Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR716447
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR716447/1
Beleidsregels Uitwegvergunningen
Geldend van 05-03-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels UitwegvergunningenBurgemeester en wethouders van Westerkwartier:
Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de beoordeling van aanvragen
voor een uitwegvergunning;
Dat in artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Westerkwartier (APV) het kader is
bepaald voor het maken en veranderen van een uitweg;
Dat in het belang van het waarborgen van de openbare veiligheid, bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorziening in de
gemeente, de regels omtrent het aanleggen van een uitweg in een beleidsregel worden opgenomen;
Dat artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is op wegen in beheer
bij het Rijk of bij de Provincie;
Dat de gemeente Westerkwartier bevoegd is een uitwegvergunning te verlenen met betrekking tot wegen waarvoor zij als wegbeheerder is aangewezen (A7 is bevoegdheid Rijk; N355, N978, N388, N980, N358, N 983, N979 en N598 zijn bevoegdheid Provincie Groningen).
Als hoofdregel geldt dat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het project in hoofdzaak is gelegen bevoegd gezag zijn voor het verlenen en handhaven van de vergunning. Dit betekent dat de gemeente ook (omgevings)vergunningen voor uitwegen op de provinciale weg verleend. De verordende beleidsbevoegdheid ligt bij de provincie en de provincie geeft advies voor deze aanvragen en heeft hiervoor eigen uitwegenbeleid. Daarvoor geldt de gemeentelijke beleidsregels dus niet.
Dat voor verdere onderbouwing van de beleidsregels wordt verwezen naar de toelichting bij dit
uitwegenbeleid;
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 tot en met 4:84
van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 5.1 Omgevingswet en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
B e s l u i t e n:
Vast te stellen de “Beleidsregels Uitwegvergunningen”.
Inleiding
Op basis van artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voor het maken, of veranderen van een uitweg op de weg een vergunning nodig van het college. Dit is de Omgevingsvergunning.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder ( omgevings )vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 1:8 kan de Omgevingsvergunning worden geweigerd in dien:
- a.
daardoor het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht.
- b.
de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast.
- c.
dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
- d.
het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
- e.
het functioneren van aanwezige openbare (nuts) voorzieningen op of aan de weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorziening niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van de weg niet belemmert.
- f.
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg een last geeft op de parkeerdruk in de straat of ten koste gaat van het openbaar groen.
- a.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg- of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening .
Aangezien de weigeringsgronden in artikel 2:12 lid 2 zeer algemeen zijn geformuleerd, wordt in
onderstaande Beleidsregels Uitwegvergunningen (BU) uitgelegd, op welke wijze deze weigerings- gronden worden toegepast. Ze dienen ertoe duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de invulling van deze in de APV genoemde criteria. In de navolgende hoofdstukken zal per criterium aangegeven worden wat hieronder verstaan wordt en hoe er invulling aan gegeven wordt; tevens worden er voorbeelden gegeven van situaties waarin een aanvraag al dan niet verleend zal kunnen worden. Hierbij is ook gekeken naar het beleid bij andere gemeenten.
Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels dan wordt de gevraagde vergunning in beginsel
geweigerd. Een uitweg moet aan bepaalde richtlijnen voldoen. In het algemeen is maatwerk nodig.
In bijzondere gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van het beleid.
In de volksmond spreekt men ook wel van een ‘inritvergunning’ in plaats van een uitwegvergunning.
Met beide begrippen wordt hetzelfde bedoeld.
Voor de definities van de begrippen gebiedsontsluitingsweg en erftoegangsweg wordt verwezen
naar paragraaf 10.2.8 (pag. 602) van de ASVV 2012 (Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen
de bebouwde kom van het CROW).
Indien de aanleg van een uitweg geregeld is in het (tijdelijke) omgevingsplan, dan is hiermee de uitwegvergunning verleend. Wil men een uitweg op een andere locatie of een bredere uitweg dan de maximale breedte die in het (tijdelijke) omgevingsplan is aangegeven, dan zal hiervoor wel een omgevingsvergunning aangevraagd moeten worden. Deze aanvraag wordt getoetst aan de beleidsregels uitwegen van de gemeente Westerkwartier.
Hoofdstuk 1. Procedure
Artikel 1 (Aanvraag)procedure
-
1. Wanneer een Omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor enkel de activiteit ‘uitweg’ is de reguliere procedure van de Omgevingsvergunning van toepassing. Het college van burgemeester en wethouders moet binnen acht weken een besluit nemen over het al dan niet verlenen van de vergunning.
-
2. Bij de aanvraag voor een vergunning dient de aanvrager op tekening aan te geven waar op het perceel de gewenste uitweg gerealiseerd zou moeten worden. Iedere vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan deze beleidsregels en op locatie beoordeeld worden op de civieltechnische en andere relevante consequenties door een medewerker van de gemeente.
