Regeling vervalt per 01-01-2025

Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024

Geldend van 18-04-2024 t/m 03-10-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024

besluit:

  • 1.

    De raad voor te stellen: De Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024 2.0 vast te stellen en in werking te laten treden de dag na bekendmaking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024, met gelijktijdige intrekking van de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024.

  • 2.

    De raad voor te stellen: De Verordening beslistermijn schuldhulpverlening 2021 in te trekken

  • 3.

    De Beleidsregels en financieel besluit Sociaal Domein 2024 versie 2.0 vast te stellen en in werking te laten treden dag na bekendmaking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024, met gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein 2024.

Voorwoord

De gemeente Bronckhorst werkt sinds 2022 met een integrale verordening sociaal domein. Met ingang van 2024 koppelen we de weergave van alle verschillende beleidsregels die volgen uit de geactualiseerde verordening sociaal domein 2024 aan de indeling en opzet van die integrale verordening.

Bij toekomstige wijzigingen wordt het volledige document voorgelegd voor nieuwe besluitvorming, waarbij dan via een was/wordt lijst duidelijk wordt gemaakt waar de wijzigingen zitten. Ook bij deze eerste versie zit een was/wordt lijst, die is echter alleen inhoudelijk te linken aan de losse, eerdere beleidsregels.

1. Besluit en bepalingen

De hoofdstukken volgen de indeling van de verordening sociaal domein 2024. In dit eerste hoofdstuk staan de uitgangspunten en begrippen zoals ze voor alle beleidsregels en het financieel besluit gelden.

1.1 Besluit College van B&W

Besluitnr: Z137918/BenW-8709

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst in de vergadering van 13/02/2024

Besluitnr: Z137199/BenW-08619

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst in de vergadering van 16/01/2024

Overwegende dat:

het gezien de ontwikkelingen in de regelgeving, de jurisprudentie en de ervaringen in de uitvoeringspraktijk het noodzakelijk is gebleken deze beleidsregels op onderdelen aan te passen;

gelet op:

  • De wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • De Jeugdwet

  • De participatiewet

  • De wet inburgering

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

  • Wet kinderopvang

  • Wet op het primair onderwijs, de wet op de expertisecentra en de wet op het voortgezet onderwijs voor leerlingenvervoer

  • Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

  • Wet sociale werkvoorziening

  • Het beleidskader Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2023-2026

  • De verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024

besluit:

In te trekken:

  • 1.

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022

  • 2.

    De beleidsregels Jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2019

  • 3.

    De beleidsregels leerlingenvervoer 2018

  • 4.

    De beleidsregels taaleis participatiewet 2016

  • 5.

    De beleidsregels tegenprestatie 2015

  • 6.

    De beleidsregels kostendelersnorm participatiewet 2015

  • 7.

    De beleidsregels Re-integratie participatiewet gemeente Bronckhorst 2015

  • 8.

    De beleidsregels maatschappelijke participatie en toeslagen 2015

  • 9.

    De beleidsregels kindpakket 2020

  • 10.

    De beleidsregels tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering 2021

  • 11.

    De beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Bronckhorst 2015

  • 12.

    De beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Bronckhorst 2023

  • 13.

    De beleidsregels schuldhulpverlening 2012

  • 14.

    De verordening beslistermijn schuldhulpverlening 2021

  • 15.

    De beleidsregels vrijwilligersbijdrage voor uitkeringsgerechtigden Pw, IOAW, IOAZ 2019

  • 16.

    Het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2023-1

  • 17.

    Het Financieel besluit jeugdhulp gemeente Bronckhorst 2022-2

  • 18.

    De overgangsregeling PGB 2022

Vast te stellen:

  • Het document “Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024”.

Aldus vastgesteld te Bronckhorst op 16/01/2024

Burgemeester en wethouders van gemeente Bronckhorst.

de secretaris,

M.J.J. Rommers

de burgemeester,

M.A.J. van der Tas

1.2 Begrips- en algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle definities die in deze beleidsregels en het financieel besluit worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de bovengenoemde wetgeving en de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst 2024.

Artikel 2. Hardheidsclausule

  • 19. In gevallen waarin deze beleidsregels en financieel besluit niet voorzien beslist het college.

  • 20. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels en financieel besluit als de toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leiden en/of die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1. Een inwoner houdt recht op lopende voorzieningen verstrekt op grond van de hiervoor genoemde in te trekken beleidsregels en financieel besluit, tot dat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de hiervoor genoemde ingetrokken beleidsregels en financieel besluit en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nieuwe beleidsregels en financieel besluit, worden afgehandeld krachtens de Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 voor zover dit niet in strijd is met de wet.

  • 3. Beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 geschiedt op grond van de hiervoor genoemde ingetrokken beleidsregels en financieel besluit die ten aanzien van de betreffende zaak de rechtskracht behouden.

  • 4. Van het in lid 2 en 3 gestelde kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.

Artikel 4. Citeertitel

Deze beleidsregels en het financieel besluit kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels en financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024.

Artikel 5. Inwerkingtreding

De beleidsregels en het financieel besluit sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 treden in werking op de dag na publicatie. De toepassing van de beleidsregels en het financieel besluit geldt vanaf 1 januari 2024.

2. Verzoek om ondersteuning

In de verordening gaat dit hoofdstuk in op de wijze om ondersteuning te ontvangen. Hier zijn geen verdere beleidsregels aan gekoppeld.

3. Werken en meedoen in de samenleving

In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet inburgering. In bijlage 4 staat een artikelsgewijze toelichting op de beleidsregels taaleis, in bijlage 5 staat de checklist tegenprestatie.

3.1 Beleidsregels taaleis

Artikel 1 Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd en dat daarmee wordt voldaan aan de taaleis.

  • 2. Eveneens wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende aan de taaleis voldoet wanneer hij een van de volgende documenten kan overleggen:

    • a.

      een diploma of een inschrijvingsbewijs van een Nederlandstalige middelbare school in Nederland, de Nederlandse Antillen, Suriname of Vlaanderen;

    • b.

      rapporten tot en met groep 8 van een basisschool in Nederland;

    • c.

      een diploma van een MBO-, HBO- of universitaire opleiding in Nederland of Vlaanderen;

    • d.

      een diploma van een opleiding Nederlands in het buitenland;

    • e.

      een diploma inburgering als bedoeld in artikel 6 lid 2 Wet inburgering 2021;

    • f.

      een ander document waaruit blijkt dat betrokken persoon voldoet aan de taaleis.

Artikel 2 Taaltoets

  • 1. Het college kan een toets bij belanghebbende afnemen, indien belanghebbende niet voldoet aan het in artikel 2 genoemde.

  • 2. De taaltoets kan afgenomen worden door een door ons aangewezen instantie.

Artikel 3 Geen taaltoets

In de volgende gevallen wordt geen taaltoets afgenomen:

  • a.

    er is een ontheffing in het kader van de Wet inburgering;

  • b.

    er is sprake van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    belanghebbende is door het in de persoon gelegen factoren niet in staat om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de wet machtig te worden;

  • d.

    er is een ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek;

  • e.

    er door kenmerken van de persoon wordt verwacht dat hij niet aan de taaleis kan voldoen waarbij dit mogelijk al blijkt uit een eerder gevolgde taalcursus;

  • f.

    als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal niet op het niveau zoals beschreven in artikel 18 lid 8 van de wet beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op het niveau zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de wet machtig te worden;

  • g.

    als belanghebbende een taaltraject in het kader van de Wet inburgering volgt;

  • h.

    de algemene bijstand voor een kortdurende periode wordt verleend.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Het college kan ondersteuning bieden met als doel mensen met een uitkering ingevolge de wet te ondersteunen bij het bereiken van een taalniveau dat minimaal op het niveau ligt zoals beschreven in artikel 18b lid 8 van de Participatiewet.

  • 2. Onder ondersteuning wordt verstaan:

    • a.

      het onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde gericht op het binnen drie jaar kunnen beheersen van de Nederlandse taal op minimaal het niveau als bedoeld in het vorige lid (de diagnose);

    • b.

      het aanbieden, uitvoeren, organiseren, aan-, bijsturen en/of begeleiden van het op basis van de diagnose gekozen traject.

  • 3. Indien het college ondersteuning biedt, worden de doelen en voortgang in een taalplan vastgesteld. Het taalplan beschrijft in ieder geval:

    • a.

      de manier waarop de uitkeringsgerechtigde de vereiste taalvaardigheden gaat leren;

    • b.

      de doelen, voortgang en inspanningen die van de uitkeringsgerechtigde worden verwacht;

    • c.

      op welke momenten de voortgang en inspanningen worden gemonitord

Artikel 5 Inhoud van de ondersteuning

Het college stemt de in artikel 5 genoemde ondersteuning af op:

  • a.

    de capaciteiten van belanghebbende;

  • b.

    de mogelijkheden van belanghebbende voor reguliere arbeid;

  • c.

    het gemeentelijke re-integratie- en educatiebeleid;

  • d.

    het aanbod aan taalondersteuning.

Artikel 6 Geen ondersteuning

Er wordt geen ondersteuning geboden indien belanghebbende:

  • a.

    niet langer uitkeringsgerechtigd is;

  • b.

    een inburgeringstraject volgt;

  • c.

    een taaltraject in het kader van de Wet educatie volgt;

  • d.

    leerplichtig of kwalificatie plichtig is;

  • e.

    zelfstandig binnen 3 jaar het benodigde taalniveau kan bereiken;

  • f.

    een Europees paspoort heeft en met een tijdelijk doel in Nederland verblijft.

Artikel 7 Niet nakomen verplichtingen

  • 1. Als de aanvrager niet voldoet aan de medewerkingsplicht van het tweede lid van artikel 17 van de Participatiewet, dan geldt het maatregelregime van artikel 18b van de Participatiewet.

  • 2. Belanghebbende wordt na uitkomst van de toets waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst binnen een termijn van 8 weken na het bekend worden van de uitkomst van de toets door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden dat belanghebbende niet of in onvoldoende mate de Nederlandse taal beheerst.

