Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2024

Geldend van 07-03-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2024

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam en de burgemeester van de gemeente Rotterdam, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft;

gelet op:

  • -

    de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

besluiten:

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

  • -

    bestuursorgaan: burgemeester van Rotterdam dan wel het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam;

  • -

    eigen onderzoek: de wijze waarop de gemeente Rotterdam toepassing geeft aan artikel 7a van de Wet Bibob, waarbij onderzoek wordt gedaan naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, en artikel 9, tweede en derde lid van de Wet Bibob.

  • -

    gemeente: gemeente Rotterdam;

  • -

    RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum;

  • -

    Wet Bibob: Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 1.2 Altijd een Bibob-onderzoek

  • 1. Uitvoering van het eigen onderzoek vindt plaats op alle terreinen die onder het bereik van de Wet Bibob vallen, indien vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van de betrokkene, zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob, de organisatiestructuur, de zeggenschapsverhouding, de wijze van financiering of onderaannemers in geval van een overheidsopdracht.

  • 2. De vragen kunnen ontstaan of bestaan op grond van informatie verkregen:

    • a.

      uit de eigen ambtelijke organisatie;

    • b.

      uit openbare bronnen;

    • c.

      van het Bureau;

    • d.

      van een van de partners van het RIEC;

    • e.

      van andere rechtspersonen met een overheidstaak of andere bestuursorganen; of

    • f.

      van de officier van justitie via een tip als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob.

Artikel 1.3 Geen Bibob-onderzoek

Tenzij zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 1.2, blijft uitvoering van het eigen onderzoek achterwege, indien de betrokkene:

  • a.

    een (semi)overheidsinstantie is;

  • b.

    een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet is;

  • c.

    een woning(bouw)corporatie is die is toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning;

  • d.

    in de vijf jaren voorafgaand aan de datum van de aanvraag, de start van de onderhandelingen over een vastgoedtransactie of de inschrijving voor een overheidsopdracht reeds op grond van de Wet Bibob onderzocht is door de gemeente Rotterdam of haar bestuursorganen en uit het onderzoek geen gevaar als bedoeld in artikel 3 en artikel 9 van de wet is gebleken en de omstandigheden ten opzichte van dat onderzoek ongewijzigd zijn.

Paragraaf 2: Beschikkingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij vergunningaanvragen

  • 1. Uitvoering van het eigen onderzoek vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag om één van de volgende vergunningen:

    • a.

      een alcoholwetvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet, met uitzondering van de vergunning voor het slijtersbedrijf;

    • b.

      een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen;

    • c.

      een vergunning voor uitoefening van een seksbedrijf als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012;

    • d.

      een exploitatievergunning horeca als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012;

    • e.

      een vergunning speelautomatenhal als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012;

    • f.

      artikel 2:72, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (vergunning vuurwerkverkooppunt);

    • g.

      een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een commercieel vechtsportevenement;

    • h.

      een vergunning als bedoeld in artikel 2:36, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 van deze beleidslijn, blijft uitvoering van het eigen onderzoek achterwege bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, indien de aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een overname én de aanvraag ziet op exploitatiecategorie 1 of 2 als bedoeld in de ‘Horecanota Rotterdam, Stedelijk beleidskader vergunningen, toezicht en handhaving’ en opvolgende horecanota’s.

  • 3. Bij aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 21, 22, eerste lid en 41, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014, vindt uitvoering van het eigen onderzoek alleen plaats in situaties als bedoeld in artikel 1.2.

  • 4. Bij aanvragen om overige vergunningen of ontheffingen zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob, vindt uitvoering van het eigen onderzoek alleen plaats in situaties als bedoeld in artikel 1.2.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2, vindt uitvoering van het eigen onderzoek bij een aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Omgevingswet en een aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Omgevingswet plaats, indien:

    • a.

      de bouwkosten tenminste € 1.000.000,- bedragen; of

    • b.

      de bouwactiviteit, indien de bouwkosten tenminste €10.000 bedragen, of omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op, dan wel wordt uitgevoerd door of ten behoeve van een onderneming die actief is in een van de volgende branches of sectoren, dan wel branches of sectoren die daaraan verwant zijn

      • 1°.

        horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen;

      • 2°.

        smart-, head- en growshops;

      • 3°.

        sportscholen en fitnesscentra;

      • 4°.

        wellnessbranche

      • 5°.

        autobranche;

      • 6°.

        opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels;

      • 7°.

        woonwagenterreinen;

      • 8°.

        terreinen voor kermisexploitanten;

      • 9°.

        kapsalons;

      • 10°.

        zorgaanbieders;

      • 11°.

        geldwisselkantoren;

      • 12°.

        de huisvesting van arbeidsmigranten; of

      • 13°.

        een andere risicocategorie die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekendgemaakt.