-
3. Een vergunning kan alleen aangevraagd worden door de juridisch tot het betreffende perceel gerechtigde. Een vergunning is persoonsgebonden doch tevens verbonden aan een specifiek adres.
-
4. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van het perceel waarvoor een uitweg wordt aangevraagd dient bij de aanvraag een schriftelijke toestemming van de verhuurder te worden bijgevoegd.
-
5. Indien een sloot moet worden overgestoken dan stelt het waterschap eisen aan de wijze waarop de afvoer van het oppervlaktewater wordt gerealiseerd. De benodigde wapenvergunning dient bij de aanvraag van de uitwegvergunning overlegd te worden.
-
6. Indien een vergunning wordt geweigerd, zal het besluit gemotiveerd worden onder verwijzing naar de beleidsnota “Beleidsregels Uitwegvergunningen” (BU) . Een vergunning zal worden geweigerd indien dat een logisch gevolg is van hetgeen is neergelegd in deze beleidsregels en tevens niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd dienen te worden.
-
7. Na verkregen vergunning wordt deze gepubliceerd, waarbij belanghebbenden op de mogelijkheden van bezwaar en voorlopige voorziening gewezen worden. Aanleg mag niet eerder plaatsvinden dan dat de vergunning is verleend.
-
8. Voor een tijdelijke uitweg ( bv. bouwuitweg ) gelden dezelfde regels en procedures als voor een permanente uitweg.
Hoofdstuk 2. Criteria voor weigering van uitwegvergunningen
Artikel 2 Criteria ten aanzien van het verkeer op de weg in gevaar brengen.
-
1. Als het veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding komt wanneer een uitweg veranderd of aangelegd wordt, wordt de uitwegvergunning geweigerd indien de uitweg komt te liggen:
- a.
binnen een afstand van 5 meter van het tangentpunt van een bocht.
- b.
binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt, T-splitsing of rotonde. Een uitzondering hierop zijn de uitwegen in een 30 km gebied, die verkeerskundig goed zijn ingericht en geen verkeersonveilige situaties opleveren.
- c.
binnen een afstand van 25 meter tot kruispunten met verkeerslichten, of op kruispunten met hoofdwegenstructuren, of bij voorsorteervakken dan wel opstelstroken over een afstand van 25 meter tot de stopstreep.
- d.
binnen een afstand van 25 meter van een spoorwegovergang.
- e.
op een plaats waar wegens te beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden op- of afgereden.
- f.
op een plaats waarbij de bestuurder van een personenauto bij het uitrijden van de uitweg geen zicht heeft of kan hebben op de weg, op trottoir, of op fiets- en/ of voetpad waardoor onoverzichtelijke en/of onveilige situaties kunnen ontstaan.
- g.
bij een uitweg die smaller is dan 2,5 meter of op een plaats waar de weg zo smal is dat de uitweg wegens beperkte manoeuvreerruimte met een personenauto niet direct kan worden in- of uitgereden.
- h.
op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad in lengterichting moet worden bereden om de openbare ruimte te bereiken.
- i.
op de plaats van een voor de openbare verlichting aanwezige lantaarnpaal en/ of ander straatmeubilair en die wegens de verlichtingseisen en/of andere belemmeringen niet te verplaatsen is.
- j.
op een plaats uitkomt in een wegversmalling/chicane/drempel of midden-geleider en bij verplaatsing van deze objecten het beoogde effect verdwijnt.
- a.
-
2. Een uitwegvergunning wordt tevens geweigerd :
- a.
op wegen met een maximumsnelheid van 50 km/h of 80 km/h, waarbij verwacht wordt dat de uitweg een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid als gevolg van een te groot snelheidsverschil of verhoogde kans op een onjuiste inschatting.
- b.
op een drukke weg (met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal), of bij het moeten passeren van een druk voet- of fietspad, bijvoorbeeld langs een gebiedsontsluitingsweg of in een winkelgebied.
- c.
bij een uitweg met een helling, bijvoorbeeld van een parkeerkelder, die zich dichter dan vijf meter van de openbare weg bevindt, waardoor een voertuig niet horizontaal kan stilstaan om de weg, het fietspad of het trottoir te overzien.
- d.
bij een uitweg die korter is dan 5,0 meter of smaller dan 2,5 meter waardoor een (gemid-delde) personenauto niet volledig op het perceel past. ( zie ook parkeren voor de rooilijn in de toelichting bij par.e.)
- a.
Artikel 3. Bij het ontwerp dient de volgende eisen te nemen eisen
Bij het ontwerp dient de volgende eisen in acht te worden genomen:
- a.