  • 3. Van een verlaging van de bijstand wordt afgezien indien:

    • a.

      belanghebbende zich bereid heeft verklaard taalonderwijs te volgen binnen een maand na de kennisgeving bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      belanghebbende de afspraken als beschreven in het taalplan nakomt;

    • c.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • d.

      belanghebbende in de vijf jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling, gedurende een periode van minimaal 3 jaar, aantoonbaar inspanningen heeft geleverd om de Nederlandse taal in voldoende mate te gaan beheersen;

    • e.

      een Europees paspoort heeft en met een tijdelijk doel in Nederland verblijft

  • 4. Als de uitkering van de uitkeringsgerechtigde is verlaagd op grond van artikel 18b Participatiewet en de uitkeringsgerechtigde aantoont weer voldoende inspanningen te verrichten om op het gewenste taalniveau te komen, kan het college dit zien als omstandigheden van de belanghebbende als bedoeld in artikel 18b, zevende lid, Participatiewet en de verlaging stopzetten.

3.2 Beleidsregels tegenprestatie

Artikel 1 Opleggen verplichting

Er wordt alleen een tegenprestatie opgelegd als de belanghebbende langer dan een jaar geen betaald werk heeft verricht. Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie en legt dit vast in een beschikking. De tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht. Dit betekent dat de kwaliteiten en bekwaamheden, de persoonlijke situatie en omstandigheden van een belanghebbende in aanmerking moeten worden genomen. Over de vraag of een activiteit naar vermogen kan worden verricht, kan arbeidskundig of arbeids-medisch advies worden ingewonnen.

Artikel 2 Verkrijgen van een tegenprestatie

De belanghebbende aan wie de tegenprestatie wordt opgelegd krijgt de gelegenheid binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplek te zoeken. Wanneer de belanghebbende niet binnen twintig werkdagen zelf een tegenprestatieplaats heeft weten te verkrijgen, dan zal, in samenspraak met de belanghebbende, door het college een tegenprestatie worden opgelegd.

Artikel 3 Verdringing

Om te waarborgen dat er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt door activiteiten in het kader van de tegenprestatie, wordt bij elke op te leggen tegenprestatie vooraf getoetst of er in dat geval sprake kan zijn van verdringing. Bij deze afweging worden de volgende criteria in acht genomen:

  • a.

    Het moet gaan om activiteiten waar in deze tijd en op deze plaats geen bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen. Deze bereidheid is plaats- en tijdgebonden. Dat betekent dat het noodzakelijk is om regelmatig te evalueren of de werkzaamheden nog steeds additioneel kunnen worden beschouwd.

  • b.

    Het gaat om activiteiten waar evident geen betaling tegenover staat. Het mag daarom niet gaan om activiteiten waarvoor belanghebbende of een ander normaal gesproken betaald wordt of eerder (minder dan een jaar geleden) nog betaald werd. Dit is het geval als eerder bestaande arbeidsplaatsen met vergelijkbare werkzaamheden binnen deze periode zijn wegbezuinigd bij de betreffende organisatie.

  • c.

    Er mag geen vacature openstaan voor dezelfde of bijna dezelfde activiteiten als die bij de tegenprestatie zouden worden uitgevoerd.

Artikel 4 Mantelzorg

Het verrichten van mantelzorg, als bedoeld in artikel 3.5.2 van de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst, kan alleen grond bieden om geen tegenprestatie op te leggen als de hulpbehoevende in het bezit is van een indicatie (Wmo of Wlz), waaruit de noodzaak blijkt tot het verrichten van mantelzorg van langer dan 8 uur per week, of als anderszins de noodzaak tot het verrichten van mantelzorg voor langer dan 8 uur is gebleken.

Artikel 5 Vrijwilligerswerk

Mocht de belanghebbende reeds vrijwilligerswerk verrichten, dan kunnen die worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie. Bij de beoordeling van de vraag of deze activiteiten als tegenprestatie kunnen worden beschouwd, worden de omvang van het reeds bestaande vrijwilligerswerk en de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende in overweging genomen. Het uitgangspunt is dat de omvang van het bestaande vrijwilligerswerk maximaal 8 uur per week moet zijn, om als tegenprestatie aangemerkt te worden.

Artikel 6 Overeenkomst

Er wordt een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Bronckhorst en de organisatie die de activiteiten organiseert. In deze overeenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd over werkomstandigheden, toezicht en begeleiding op de werkvloer.

Artikel 7 Verzekering en aansprakelijkheid

Het college zorgt dat een belanghebbende bij het uitvoeren van activiteiten in het kader van de tegenprestatie is verzekerd. Het gaat daarbij met name om het afdekken van de risico’s van arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. De gemeente is niet aansprakelijk voor een vergoeding of loon voor de verrichte tegenprestatie als de bijstand achteraf wordt teruggevorderd over een periode waarin de verplichting tot tegenprestatie is opgelegd. De tegenprestatie kan in geen enkel opzicht gezien worden als het verrichten van reguliere betaalde werkzaamheden waardoor de gemeente niet aansprakelijk gesteld kan worden voor loon of een vergoeding.

Artikel 8 Kostenvergoeding

  • 1. Als er een Verklaring omtrent het gedrag noodzakelijk is, zal de gemeente de kosten hiervan vergoeden.

  • 2. Het college kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen de verordening en deze beleidsregels. Hierbij hanteert het college de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Binnen een reisafstand van 10 km wordt iemand geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding.

    • b.

      Indien belanghebbende door een medische noodzaak niet kan fietsen en/of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daardoor noodzakelijk gebruik moet maken van een eigen auto of een auto van een derde, bedraagt de vergoeding vanaf het woonadres € 0.21 per km, (prijspeil 2023) gebaseerd op de richtprijs van de Belastingdienst voor een onbelaste vergoeding per kilometer.

    • c.

      Het college kan besluiten van het gestalde onder a. af te wijken, indien fietsen, vanwege medische noodzaak, redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden verlangd. Een medische noodzaak wordt aangetoond via het oordeel door het college.

    • d.

      Voor een reisafstand vanaf 10 km vanaf het woonadres kan een reiskostenvergoeding verstrekt worden op basis van de tarieven van het openbaar vervoer (2e klasse). Daarbij wordt uitgegaan van de dichtst bij het woonadres zijnde halte van het openbaar vervoer.

    • e.

      Openbaar vervoerskosten worden vergoed na overleggen van de vervoersbewijzen.

    • f.

      De autokilometers worden gemeten van huis tot de locatie, met behulp van de ANWB routeplanner (snelste route).

    • g.

      Autokilometers worden vergoed na overleggen van een bewijs, dat de klant de activiteit inderdaad heeft bezocht (bijv. een presentielijst).

3.3 Beleidsregels Re-integratie participatiewet

Artikel 1 Re-integratietraject/ trajectplan

  • 1. Het college draagt zorg voor goede en begrijpelijke informatie richting de belanghebbende over alle regels, rechten en plichten ten aanzien van re-integratie-instrumenten en voorzieningen die onderdeel kunnen zijn van een re-integratietraject.

  • 2. Het college zal bij het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling zoveel mogelijk individueel maatwerk betrachten. In nauwe samenspraak met de belanghebbende wordt de inhoud van het re-integratie traject bepaald met als doel de kortste weg naar betaald werk te realiseren en uitstroom uit de uitkering te bewerkstellingen.

  • 3. De wederzijdse afspraken worden schriftelijk vastgelegd en aan belanghebbende kenbaar gemaakt.

Artikel 2 Bepalingen over re-integratie voorzieningen

  • 1. Belanghebbende kan aanspraak maken op re-integratievoorzieningen die doelmatig en passend zijn volgens de vastgestelde verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst.

  • 2. Indien belanghebbende niet of niet behoorlijk aan de verplichtingen van de Participatiewet, IOAZ, IOAW en de gemeentelijke verordeningen voldoet, kan het college bepalen geen re-integratie voorzieningen beschikbaar te stellen of lopende re-integratievoorzieningen te beëindigen.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

    • b.

      de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van de verordening;

    • c.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een (snelle) arbeidsinschakeling.

  • 4. Als een re-integratievoorziening is gestart, dient belanghebbende deze af te ronden. Alleen als de belanghebbende duurzame arbeid heeft verworven en overleg heeft gehad met de gemeente Bronckhorst, kan hij de re-integratievoorziening voortijdig beëindigen.

  • 5. Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen, naast re-integratiebedrijven, afspraken maken met derden, waaronder werkgevers.

Artikel 3 Financiën omtrent re-integratietraject

  • 1. De hoogte van financiële middelen die worden ingezet bij een re-integratietraject, hierin inbegrepen sociale activering, bedragen maximaal € 2.500,00. (Dit is het totale re-integratietraject bedrag exclusief eventuele premies)

  • 2. Het college kan aan een belanghebbende in het kader van een re-integratietraject een bijdrage verstrekken in de directe kosten. (vervoerskosten, kosten en kleding en schoeisel noodzakelijk voor het verrichten van de werkzaamheden binnen het traject).

  • 3. Van het bedrag genoemd onder lid 1 kan in bijzondere gevallen worden afgeweken.

Artikel 4 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden als onderdeel van een re-integratietraject.

  • 2. Bij een participatietraject staat het activeren van de klant voorop en niet directe arbeidstoeleiding.

  • 3. Het college zet de participatieplaats alleen in, indien door de plaatsing van een uitkeringsgerechtigde de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen onaanvaardbare verdringing plaatsvindt.

  • 4. De voorziening participatieplaats wordt ingezet voor uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en er op termijn mogelijkheden zijn richting regulier werk.

  • 5. De participatieplaats kenmerkt zich door:

    • a.

      werken met behoud van uitkering;

    • b.

      werken bij een publiek/privaat bedrijf of instelling;

    • c.

      kent geen arbeidsovereenkomst en geen loonkostensubsidie;

    • d.

      duurt maximaal 24 maanden. Deze termijn kan met een maximale duur van 2x 12 maanden verlengd worden.

  • 6. De participatieplaats kent de mogelijkheid van toekenning van:

    • a.

      begeleidingskosten ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde aan de werkgever;

    • b.

      vergoeding van scholingskosten ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde;

    • c.

      aanvullende dienstverlening gericht op ondersteuning van werkgever dan wel de uitkeringsgerechtigde, voor zover dit noodzakelijk geacht wordt voor een succesvol traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • d.

      een premie voor de uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 10a lid 6 Participatiewet. De hoogte van de premie bedraagt € 360,- per half jaar.