    • c.

      de bouwactiviteit, indien de bouwkosten tenminste € 10.000 bedragen, wordt uitgevoerd op:

      • -

        het bedrijventerrein Spaanse Polder; of

      • -

        een ander gebied dat door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekendgemaakt.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2, vindt uitvoering van het eigen onderzoek bij een aanvraag om een vergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Omgevingswet plaats, indien:

    • a.

      de betrokkene actief is in een van de volgende branches of sectoren, dan wel branches of sectoren die daaraan verwant zijn:

      • 1°.

        vuurwerkhandel;

      • 2°.

        afvalbedrijven;

      • 3°.

        autodemontage;

      • 4°.

        transportsector;

      • 5°.

        herstelinrichtingen voor motorvoertuigen;

      • 6°.

        op- en overslagbedrijven;

      • 7°.

        inrichtingen voor gebruik of opslag voor wapens en munitie; of

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op een of meer van de volgende risicogebieden:

      • 1°.

        het bedrijventerrein Spaanse Polder;

      • 2°.

        een ander gebied dat door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekendgemaakt.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Uitvoering van het eigen onderzoek met betrekking tot verleende beschikkingen vindt binnen vijf jaar na verlening alleen plaats in situaties als bedoeld in artikel 1.2 van deze beleidslijn.

Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij subsidies

  • 1. Uitvoering van het eigen onderzoek met betrekking tot een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht of een reeds verleende subsidie, vindt alleen plaats in situaties als bedoeld in artikel 1.2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bestuursorgaan ook uitvoering geven aan het eigen onderzoek, indien de aanvraag betrekking heeft op een risicogebied of op een als risicogevoelig aangemerkte subsidie(regeling), die als zodanig door het bestuursorgaan is aangewezen en bekendgemaakt.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik voorafgaand verkoop vastgoed

Uitvoering van het eigen onderzoek vindt plaats bij iedere vastgoedtransactie met als doel de verkoop van vastgoed door de gemeente.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik voorafgaand overige vastgoedtransacties

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2, vindt uitvoering van het eigen onderzoek bij alle overige vastgoedtransacties plaats alvorens een beslissing wordt genomen over een voorgenomen vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft:

  • a.

    een waarde heeft van ten minste € 1.000.000,- in geval het de uitgifte van grond betreft;

  • b.

    naar het oordeel van de gemeente beeldbepalend is of anderszins symbolische waarde heeft;

  • c.

    zal worden gebruikt in een van de volgende sectoren, dan wel sectoren die daaraan verwant of daarmee vergelijkbaar zijn:

    • 1°.

      horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen;

    • 2°.

      smart-, head- en growshops;

    • 3°.

      sportscholen en fitnesscentra;

    • 4°.

      wellnessbranche;

    • 5°.

      autobranche;

    • 6°.

      opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels;

    • 7°.

      woonwagenterreinen;

    • 8°.

      terreinen voor kermisexploitanten;

    • 9°.

      kapsalons;

    • 10°.

      zorgaanbieders;

    • 11°.

      huisvesting van arbeidsmigranten;

    • 12°.

      geldwisselkantoren, of;

    • 13°.

      een andere risicocategorie die door of namens de gemeente als zodanig is aangewezen en bekendgemaakt;

  • d.

    zich op het bedrijventerrein Spaanse Polder bevindt of op een ander gebied dat door of namens de gemeente als risicogebied is aangewezen.

Artikel 3.3 Geen overeenkomst vastgoed of vastgoedtransactie

Indien is besloten tot het starten van een eigen onderzoek, komt in ieder geval geen overeenkomst dan wel andere vastgoedtransactie tot stand of wordt geen medewerking aan een vastgoedtransactie verleend, totdat het onderzoek volledig is afgerond en het onderzoek naar het oordeel van de gemeente geen aanleiding geeft tot het afbreken van de onderhandelingen dan wel het weigeren van of geen medewerking verlenen aan de vastgoedtransactie, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

Artikel 3.4 Toepassingsbereik na totstandkoming vastgoedtransacties

De gemeente zal, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, uitvoering geven aan het eigen onderzoek indien in de overeenkomst een clausule als bedoeld in artikel 5a, onderdeel b, van de wet is opgenomen en:

  • a.

    partijen overeengekomen zijn dat het onderzoek plaats zal vinden na het sluiten van de overeenkomst; of

  • b.

    zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 1.2.

Artikel 3.5 Toepassingsbereik overheidsopdrachten

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 kan de gemeente met betrekking tot alle overheidsopdrachten een eigen onderzoek starten, indien:

    • a.

      de gedragsverklaring aanbesteden naar het oordeel van de gemeente ontoereikend is voor een beoordeling van de integriteit van de gegadigde;

    • b.

      de overheidsopdracht betrekking heeft op de zorgsector; of

    • c.

      de overheidsopdracht betrekking heeft op een andere risicobranche of -sector, die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekendgemaakt.

  • 2. De gemeente kan in iedere fase van de totstandkoming van een overheidsopdracht een eigen onderzoek uitvoeren, ook na gunning.

  • 3. Dit artikel is eveneens van toepassing in geval de gemeente om toestemming wordt verzocht voor het contracteren van een onderaannemer, indien de gemeente in het bestek als voorwaarde heeft gesteld dat onderaannemers niet zonder haar toestemming worden gecontracteerd.