De verkeersveiligheid moet voldoende gewaarborgd zijn. Hiervan is sprake als de uitweg qua vormgeving, uitvoering en uniformiteit als zodanig door de weggebruiker te herkennen is en door de aanleg van de uitweg geen verkeersgevaarlijke situaties ontstaan.
- b.
Enkel zodanig gesitueerd zijn dat er voldoende zicht is op de weg en vice versa. Een voertuig dat aanwezig is op de uitweg moet vanaf de openbare weg zichtbaar zijn op de volgende minimale afstanden bij de gesteld maximumsnelheden:
- ○
30 km/uur: 13 m
- ○
50 km/uur: 26 m
- ○
60 km/uur: 35 m
- ○
80 km/uur: 54 m
- ○
- c.
Bij toepassing van los materiaal, zoals grind/houtsnippers moet bij de aansluiting op de openbare weg over minimaal 2 m lengte een elementenverharding of gesloten constructie (asfalt of beton) worden toegepast . Dit om te voorkomen dat los materiaal de weg wordt opgereden.
Toelichting:
Het criterium “veilig gebruik van de weg” is een zwaar wegend criterium. Indien een uitweg naar
verwachting een negatief effect zal hebben op de veiligheid, zal deze steeds geweigerd kunnen
worden. Bijvoorbeeld uitwegen vanaf een drukke en/of onoverzichtelijk weg, nabij of op een kruising
van wegen of zebrapad, worden beoordeeld als een negatief effect hebbend op de veiligheid en zullen steeds geweigerd kunnen worden. Indien een uitweg gevraagd zal worden op een weg die deel uitmaakt van een gebiedsontsluitingsweg, zal de veiligheid van deze weg negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit kan een reden tot weigering zijn.
Bij “doelmatig gebruik van de weg” kan men denken aan bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen. Uitwegen die een negatief effect hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg zullen steeds geweigerd kunnen worden.
Artikel 4 Criteria ten aanzien van de bruikbaarheid van de weg en het zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
-
1. Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg in ieder geval geweigerd indien:
- a.
door het maken of veranderen van een uitweg bij een woning het aantal openbare parkeerplaatsen wordt verminderd en er volgens de vigerende parkeernormen ingevolge de ASVV en CROW binnen een afstand van 100 meter aan weerszijden van de bedoelde uitweg onvoldoende openbare parkeerplaatsen voorhanden blijven met uitzondering van de volgende situaties:
- •
als de parkeerplaats wordt hersteld door de aanleg van een nieuwe openbare parkeerplaats in de onmiddellijke omgeving.
- •
- b.
de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg en er binnen de bestaande wegenstructuur andere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat er geen andere manier ontsloten kan worden, kan incidenteel toch een vergunning verleend worden. Als de uitweg op een gebiedsontsluitingsweg zeer incidenteel gebruikt zal worden, zoals bij een elektriciteitshuisje, kan tevens een vergunning worden verleend.
- c.
de uitweg breder en langer is dan redelijkerwijs noodzakelijk is (voor maximaal toegestane uitwegbreedtes zie H3 ).
- d.
door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg geen goede afwatering wordt behouden c.q. de afwatering wordt verstoord.
- e.
door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van straatmeubilair, verkeersvoorzieningen of onderdelen van het gemeentelijk riool. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
- f.
het doel van de aanvraag het creëren van een parkeerplaats is (oprit) en het niet mogelijk is om het betreffende voertuig volledig op eigen terrein te parkeren.
- a.
Toelichting:
Het criterium van ‘de bruikbaarheid van de weg’ ziet naar de rol die de betrokken weg heeft, de
inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg zal kunnen hebben op deze rol. Deze kan
bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden door een uitweg indien hierdoor het verkeer (ernstig) geremd
wordt, de doorstroming beperkt wordt, de vrije in-/uitrijruimte beperkt wordt, de weg niet meer of
onvoldoende gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij bedoeld is.
Enkele voorbeelden ter toelichting:
Indien een uitweg gevraagd zal worden op een gebiedsontsluitingsweg, zal de bruikbaarheid van deze weg sterk negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit is reden om de gevraagde
uitweg te weigeren. Het verloren gaan van openbare parkeerplaatsen zal doorgaans leiden tot
weigering van de gevraagde vergunning, immers de bruikbaarheid van de weg, in dit geval ingericht
als parkeerplaats, zal negatief beïnvloed worden door de gevraagde uitweg.
Artikel 4 van de Wegenwet bepaalt, wanneer een weg openbaar is. Openbaarheid in de zin van de
Wegenwet is een rechtstoestand van de weg die o.a. inhoudt dat:
- •
een ieder blijvend en in beginsel vrij gebruik van de weg mag maken ter uitoefening van het verkeer (beschikbaarheid).