  • 7. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de participatieplaats door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 8. Het college betrekt bij de beoordeling bedoeld in lid 7:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de participatieplaats uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

Artikel 5 Beschut werk

De gemeente biedt maximaal het aantal beschutte werkplekken aan, dat het Rijk de gemeente opdraagt als bedoeld in artikel 3.4.5 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Bronckhorst.

Artikel 6 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt de volgende voorwaarden ten aanzien van scholing:

    • a.

      scholing komt aan de orde, nadat door de belanghebbende een aantoonbare inspanning is verricht tot het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid en deze arbeid ondanks de inspanningen van belanghebbende niet voorhanden is;

    • b.

      scholing is arbeidsmarktrelevant.

  • 3. De volgende scholing is uitgesloten: opleiding en/of scholing waarvoor een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

  • 4. De goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 5. Kosten van scholing en kosten die direct gerelateerd zijn aan de toegekende scholing bedragen maximaal € 4.000,- per jaar. De kosten worden direct aan het opleidingsinstituut vergoed. De kosten kunnen ook op declaratiebasis aan het opleidingsinstituut worden vergoed.

Artikel 7 Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers

  • 1. Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers komen in aanmerking voor een voorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Verordening Sociaal Domein Gemeente Bronckhorst.

  • 2. De hoogte van financiële middelen die worden ingezet bij een re-integratietraject aan de doelgroep genoemd in lid 1 van dit artikel is afhankelijk van de financiële situatie van de belanghebbende en type traject dat nodig is.

  • 3. Belanghebbenden genoemd in lid 1 van dit artikel hebben geen recht op een voorziening wanneer het netto gezinsinkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 1,5 maal het toepasselijke netto wettelijk minimumloon

  • 4. Belanghebbenden genoemd in lid 1 van dit artikel hebben geen recht op een voorziening wanneer het gezinsvermogen van belanghebbende meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 3 Participatiewet.

3.4. Beleidsregels vrijwilligersbijdrage voor uitkeringsgerechtigden Pw, Ioaw, en Ioaz gemeente

Artikel 1 Procedure en Voorwaarden

Belanghebbende:

  • 1.

    Vraagt vooraf met het aanvraagformulier toestemming om vrijwilligerswerk te mogen doen en heeft hiervoor toestemming gekregen;

  • 2.

    blijft voldoen aan de arbeidsverplichtingen;

  • 3.

    verricht minimaal 5 uur per week vrijwilligerswerk;

  • 4.

    voegt bij het aanvraagformulier van de organisatie of persoon waarvoor vrijwilligerswerk wordt verricht een overeenkomst of verklaring waarin in ieder geval staat:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de klant en de organisatie of persoon;

    • b.

      duur van de overeenkomst;

    • c.

      aard van de werkzaamheden;

    • d.

      aantal uren per week dat werkzaamheden worden gedaan;

    • e.

      wel of geen kostenvergoeding en zo ja, hoeveel;

    • f.

      ondertekening door de klant en de organisatie of persoon.

Artikel 2 Hoogte vrijwilligersbijdrage

  • 1. De vrijwilligersbijdrage is:

    • a.

      60% van de vrij te laten vergoeding voor vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder k. van de Participatiewet omgerekend per maand bij vrijwilligerswerk 5-10 uur per week.

    • b.

      100% van de vrij te laten vergoeding voor vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder k. van de Participatiewet omgerekend per maand bij vrijwilligerswerk meer dan 10 uur per week.

  • 2. Op het bedrag van de vrijwilligersbijdrage genoemd onder lid a wordt volledig in mindering gebracht de onkostenvergoeding van de organisatie of de persoon waarvoor vrijwilligerswerk wordt verricht.

  • 3. Van de eventuele onkostenvergoeding als bedoeld in lid 2 wordt een bewijsstuk verstrekt.

4. Gezond en veilig opgroeien

In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de Jeugdwet en de wet Voor- en vroegschoolse educatie. In bijlage 1 staat het kader Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen.

Artikel 1. Uitgangspunten

Voor de beschrijving van de gebruikelijke zorg wordt verwezen naar bijlage 1 ‘Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen’ die integraal deel uitmaken van deze beleidsregels.

Artikel 2. Mantelzorg

Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.

Artikel 3. VVE-Peuteropvang

De gemeente Bronckhorst wil deelname aan peuteropvang met voorschoolse educatie van alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar faciliteren. Hiervoor is de subsidieregeling VVE-Peuteropvang in het leven geroepen. Deze regeling richt zich op subsidies voor het uitvoeren van kwalitatief hoogwaardige VVE-peuteropvang in de gemeente Bronckhorst. Aangezien de subsidie zich richt op kindcentra, en niet op inwoners, is deze regeling geen onderdeel van deze beleidsregels, maar is deze apart vastgesteld.

5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de wet maatschappelijke ondersteuning. In bijlage 2 staan de normen voor hulp bij de huishouding.

5.1 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 1. Hulp bij het huishouden

De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden is uitgesplitst in twee categorieën, namelijk:

  • hulp bij het huishouden;

  • hulp bij het huishouden met regievoering.

Voor het normenkader hulp bij het huishouden voor het indiceren van deze hulp wordt verwezen naar bijlage 2 ‘Normenkader hulp bij het huishouden’ die integraal deel uitmaakt van deze beleidsregels.

Bij de beoordeling van de noodzaak voor de inzet van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Daarnaast wordt gekeken naar wat redelijkerwijs van de cliënt en zijn sociale netwerk mag worden verwacht en waar een beroep kan worden gedaan op algemene- en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Artikel 2. Woonvoorzieningen

Verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid:

Uitgangspunt is de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken wat betreft het wonen, daarbij rekening houdend met voorziene omstandigheden. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening.

Voorzienbaarheid:

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 5.2.1. lid 4 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Bronckhorst blijkt dat de inwoner alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

redelijkerwijs niet van tevoren had kunnen voorzien of had kunnen voorkomen;

van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de inwoner verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten dat de inwoner niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Verhuis- en herinrichtingskosten:

Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen zijn algemeen gebruikelijk waarvoor gereserveerd moet worden. Voor voorzienbare verhuizingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Woningaanpassing:

Geen voorziening in de vorm van woningaanpassing wordt getroffen als:

  • de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

  • de voorziening betrekking heeft op renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd;

Bezoekbaar of logeerbaar maken van een woning:

Wanneer de inwoner in een instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt logeerbaar gemaakt worden. Enkel in geval van aantoonbaar co-ouderschap kunnen twee woningen logeerbaar worden gemaakt wanneer de inwoner regelmatig bij beide ouders/verzorgers woont. Onder regelmatig verstaan we een logeerfrequentie van minimaal 18 dagen per jaar per adres.

Tijdelijke huisvesting:

Dubbele woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting elders in verband met het aanpassen van de huidige of nog te betrekken woning wordt vastgesteld op de huurkosten van de tijdelijk te betrekken woonruimte.

Artikel 3. Rolstoelvoorziening

Rolstoelen voor incidenteel en kortdurend gebruik (half jaar) worden in principe niet verstrekt. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de thuiszorgwinkel.

Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen. Als de inwoner zonder de sportrolstoel zijn/haar sport niet kan beoefenen en de kosten hoger zijn dan de gebruikelijke kosten voor een soortgelijke sport, kan een sportrolstoel worden verstrekt. Bij verstrekking van een sportrolstoel in de vorm van een persoonsgebonden budget vallen de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onder het vastgestelde tarief.

Artikel 4. Vervoersvoorziening

Bij het vaststellen van de noodzaak van een vervoersvoorziening wordt gekeken naar de noodzaak om deel te nemen aan het leven van alledag.

Voor collectief vraagafhankelijk vervoer geldt een maximum af te geven kilometers per jaar.

Voor het collectief vervoer geldt een jaarlijkse drempelbijdrage (zie financieel besluit).

  • Bestaande gebruikers; gebruikers die op de peildatum 1 januari van het betreffende jaar gebruik maken van de collectieve vervoersvoorziening ontvangen een nota om de drempelbijdrage te voldoen.

  • Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;

  • Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.

  • Bestaande en nieuwe gebruikers: Wanneer de indicatie voor collectief vervoer, na de peildatum 1 januari van het betreffende jaar; stopt wordt de drempelbijdrage niet terugbetaald.

  • Als een inwoner zonder een autoaanpassing langdurig (langer dan een half jaar) geen gebruik kan maken van zijn auto kunnen de kosten van deze aanpassing worden vergoed. De voorwaarden om voor de vergoeding in aanmerking te komen zijn:

  • Het openbaar en collectief vraagafhankelijk vervoer voldoet niet;

  • Alleen de meerkosten van de noodzakelijke autoaanpassing komen voor vergoeding in aanmerking;

  • De levensduur van de auto moet minimaal 5 jaar zijn.

5.2 Mantelzorg en mantelzorgwaardering

Artikel 1. Mantelzorg

Bij de inzet van ondersteuning uit het gezin/netwerk wordt naast de gebruikelijke gezinstaken geen extra beroep gedaan op mantelzorgers onder de 18 jaar.

Artikel 2. Mantelzorgwaardering

Het college stelt jaarlijks een blijk van waardering beschikbaar voor mantelzorgers.

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de mantelzorgwaardering zijn:

  • de zorgvrager is woonachtig in de gemeente Bronckhorst;

  • de aanvraag wordt ingediend met het hiervoor ontwikkelde formulier;

  • de mantelzorger biedt langer dan 3 maanden mantelzorg;

  • de mantelzorger biedt tenminste 8 uur per week mantelzorg;

  • de mantelzorger ontvangt geen vergoeding voor deze zorg;

  • als er sprake is van meer dan gebruikelijke zorg;

  • als er sprake is van een eerste aanvraag van deze zorgvrager in het kalenderjaar;

  • als er niet eerder een aanvraag mantelzorgwaardering is toegekend op dit adres van de zorgvrager in het betreffende kalenderjaar.

6. Vervoer naar school

Algemene lijn in deze beleidsregels is dat de regelgeving strikt wordt toegepast en dat de eigen verantwoordelijkheid van ouders/leerlingen en zelfredzaamheid van de leerlingen wordt benadrukt.

