatie moest voldoen om in aanmerking te komen voor een hogere waarde. Met de wetswijziging en de wijziging in bevoegdheid tot vaststelling van een hogere waarde zijn genoemde besluiten overbodig geworden. Ter vervanging is daarvoor het zogenaamde besluit geluidhinder in werking getreden waarmee tegelijkertijd de genoemde besluiten zijn ingetrokken. Daarmee zijn ook het merendeel van de ontheffingscriteria en randvoorwaarden vervallen. Als ondersteuning bij het uitoefenen van deze bevoegdheid heeft het college de criteria voor het honoreren van een dergelijk verzoek vastgelegd in een beleidsregel.

Uitgangspunt blijft beperking en terugdringen van het aantal geluidgehinderde bestemmingen. De redenen voor de toekenning van hogere waarden zijn dan gelegen in het algemene belang van de volkshuisvesting en goede ruimtelijke ordening, waarbij de voorkeursgrenswaarde niet kan worden gehaald om:

1. Stedenbouwkundige;

2. Verkeerskundige;

3. Vervoerskundige;

4. Landschappelijke;

5. budgettaire of financiële redenen.

Artikelsgewijs:

Artikel 1

In artikel 110a Wet geluidhinder is de verdeling van de bevoegdheid voor het vaststellen van een hogere waarde vastgelegd. In het eerste en tweede lid wordt aangegeven wanneer Burgemeester en wethouders bevoegd zijn. In het zevende lid is aangegeven wanneer Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, te weten ingeval een hogere waarde nodig is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie of de vaststelling of wijziging van een zone langs een industrieterrein dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen per provinciale verordening. De bevoegdheid tot het vaststellen van een Hogere Waarde betreft zowel een ambtshalve procedure als een procedure op verzoek. In de artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 van het Besluit geluidhinder wordt limitatief genoemd door wie een verzoek kan worden ingediend. In de andere gevallen moet de ambtshalve procedure worden gevolgd. Dat onderscheid is voor het beleid evenwel niet relevant en wordt hier verder buiten beschouwing gelaten.

Artikel 2

Dit artikel verwijst naar de voorkeursvolgorde met betrekking tot maatregelen om geluidshinder te voorkomen: eerst maatregelen aan de bron, dan overdrachtsgebied, dan het vergoten van afstand en tot slot maatregelen aan de ontvangerszijde. Alvorens tot toekenning van een hogere waarde te kunnen overgaan, dient afdoende te zijn aangetoond dat maatregelen aan de bron, het overgangsgebied en aan de ontvangerszijde niet haalbaar zijn. De criteria zoals onder het kopje “algemeen” genoemd zijn hiervoor maatgevend.

Artikel 3

De criteria sluiten grotendeels aan bij de criteria van de in 2006 geldende (en nu ingetrokken) besluiten. In feite vindt de vaststelling van een hogere waarde via vrijwel dezelfde criteria plaats als in de situatie vóór 1 januari 2007.

3a. Bij verspreid gesitueerde woningen wordt met name gedacht aan woningen die buiten woonkernen liggen.

3b. Hierbij dient met name gedacht te worden aan boerderijen, woningen bij boerderijen en bedrijfswoningen, waarvan de aanwezigheid ter plaatse in verband met de bedrijfsvoering dringend noodzakelijk of voor bewaking nodig is. Ook zogenaamde aanleunwoningen bij zorginstellingen worden hiermee bedoeld.

3c. Woningen die een open plaats opvullen, kunnen woningen zijn die een gevelrij sluitend maken, maar ook woningen die gebouwd worden in een planmatige verdichting van de woonbebouwing ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur.

3d. In dit geval kan gedacht worden aan woningen waarbij sprake is van een wijziging in het gebruik of de bestemming door een verbouwing van bijvoorbeeld een pakhuis in een woongebouw of door de bouw van een nieuw woongebouw in plaats van een bestaand pakhuis.

3e. Hierbij worden woningen bedoeld die in een dorpsvernieuwingsplan of reconstructie zijn opgenomen, echter ook andere plannen die in het kader van deze dorpsvernieuwing strekken tot de bouw van woningen, kunnen hieronder worden begrepen. Tevens vallen hieronder woningen die een gevelrij sluiten en woningen die gebouwd worden in een planmatige verdichting van de woonbebouwing ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Artikel 4

Teneinde externe werking te verkrijgen, moet de beleidsregel conform artikel 3.42 Awb bekend gemaakt worden op de voor de gemeentelijke gebruikelijke wijze.