- •
er voor gezorgd moet worden dat de weg in een goede staat verkeert (begaanbaarheid).
- •
eenieder er zich van dient te onthouden dat gebruik te beletten of te belemmeren (bruikbaarheid);
- •
er een gedoogplicht is ten aanzien van openbare wegen.
- •
er een onderhoudsplicht is ten aanzien van openbare wegen.
- •
er registratie is van openbare wegen (wegenlegger).
- •
er geen tolheffing op openbare wegen mag plaatsvinden.
Verder kan er ter plaatse sprake zijn van een verzamelpunt van afvalcontainers of een bushalte.
Indien er geen goede alternatieve locatie in de nabijheid voorhanden is, zal ook deze omstandigheid
kunnen leiden tot weigering van de vergunning.
Indien naar verwachting een aangevraagde uitweg primair voor de bruikbaarheid van de weg geen
probleem zal opleveren, maar verwacht wordt dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn, bij-voor- beeld door op handen zijnde wijziging van de omstandigheden ter plekke of precedentwerking, zal dit eveneens een reden voor weigering kunnen zijn.
Indien de bruikbaarheid van de weg naar verwachting negatief beïnvloed zal worden door een uitweg, zal toch een vergunning verleend kunnen worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die verstrekking kunnen rechtvaardigen (bijvoorbeeld indien er geen andere manier is om ontsluiting van het perceel mogelijk te maken).
Artikel 5 Criteria ten aanzien van het onaanvaardbaar aantasten van het openbaar groen.
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen
in de gemeente in ieder geval geweigerd indien:
- a.
de bestaande groenstructuur door de te realiseren uitweg onevenredig wordt aangetast.
- b.
de uitweg leidt tot het verwijderen of ernstig aantasten van landschapselementen of structuren met historische, natuurlijke dan wel cultuurwaarden;
- c.
de uitweg niet op minimaal 3,5 meter van de stamvoet van een waardevolle/beeldbepalende boom plaatsvindt;
- d.
er grondophoging dan wel grondverlaging van méér dan 10 centimeter dient plaats te vinden onder de kroonprojectie van een waardevolle/beeldbepalende boom.
Toelichting:
Dit criterium sluit aan bij de beleidsregels en bepalingen in de APV die dienen ter bescherming van
(openbaar) groen. Zie afdeling 3 van de APV: “Het bewaren van houtopstanden”.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat er één of meerdere bomen die op
gemeentegrond staan gekapt moeten worden, zal de uitwegvergunning in beginsel geweigerd worden, ook indien ingevolge de geldende beleidsregels geen omgevingsvergunning (kap) vereist zou zijn. De belangenafweging kan evenwel toch leiden tot het verstrekken van een uitweg-vergunning indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.
Bepalend voor de afweging of voor een gemeenteboom een omgevingsvergunning (kap) aangevraagd wordt, is met name van belang of er sprake is van een laanstructuur en of de boom voor een omgevingsvergunning (kap) in aanmerking zou komen, zoals bij een waardevolle/beeldbepalende boom. Anderzijds moet het verwijderen van een niet waardevolle/beeldbepalende boom geen automatisme zijn en kan toch maatwerk noodzakelijk zijn, net zoals maatwerk eveneens noodzakelijk kan zijn voor het doorsnijden van een talud, of het verwijderen van een haag.
Indien één of meerdere bomen gekapt moeten worden die eigendom zijn van de aanvrager, zal
eveneens eerst beoordeeld moeten worden of een geoorloofde kap mogelijk is. De kapaanvraag zal
beoordeeld worden op basis van de criteria aangegeven in de betreffende beleidsregels. Pas bij verkregen groen licht in dezen, zal een uitwegvergunning verleend kunnen worden.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat bestaande groenstructuren of
openbare groenvakken aangetast worden, zal dit een reden kunnen zijn de vergunning te weigeren.
Per geval zal een belangenafweging gemaakt worden, waarbij primair beoordeeld zal worden of in dit geval het aantasten van het groenvlak een negatieve uitstraling zal hebben op het uiterlijk van de
straat en of dat de aantasting van het groenvlak negatieve effecten zal hebben op overig aanwezig
groen, bijvoorbeeld door aantasting van wortels. Wordt een uitwegvergunning verleend en dient een groenvlak verwijderd en/of aangepast te worden, of dienen (gemeente)bomen gekapt te worden, dan komen alle daarmee verband houdende kosten voor rekening van de aanvrager.