Artikel 1 Berekening afstand

Als ouders recht hebben op kilometervergoeding voor het gebruik van eigen auto, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per auto aangehouden.

Voor de berekening per fiets, wordt de kortste route volgens ANWB- routeplanner per fiets aangehouden.

Artikel 2 Vaststellen reistijd

Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 0900-9292 of www.9292ov.nl

Artikel 3 Vaststellen kosten openbaar vervoer

Het vaststellen van de kosten van het openbaar vervoer vindt plaats op basis van OV9292, via 099-9292 of www.9292ov.nl

Artikel 4 Inkomenstoetsing

Bij de beoordeling om vast te stellen of een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het schooljaar, waarvoor de ouder(s) aanvragen, gehanteerd. Hiervoor moeten inkomensverklaringen ingeleverd worden. Deze kunnen

zelf worden gedownload in ‘Mijn Belastingdienst’. Bij een structurele inkomensdaling van minimaal 15% kan het peiljaar verlegd worden en van een ander jaar worden uitgegaan. Als gedurende het schooljaar sprake is van een inkomensdaling kan geen peiljaarverlegging meer worden toegepast. Peiljaarverlegging moet schriftelijk worden aangevraagd. Alle overige inkomensdalingen (scheiding, schuldsanering, etc.) moeten schriftelijk aangevraagd worden. Bij de beoordeling zal bezien worden of gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule.

Artikel 5. Begeleiding in het leerlingenvervoer

Veel leerlingen kunnen ondanks hun lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer.

Artikel 6. Aangepast vervoer

In aanvulling op de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst is aangepast vervoer ook mogelijk als:

  • Het een eenoudergezin betreft, waarbij de ouder werkt om in levensonderhoud te voorzien of daarvoor een dagopleiding volgt en de werk-of lestijden het onmogelijk maken het kind te begeleiden;

  • Er medische redenen zijn die beide ouders belemmeren het kind te begeleiden. Ouders moeten ter onderbouwing een medische verklaring meesturen.

  • Bij wijze van uitzondering kunnen lid 1 en lid 2 eveneens van toepassing zijn daar waar het gaat om een afstand van minder dan 6 kilometer.

  • De tijdsduur van begeleiding van een leerling meer dan 3 uur per dag bedraagt.

Artikel 7. Medische noodzaak van aangepast vervoer

Wanneer wordt aangegeven dat een leerling gebruik moet maken van aangepast vervoer op grond van een handicap, kan ter onderbouwing een medische verklaring worden opgevraagd. Onder verklaring verstaan wij:

  • Een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling.

  • Bij twijfel kan het college een (onafhankelijke) deskundige inzetten om te beoordelen wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn.

Artikel 8. Bevorderen zelfstandigheid leerlingen

Wij vinden het belangrijk dat leerlingen, wanneer het in hun eigen kunnen ligt, zelfstandig leren reizen. Daarvoor kunnen wij ouders ondersteunen door de inzet van de combinatiefunctionarissen. Zij begeleiden de leerlingen met het zelfstandig fietsen en/of reizen met het openbaar vervoer. Voor een vergoeding valt te denken aan de aanschaf van een tweedehands elektrische fiets en het verstrekken van een ‘Voor Elkaar Pas’ van Arriva.

Artikel 9. Wisselende schooltijden

Het kan voorkomen dat de leerlingen te maken krijgen met wisselende schooltijden. Bijvoorbeeld in de opstartfase, om aan een nieuwe school te wennen, maar ook in het voortgezet onderwijs vanwege wisselende lesroosters. Dat betekent dat aangepast vervoer op wisselende tijden en afwijkende tijden niet wordt verzorgd. De gemeente wil het aangepast vervoer afstemmen op het begin en einde van de schooldag, zoals genoemd in de schoolgids. Hiermee sluit de uitvoering aan op de regelgeving. Uitzonderingen worden gemaakt voor leerlingen die dit vanwege hun structurele handicap niet kunnen volbrengen.

Een gehandicapte leerling die aangepast vervoer naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs krijgt, en die eerder klaar is dan in het schoolrooster is aangegeven, mag maximaal 2 lesuren inclusief de aansluitende pauze wachten als de taxi later op die dag nog een leerling op moet halen.

Artikel 10. Vervoer bij tijdelijk verblijf in een andere gemeente

Het komt voor dat leerlingen uit andere gemeenten in het kader van jeugdzorg tijdelijk worden opgevangen bij pleegouders in onze gemeente. Het omgekeerde komt ook voor, namelijk dat leerlingen uit onze gemeente tijdelijk ergens anders verblijven. De gemeente Bronckhorst wil leerlingen die in een crisissituatie in onze gemeente verblijven tegemoet komen en hen de mogelijkheid bieden om hun oude school te bezoeken. Aanvragen om vervoer bij crisissituaties behandelen we met voorrang en laten we zo snel mogelijk ingaan. Gemeenten uit de regio werken met een overgangsperiode van 6 weken waarin de oorspronkelijke gemeente van herkomst de kosten voor vervoer voor haar rekening neemt.

Deze uitzondering geldt niet, indien het voorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van ouder(s) ergens anders verblijft.

In alle andere situaties dat een leerling ergens anders verblijft, geldt dat het leerlingenvervoer moet worden aangevraagd bij de gemeente waar de leerling feitelijk verblijft.

Artikel 11. Co-ouderschap

Aanvragen worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.

Artikel 12. Vervoer naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres.

Leerlingenvervoer is uitsluitend bedoeld voor vervoer naar en van school. In bepaalde gevallen staat het college vervoer toe naar een opvangadres na schooltijd, anders dan het woonadres. Vervoer van school naar een opvangadres na schooltijd is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • De leerling maakt gebruik van aangepast vervoer;

  • Er is één opvangadres naast het huisadres toegestaan;

  • Er dient sprake te zijn van een vast patroon, dat wil zeggen één vast adres alsook op vaste dagen per week. Een volwassene dient ter plekke aanwezig te zijn om de leerling op te vangen;

  • De chauffeur moet de leerling aan de volwassene kunnen overdragen bij de taxibus. Het vervoer vindt plaats in aansluiting op de reguliere eindtijd van de school volgens de schoolgids. Vervoer vanaf het opvangadres naar het woonadres behoort in geen enkel geval tot de mogelijkheden.

  • Indien het vervoer naar het opvangadres leidt tot individueel vervoer of om andere redenen leidt tot hogere kosten dan het vervoer naar het woonadres, behoudt het college zich het recht voor het vervoer niet toe te staan.

Artikel 13: Kilometergrens

Er geldt een kilometer grens van 6 km.

Een leerling die naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool gaat, waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare basisschool gaat, krijgt voor de bekostiging van leerlingenvervoer maximaal de vergoeding voor openbaar vervoer. Daarnaast wordt er een eigen bijdrage (drempelbedrag) of als dat van toepassing is een naar eigen bijdrage naar financiële draagkracht opgelegd.

Van deze niet gehandicapte kinderen mag vanaf de leeftijd van 9 jaar verwacht worden dat ze zelfstandig kunnen fietsen.

7. Inkomen en schulden

In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die volgen uit de participatiewet en de wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

7.1 Beleidsregels Maatschappelijke participatie en toeslagen

Bepalingen over inkomensgrenzen en bijzondere bijstand

Artikel 1. Inkomensgrens doelgroep

Binnen de Verordening sociaal domein Gemeente Bronckhorst is opgenomen dat de gemeente bijzondere bijstand verstrekt. In afwijking op de wet geldt dat voor alleenstaande ouders 70% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden geldt, zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de wet. De kostendelersnorm is hier niet van toepassing.

Artikel 2. Bijzondere bijstand

In artikel 35 van de wet is de mogelijkheid geregeld om een inwoner individuele bijzondere bijstand te verstrekken.

  • a.

    Voor inwoners met een inkomen van 130% van de bijstandsnorm en met weinig vermogen, kan de gemeente bijstand verstrekken.

  • b.

    De duur waarover het inkomen en vermogen in aanmerking wordt genomen als bedoeld in artikel 35 lid 1. Van de wet zijn de laatste drie maanden vóór het indienen van de aanvraag.

  • c.

    Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het weigeren van bijstand wanneer dit een bedrag genoemd in artikel 35 lid 2 van de wet niet te boven gaat.

  • d.

    Bij de behandeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt een draagkrachtberekening gemaakt. Hiervoor worden de bijstandsnormen gehanteerd als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels.

Bepalingen over individuele inkomenstoeslag

Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een inwoner op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 in artikel 7.3, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.

Artikel 4. Hoogte inkomenstoeslag

In aanvulling op artikel 7.3.2. lid 1 van de Verordening sociaal domein Bronckhorst 2024 bedraagt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag

  • a.

    voor alleenstaanden 40 % van de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a. van de wet.

  • b.

    bvoor alleenstaande ouders 40% van 90% van de op dat moment geldende bijstandsnorm voor gehuwden en samenwonenden als bedoeld in artikel 21, onderdeel b. van de wet.

  • c.

    voor gehuwden en samenwonenden 40% van de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel van de wet.

Artikel 5. Zicht op inkomensverbetering inkomenstoeslag

Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de inwoner geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

  • de krachten en bekwaamheden van de inwoner;

  • de inspanningen die de inwoner heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

De inwoner die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Artikel 6. Vaststelling hoogte inkomen inkomenstoeslag

Wanneer de inwoner 3 jaar of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de inwoner die aanwezig zijn bij de gemeente.

In andere gevallen moet het inkomen van de inwoner gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

  • Aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc. en:

  • Aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:

  • Wanneer de inwoner de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de inwoner gedurende 3 jaar voorafgaande aan de peildatum.

  • Wanneer aan de inwoner in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de inwoner alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum.

Opgemerkt wordt het volgende:

De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de inwoner gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij de inwoner. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 3 jaar voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan de inwoner dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de inwoner daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP (Wet Schuldsanering natuurlijke personen) en minnelijke schuldregelingen.

Artikel 7. Peildatum vermogenstoets inkomenstoeslag

Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waardoor de inwoner op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een inwoner op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.

Wanneer uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is, kan de toeslag worden geweigerd. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet. Artikel 50 van de Participatiewet (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning wordt de WOZ-waarde aangehouden.

Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.