Artikel 3.6 Geen overeenkomst bij inkoop van zorg

Indien is besloten tot het starten van een Bibob-onderzoek ten aanzien van de inkoop van zorg, komt in ieder geval geen overeenkomst als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de wet tot stand, totdat het Bibob-onderzoek volledig is afgerond en het onderzoek naar het oordeel van de gemeente geen aanleiding geeft tot het afbreken van de onderhandelingen, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

Artikel 3.7 Toepassingsbereik na totstandkoming overeenkomst bij inkoop van zorg

De gemeente zal, nadat een overeenkomst als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de wet tot stand is gekomen, uitvoering geven aan het eigen onderzoek, indien in de overeenkomst een ontbindende Bibob-clausule als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de wet is opgenomen, en:

  • a.

    partijen overeengekomen zijn dat het Bibob-onderzoek plaats zal vinden na het sluiten van de overeenkomst; of

  • b.

    zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 1.2.

Paragraaf 4: Uitvoering eigen onderzoek

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

  • 1. In het kader van het eigen onderzoek, vult de betrokkene het Bibob-vragenformulier in en verstrekt de daarin verzochte gegevens en bescheiden.

  • 2. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de gemeente of het bestuursorgaan zich laten ondersteunen door het RIEC.

  • 3. Het eigen onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

    • a.

      de door de betrokkene verstrekte informatie op en bij het Bibob-vragenformulier;

    • b.

      openbare bronnen;

    • c.

      gemeentelijke systemen;

    • d.

      politie-, justitiële, strafvorderlijke en fiscale gegevens over de betrokkene en zijn Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de wet, voor zover het bestuursorgaan of de gemeente daartoe bevoegd is;

    • e.

      overige informatie verkregen van een van de partners van het RIEC, het Bureau, dan wel andere rechtspersonen met een overheidstaak of bestuursorganen.

  • 4. De gemeente of het bestuursorgaan kan naar aanleiding van de door de betrokkene verstrekte informatie nadere vragen stellen of stukken opvragen, indien de gemeente dan wel het bestuursorgaan van oordeel is dat de reeds verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om het Bibob-onderzoek volledig te kunnen verrichten.

Artikel 4.2 Adviesaanvraag Bureau

In aanvulling op het eigen onderzoek kan de gemeente of het bestuursorgaan het Bureau in ieder geval verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen, indien:

  • a.

    het Bureau, de officier van justitie, een rechtspersoon met een overheidstaak of een bestuursorgaan op grond van artikel 11 of 26 van de wet, de gemeente of het bestuursorgaan hebben bericht;

  • b.

    de gemeente of het bestuursorgaan een bericht als bedoeld in artikel 11a van de wet heeft ontvangen van het Bureau en dit bericht aanleiding geeft tot het aanvragen van een advies;

  • c.

    naar het oordeel van de gemeente of het bestuursorgaan de expertise of informatiepositie van het Bureau noodzakelijk is;

  • d.

    na het uitvoeren van het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over:

    • 1°.

      omstandigheden in de persoon van de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet;

    • 2°.

      de organisatiestructuur of zeggenschapsverhouding van de betrokkene;

    • 3°.

      de wijze van financiering.

Paragraaf 5: Gevolgen van het Bibob-onderzoek

Artikel 5.1 Gevolgen van ontoereikende informatievoorziening door betrokkene bij beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 2. Het bestuursorgaan trekt een beschikking in, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3. Het bestuursorgaan weigert een aanvraag dan wel trekt een beschikking in, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het Bureau op grond van artikel 12 derde lid van de wet gestelde vragen, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de door het Bureau op basis van het genoemde artikel verzochte gegevens.

Artikel 5.2 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot het weigeren van een aanvraag voor een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit het advies van het Bureau blijkt dat sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, dan wel indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet, tenzij is gebleken dat met een minder vergaand middel kan worden volstaan. In het geval het een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b van de wet betreft, gaat het bestuursorgaan slechts over tot weigering of intrekking van een beschikking voor zover de ernst van de feiten dit rechtvaardigt. Weigering en intrekking op grond van artikel 3, zesde lid, van de wet vindt slechts plaats voorzover dit tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

  • 2. Het bestuursorgaan zal bij een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de wet in beginsel voorschriften aan de beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van een dergelijk gevaar.

Artikel 5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1. De gemeente zal in beginsel overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, dan wel het weigeren van of geen medewerking verlenen aan een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat ten minste één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van ten minste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van ten minste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot ernstige strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen, ongeacht de mate van gevaar;

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7a van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 12 van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.4 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij overheidsopdrachten

  • 1. In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, kan de informatie uit het Bibob-onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden, bedoeld in artikel 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet 2012, dan wel als onderbouwing van het oordeel dat de betrokkene niet voldoet aan de gestelde geschiktheidseisen.

  • 2. De gemeente gunt een overheidsopdracht niet, indien de betrokkene heeft nagelaten:

    • a.

      de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7a van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • b.

      de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 12 van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 3. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de overheidsopdracht is gegund, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.5 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij inkoop van zorg

  • 1. In geval de overheidsopdracht een overeenkomst als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de wet betreft, zal de gemeente in beginsel overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat ten minste één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      de mogelijkheid bestaat dat een betrokkene wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;

    • b.

      er is sprake van ten minste een mindere mate van gevaar dat een betrokkene, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot ernstige strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen, ongeacht de mate van gevaar;

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de overheidsopdracht een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      er is sprake van een van de uitsluitingsgronden, bedoeld in de artikelen 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet 2012;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7a van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • g.

      betrokkene heeft nagelaten de gevraagde gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 12 van de wet te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau zijn gesteld op basis van het genoemde artikel binnen de gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de overeenkomst is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.6 Gevolgen van het vermoedelijk plegen strafbaar feit

In geval de gemeente of het bestuursorgaan vermoedt dat op enig moment een strafbaar feit is gepleegd ter verkrijging of behoud van een beschikking, vastgoedtransactie of overheidsopdracht, kan zij los van eventuele bestuursrechtelijke of civielrechtelijke consequenties, tevens strafrechtelijk aangifte doen.

Paragraaf 6: Slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking oude beleidslijn

De Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze beleidslijn wordt aangehaald als: Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2024.

Artikel 6.3 Datum inwerkingtreding

Deze beleidslijn treedt in werking met ingang van 1 maart 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 27 februari 2024.

Het college van burgemeester en wethouders

De burgemeester

A. Aboutaleb

De secretaris

J.H. Meijer, L.s.

Aldus vastgesteld op 27 februari 2024.

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl

Toelichting

Algemeen

  • 1.

    Waarom de Wet Bibob en een Bibob-beleidslijn

De Wet Bibob is een hulpmiddel om de integriteit van de overheid te beschermen. In de wet is geregeld dat de gemeente Rotterdam diepgaand onderzoek kan doen naar een partij die een vergunning of een subsidie heeft ontvangen/aangevraagd of waarmee een overeenkomst is/wordt aangegaan.

Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente ongewild meewerkt aan criminele activiteiten en tegelijkertijd beschermt de gemeente de positie van ondernemers die eerlijk handelen. Het toepassen van de Wet Bibob is een preventief middel. Het inzetten van de Wet Bibob betekent niet dat er sprake is van criminele activiteiten: het wordt ingezet om het faciliteren van criminele activiteiten te voorkomen en uiteindelijk met goed vertrouwen een vergunning te kunnen verlenen, subsidie te verstrekken of een overeenkomst aan te gaan.

Het toepassen van de Wet Bibob is altijd een ultimum remedium en wordt alleen ingezet als er geen andere mogelijkheden zijn om een vergunning of een subsidie te weigeren dan wel in te trekken of om af te zien van een overeenkomst dan wel deze te beëindigen.

In het beleid bepaalt de gemeente in welke situaties een Bibob-onderzoek wordt gedaan en welke uitgangspunten daarbij worden gehanteerd met als doel duidelijkheid en transparantie voor burgers en ondernemers. Bibob-onderzoek wordt categorisch ingezet door risicobranches- en gebieden aan te wijzen, maar er kan ook een Bibob-onderzoek worden verricht op basis van een signaal.

Waarom een wijziging van de Bibob -beleidslijn?

De voorgaande beleidslijn was vastgesteld in 2015. Sinds die tijd is de Wet Bibob een aantal maal gewijzigd waardoor het toepassingsbereik van de Wet Bibob is verruimd en er meer informatie gedeeld kan worden. Met de wijzigingen heeft de wetgever beoogd bestuursorganen beter in staat te stellen een effectief Bibob-onderzoek te verrichten. Het beleid is dan ook zo aangepast dat deze wijzigingen hierin zijn meegenomen. De voorgaande beleidslijn heeft daarbij als vertrekpunt gediend, waarbij huidige inzichten zijn verwerkt in de nieuwe beleidslijn.

  • 2.

    Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1: Algemeen

In paragraaf 1 van deze beleidslijn is een aantal algemene artikelen opgenomen die zien op de toepassing van de Wet Bibob door de gemeente Rotterdam en haar bestuursorganen.

Artikel 1.2

De Wet Bibob is van toepassing op in de wet aangewezen vergunningen, subsidies, vastgoedtransacties en overheidsopdrachten. Aangezien de gemeente Rotterdam geen zaken wenst te doen met malafide partijen, zal op al deze gebieden in alle gevallen waarin er signalen zijn dat de betrokkene of zijn Bibob-relaties niet integer zijn, een Bibob-onderzoek worden gestart. Deze signalen kunnen voortvloeien uit de bronnen zoals genoemd in deze bepaling, waarbij uitdrukkelijk zij vermeld dat de opsomming in dit artikel niet uitputtend is.

Artikel 1.3

Deze bepaling regelt in welke gevallen in beginsel géén Bibob-onderzoek zal worden verricht. Dat is het geval indien de betrokkene een overheids- of een semi-overheidsinstantie is, die ook wettelijke taken uitvoert.

Op grond van het vierde lid wordt in beginsel geen Bibob-onderzoek uitgevoerd indien de betrokkene in de vijf jaren voorafgaand aan de vergunningaanvraag, subsidieaanvraag, start van de onderhandelingen of inschrijving voor de overheidsopdracht, met een positieve uitslag onderzocht is op grond van de Wet Bibob. Er is gekozen voor een termijn van vijf jaar, omdat hiermee wordt aangesloten bij de bewaartermijn voor Bibob-gegevens als opgenomen in de Selectielijst gemeenten en intergemeentelijke organen 2020.

Het vierde lid wordt alleen toegepast als sprake is van ongewijzigde omstandigheden. Indien niet vaststaat dat omstandigheden ongewijzigd zijn, kan dit aanleiding zijn om een eigen onderzoek te starten.

Deze bepaling vindt ook toepassing indien de betrokkene op meerdere manieren met een Bibob-onderzoek kan worden geconfronteerd in het kader van hetzelfde project. Indien bijvoorbeeld een onderneming grond van de gemeente verwerft en vervolgens een omgevingsvergunning nodig heeft om daarop te mogen bouwen, kan de gemeente reeds in het kader van de verkoop van de grond een Bibob-onderzoek starten. Bij een positieve toets zal in beginsel geen nieuw Bibob-onderzoek plaatsvinden indien dezelfde betrokkene een omgevingsvergunning bouw aanvraagt binnen vijf jaar na het Bibob-onderzoek naar de grondtransactie. Blijkt dat er op grond van artikel 5.31, tweede lid van de Omgevingswet een andere betrokkene kan worden aangewezen, dan zal de situatie worden beoordeeld op grond van artikel 2.1, vijfde lid van deze beleidsregel.

Indien zich echter een situatie voordoet als bedoeld in artikel 1.2 van deze beleidsregel, wordt wél een Bibob-onderzoek gestart. Volledigheidshalve wordt dan ook opgemerkt dat het vierde lid uitsluitend beoogt te voorkomen dat bonafide ondernemers met een onnodig hoge lastendruk worden geconfronteerd. Indien bijvoorbeeld in het kader van een eerder onderzoek de zeggenschap van een persoon vermoedelijk is verhuld, zal hoe dan ook een nieuw onderzoek nodig zijn. De betrokkene kan zich in een dergelijk geval niet op deze bepaling beroepen dan wel zich achter een eerder onderzoek verschuilen.

Paragraaf 2: Beschikkingen

In paragraaf 2 van de beleidslijn zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de wijze van toepassing van de wet bij (aanvragen tot) beschikkingen.

Artikel 2.1

Het eerste lid van dit artikel geeft een opsomming van de vergunningen waarbij bij iedere aanvraag een Bibob-onderzoek zal worden gestart. In het tweede lid is geregeld dat geen onderzoek zal worden verricht bij overnames in de exploitatiecategorie 1 of 2, als bedoeld in de ‘Horecanota Rotterdam, Stedelijk beleidskader vergunningen, toezicht en handhaving’ en opvolgende horecanota’s. Indien sprake is van een overname in exploitatiecategorie 3, 4 en 4plus, dan wordt wel een Bibob-onderzoek gedaan. Deze laatste categorieën betreffen de middelzware, zware en buitencategorie horeca, de 24-uurs-horeca.

In het vijfde en zesde lid is de wijze van uitvoering van eigen onderzoek met betrekking tot de Omgevingswet geregeld. Het gaat hier om de bouwactiviteit, de omgevingsplanactiviteit en de milieubelastende activiteit. Naast dat is aangesloten bij de nieuwe wetsartikelen en terminologie, heeft het college enkele nieuwe categorieën toegevoegd aan de reeds bestaande opsomming risicocategorieën uit de voorgaande beleidslijn, gelet op de omstandigheid dat ook deze gevoelig worden geacht voor criminele invloeden. Het college behoudt bovendien de mogelijkheid om bij aanwijzingsbesluit nieuwe risicocategorieën aan te wijzen, indien het signalen ontvangt dat bepaalde branches in trek zijn bij criminelen. Daarmee blijft het college flexibel en voorkomt het dat criminelen op de beleidskeuzes inspelen.

Bij de omgevingsvergunning bouwactiviteit hanteert het college een (drempel)bedrag, alvorens eigen onderzoek wordt verricht. De bouwkosten worden door het college zelf berekend. Als het college vermoedt dat de betrokkene een Bibob-onderzoek tracht te voorkomen, door bewust (meerdere) aanvragen met lagere bouwkosten in te dienen, zal het een onderzoek starten.

Tot slot wordt in deze beleidslijn de Spaanse Polder aangemerkt als risicogebied. De reden hiertoe is gelegen in het verhoogde risico op vestiging van criminogene bedrijven en branches aldaar.

Artikel 2.2

Uitvoering van het eigen onderzoek na verlening van de beschikking vindt slechts plaats indien signalen (als bedoeld in artikel 1.2 van de beleidslijn) hier aanleiding toe geven. Indien het onderzoek gedurende de aanvraag(fase) wordt opgestart, maar om wat voor reden dan ook niet tijdig kan worden afgerond, kan het voorkomen dat het onderzoek na vergunningverlening wordt voortgezet. Het bestuursorgaan zal dit in dit geval communiceren aan de betrokkene.

Artikel 2.3

Ten aanzien van (aanvragen om) subsidies, heeft het college er gelet op de toenemende signalen van zorgfraude voor gekozen om subsidies die betrekking hebben op die sector en een bedrag van €10.000 overstijgen, altijd te onderwerpen aan een Bibob-onderzoek. Indien het bestuursorgaan vermoedt dat aanvragers bewust (meerdere) aanvragen indienen om de drempelwaarde niet te bereiken, teneinde een Bibob-onderzoek te omzeilen, zal het een onderzoek starten. Ook zal onderzoek worden gedaan indien de subsidie wordt aangevraagd ten behoeve van activiteiten in een risicogebied of op basis van een subsidieregeling die als risicovol is aangemerkt.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

In paragraaf 3 van de beleidslijn wordt uiteengezet in welke gevallen toepassing wordt gegeven aan de wet bij (het aangaan van) privaatrechtelijke transacties, wijzigingen van privaatrechtelijke afspraken of toestemmingverlening in het kader van vastgoedtransacties.

Artikel 3.1

De gemeente zal altijd eigen onderzoek verrichten voor zover de vastgoedtransactie ten doel heeft gemeentelijk vastgoed te verkopen.

Artikel 3.2

Voor de overige vastgoedtransacties (zoals opgesomd in artikel 1 van de Wet Bibob) is ervoor gekozen om – naast de gevallen zoals omschreven in artikel 1.2 van deze beleidslijn – slechts in bepaalde gevallen eigen onderzoek te verrichten, alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie dan wel toestemming voor of medewerking verlenen aan een vastgoedtransactie. Indien het de uitgifte van grond betreft, wordt onderzoek verricht indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft een waarde heeft van ten minste € 1.000.000. Bij het bepalen van deze waarde zal gekeken worden naar de totale kosten die met het project waarop de grond betrekking heeft gemoeid zijn zoals onder andere de kosten voor de aankoop van de grond en de kosten van het hierop te realiseren bouwproject. Voor alle vastgoedtransacties geldt bovendien dat ook onderzoek wordt verricht indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft naar het oordeel van de gemeente beeldbepalend is dan wel symbolische waarde heeft, of zal worden gebruikt binnen een van de genoemde categorieën die gevoelig worden geacht voor criminele invloeden.

Tot slot zal eigen onderzoek ook altijd worden verricht door de gemeente ingeval de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft zich in de Spaanse Polder bevindt. De reden hiertoe is gelegen in het verhoogde risico op vestiging van criminogene bedrijven en branches aldaar.

Artikel 3.3

Om te voorkomen dat de wederpartij erop vertrouwt dat een overeenkomst tot stand komt, maakt dit artikel duidelijk dat de gemeente in de regel het resultaat van het Bibob-onderzoek afwacht, alvorens het een beslissing neemt over het al dan niet aangaan van de overeenkomst dan wel toestemming voor of medewerking wordt verleend aan een vastgoedtransactie. Van dat uitgangspunt kan door partijen worden afgeweken door de overeenkomst gedurende het Bibob-onderzoek aan te gaan, indien beide daar om welke redenen dan ook belang aan hechten. In die overeenkomst zal in dat geval wel een Bibob-beëindigingsclausule zijn opgenomen en dient de wederpartij er nadrukkelijk rekening mee te houden dat het Bibob-onderzoek na afronding alsnog kan leiden tot beëindiging van de overeenkomst.

Artikel 3.4

Het onderzoek naar de wederpartij bij een vastgoedtransactie kan niet alleen vooraf worden uitgevoerd, maar ook nadat die transactie tot stand is gekomen. Voorwaarde is wel dat in de betreffende overeenkomst een Bibob-beëindigingsclausule is opgenomen. Mede afhankelijk van het soort vastgoedtransactie, is het uitgangspunt dat die bepaling in beginsel in iedere overeenkomst wordt opgenomen.

Artikel 3.5

Dit artikel regelt het toepassingsbereik ten aanzien van overheidsopdrachten. De gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen om naast de situaties als genoemd in artikel 1.2 van de beleidslijn ook standaard een Bibob-onderzoek uit te voeren indien de overheidsopdracht betrekking heeft op de zorgsector. Gelet op de toenemende signalen dat in deze sector grootschalige fraude plaatsvindt, acht de gemeente standaard onderzoek noodzakelijk. Hiernaast zal ook in de gevallen waarin een gedragsverklaring aanbesteden naar het oordeel van de gemeente ontoereikend voor een beoordeling van de integriteit van de gegadigde wordt geacht eigen onderzoek worden verricht. Tot slot kan de gemeente middels aanwijzingsbesluit nadere risicosectoren aanwijzen, waarop zij standaard een eigen onderzoek zal verrichten.

Artikelen 3.6 en 3.7

In deze artikelen wordt de toepassing van de wet bij de gemeentelijke inkoop van zorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet geregeld. Sinds de wetswijziging tweede tranche kan de gemeente de Wet Bibob ook toepassen bij de inkoop van zorg middels zogeheten ‘open house procedures’. Ingevolge de bepaling uit artikel 3.5, zal de gemeente de Wet Bibob in alle gevallen toepassen, alvorens zij een overeenkomst aangaat met de betreffende zorgaanbieder. Wederom om te voorkomen dat de wederpartij erop vertrouwt dat een overeenkomst tot stand komt, maakt artikel 3.6 duidelijk dat de gemeente in de regel het resultaat van het Bibob-onderzoek afwacht, alvorens het een beslissing neemt over het al dan niet aangaan van de overeenkomst. Van dat uitgangspunt kan door partijen worden afgeweken door de overeenkomst gedurende het Bibob-onderzoek aan te gaan, indien beide daar om welke redenen dan ook belang aan hechten. In die overeenkomst zal in dat geval wel een Bibob-beëindigingsclausule zijn opgenomen en dient de wederpartij er nadrukkelijk rekening mee te houden dat het Bibob-onderzoek na afronding alsnog kan leiden tot beëindiging van de overeenkomst.

Net als bij vastgoedtransacties geldt uiteraard ook hier dat eigen onderzoek niet alleen vooraf kan worden uitgevoerd, maar ook nadat die overeenkomst tot stand is gekomen. Voorwaarde is dat, zoals hierboven beschreven, in de betreffende overeenkomst een Bibob-beëindigingsclausule is opgenomen. De gemeente zal als uitgangspunt hanteren dat deze clausule in iedere overeenkomst wordt opgenomen.

Paragraaf 4: Uitvoering eigen onderzoek

Artikel 4.1

In deze bepalingen wordt globaal weergegeven hoe het Bibob-onderzoek verloopt en welke bronnen kunnen worden geraadpleegd. Deze opsomming van bronnen is niet limitatief en kan in de loop van de tijd veranderen, afhankelijk van de gewijzigde bevoegdheden van de gemeente en het bestuursorgaan in andere wettelijke regelingen. De bronnen kunnen in willekeurige volgorde geraadpleegd worden: het onderzoek hoeft niet altijd te starten met het uitreiken van het Bibob-vragenformulier. De uitvoering van het onderzoek kan gefaseerd worden uitgevoerd. Het kan voorkomen dat de gemeente of het bestuursorgaan naar aanleiding van de ingediende bescheiden vragen heeft over bijvoorbeeld de wijze van financiering, de personen die tot de betrokkene in relatie staan of andere voor het onderzoek relevante aspecten. De gemeente of het bestuursorgaan kan in dat geval (herhaaldelijk) nadere vragen stellen c.q. stukken opvragen, totdat zij van mening is dat de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn om het Bibob-onderzoek af te ronden.

Artikel 4.2

Indien na het eigen onderzoek naar het oordeel van de gemeente of het bestuursorgaan noodzaak tot vervolgonderzoek bestaat, zal het Bureau worden verzocht advies uit te brengen. Het indienen van een adviesverzoek zal in beginsel altijd gebeuren bij een tip van de officier van justitie zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob of een tip van het Bureau zoals bedoeld in artikel 11. De wetswijziging tweede tranche maakt het eveneens mogelijk dat bestuursorganen, dan wel rechtspersonen met een overheidstaak, onderling elkaar een Bibob-tip sturen. Ook deze tip zal in beginsel aanleiding voor een adviesaanvraag bij het Bureau zijn. Ook zal advies worden gevraagd, indien bijvoorbeeld de expertise van het Bureau nodig wordt geacht om de mate van gevaar te beoordelen of indien over bepaalde voor het Bibob-onderzoek relevante personen niet alle informatiebronnen op gemeentelijk niveau kunnen worden geraadpleegd.

Paragraaf 5: Gevolgen van het Bibob -onderzoek

Artikel 5.1

Om het Bibob-onderzoek te kunnen uitvoeren is het van belang dat de betrokkene volledig inzicht biedt in de herkomst van de financiering, de identiteit van de vermogensverschaffers en de identiteit van de (rechts)personen met zeggenschap. Bovendien zal duidelijk moeten worden wie feitelijke invloed heeft binnen de onderneming. Deze partijen zijn op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet Bibob immers relevant voor het onderzoek. Indien de betrokkene hierover onvoldoende gegevens verstrekt dan zal geen vergunning of subsidie worden verleend, dan wel zal de gegeven beschikking worden ingetrokken. Indien een betrokkene op enigerlei wijze (direct dan wel indirect) wordt gefinancierd middels crowdfunding, zal de betrokkene (dan wel het crowdfundingsplatform) inzicht moeten geven in de identiteit van de investeerders. Doet de betrokkene dit niet, dan worden daaraan in beginsel de hiervoor genoemde gevolgen verbonden.

Artikel 5.2

Het eerste lid van artikel 5.2 bepaalt dat we bij de conclusie ernstig gevaar in beginsel overgaan tot het weigeren of intrekken van de vergunning. Een dergelijke weigering of intrekking is echter geen automatisme. Het bestuursorgaan zal steeds de individuele belangen van de betrokkene afwegen tegen het belang van het niet-faciliteren van strafbare feiten. Bovendien zal het bestuursorgaan op grond van artikel 3, vijfde lid overwegen of de ernst van de strafbare feiten een weigering of intrekking rechtvaardigt, voor zover het om een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Bibob gaat. Per 1 augustus 2020 biedt de Wet Bibob de bevoegdheid om ook bij een ernstig gevaar conclusie voorschriften aan de vergunning te verbinden, voor zover de ernst van de strafbare feiten een weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan zal telkens onderzoeken of van die bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Dit zal mede afhangen van de aard en de ernst van de geconstateerde strafbare feiten. Berust de gevaarsconclusie op (zeer) ernstige strafbare feiten, of is door of namens de betrokkene (eerder) gebruik gemaakt van schijnconstructies, dan zal het bestuursorgaan in de regel niet snel overgaan tot het verbinden van voorschriften. Ook het plegen van strafbare feiten ter verkrijging of behoud van de vergunning of anderzijds vermoedens van strafbare feiten met een verhullend karakter, kunnen ertoe leiden dat het bestuursorgaan er onvoldoende vertrouwen in heeft dat voorschriften zullen worden nageleefd.

Op grond van het tweede lid zal het bestuursorgaan in beginsel voorschriften aan de vergunning verbinden wanneer sprake is van een conclusie van mindere mate van gevaar. Deze voorschriften zien op het wegnemen dan wel beperken van het geconstateerde gevaar. Gedacht kan worden aan de verplichting voor de betrokkene om periodiek financiële gegevens te verstrekken. Een andere mogelijkheid is de verplichting voor de betrokkene om de banden met de personen met antecedenten volledig te verbreken en verbroken te houden.

Artikel 5.3

Waar bij vergunningen het uitgangspunt is dat deze verleend moeten worden, tenzij sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijk voorschrift , gelden bij vastgoedtransacties de beginselen van partijautonomie en contractsvrijheid. Vanwege die contractsvrijheid hoeft de uitkomst van het Bibob-onderzoek in beginsel niet bepalend te zijn voor de vraag of de vastgoedtransactie al dan niet wordt aangegaan dan wel toestemming voor of medewerking aan een vastgoedtransactie wordt geweigerd. Onderhandelingen kunnen ook worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar. Het Bibob-instrument wordt dus in een bredere integriteitscontext toegepast. Er kunnen dan ook andere redenen zijn om geen overeenkomst aan te gaan. Te denken valt aan de volgende situaties:

  • Tijdens de fase van het eigen onderzoek blijkt reeds dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. Afhankelijk van de ernst van die feiten kunnen de onderhandelingen worden afgebroken zonder advies van het Bureau of conclusie over de mate van gevaar.

  • De betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen, weigert inzicht te geven in de identiteit van de financier, of weigert aanvullende vragen van het Bureau te beantwoorden.

  • De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten die niet meewegen bij de conclusie over het gevaar, maar vormen naar het oordeel van de gemeente wel aanleiding om geen overeenkomst aan te gaan. Bijvoorbeeld omdat het de reputatie van de gemeente kan schaden wanneer de transactie wordt aangegaan.

Doet een van de situaties uit dit artikel zich voor, dan is de gemeente niet verplicht tot het afbreken van de onderhandelingen dan wel toestemming voor of medewerking aan een vastgoedtransactie te weigeren. Zij zal in het concrete geval altijd afwegen of zij het afbreken van de onderhandelingen proportioneel acht.

Artikel 5.4

De gunning van een overheidsopdracht geschiedt niet aan de hand van de criteria in de Wet Bibob, maar op grond van (de uitsluitingsgronden in) de Aanbestedingswet 2012. Het Bibob-onderzoek kan in de gunningsfase slechts dienen ter onderbouwing van die uitsluitingsgronden en geschiktheidscriteria. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de overheidsopdracht is gegund, wordt bij overeenkomst voorzien. De gemeente zal in dat geval een ontbindende voorwaarde hebben bedongen, waarin is opgenomen in welke gevallen zij de overeenkomst kan ontbinden. Zij is hierbij niet uitsluitend gehouden aan de uitsluitingsgronden in de Aanbestedingswet 2012.

Artikel 5.5

Omdat de gemeentelijke inkoop van zorg middels een open house procedure niet kwalificeert als overheidsopdracht in de zin van aanbestedingsregelgeving, is de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing en is er meer ruimte voor contractsvrijheid. Desondanks gelden de fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht wel, met name de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling van ondernemers, en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting. De gemeente maakt op voorhand kenbaar dat zij de onderhandelingen in beginsel afbreekt indien zich één van de situaties als genoemd in dit artikel voordoet.

Ook hier geldt dat de gemeente niet verplicht is tot het afbreken van de onderhandelingen, indien een van de situaties zoals genoemd in dit artikel zich voordoet. De gemeente zal in het concrete geval altijd afwegen of zij het afbreken van de onderhandelingen proportioneel acht.

Artikel 5.6

Bestaat het vermoeden dat in het kader van de Bibob-procedure een strafbaar feit (zoals valsheid in geschrifte) is gepleegd, kan de gemeente of het bestuursorgaan – naast dat zij hier gevolgen aan verbindt in de bestuursrechtelijke of civielrechtelijke procedure – ook besluiten strafrechtelijk aangifte te doen.