Veel sporen uit het verleden zijn nog zichtbaar of herkenbaar in het landschap aanwezig. Historische of culturele landschapselementen als houtsingels, poelen, wierden, dobben, sloten worden in grote getale verspreid over het buitengebied aangetroffen. Vele landschapselementen, die geen deel uit maken van bestaand natuurgebied (beschermd via de bestemming natuur) of van de aankleding van ontsluitingswegen (zoals wegbermen, al dan niet met bijvoorbeeld bomenrijen) vragen eveneens om bescherming. Veel van de oorspronkelijk aanwezige landschapselementen zijn ten gevolge van schaalvergroting in met name de landbouw of samenhang met uitgevoerde herverkavelingen verloren gegaan.
Artikel 6 Criteria ten aanzien van het belemmeren van het functioneren van de aanwezige (nuts) voorzieningen op of aan de weg
Een uitwegvergunning wordt in het belang van het functioneren van de aanwezige (nuts)-voorzieningen op of aan de weg geweigerd indien door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van de nutsvoorzieningen, bv. verdeelkasten e.d. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
Hoofdstuk 3. Uitwegbreedtes
Artikel 7 Uitwegbreedte bij woningen in de bebouwde kom
De breedte van de uitweg is inclusief kantopsluiting minimaal 3 en maximaal 5.00 m. Indien er een verhoogde band langs de weg zit, wordt de daadwerkelijke op/afrit inclusief bocht-band/hoekstukken minimaal 4.00 m en maximaal 6.00 m breed.
Artikel 8 Privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg in de bebouwde kom
De breedte van de uitwegconstructie wordt bepaald door het aantal parkeerplaatsen dat direct aan de weg grenst en wordt per situatie beoordeeld.
Artikel 9 Uitwegbreedte bij bedrijven in de bebouwde kom
Voor de ‘aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen bij woningen. Dit omdat de bedrijfsfunctie dermate klein is, dat deze nagenoeg eenzelfde aantal verkeersbewegingen genereren als bij een woning. Indien de parkeerplaatsen direct grenzen aan de openbare weg, gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen van privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg. Voor de overige bedrijven, die volgens het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan of waarvoor een afwijking (ontheffing/vrijstelling) is verleend, zijn de volgende aanvullende criteria van toepassing:
- a.
de breedte van de uitweg door een gemeentelijke (groen)strook is inclusief kantopsluiting maximaal 6.00 m als er geen grote voertuigen het terrein oprijden. Uitwegen bij bedrijven waar grote voertuigen het terrein oprijden, mogen maximaal 12.00 m breed zijn. De breedte is afhankelijk van het gebruik van de uitweg en de draaicirkel van een maatgevend voertuig ( zie CROW ASVV 2012) .
- b.
bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen is per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren.
Artikel 10 Uitwegbreedte in het buitengebied (buiten de bebouwde kom en landelijk gebied)
De breedte van de uitweg is afhankelijk van het gebruik van de uitweg. Voor woningen en aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ geldt een maximale breedte van 7.00 meter en voor bedrijven geldt een maximale breedte van 14.00 m beiden exclusief de vleugels ter plaatse van de aansluiting op de rijbaan.
Artikel 11 Uitzonderingen
Van de hiervoor aangegeven maten kan alleen gemotiveerd worden afgeweken, bv. in bochten, smalle straten e.d.
Hoofdstuk 4. Belangenafweging
Artikel 12 Belangenafweging
-
1. Bij het verlenen van een vergunning voor een uitweg moet altijd een belangenafweging tussen de voor- en nadelen worden gemaakt. Een uitweg biedt de mogelijkheid een of meerdere auto’s of caravans / aanhangers op eigen erf te parkeren / stallen, waarmee de openbare ruimte wordt ontlast. Een uitweg dient dan niet alléén een privébelang, maar ook het algemeen belang. Bij de aanvraag van een extra uitweg voor één perceel moet altijd een belangenafweging worden gemaakt tussen het algemeen belang en het privébelang van de aanvrager. De aanvrager van een uitweg beoogt met een extra uitweg de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel te vergroten.
-
2. Uitwegen verminderen de bruikbaarheid van het openbare gebied / de openbare weg door:
- -
beperking van de mogelijkheden voor de wegbeheerder om de lichtpunten van de openbare verlichting op regelmatige afstanden te plaatsen c.q. te handhaven (regelmatige afstanden zijn vereist) om aan de normen van de NPR 13201 voor wat betreft de gelijkmatigheid van de verlichting te voldoen);
- -
beperking van de parkeercapaciteit op straat;
- -
versnippering van openbaar groen (zowel esthetisch als onderhoudstechnisch negatief);
- -
mogelijke verstoring van het ritme / de onderling gelijke afstanden bij bomenrijen.
- -
-
3. Uitwegen beïnvloeden meestal ook het wegbeeld esthetisch in negatieve zin. Door onderbreking van de kantlijn van de weg ontstaat immers een rommelig beeld. Voorts kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat uitwegen geen positieve bijdrage leveren aan een zeker rijgedrag van de weggebruiker en daarmee ten koste kunnen gaan van de verkeersveiligheid. De weggebruiker zal immers bij iedere uitweg moeten beoordelen of het een uitweg is of een weg van rechts om te kunnen vaststellen welke voorrangsregel van toepassing is.