Artikel 8. Individuele vaststelling van de peildatum inkomenstoeslag

Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn.

Artikel 10. Gehuwden/gezamenlijke huishouding inkomenstoeslag

Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden/samenwonenden gezamenlijk toekomt. Indien de inwoner op de peildatum, de datum waarop de periode van 3 jaar afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide inwoners voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.

Als één van beide partners niet voldoet aan deze voorwaarden, hebben beide geen recht op individuele inkomenstoeslag. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten op de peildatum, vanwege de wet, artikel 11 (gelijkstelling aan een Nederlander, rechtmatig verblijf in Nederland) of artikel 13, eerste lid, van de wet

  • militaire of vervangende dienstplicht,

  • wegens werkstaking of uitsluiting niet deelnemen aan de arbeid,

  • langer dan vakantieduur in het buitenland verblijven,

  • jonger zijn dan 18 jaar,

Dan komt de rechthebbende partner in aanmerking voor de hoogte, die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Het kan voorkomen dat een inwoner in de referteperiode van 3 jaar één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partners.

Samengevat:

-Als op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 van de wet, dan kan de andere partner wel recht hebben op individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande(ouder). Omdat de inwoner wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b. van de wet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 van de wet moeten voldoen.

-Als op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, hebben beide partners geen recht.

-Als de inwoner in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.

Artikel 10. Verblijf in het buitenland inkomenstoeslag

Als de periode van 3 jaar door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d. van de participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden, of men geen hoger inkomen heeft genoten, dan 130% van de bijstandsnorm.

7.2 Beleidsregels kindpakket

Artikel 1. Doel

Kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar van ouders/verzorgers met een laag inkomen en vermogen komen in aanmerking voor het kindpakket zodat deze kinderen kunnen meedoen in de maatschappij net als kinderen die niet in een gezin met een laag inkomen opgroeien.

Artikel 2. Voorwaarden

Voor het kindpakket komen in aanmerking de kinderen van ouders/verzorgers die:

  • a.

    woonachtig zijn in de gemeente Bronckhorst op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie en;

  • b.

    een inkomen hebben minder dan 130% van de geldende bijstandsnorm als bedoeld in Hoofdstuk 3 – Algemene bijstand, paragraaf 3.2 – Normen van de Participatiewet exclusief vakantiegeld. Het inkomen is het nettobedrag per maand exclusief vakantiegeld en reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de laatste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag. Voor ouders die zelfstandig ondernemer zijn wordt het inkomen vastgesteld op basis van de meest recente definitieve belastingaanslag en;

  • c.

    een vermogen hebben dat minder bedraagt dan de geldende bedragen van de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet. Bij de vaststelling van het vermogen wordt voor de bezittingen alleen uitgegaan van de lopende en spaarrekeningen van de ouders en inwonende kinderen tot 18 jaar. Koopwoning, auto/motor/caravan/boot, waardepapieren, enzovoort tellen niet mee. Met schulden wordt alleen rekening gehouden als deze aantoonbaar en opeisbaar zijn of;

  • d.

    een schuldhulptraject via de Stadsbank of Vroeg Erop af volgen en daardoor een laag besteedbaar inkomen hebben of;

  • e.

    steun ontvangen via de voedselbank.

Artikel 3. Producten

  • 1. De ouders/verzorgers kunnen de volgende producten aanvragen:

    • a.

      kledingpakket voor kinderen van 0 tot 18 jaar;

    • b.

      verjaardagsbox voor kinderen van 4 tot 12 jaar;

    • c.

      laptop voor school voor kinderen van 12 tot 18 jaar;

    • d.

      mobiele telefoon voor kinderen van 12 tot 18 jaar;

    • e.

      dagje(s) uit voor kinderen van 4 tot 18 jaar;

    • f.

      fiets voor kinderen van 12 tot 18 jaar;

    • g.

      schooluitjes voor kinderen van 4 tot 18 jr en schoolkamp voor kinderen in groep 7 en 8;

    • h.

      vakantiekamp leeftijd 12-18 jaar;

    • i.

      bioscoopbon met versnapering voor kinderen van 4 tot 18 jaar. Voor kinderen tot 12 jaar ook een bioscoopbon voor ouder of begeleider;

    • j.

      Schoolmateriaal voor kinderen van 4 tot 18 jaar.

  • 2. De producten genoemd in lid 1 zijn geen limitatieve opsomming. De gemeente kan maatwerk bieden wanneer dit bijdraagt aan de situatie van het kind.

  • 3. Kinderen die in aanmerking komen voor het kindpakket kunnen ook gebruik maken van het Jeugdfonds Sport en Cultuur.

Artikel 4. Aanvraag en beschikking

  • 1. De ouders/verzorgers vragen het kindpakket aan via het product Kindpakket op de website www.bronckhorst.nl. Zij kunnen een papieren aanvraag indienen als een digitale aanvraag niet mogelijk is.

  • 2. De ouders ontvangen via een beschikking het besluit op de aanvraag.

Artikel 5. Wijze van verstrekking

  • 1. De producten worden als budget of in natura verstrekt.

  • 2. De producten komen ten goede aan het kind.

7.3 Beleidsregels tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering

Artikel 1. Doel

Het ondersteunen van inwoners met een hoge zorgbehoefte en een laag inkomen en vermogen.

Artikel 2. Voorwaarden

Voor de tegemoetkoming van een deel van het wettelijk verplicht minimum eigen risico komen in aanmerking personen die:

  • a.

    Woonachtig zijn in de gemeente Bronckhorst op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie en;

  • b.

    Een inkomen hebben minder dan 130% van de geldende bijstandsnorm (als bedoeld in hoofdstuk 3 van de participatiewet– Algemene bijstand, paragraaf 3.2 – Normen van de Participatiewet exclusief vakantiegeld). Het inkomen is het nettobedrag per maand exclusief vakantiegeld en reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de laatste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag. Voor rechthebbenden die zelfstandig ondernemer zijn wordt het inkomen vastgesteld op basis van de meest recente definitieve belastingaanslag en;

  • c.

    Een vermogen hebben dat minder bedraagt dan de geldende bedragen van de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet. Met schulden wordt alleen rekening gehouden als deze aantoonbaar en opeisbaar zijn.

Artikel 3. Tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt het wettelijk verplicht minimum eigen risico minus € 100.

  • 2. Rechthebbende komt in aanmerking voor tegemoetkoming wanneer minimaal € 100 van het wettelijk verplicht minimum eigen risico is verbruikt voor rekening van rechthebbende.

  • 3. Voor het resterende bedrag boven de € 100 kan compensatie tegemoetkoming aangevraagd worden.

  • 4. Uitgesloten van de tegemoetkoming zijn de inwoners die het eigen risico bij hun polis afgekocht hebben.

Artikel 4. Aanvraag en beschikking

  • 1. De inwoner kan een aanvraag indienen zodra aangetoond kan worden dat er een eigen bijdrage van meer dan € 100 in rekening is gebracht door de zorgverzekeraar.

  • 2. De inwoner vraagt de tegemoetkoming eigen risico aan via het product Tegemoetkoming eigen risico zorgverzekering op de website www.bronckhorst.nl. Er kan een papieren aanvraag ingediend worden als een digitale aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. De inwoner ontvangt via een beschikking het besluit op de aanvraag.

Artikel 5. Wijze van verstrekking

Het deel van het eigen risico dat voor compensatie tegemoetkoming in aanmerking komt, kan gedeclareerd worden door het aanleveren van het overzicht van de zorgverzekeraar waaruit blijkt dat het eigen risico in rekening is gebracht.

7.4 Participatiebijdrage

Artikel 1. Doel

Het ondersteunen van inwoners met een laag inkomen met een bijdrage zodat zij kunnen deelnemen aan de samenleving.

Artikel 2. Voorwaarden verstrekking

Voor de participatiebijdrage komen personen in aanmerking die:

  • a.

    Woonachtig zijn in de gemeente Bronckhorst op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie en;

  • b.

    Een inkomen hebben minder dan 130% van de geldende bijstandsnorm (als bedoeld in hoofdstuk 3 van de participatiewet– Algemene bijstand, paragraaf 3.2 – Normen van de Participatiewet exclusief vakantiegeld). Het inkomen is het nettobedrag per maand exclusief vakantiegeld en reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de laatste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag. Voor rechthebbenden die zelfstandig ondernemer zijn wordt het inkomen vastgesteld op basis van de meest recente definitieve belastingaanslag en;

  • c.

    Een vermogen hebben dat minder bedraagt dan de geldende bedragen van de vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet. Met schulden wordt alleen rekening gehouden als deze aantoonbaar en opeisbaar zijn.3.De aanvrager komt per draagkrachtjaar eenmaal in aanmerking voor de maatschappelijke participatiebijdrage.

Artikel 3. In aanmerking komende kosten

Kosten die gemaakt worden om deel te kunnen nemen aan de maatschappij, zoals sociaal-culturele activiteiten, educatieve activiteiten, sportieve activiteiten.

Artikel 5. Hoogte participatiebijdrage

Per draagkrachtjaar kan een participatiebijdrage worden aangevraagd. Dit wordt als financieel budget verstrekt.

Leeftijd 0 tot 18 jaar: € 200,00 per gezinslid, leeftijd 18 jaar en ouder € 150,00 per gezinslid

7.5 Beleidsregels schuldhulpverlening

Artikel 1. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

  • 1. Alle inwoners – niet zijnde zelfstandigen - van de gemeente Bronckhorst van 18 jaar en ouder kunnen zich tot het college wenden voor schuldhulpverlening.

  • 2. Bij het ontstaan van een wachtlijst krijgen gezinnen met inwonende kinderen voorrang.

  • 3. In uitzondering op lid 1 komen zelfstandigen niet voor schuldhulpverlening in aanmerking en dienen zij terug te vallen op specifieke regelingen zoals de Bbz.

Artikel 2. Aanbod schuldhulpverlening

  • 1. Het college verleent aan belanghebbende schuldhulpverlening als het college schuldhulpverlening noodzakelijk acht. Als de noodzaak niet aanwezig wordt geacht door het college, kan een aanvraag worden geweigerd.

  • 2. De vorm waarin de gemeente schuldhulpverlening aanbiedt, is van meerdere factoren afhankelijk en kan dus per situatie verschillen. De factoren die een rol kunnen spelen zijn:

    • a.

      zwaarte en/of omvang van de schulden;

    • b.

      psychosociale situatie;

    • c.

      houding en gedrag van belanghebbende (motivatie);

    • d.

      fraude

    • e.

      een eventueel eerder gebruik van schuldhulpverlening.

  • 3. Binnen vier weken vindt het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld.

    Indien sprake is van een bedreigende situatie vindt binnen drie werkdagen het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. Onder bedreigende situatie wordt verstaan gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water of opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering.

  • 4. Er geldt een wettelijke termijn waarbinnen de gemeente na het eerste gesprek over de hulpvraag moet besluiten of iemand voor een schuldenregeling in aanmerking komt. De beslistermijn is bepaald op acht weken, gelet op de bestaande praktijk en de uitvoerbaarheid. Daarbij is het streven om de feitelijke beslistermijn voor de inwoner zo kort mogelijk te houden.

Artikel 3. Verplichtingen

  • 1. Belanghebbende doet aan het college op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.

  • 2. Belanghebbende is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject.

  • 3. De medewerking bestaat onder andere uit:

    • het nakomen van afspraken;

    • geen nieuwe schulden aangaan;

    • het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.

Artikel 4. Weigeren en beëindigen

Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 3, leden 1 en 2, kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen.

Artikel 5. Beëindiginggronden

Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening als:

  • a.

    het schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond;

  • b.

    de belanghebbende zijn beschikbare aflossingscapaciteit niet wil gebruiken voor de aflossing van schulden;

  • c.

    op grond van – zo later is gebleken – onjuiste gegevens schuldhulpverlening aan belanghebbende is toegekend, terwijl indien dit ten tijde van de besluitvorming bekend was geweest bij het college, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • d.

    belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met werkzaamheden die voortkomen uit het schuldhulpverleningstraject, misdraagt;

  • e.

    de belanghebbende in staat is om zijn schulden zelf te regelen dan wel in staat is de schulden zelfstandig te beheren;

  • f.

    de geboden hulpverlening, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, niet (langer) passend is;

  • g.

    als de schuldhulpverlening door het college niet langer noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 6. Recidive-hernieuwde aanvraag

  • 1. Als minder dan 1 jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, door belanghebbende een traject schuldregeling succesvol is doorlopen (minnelijk en/of wettelijk), kan een aanvraag schuldhulpverlening worden geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.

  • 2. Als minder dan 2 jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend:

    • een traject schuldregeling tussentijds door toedoen van de verzoeker is beëindigd (minnelijk en/of wettelijk);

    • ingevolge artikel 4 een traject schuldhulpverlening is geweigerd;

    • schuldhulpverlening is beëindigd op grond van artikel 5 sub c, d of e;

    kan een aanvraag schuldhulpverlening worden geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.

8. De vorm van ondersteuning

In dit hoofdstuk staan de voorwaarden voor verstrekking en besteding van een persoonsgebonden budget.

Persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 1. Voorwaarden aan inwoner

Naast de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 8.3.1 in de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, zijn de aanvullende voorwaarden van toepassing:

  • de inwoner of zijn vertegenwoordiger heeft geen verslavingsproblematiek;

  • de inwoner of zijn vertegenwoordiger heeft geen schuldenproblematiek;

  • de inwoner of zijn vertegenwoordiger heeft niet eerder misbruik gemaakt van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Voorwaarden besteding persoonsgebonden budget

  • 1. De tarieven voor de persoonsgebonden budgetten worden jaarlijks geïndexeerd gelijk aan het percentage dat wordt bepaald bij de tarieven van de Zorg in Natura.

  • 2. In het persoonsgebonden budget zit geen vrij besteedbaar bedrag.

  • 3. Het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan:

    • Vakantiegeld

    • Reis- en verblijfkosten

    • Eenmalige uitkering

9. Financieel besluit

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. De begripsbepalingen genoemd in artikel 1.1.1 en 1.1.2 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015, artikel 1.1 van de Jeugdwet en de Verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 zijn op dit besluit van toepassing.

  • 2. Eenmalige financiële tegemoetkoming: Budget dat bestemd is voor incidentele verstrekkingen zoals hulpmiddelen, een vervoerkostenvoorziening of een woningaanpassing. Dit budget wordt door de gemeente uitbetaald en niet door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 3. Nieuwe budgethouder: een inwoner die nog geen overeenkomst heeft gesloten met een zorgaanbieder op grond van een lopende beschikking met een PGB budget

  • 4. Bestaande budgethouder: een inwoner die al een overeenkomst heeft gesloten met een zorgaanbieder op grond van een lopende beschikking met een PGB budget.

Hoofdstuk 2. Persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

Artikel 2. Hoogte eenmalige financiële tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tarieven van de eenmalige financiële tegemoetkoming per 1 januari 2024 is:

    Soort ondersteuning

    Tarief

    Omvang

    Aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening maximaal

    € 2.506,00

    stuks

    Verhuizing en (her)inrichting maximaal

    € 2.849,00

    stuks

    Tijdelijke huisvesting niet zelfstandige woonruimte en dubbele woonlasten maximaal;

    € 1.354,00

    stuks

    Bezoekbaar maken van woonruimte maximaal

    € 2.849,00

    stuks

    Aanpassing van een eigen auto maximaal

    € 8.000,00

    stuks

  • 2. Tijdelijke huisvesting niet zelfstandige woonruimte en dubbele woonlasten maximaal; € 1.354,00 stuks

Artikel 3. Hoogte persoonsgebonden budget begeleiding

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget per 1 januari 2024 is:

    Segment Integrale Ambulante Jeugdhulp (IAJ)

    Subsegment

    Dienstverlening

    Tarief per 1-1-24

    Eenheid

    Behandeling

    Behandeling Individueel

    € 1,74

    minuut

    Behandeling Groep

    € 126,64

    dagdeel

    Generalistische GGZ

    € 1,72

    minuut

    Specialistische GGZ

    € 1,96

    minuut

    Ondersteuning

    Ondersteuning Individueel

    € 1,06

    minuut

    Ondersteuning Groep

    € 57,17

    dagdeel

    Logeren

    € 182,18

    etmaal

    Persoonlijke Verzorging

    Persoonlijke verzorging

    € 1,23

    minuut

    Vervoer

    Vervoer jeugd

    € 21,99

    etmaal

    Segment Gezins- en woonvormen (GWV)

    Subsegment

    Dienstverlening

    Tarief per 1-1-24

    Eenheid

    Pleegzorg

    Pleegzorg

    € 52,19

    etmaal

    Deeltijdpleegzorg

    € 53,40

    etmaal

    Gezinshuiszorg

    Gezinshuiszorg

    € 186,58

    etmaal

    Verblijf Groep

    Verblijf Groep

    € 256,31

    etmaal

    Wonen gericht op zelfstandigheid

    Wonen gericht op zelfstandigheid

    € 123,13

    etmaal

    Segment Wmo Integrale Ondersteuning (Wmo IO)

    Subsegment

    Dienstverlening

    Tarief per 1-1-24

    Eenheid

    Ondersteuning

    Individuele ondersteuning

    € 1,00

    minuut

    Groepsondersteuning

    € 40,83

    dagdeel

    Persoonlijke Verzorging

    Persoonlijke verzorging

    € 0,96

    Minuut

    Vervoer

    Vervoer Wmo

    € 21,99

    etmaal

    Segment Wmo Logeren*

    Subsegment

    Dienstverlening

    Tarief per 1-1-24

    Eenheid

    Logeren*

    Logeren (excl. Daginvulling)

    € 99,26

    etmaal

    Logeren (incl. Daginvulling)

    € 145,11

    etmaal

    * Voor logeren uitgevoerd door niet-professionele hulp (hulp uit het sociaal netwerk) bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 150,- per kalendermaand, tenzij op basis van het Pgb-plan van de inwoner kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

    Huishoudelijke hulp

    Professioneel kader

    Huishoudelijke hulp

    € 0,50

    (€ 30,78per uur)

    minuut

    Informele ondersteuning WMO – Hulp bij het huishouden**

    Hulp bij het huishouden per 1 januari 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    € 0,33

    minuut

    Hulp bij het huishouden per 1 maart 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    € 0,34

    minuut

    Hulp bij het huishouden per 1 oktober 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    € 0,35

    minuut

    Informele ondersteuning WMO – Begeleiding**

    Begeleiding per 1 januari 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    € 0,39

    minuut

    Begeleiding per 1 maart 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    €0,40

    minuut

    Begeleiding per 1 oktober 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    €0.41

    minuut

    Informele ondersteuning Jeugd**

    Begeleiding per 1 januari 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    € 0,39

    minuut

    Begeleiding per 1 maart 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    €0,40

    minuut

    Begeleiding per 1 oktober 2024

    Informele ondersteuning / sociaal netwerk

    €0.41

    minuut

  • **

    We volgen hiermee de recente uitspraken van De Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het vaststellen van het bedrag voor een pgb voor de inhuur van iemand uit het sociale netwerk.

Dit zijn bruto bedragen. De PGB-houder is zelf verantwoordelijk voor het opnieuw vastleggen van deze tarieven met de informele ondersteuner.

Artikel 4. Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1. De tarieven voor de persoonsgebonden budgetten worden jaarlijks geïndexeerd gelijk aan het percentage dat wordt bepaald bij de tarieven van de Zorg in Natura.

  • 2. In het persoonsgebonden budget zit geen vrij besteedbaar bedrag.

  • 3. Het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan:

    • a.

      Vakantiegeld

    • b.

      Reis- en verblijfkosten

    • c.

      Eenmalige uitkering

Hoofdstuk 3. Mantelzorgwaardering

Artikel 5. Bedrag

De blijk van waardering is een vrij besteedbaar bedrag van € 100,-

Hoofdstuk 4. Eigen bijdrage collectief vervoer

Artikel 6. Eigen bijdrage collectief vervoer

Voor het collectief vervoer geldt een eigen bijdrage van € 60,- per jaar;

  • a.

    Bestaande gebruikers; gebruikers die op de peildatum 1 januari van het betreffende jaar gebruik maken van de collectieve vervoersvoorziening ontvangen een nota om de eigen bijdrage van € 60,- te voldoen;

  • b.