Hoofdstuk 5. Meerdere uitwegen
Artikel 13 Belangenafweging bij meerdere uitwegen voor bedrijven
Bij de belangenafweging tussen het algemeen belang dat de gemeente moet bewaken en het privébelang van de betrokken burger zal als hoofdregel moeten gelden dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het privébelang. In de volgende gevallen is een extra uitweg mogelijk:
- a.
bij bedrijven met verschillende functies (kantoor en transport).
- b.
als er bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgevoerd mits de onderlinge afstand tussen de uitwegen minimaal 6 meter is en het algemeen belang baat heeft bij de extra uitweg (bijv. vermindering parkeerdruk). De vergunning wordt ingetrokken zodra de bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd. De kosten voor het verwijderen van de uitweg komt voor rekening van de eigenaar.
- c.
bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak tot 7.500 m2, mits er minimaal 6 meter tussen beide uitwegen aanwezig is. Indien het een in- en uitweg betreft (beide eenrichtingsverkeer) mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering moet duidelijk naar voren komen dat het twee aparte uitwegen zijn.
Artikel 14 Drie uitwegen
Drie uitwegen zijn mogelijk bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak meer dan 7.500 m2.
Artikel 15 Extra uitweg bij woningen
Gelet op het bepaalde in hoofdstuk 9 bestaat in uitzonderlijk gevallen de mogelijkheid tot een extra uitweg bij woningen.
Toelichting
Alle negatieve aspecten van een uitweg hebben een relatie met de genoemde weigeringsgronden uit de APV. Voor het merendeel van deze effecten kan gesteld worden dat deze zich bij elke uitweg voordoen. Maar omdat uitwegen nu eenmaal noodzakelijk zijn om particuliere percelen bereikbaar te maken, worden deze negatieve aspecten, voor zover ze niet een te groot nadelig effect hebben, geaccepteerd. Maar op het moment dat een perceel al een uitweg heeft, dan is het niet noodzakelijk om deze negatieve aspecten te accepteren
Hoofdstuk 6. Verplaatsen van een uitweg
Artikel 16 Verplaatsen van een uitweg
Bij een aanvraag voor het verplaatsen van een bestaande uitweg gelden dezelfde voorwaarden als bijeen aanvraag voor het verkrijgen van een eerste uitweg. Nadere voorwaarden hierbij zijn:
- -
de te vervallen uitweg moet worden verwijderd en de vrij gekomen ruimte moet worden hersteld naar de omgevingssituatie.
- -
de kosten voor dit herstel zijn voor rekening van de aanvrager.
Hoofdstuk 7. Aanleg en onderhoud
Artikel 17 Aanleg op gemeentegrond
De aanleg van (het gedeelte) de uitweg op gemeentegrond wordt door de gemeente
verzorgd. In specifieke gevallen kan hiervan gemotiveerd afgeweken worden, bv. als de uitweg niet onderbroken wordt door bv. een voetpad. De gemeente bepaalt dan wel met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De toe te passen materialen zijn veelal hetzelfde als gebruikt bij andere uitwegen in de omgeving.
Artikel 18 Onderhoud
Het onderhoud van de uitweg of gedeelte daarvan is voor de eigenaar van de grond waarop deze ligt, m.u.v. de volgende situatie:
- -
er geen onderscheid is tussen de verharding op gemeente grond en particulier. Het onderhoud van de uitweg is dan in zijn geheel voor de particulier. Het onderhoud van de eventueel aanwezige oprit ( inritblokken, bochtbanden met bestrating enz. ) is dan wel weer voor de gemeente.
Artikel 19 Onderhoud eventuele duiker
Het onderhoud van een eventuele duiker in de uitweg is in gemeentegrond en in situaties waar deze op de erfscheiding ligt, voor rekening van de gemeente.
Hoofdstuk 8. Aanlegkosten
Artikel 20 Kosten voor aanvrager
-
1. De kosten van het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg op particulier grond-gebied en in de openbare ruimte zijn voor de aanvrager. Mochten er naast de aanleg van de uitweg andere aanpassingen nodig zijn, dan zijn deze kosten ook voor de aanvrager. Vooraf wordt er een opgave gedaan van de aanlegkosten. Nadat de aanvrager hiermee akkoord is gegaan wordt overgegaan tot de aanleg van de uitweg.
-
2. Kosten voor de aanvrager zijn:
- -
aanleggen, wijzigen, veranderen of verwijderen van de uitweg op privé terrein en openbaar terrein (gemeentelijk, provinciaal, waterschap, etc.).