    Nieuwe gebruikers; het jaarbedrag wordt berekend aan de hand van de maand waarin de toekenning wordt verstuurd; € 5,- voor iedere resterende maand van het jaar. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt ineens in rekening gebracht;

  • c.

    Tijdelijke gebruiker; deze categorie betaalt afhankelijk van de duur van de indicatie een bedrag in de kosten, op basis van € 5,- per maand. Daarbij wordt de maand van verzending meegerekend als de beschikking voor de 15e van de maand wordt verstuurd. De totale bijdrage wordt in één keer in rekening gebracht.

  • d.

    Bestaande en nieuwe gebruikers: Wanneer de indicatie voor collectief vervoer, na de peildatum 1 januari van het betreffende jaar, stopt wordt de eigen bijdrage niet terugbetaald.

Ondertekening

BIJLAGE 1 - Uitgangspunten gebruikelijke zorg ouder(s) voor kinderen

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 2 - Normenkader voor hulp bij het huishouden

1.

Indien nodig in het kader van zelfredzaamheid en participatie aan de samenleving krijgt de cliënt een maatwerkvoorziening Hulp bij Huishouden toegekend. Deze maatwerkvoorziening leidt tot het resultaat een schoon en leefbaar huis.

2.

Bij het bepalen van de benodigde omvang van de maatwerkvoorziening wordt bekeken welke activiteiten die onderdeel uitmaken van het huishouden moeten worden overgenomen door een huishoudelijke hulp.

3.

Hierbij maken we gebruik van normtijden. Deze normtijden zijn een op een gebaseerd op de onafhankelijke en objectieve onderzoeken die hiernaar zijn gedaan door onderzoeksbureau KPMG en onderzoeksbureau HHM voor de gemeenten Utrecht, Amsterdam, Hoorn en voor de gezamenlijke gemeenten in Twente.

4.

Bij deze normtijden is sprake van gemiddelde tijden voor bepaalde groepen van activiteiten. Door optellen van deze normtijden ontstaat een totale beschikbare tijd, die toereikend is om het gewenste resultaat gedurende het jaar te realiseren. Hierbij spreken de hulp en de cliënt gezamenlijk af wanneer wat wordt gedaan. Dit betreft zowel structurele als incidentele activiteiten.

5.

Vertrekpunt is een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ met een één- of meerpersoons huishouden. Waarbij de cliënt wel algemene eenvoudige opruimactiviteiten kan doen (zoals de tafel opruimen, doekje over aanrecht halen, wastafel een keer afvegen, en dergelijke), maar verder geen lichte of zware huishoudelijke werkzaamheden.

6.

Aanvullend hierop kan ook gehele of gedeeltelijke overname door de hulp van de wasverzorging nodig zijn.

7.

De benodigde inzet wordt op maat toegekend: als minder overname van activiteiten nodig is, wordt minder tijd ingezet, als door omstandigheden in de cliëntsituatie meer inzet van tijd nodig is, wordt dat ook gedaan. De basis-inzet voor lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden is 105 uur op jaarbasis (ongeveer 2 uur per week).

8.

Meer inzet van tijd kan nodig zijn omdat extra vaak moet worden schoongemaakt, doordat door aandoeningen of beperkingen van de cliënt de woning vaker moet worden schoongemaakt.

9.

Meer inzet van tijd kan ook nodig zijn omdat extra goed moet worden schoongemaakt, doordat sprake is van luchtwegproblemen, allergie of dergelijke.

10.

De bepaling van de benodigde inzet voor HbH vindt plaats middels een Zorgplan, dat tijdens het onderzoek c.q. tijdens het keukentafelgesprek met de cliënt wordt ingevuld.

11.

Alle onderdelen van dit zorgplan en de afwegingen die daarbij van toepassing zijn, zijn opgenomen in de navolgende tabel.

12.

Het Zorgplan maakt onderdeel uit van het verslag dat tijdens het keukentafelgesprek wordt gemaakt door de sociaal consulent en wordt gekoppeld aan de beschikking.

13.

De maatwerkvoorziening HbH omvat het schoon en leefbaar houden van de dagelijks in gebruik zijnde ruimten in de woning: woonkamer, keuken, gang, badkamer, slaapkamer, toilet.

14.

Als meer slaap-/logeerkamers in de woning aanwezig zijn, dan is het afhankelijk van de mate van gebruik hiervan hoeveel extra tijd daarvoor wordt toegekend. In de navolgende tabel is dit uitgewerkt. Deze tijden zijn gebaseerd op genoemde onderzoeken.

15.

Het onderhouden van de buitenruimte en glasbewassing buiten hoort niet tot de maatwerkvoorziening HbH. Dit regelt de cliënt op een andere wijze of daarvoor kan deze gebruik maken van de HHT-regeling.

16.

Overige ruimten als een garage, zolder, studeerkamer, hobbyruimte vallen niet onder de maatwerkvoorziening HbH. Hiervoor kan de cliënt desgewenst gebruik maken van de mogelijkheid om extra uren schoonmaak in te kopen via de HHT-regeling.

17.

In principe wordt HbH-1 ingezet als maatwerkvoorziening HbH.

18.

Indien de cliëntsituatie vereist dat ook regievoering ten aanzien van het huishouden plaatsvindt, dan wordt voor de gehele omvang van de indicatie HbH-2 ingezet.

19.

Een bijzondere situatie van de cliënt kan voor de sociaal consulent altijd aanleiding zijn om tot een bijzondere inzet van HbH te komen, als ondersteuningsbehoefte van de cliënt niet met de al aangegeven mogelijkheden kan worden opgevangen.

Tabel normtijden + opslag-/afslagmogelijkheden voor licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging:

Nr.

Activiteit

Normtijd in minuten per week

Toelichting

1.

Woonkamer schoonmaken

27,4

Structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten, licht en zwaar huishoudelijk werk

2.

Slaapkamer schoonmaken

17,3

Structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten, licht en zwaar huishoudelijk werk

3.

Keuken schoonmaken

26,0

Structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten, licht en zwaar huishoudelijk werk

4.

Sanitair schoonmaken

18,5

Structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten, licht en zwaar huishoudelijk werk

5.

Gang schoonmaken

9,9

Structurele en incidentele schoonmaakactiviteiten, licht en zwaar huishoudelijk werk

6.

Extra slaapkamer(s) of logeerkamer(s):

  • dagelijks gebruik

  • wekelijks gebruik

  • incidenteel gebruik

17,3

9,3

5,3

Dagelijks gebruik van een extra slaapkamer kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een paar apart slaapt. Dit kan ook kind(eren) betreffen.

Van een gebruiker van een logeerkamer wordt verwacht dat deze ook meehelpt deze weer even aan kant te maken.

Een incidenteel gebruikte logeerkamer wordt eens per kwartaal schoongemaakt.

7.

Afslag als cliënt/netwerk zelf stof afnemen ‘midden’ verzorgt in de woonkamer

-/- 8,2

Deze afslag is aan de orde als dit met cliënt wordt afgesproken.

8.

Afslag als cliënt/netwerk zelf bed verschoont

-/- 4,2

Deze afslag is aan de orde als dit met de cliënt wordt afgesproken.

Deze afslag geldt ook bij extra dagelijks gebruikte slaapkamer(s), per kamer, indien dit met de cliënt wordt afgesproken.

9.

Wassen en strijken eenpersoons huishouden:

  • was sorteren

  • was in machine en aanzetten

  • wasmachine leeghalen

  • sorteren naar droger of waslijn

  • was in droger stoppen

  • droger leeghalen

  • was ophangen

  • was afhalen

  • was opvouwen

  • was strijken

  • was opbergen/ opruimen

1,8

2,9

3,0

5,5

2,5

1,7

11,7

1,9

11,0

19,8

3,9

Per deel-activiteit wordt met de cliënt/network afgesproken of dit zelf wordt gedaan of door de hulp.

Als in de woning een droger aanwezig is, dan worden de hiervoor van toepassing zijnde activiteiten opgenomen en niet het was ophangen en afhalen.

Als geen droger aanwezig is, dan worden de droger-gerelateerde activiteiten buiten beschouwing gelaten.

Als sprake is van een meerpersoons huishouden dan gelden de tijden onder 10.

10.

Wassen en strijken meerpersoons huishouden:

  • was sorteren

  • was in machine en aanzetten

  • wasmachine leeghalen

  • sorteren naar droger of waslijn

  • was in droger stoppen

  • droger leeghalen

  • was ophangen

  • was afhalen

  • was opvouwen

  • was strijken

  • was opbergen/ opruimen

1,8

3,7

3,8

6,8

3,2

2,2

14,6

2,4

13,7

19,8

4,9

Per deel-activiteit wordt met de cliënt/netwerk afgesproken of dit zelf wordt gedaan of door de hulp.

Als in de woning een droger aanwezig is, dan worden de hiervoor van toepassing zijnde activiteiten opgenomen en niet het was ophangen en afhalen.

Als geen droger aanwezig is, dan worden de droger-gerelateerde activiteiten buiten beschouwing gelaten.

Als sprake is van een eenpersoons huishouden dan gelden de tijden onder 9.

11.

Extra noodzaak schoonmaak i.v.m. samenstelling huishouden

30,0

Als meer personen aanwezig zijn in het huishouden kan extra tijd nodig zijn voor de schoonmaak, mits deze personen niet zelf kunnen bijdragen.

12.

Extra noodzaak schoonmaak i.v.m. huisdieren

15,0

In sommige gevallen kan het nodig zijn meer tijd toe te kennen voor de schoonmaak in verband met aanwezigheid van een huisdier.

Verzorging van huisdieren hoort niet bij de maatwerkvoorziening.

Als sprake is van meerdere huisdieren of ernstige vervuiling door een of meerdere huisdieren, dan wordt met de cliënt overlegd hoe dit kan worden opgelost zonder dat meer inzet vanuit de gemeente nodig is, de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt wordt dan aangesproken.

13.

Extra noodzaak schoonmaak i.v.m. inrichting/bewerkelijkheid woning

15,0

In uitzonderingsgevallen kan enige extra tijd worden toegekend als de aard van de woning maakt dat niet met de reguliere normtijd kan worden volstaan.

14.

Noodzaak ‘extra vaak’ schoonmaken i.v.m. situatie cliënt

  • extra inzet

  • veel extra inzet

30,0

60,0

De lichamelijke of geestelijke situatie van de cliënt kan maken dat er extra vaak moet worden schoongemaakt, omdat extra vervuiling van de woning optreedt.

Dit kan extra of veel extra inzet vergen.

15.

Noodzaak ‘extra goed’ schoonmaken i.v.m. situatie cliënt

  • extra inzet

  • veel extra inzet

30,0

60,0

De lichamelijke situatie van de cliënt kan maken dat er extra goed moet worden schoongemaakt, bijvoorbeeld vanwege allergieproblematiek.

Dit kan extra of veel extra inzet vergen.

16.

Extra tijd nodig t.b.v. regie van het huishouden

  • enige extra inzet

  • extra inzet

  • veel extra inzet

10,0

20,0

30,0

De situatie van de cliënt kan maken dat extra inzet nodig is ten behoeven van de regie van het huishouden. Dit kan enige extra inzet, extra inzet of veel extra inzet vergen.

1

Het betreft hier hulpvragen van cliënten die zich melden bij het Sociaal Team. Het gaat niet over bepalingen jeugdhulp door het gedwongen kader, Veilig Thuis en rechtstreeks door de (huis)arts verwezen cliënten naar zorgaanbieders.

2

Met professional wordt bedoeld: consulent, medewerker, e.d. die werkzaam is in de in de toegang en met cliënten de hulpvraag verkent en beoordeelt.

3

Schema Bouwstenen, ZRM of GOM (Gezonde Ontwikkeling Matrix (jeugd)

4

Zie “gebruikelijke zorg” in beleidsregels indien dit is omschreven door de gemeente.

5

Mogelijke instrumenten: lijst gebruikelijke zorg jeugd, GOM, ZRM, VIR, stappenplan Meldcode. Risico taxatie instrumenten gedragslijsten, Veiligheidsplan, kindcheck, Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming e.d. Volwassenen??

6

Zie ook tabel gemiddelde tijden begeleiding indien aanwezig bij de gemeente

7

Vervoer regelingen conform de beleidsregels

BIJLAGE 3 - Begrippenlijst

In de verordening sociaal domein gemeente Bronckhorst 2024 is een begrippenlijst opgenomen (hoofdstuk 13). In aanvulling op deze begrippenlijst zijn hieronder de volgende begrippen opgenomen die relevant zijn in de beleidsregels:

  • Activering: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op het voorkomen van een sociaal isolement;

  • Arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b van de Participatiewet;

  • Belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • Doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a van de Participatiewet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • Educatie: educatie zoals bedoeld in artikel 7.3.1., lid 1, aanhef en onder b tot en met f van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • Inburgering: de Wet inburgering

  • Niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6 onder a van de Participatiewet;

  • Peildatum: datum waarop een inwoner individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • Re-integratietraject: een traject, bestaande uit één of meer re-integratie voorzieningen, met een duidelijke tijdspanne, dat voorziet in het toeleiden van belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid;

  • Schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.

  • Taalplan: plan waarin de afspraken over het taaltraject zijn opgenomen.

  • Trajectplan: een schriftelijk plan, waarin de stappen staan aangegeven die door belanghebbende dienen te worden ondernomen teneinde diens uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk te maken en waarin de wederzijdse rechten en plichten staan aangegeven;

  • Uitkeringsgerechtigde: een persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die een uitkering heeft in het kader van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz;

  • Vrijwilligerswerk: werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht, en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving

  • VVE: Voor- en vroegschoolse educatie.

  • Zelfstandigen: persoon als beschreven in artikel 1 sub b van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).

BIJLAGE 4 - Artikelsgewijze toelichting beleidsregels taaleis

Artikel 1. Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende

de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De

bewijslast ligt bij de belanghebbende.

Lid 1:

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in

Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaar

Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat

duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2:

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • *

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • *

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands op de cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • *

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • *

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • *

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • *

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • *

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • *

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • *

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Omdat de taaleis gericht is op de arbeidsinschakeling, kan bijvoorbeeld het CV van de belanghebbende ook aanknopingspunten bieden om te beoordelen of de belanghebbende de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst.

Artikel 2. Taaltoets

Lid 1: Als een uitkeringsgerechtigde niet kan bewijzen dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst, neemt het college een taaltoets af. Allereerst wordt de lees- en schrijfvaardigheid getoetst. Indien de betrokkene deze twee onderdelen niet haalt, hoeven de andere onderdelen niet getoetst te worden.

Lid 2: De toets die het college laat afnemen om te beoordelen of de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende door de betrokkene beheerst worden, voldoet aan de regels die in het Besluit taaltoets Participatiewet zijn vastgelegd.

Artikel 3. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Sub a:

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • *

      Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • *

      Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • *

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is

  • om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen.

Sub b:

Een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een

dyslexieverklaring.

Sub c:

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd zonder

direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen.

Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als

het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Sub d:

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan door een medisch of psychologisch advies is

vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de

arbeidsplicht, algemene ontheffing), elke vorm van verwijtbaarheid.

Sub e t/m h: Behoeft geen toelichting.

Artikel 4. Vorm van de ondersteuning

Lid 1:

In lid 1 wordt het doel van de ondersteuning aangegeven, namelijk het binnen drie jaar bereiken van het taalniveau zoals bedoeld in artikel 18b Participatiewet. Hierbij is de term “minimaal” gebruikt om het bereiken van een hoger taalniveau niet uit te sluiten.

Ondersteuning geschiedt bij voorkeur middels informeel leren (bijvoorbeeld via een bibliotheek of taalmaatje).

Lid 2:

In lid 2 wordt onder sub a een periode van drie jaar aangegeven om bij de diagnose een tijdscomponent in te bouwen. Onder diagnose wordt zowel het onderzoek door de gemeentelijke medewerker verstaan als ook een eventueel in te schakelen externe deskundige.

Lid 3:

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5. Inhoud van de ondersteuning

De Wet Taaleis is geen op zichzelf staande wet, maar maakt onderdeel uit van de Participatiewet. Omdat de gemeente geen extra budget krijgt voor de uitvoering van de wet, anders dan een budget voor het afnemen van toetsen, dient bij het bepalen van de actieve ondersteuning aangesloten te worden bij het gemeentelijke re-integratie- en educatiebeleid.

Artikel 6. Geen ondersteuning

Los van de soort ondersteuning als bedoeld in artikel 6, worden in dit artikel groepen beschreven die niet ondersteund hoeven te worden. Dat kan zijn omdat zij zelf in staat zijn Nederlands te leren of omdat zij op basis van een andere wetgeving (leerplicht of inburgering) al verplicht zijn om Nederlands te leren. Of als zij maar kort in Nederland zullen zijn.

Artikel 7. Niet nakomen verplichtingen

Als de uitkomst van de toets onvoldoende is, moet het college de uitkeringsgerechtigde binnen 8 weken na de uitkomst van de toets schriftelijk op de hoogte brengen van het redelijk vermoeden dat de uitkeringsgerechtigde niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst. Vanaf deze schriftelijke kennisgeving vindt in beginsel de verlaging van de uitkering plaats, tenzij de uitkeringsgerechtigde zich bereid verklaart binnen een maand vanaf de kennisgeving te starten met een taaltraject, de afspraken uit het taalplan nakomt, slechts tijdelijk in Nederland verblijft of als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De schriftelijke kennisgeving kan indien gewenst mondeling worden toegelicht.

Bij de beoordeling of de verwijtbaarheid volledig ontbreekt als bedoeld in artikel 18b, zesde lid, Participatiewet, kunnen in ieder geval de volgende omstandigheden meespelen:

  • *

    Belanghebbende is ontheven of vrijgesteld voor zijn inburgeringsplicht en deze omstandigheden zijn nog onverkort van toepassing;

  • *

    Belanghebbende heeft ondanks voldoende inspanningen, (nog) niet het vereiste taalniveau bereikt;

  • *

    Belanghebbende was vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat om te voldoen aan de inspanningsverplichting.

Artikel 8 en volgend

Deze artikelen spreken voor zich.

Toelichting

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing als er recht op algemene bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legteen inspanningsverplichting op aan belanghebbende. De belanghebbende dient zich in te spannen om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • *

    Spreekvaardigheid;

  • *

    Luistervaardigheid;

  • *

    Gespreksvaardigheid;

  • *

    Schrijfvaardigheid;

  • *

    Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Belangrijk: de taaleis geldt alleen voor algemene bijstand en niet voor bijzondere bijstand. Dit omdat de taaleis is bedacht met het oog op de arbeidsinschakeling (en de arbeidsinschakeling wordt niet beoogd bij bijzondere bijstand).

BIJLAGE 5 - Checklist tegenprestatie

Onderstaande vragen dienen allen met ja beantwoord te kunnen worden:

  • Gaat het om onbeloonde en maatschappelijk nuttige activiteiten?

  • Is er rekening gehouden met het verrichten van vrijwilligerswerk, arbeid in loondienst, het volgen van een zorg- of re-integratietraject en de duur van de werkloosheid?

  • Zijn de kwaliteiten, de bekwaamheden, de persoonlijke situatie en omstandigheden van de belanghebbende in aanmerking genomen?

  • Is de belanghebbende bij het uitvoeren van de activiteiten verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid?

Onderstaande vragen dienen allen met nee beantwoord te kunnen worden:

  • Is het bedoeld als re-integratie instrument?

  • Staan de activiteiten in de weg aan acceptatie van algemeen geaccepteerder arbeid of aan arbeidsinschakeling?

  • Hebben de activiteiten een omvang van meer dan 8 uur per week?

  • Verricht de belanghebbende mantelzorg voor minimaal 8 uur per week of meer?

  • Verricht de belanghebbende vrijwilligerswerk voor minimaal 8 uur per week of meer?

  • Gaat het om activiteiten waar in deze tijd en op deze plaats bereidheid is om daar een geldelijke beloning voor te betalen?

  • Gaat het om activiteiten waar iemand (minder dan één jaar geleden) nog voor betaald werd (bijvoorbeeld activiteiten die zijn wegbezuinigd)?

  • Staat er een vacature open voor dezelfde of bijna dezelfde activiteiten?