- -
verplaatsen van kolken, verlichting, bebording, nutsvoorzieningen of andere zaken.
- -
bescherming ondergrondse nutsvoorzieningen.
- -
plaatsen, wijzigen of verwijderen van een brug/duiker.
- -
kappen, (her)plaatsen van een (nieuwe) boom/bomen.
- -
waarborgen van de afwatering van de weg.
- -
schoonhouden en het bouwkundig onderhoud van de brug.
- -
leges voor het behandelen van de aanvraag Omgevingsvergunning.
- -
-
3. In gemeentelijke uitbreidingsplannen is de aanleg van één uitweg met standaard breedte meegenomen in de grondprijs. Wordt hiervan afgeweken dan zullen de meerkosten apart in rekening worden gebracht.
-
4. Indien de aanleg of verbreding van een uitweg onderdeel is van een werk ( bv. het woonrijpma-ken, reconstructie, herinrichting etc.) dan kan de aanleg plaatsvinden tegen een gereduceerd tarief. Bij een herinrichting kan de gemeente ervoor kiezen de bestrating van de uitwegen te vervangen door een nieuwe bestrating. De afmetingen blijven dan in principe gelijk. Hier worden geen kosten voor in rekening gebracht.
Hoofdstuk 9 . Uitzonderingen (hardheidsclausule)
Artikel 21 Hardheidsclausule
-
1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in uitzonderingsgevallen van de inrichtingseisen af te wijken. De aanvrager dient bij zijn aanvraag aan te geven of hij een omgevingsvergunning aanvraagt voor een reguliere uitweg of voor een uitweg waarvoor één of meerdere uitzonderingen gelden. Indien een uitweg met uitzondering(en) wordt aangevraagd, dient de aanvrager te onderbouwen waarom voor deze uitweg afgeweken moet worden van de eisen.
-
2. Het college maakt alleen gebruik van de aan hem in artikel 4:84 AWB toegekende bevoegdheid indien:
- a.
de bestaande wegenstructuur geen andere ontsluiting mogelijk maakt. Dan kan een uitweg ook aansluiten op een gebiedsontsluitingsweg.
- b.
het een tweede uitweg betreft bij woningen op erftoegangswegen. Als de beide uitwegen aan dezelfde zijde van de perceelsgrens liggen, dient de afstand tussen beide uitwegen minimaal 6 meter te bedragen. Een tweede uitweg is een uitzondering-situatie en de aanvrager dient te onderbouwen waarom de uitweg ook een verbetering is voor de omgeving. Elke aanvraag hiervoor wordt individueel beoordeeld op parkeer-situatie, verkeersveiligheid en bescherming van het uiterlijke aanzien en groenvoorziening van de omgeving.
- c.
de betreffende situatie zo uitzonderlijk is, dat hiervoor in de beleidsregels geen criteria zijn opgenomen met als voorwaarde dat de uitweg op deze locatie de verkeersveiligheid en het uiterlijk aanzien niet aantast, alsmede dat er slechts 1 openbare parkeerplaats vervalt door aanleg van de uitweg.
- a.
-
3. Bij elk van bovengenoemde uitzonderingsgevallen dient het college van burgemeester en wethouders te (laten) toetsen of de verkeersveiligheid niet in het geding komt. Indien de verkeersveiligheid wel in het geding komt, wordt geen uitzondering gemaakt of de vergunning wordt niet verleend.
Hoofdstuk 10. Niet vergunde uitwegen Artikel 22 Niet vergunde uitwegen
-
1. Onder niet vergunde uitwegen vallen alle uitwegen die zijn aangelegd of in aanleg zijn zonder dat daar door de gemeente de benodigde vergunning is verleend.
-
2. De procedure is dan als volgt:
- a.
Nadat de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat een niet vergunde uitweg is geconstateerd, dient de uitvoering onmiddellijk te stoppen. De gemeente kan dit afdwingen door het toepassen van bestuursdwang;
- b.
Nadat door de gemeente schriftelijk kenbaar is gemaakt dat een niet vergunde uitweg is geconstateerd, mag er binnen één week alsnog een vergunning voor de uitweg worden aangevraagd;
- c.
Indien de gemeente de vergunning, na toetsing aan de beleidsregels, niet verleent of dat er niet binnen één week een vergunning is aangevraagd, brengt zij de openbare ruimte weer in de oude staat terug. Alle gemaakte kosten hiervan worden in rekening gebracht;
- d.
Indien de gemeente voor de niet vergunde uitweg de aanvraag voor een vergunning goedkeurt, maar de uitweg niet volgens de beleidsregels en het programma van eisen openbare ruimte is ingericht, past de gemeente de uitweg aan met een juiste inrichting. De kosten die de gemeente hierdoor maakt, komen voor rekening van de aanvrager.
- a.
Hoofdstuk 11. Overige relevante aspecten
Artikel 23 Aanvraag uitweg binnen de gemeentegrens met aansluiting op een Provinciale weg
Een uitweg welke aansluit op een Provinciale weg dient eveneens via het omgevingsloket te worden aangevraagd. De aanvraag wordt door de gemeente ter advisering naar de Provincie Groningen gestuurd. Bij de beoordeling van aanvragen om een uitwegvergunning speelt het belang van de verkeersveiligheid een doorslaggevende rol speelt. Na ontvangst met advies van de provincie wordt de aanvraag verder afgehandeld door de gemeente. De fysieke aanleg wordt niet door de gemeente verzorgd.
Artikel 24 Andere uitwegen, eerder verworven rechten en precedentwerking
-
1. Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een (vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de hiervoor omschreven criteria is getrokken. De criteria zoals opgenomen in deze beleidsnotitie zijn toetsingscriteria. Burgemeester en Wethouders hebben te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent.
-
2. In uitzonderingsgevallen is het college bevoegd, gemotiveerd van de toetsingscriteria af te wijken. De juridische grondslag voor deze afwijking van vastgestelde beleidsregels is te vinden in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. (Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen).
-
3. Indien de vergunning voor een uitweg, die vergelijkbaar lijkt met de aangevraagde vergunning, dateert van voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zal afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid.
-
4. Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij cumulatie van uitwegen een argument kan zijn om de uitweg te weigeren.
Artikel 25 Procedure behandeling aanvraag uitwegvergunning
-
1. De procedure aanvraag uitwegvergunning is geregeld in de Omgevingswet, hiervan mag niet worden afgeweken.
-
2. Bij de juridische toets zal worden gekeken naar zaken zoals de weigeringsgronden genoemd in de APV en zoals nader uitgewerkt in deze beleidsregels.
-
3. Bij de technische toets zal worden gekeken naar civieltechnische en andere relevante aspecten(kabels/leidingen/afwatering/veiligheid/groen e.d.).
Artikel 26 Procedure nieuwbouwlocaties
-
1. Een uitwegvergunning is altijd vereist, tenzij bij nieuwbouwlocaties het bouw- en woonrijp maken geschiedt door de gemeente in eigen regie, dan wel dit in een overeenkomst met de ontwikkelaar is geregeld. Er kan dan gedacht worden aan verdere uitwerkingen via een civieltechnisch plan in combinatie met een bestemmingsplan (een daaraan gerelateerd beeldkwaliteitsplan), inrichtingseisen, een inrichtingsschets van het plan of iets van dien aard. Bij dergelijke situaties hoeft een eerste uitweg dan niet via een vergunning te worden aangevraagd. De uitweg (inclusief leges) per nieuw aan te leggen uitweg zijn dan reeds verrekend in de grondprijs/via het project.
-
2. Bij particuliere nieuwbouwprojecten, blijft een vergunningaanvraag wel noodzakelijk.
Hoofdstuk 12. Intrekken of wijzigen van verleende uitwegvergunning/opheffen bestaande uitweg
Artikel 27 Intrekkingsgronden
-
1. Het college kan besluiten tot intrekken of wijzigen van een verleende vergunning en/of tot opheffing van de uitweg als:
- a.
de uitweg niet binnen 1 jaar is aangelegd na verlening van een uitwegvergunning. De vergunninghouder kan éénmalig een verlenging van deze termijn verkrijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient de vergunninghouder schriftelijk te verzoeken en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen zijn;
- b.
de verstrekte vergunning zal te allen tijde ingetrokken worden onder omstandigheden zoals omschreven in artikel 1.6 van de APV;
- c.
een verandering in omstandigheden of inzichten dit rechtvaardigt;
- d.
de aan de vergunning verbonden voorwaarden en bepalingen niet zijn of worden nagekomen;
- e.
de uitweg niet meer als zodanig functioneel in gebruik is;
- f.
ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- g.
de houder van de vergunning dit verzoekt.
- a.
-
2. Indien de gemeente de vergunning heeft ingetrokken of gewijzigd dient de uitweg verwijderd of aangepast te worden aan de vergunning door de belanghebbende. Gebeurt dit niet dan kan de gemeente dit op kosten van de belanghebbende uit laten voeren.
Hoofdstuk 13. Slotbepaling
Artikel 28 Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.
Artikel 29 Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels uitwegvergunningen gemeente Westerkwartier”
Ondertekening
Aldus in de vergadering van 12 december 2023 vastgesteld door burgemeester en wethouders van het Westerkwartier,
A. van der Tuur, burgemeester
R. Kleijnen, secretaris
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl