Verordening jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand

Geldend van 05-03-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Verordening jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand

Besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand tot vaststelling van de Verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2024

De raad van de gemeente Loon op Zand;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2023;

gelet op de artikelen 2.1 t/m 2.15, en de artikelen 8.1 en 12.4 van de Jeugdwet;

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd,

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • o

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

    • o

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

    • o

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

    • o

      de regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • dat het van belang is te bewaken dat kwetsbare burgers niet in een positie komen waarin zij geen goede en passende zorg krijgen;

  • het wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

  • het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, voorlichting te geven over de taken van een budgethouder en de kennis die nodig is voor een verantwoord beheer van het budget;

  • het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, de vaardigheden van een budgethouder (of een vertegenwoordiger) te toetsen en vast te stellen dat de vaardigheden voldoende zijn om een persoonsgebonden budget op een verantwoorde manier te beheren en dat het persoonsgebonden budget wordt ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief;

  • het van belang is toe te zien op een goede kwaliteit van voorzieningen en deskundigheid van beroepskrachten, zowel voor voorzieningen die in natura worden verstrekt als voor voorzieningen die worden ingekocht met een persoonsgebonden budget;

besluit vast te stellen de verordening jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2024.’

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan we onder

  • a.

    algemene voorziening: een vrij toegankelijk aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder of met een beperkt voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van jeugdigen en/of diens ouders(zoals bedoeld in artikel 2.9 sub a in de Jeugdwet, daarin “overige voorziening” genoemd.

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

  • c.

    beleidsregels: beleidsregels Jeugd gemeente Loon op Zand.

  • d.

    bepaling jeugdhulp: bepaling van een gecertificeerde instelling welke jeugdhulp het college moet inzetten bij de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • e.

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet.

  • f.

    cliëntondersteuner: Onafhankelijke persoon die de jeugdige en/of diens ouders ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • g.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand.

  • h.

    gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die ouders en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en op hen toe moeten zien, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

  • i.

    gecertificeerde instelling: van overheidswege gecertificeerde instelling bevoegd om maatregelen in het kader van jeugdbescherming en jeugdreclassering uit te voeren.

  • j.

    gesprek: gesprek in het kader van de deskundige toeleiding naar jeugdhulp, waarin alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht.

  • k.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

  • l.

    individuele voorziening: op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden voorziening in het kader van de Jeugdwet.

  • m.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college.

  • n.

    nadere regels: de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels over de uitvoering van deze verordening;

  • o.

    onverwijld: in ieder geval binnen 3 werkdagen.

  • p.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder (volgens artikel 1.1 Jeugdwet);

  • q.

    persoonlijk plan of familiegroepsplan: plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin staan. Het persoonlijk plan bestaat uit een situatieanalyse, een beschrijving van de gewenste resultaten en de overweging voor jeugdhulp;

  • r.

    perspectiefplan 18+: bij (verwachte) doorgaande hulpverlening na het 18e levensjaar, het plan dat door de Opdrachtnemer opstelt over de verschillende leefgebieden: zorg, onderwijs, werk, vrije tijd, gezondheid en financiën.

  • s.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of diens ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • t.

    pgb plan: door jeugdige en/of diens ouders ingevuld plan waarin staat hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed, op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten (zoals vastgelegd in het persoonlijk plan), waarin wordt gemotiveerd waarom gecontracteerd aanbod niet passend is en waarin de jeugdige/diens ouders aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren.

  • u.

    samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp wat een samenwerkingsverband is van jeugdhulpaanbieders die gecontracteerd zijn voor het leveren van hoog specialistische jeugdhulpverlening in de regio Hart van Brabant.

  • v.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • w.

    toegang: op gemeentelijk niveau georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen en hun ouders beoordeelt en regie voert over casuïstiek met het risico op het gebied van kindveiligheid.

  • x.

    vertrouwenspersoon: onafhankelijke persoon die jeugdigen en/of ouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • y.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt voldaan en die voorrang heeft op voorzieningen uit de Jeugdwet (volgens artikel 1.2 van de Jeugdwet).

  • z.

    wet: Jeugdwet.

  • aa.

    zorg in natura: de ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd.

Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening

De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en ouders die volgens de begripsbepaling in de Jeugdwet, Loon op Zand als woonplaats hebben. De woonplaats wordt als volgt bepaald :

  • 1.

    de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;

  • 2.

    ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;

  • 3.

    ingeval de woonplaats niet op grond van lid a en b kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;

  • 4.

    ingeval de woonplaats buiten Nederland is: de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1. Algemene voorzieningen

  • 1. Ten minste de volgende voorzieningen zijn algemeen toegankelijk:

    • a.

      advies en informatie, mede voor de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen;

    • b.

      enkelvoudige ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;

    • c.

      hulp en advies in geval van kindermishandeling en huiselijk geweld;

    • d.

      zorg en begeleiding in onderwijs, in het geval dat de voorziening vanuit het college is georganiseerd binnen de school;

    • e.

      BSO+;

    • f.

      Sociaal Medische Indicatie (SMI) kinderopvang.

  • 2. Ouders en jeugdigen kunnen zich (met uitzondering van BSO+ en SMI kinderopvang) rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over welke voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn, wat ze inhouden, voor welke doelgroep ze gelden en onder welke voorwaarden ze beschikbaar zijn.

Artikel 2.2. Individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    zonder verblijf:

    • a.

      persoonlijke verzorging begeleiding;

    • b.

      specialistische ambulante jeugdhulp (incl. eerste en tweedelijns psychologische hulp/ specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

    • c.

      onderzoek en diagnostiek;

    • d.

      vervoer naar en van een jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    met verblijf:

    • a.

      pleegzorg.

    • b.

      gezinsgerichte jeugdhulp;

    • c.

      residentiele jeugdhulp;

    • d.

      gedwongen verblijf;

    • e.

      jeugdzorgplus.

  • 3.

    Naast de genoemde voorzieningen in het eerste en tweede lid zijn er ook andere individuele voorzieningen (maatwerk) mogelijk als dit volgens het college bijdraagt aan een beter passende en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

  • 4.

    De jeugdige kan gebruik maken van voorzieningen in natura en -als de jeugdige dit wenst en hiervoor in aanmerking komt- van jeugdhulp middels een pgb.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de afweging voor welke voorziening -zoals in dit artikel staat- de jeugdhulp wordt toegewezen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen over welke voorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 2.3 Criteria individuele voorzieningen jeugdhulp

  • 1. Het college biedt een kwalitatief en kwantitatief toereikend jeugdhulpaanbod om aan de taken als bedoeld in de Jeugdwet te kunnen voldoen.

  • 2. Een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet kan worden aangevraagd tot het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.

  • 3. In afwijking op het tweede lid is verlengde jeugdzorg mogelijk in de volgende gevallen:

    • a.

      Jeugdreclassering van een jeugdige ouder dan 17 jaar waaraan de rechter een maatregel onder het Jeugdstrafrecht heeft opgelegd. Jeugdreclassering geldt tot 23 jaar.

    • b.

      Als de Jeugdhulp niet valt onder een ander wettelijk kader zoals de Wet op passend onderwijs, Wmo, Wlz, Zvw en de jeugdige voldoet aan de andere geldende voorwaarden van artikel 1.1 van de wet.

    • c.

      Vooraf is bepaald dat de voortzetting van Jeugdhulp na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar noodzakelijk is.

    • d.

      Binnen een termijn van een half jaar na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar hervatting van de Jeugdhulp noodzakelijk blijkt.

  • 4. Het college neemt het persoonlijk plan van de jeugdige en/of diens ouders (inclusief de eventuele opmerkingen van de cliënt) als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele voorziening.

  • 5. Het college beoordeelt, in aanvulling op artikel 2.3.3, eerst of de ouders van de jeugdige beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke en niet-gebruikelijke hulp.

  • 6. Een aanvraag voor een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet bevat resultaten die behaald moeten worden binnen de termijn van de toe te kennen individuele voorziening.

  • 7. Het college beschikt een individuele voorziening jeugdhulp voor de jeugdige en/of het gezin als duidelijk is welke passende jeugdhulpvoorziening met welk resultaat ingezet moet worden.

  • 8. Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp die toereikend is voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 9. De beslissing of iemand voor specialistische jeugdhulp in aanmerking komt is -naast de gemeente- ook voorbehouden aan de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, rechter en gecertificeerde instelling.

  • 10. Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet de jeugdconsulent -indien van toepassing- de gecertificeerde instelling of de jeugdhulpaanbieder in het persoonlijk plan, de bepaling jeugdhulp of het beknopt plan jeugdhulp expliciet vermelden hoe lang de ondersteuning naar verwachting nodig is.

  • 11. Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet er door de jeugdconsulenten, gecertificeerde instelling en/of jeugdhulpaanbieder in het Plan van Aanpak expliciet worden vermeld hoe lang de ondersteuning nodig is. Indien naar verwachting ook na het 18e jaar nog hulp nodig is, wordt nagedacht op welke wijze en via welke financieringsstroom dit vorm krijgt (Wmo, zorgverzekering, Wlz). Input voor het persoonlijk plan wordt mede geleverd door jeugdhulpaanbieders via het Perspectiefplan 18+. Uiterlijk bij de leeftijd van 17,5 jaar moet duidelijk zijn of en welke ondersteuning er nodig is vanaf 18e jaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.

  • 12. De jeugdhulp moet worden uitgevoerd door een aanbieder waarvan de hoofdvestiging in Nederland is gevestigd.

  • 13. De tarieven die gebruikt worden voor alle toe te kennen voorzieningen in zorg in natura staan in Bijlage 1 van deze verordening.

Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen

  • 1. Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen ouders in beginsel voor het vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder en kent het college geen vervoersvoorziening toe.

  • 2. Het college kent slechts een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 2.2 lid 1 sub d toe als:

    • a.

      de jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening voor jeugdhulp en er sprake is van een medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige die het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer onmogelijk maakt;

    • b.

      bij de ouders en het netwerk sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid waardoor deze de jeugdige niet kan vervoeren of met de jeugdige kan meereizen.

  • 3. Bij het beoordelen van de zelfredzaamheid worden de eigen mogelijkheden en eigen kracht van ouders en netwerk onderzocht.

  • 4. Een vervoersvoorziening is altijd tijdelijk. De voorziening wordt beëindigd op het moment dat de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid van de ouders of jeugdige is opgeheven.

  • 5. Vervoerskosten kent het college niet met terugwerkende kracht toe.

  • 6. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding. Hierbij hanteert het college het principe van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden waaronder een vervoersvoorziening wordt toegekend.

Artikel 2.5 Vaststellen beschikbare individuele voorzieningen

Het college stelt bij nadere regels de beschikbare individuele voorzieningen vast.

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Jeugdigen en/of diens ouders kunnen een aanvraag jeugdhulp in de zin van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal melden bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag binnen 2 weken met een ontvangstbevestiging.

  • 3. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid zich tijdens het onderzoek te laten bijstaan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis cliëntondersteuner en op de mogelijkheid om na de melding een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te overhandigen.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk doch binnen 5 dagen een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over de toegang tot de jeugdhulp via de gemeente.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Voor toegekende voorzieningen via het medisch domein verstrekt het college een beschikking bedoeld in artikel 4.5.

  • 3. Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een aanbieder, kan het college bij een aanvraag door een aanbieder als bedoeld in artikel 3.2.1 op basis van signalen of steekproefsgewijs een toets uitvoeren.

  • 4. De aanbieder is bij de bepaling van de voorziening, vorm, voorwaarden en looptijd van de jeugdhulp gebonden aan het oordeel van het college op grond van de toets genoemd in artikel 3.2.3.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over de toegang tot de jeugdhulp via het medisch domein.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp door de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte wordt gesteld.

  • 3. Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 4.5.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de toeleiding tot jeugdhulp via een gecertificeerde instelling.

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1. Het college kent voor de duur, passend bij het bereiken van de beschreven resultaten in het Persoonlijk Plan een individuele voorziening toe met een beschikking, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 2. De jeugdhulpaanbieder van een individuele voorziening start de jeugdhulp slechts nadat het besluit bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 3. In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het tweede lid. Het besluit moet echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen 4 weken, na de start van de hulp verkregen worden.

  • 4. Het college stelt bij nadere regels de jeugdhulp en de geldigheidsduur van het besluit, zoals bedoeld in het eerste lid vast.

Artikel 4.2 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en/of diens ouders kunnen een aanvraag jeugdhulp in de zin van de Algemene wet bestuursrecht mondeling, telefonisch, schriftelijk of digitaal indienen bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een aanvraag met een schriftelijke bevestiging en informeert de jeugdige en/of diens ouders over de gang van zaken na de aanvraag, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Het college neemt het besluit op een aanvraag uiterlijk binnen 8 weken, waarbij als startdatum het eerste contact als bedoeld in artikel 4.2.1 geldt.

  • 4. De aanvrager wordt schriftelijk geïnformeerd als het niet lukt om binnen de termijn van 8 weken een besluit te nemen. De beslissingstermijn kan éénmalig met maximaal 8 weken worden verlengd.

  • 5. Na de aanvraag start de fase van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.3 en 4.4.

  • 6. Enkel bij een aanvraag voor een individuele voorziening hoog specialistische jeugdhulp wordt samengewerkt met de gecontracteerde partij, het Samenwerkingsverband. De Toegang voert het onderzoek uit zoals beschreven in artikel 4.3 en 4.4. Als gedurende dit proces duidelijk wordt dat het een hoog specialistische hulpvraag is, wordt het samenwerkingsverband hoog specialistische hulp verzocht aan het onderzoek deel te nemen. De gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige en het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepalen de aard en omvang van de individuele voorziening en komen gezamenlijk tot een Plan van Aanpak.

  • 7. Het college legt het besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 8. Het college kan nadere regels stellen over de aanvraagprocedure.

Artikel 4.3 Onderzoek

  • 1. Na ontvangst van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 4.2 start de fase van het onderzoek.

  • 2. Het college verzamelt voor het onderzoek alle gegevens over de jeugdige en zijn situatie, die van belang en toegankelijk zijnen maakt vervolgens zo spoedig mogelijk (maar binnen een termijn van 2 weken) met de jeugdige en/of diens ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of diens ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en diens ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 3. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of diens ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of diens ouders geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of diens ouders afzien van een onderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5. De jeugdige en/of ouders verlenen hun medewerking aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.7 om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening.

  • 6. Als de jeugdige en/of ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.7 en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan er geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 4.4 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of diens ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag.

    • b.

      Het te behalen resultaat van het verzoek om jeugdhulp.

    • c.

      Het vermogen van de jeugdige en/of diens ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

    • d.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening.

    • e.

      De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening.

    • f.

      De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken.

    • g.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

    • h.

      Hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of diens ouders.

    • i.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of diens ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

  • 2. Het college weegt de mening en voorkeur van de jeugdige mee in de keuze voor welke ondersteuning of jeugdhulp wordt aangevraagd of geleverd gaat worden en bij welke jeugdhulpaanbieder dit gebeurt.

  • 3. Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college informeert de jeugdige en/of diens ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of diens ouders afzien van een gesprek.

  • 6. Indien de jeugdige en de ouders de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid, sub c zelf kunnen oplossen, of er is mogelijkheid om gebruik te maken van een andere of algemene voorziening als bedoeld in het eerste lid, sub e en het eerste lid, sub f, kent het college een individuele voorziening niet toe.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de procedure van het gesprek.

Artikel 4.5 Persoonlijk Plan

  • 1. Het college zorgt binnen de beslissingstermijn als bedoeld in artikel 4.2.3 voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek in de vorm van een Persoonlijk plan, tenzij jeugdige of diens ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of diens ouders worden aan het verslag toegevoegd.

  • 3. Uit het Persoonlijk plan blijkt dat de mening en voorkeur van de jeugdige wordt meegewogen in de keuze voor welke ondersteuning of jeugdhulp wordt aangevraagd of geleverd gaat worden en bij welke jeugdhulpaanbieder dit gebeurt.

  • 4. De jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) ondertekenen het Persoonlijk plan of familiegroepsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen tien werkdagen wordt geretourneerd. Per leeftijdscategorie of situatie gelden daarbij de regels als genoemd in artikel 7.3.4 van de wet.

  • 5. Indien de jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) het persoonlijk plan niet binnen de gestelde termijn getekend retourneren neemt de gemeente de aanvraag niet in behandeling en wordt de aanmelding afgesloten.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

  • 1. Het ondertekende Persoonlijk plan is onderdeel van de beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige en/of diens ouders gemaakte afspraken vastgelegd, wie de jeugdhulp gaat bieden, wat het te behalen resultaat is, aard en omvang van de in te zetten hulp en welke “andere voorzieningen” relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. In geval van een beschikking hoog specialistische jeugdhulp wordt de aard en omvang van de in te zetten hulp niet beschreven in de beschikking, maar in het geaccordeerde Beknopt plan van aanpak die door het Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp samen met het gezin/de jeugdige is opgesteld.

  • 5. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 4.7 Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, de jeugdige en/of diens ouders:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem/hen te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie indien het college dat gewenst vindt.

  • 3. Als het college advies inwint als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt de cliënt hier van op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 5 persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, voor de maximale periode van één jaar.

  • 2. Bij de overweging welke jeugdhulp in een pgb verstrekt kan worden, beoordeelt het college eerst of het door de gemeente gecontracteerde zorgaanbod toereikend is voor de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 3. Het college stelt vast dat de gezaghebbende ouder(s), al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Voor persoonlijke verzorging en begeleiding.

    • b.

      Bij de inzet van een persoon uit het sociale netwerk beoordeelt het college de passendheid van deze inzet.

    • c.

      Deze persoon heeft aangetoond dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 5. Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 6. Als de persoon jeugdhulp verleent aan een jeugdige en niet bij de jeugdige in huis woont, kan de gemeente een Verklaring Omtrent Gedrag vragen die niet ouder is dan 3 maanden op het moment dat de hulp aan de jeugdige start.

  • 7. De persoon die jeugdhulp verleent, doet direct melding van calamiteiten en van iedere vorm van geweld of vermoeden van (kinder)mishandeling bij de gemeente en/of bij Veilig Thuis.

  • 8. De formele zorgverlener moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

  • 9. Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 10. Het college onderzoekt al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 11. Het college kan nadere regels omtrent pgb vaststellen.

Artikel 5.2 Aanvraag pgb

  • 1. Het college beoordeelt de aanvraag voor een pgb op grond van:

    • a.

      de motivatie waarom het gecontracteerde aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      het beoogde resultaat dat door het college is vastgelegd in het persoonlijk plan en de te treffen individuele voorziening;

    • c.

      de vooringenomen uitvoering daarvan inclusief zorgverlener vastgelegd in het pgb plan;

    • d.

      de kwaliteitseisen waaraan de zorgverlener voldoet.

  • 2. Het college kan een pgb weigeren, als:

    • a.

      de jeugdige en/of diens ouders de gevraagde jeugdhulp al heeft ingeroepen en ingeschat zonder toestemming van de gemeente, of

    • b.

      aan de jeugdige en/of diens ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb, of

    • c.

      vastgesteld is dat de jeugdige en/of diens ouder (of zijn/haar vertegenwoordiger) niet bekwaam worden geacht de taken en verantwoordelijkheden passend bij het beheren van een pgb uit te voeren.

  • 3. Het college verstrekt geen jeugdhulp in de vorm van een pgb in de volgende situaties:

    • a.

      De kosten van de jeugdhulp zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die jeugdhulp nodig was;

    • b.

      Uit het door de jeugdige en/of diens ouders ingediende pgb plan blijkt niet dat de kwaliteit van de jeugdhulp voldoende gewaarborgd is.

  • 4. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      reiskosten van de zorgverlener naar de budgethouder.

    • f.

      Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

Artikel 5.3 Hoogte pgb

  • 1. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de berekening en de hoogte van het pgb:

    • a.

      De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de in het persoonlijk plan beschreven resultaten en het pgb plan wat door de jeugdige en/of zijn ouders is opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden.

    • b.

      De hoogte van het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.

    • c.

      De maximale werkweek van de (in)formele zorgverlener is niet meer dan 40 uur per week, rekening houdend met de totaal aantal uren werk waaraan een arbeidscontract ten grondslag ligt.

  • 2. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp.

  • 3. De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 80% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende pgb plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4. Als het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 5. De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.

  • 6. De hoogte van het pgb bedraagt niet meer dan het tarief van de in de betreffende situatie goedkoopste passende individuele voorziening in natura.

  • 7. Bij de tarieven zoals genoemd in artikel 5.3 sub 3 wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpaanbieders die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulpverleners) enerzijds en hulpverleners uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of diens ouders (informele zorgverleners) anderzijds.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of direct uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of een pgb.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening op basis van zorg in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen over de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Ook als de voorzieningen zijn verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken als er over een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d van de wet.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen aanbieders jeugdhulp en gecertificeerde instellingen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen over de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Ook als de voorzieningen zijn verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.2 Calamiteiten en incidenten

  • 1. Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van deze wet.

  • 2. De toezichthoudende ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4. Om uitvoering te geven aan de toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d van de Jeugdwet verwerkt het college persoonsgegevens, waaronder mogelijk bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 5. Het college zoekt waar mogelijk de samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen.

  • 6. Het college verricht zo nodig onderzoek bij zorgverleners van maatwerkvoorzieningen die een subsidie- of contractrelatie hebben met de gemeente Loon op Zand of die ondersteuning verlenen op grond van een persoonsgebonden budget aan inwoners van de gemeente Loon op Zand.

  • 7. Het college maakt afspraken met jeugdhulpaanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • 8. Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen.

Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; de kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 7.4 Klachtregeling

  • 1. Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure voor de afhandeling van klachten van een jeugdige of ouder over de algemene, overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 en over de toegang als bedoeld in hoofdstuk 4.

  • 2. Jeugdhulpaanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

Artikel 7.5 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college wijst een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan waarop jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig in de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 8.2 Evaluatie

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Voorwaarden

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 9.3 Beleidsregels

Het college van de gemeente Loon op Zand stelt de Beleidsregels Jeugdhulp vast. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren.

Artikel 9.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2024 - onder de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023, geschiedt op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 die over de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2024 in werking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand, op 8 februari 2024.

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage 1 – Producten en tarieven ZIN en pgb 2024

 

Tarieven Formeel

 

Omschrijving prestatie

Tarief ZIN

Tarief pgb formeel

#

Segment 2

 
 

1

Pleegzorg

€ 53,55

€ 42,84

2

Gezinshuis

€ 188,38

€ 150,70

3

Kleinschalige woonleefgroep basis

€ 233,36

€ 186,69

4

Kleinschalige woonleefgroep plus

€ 386,66

€ 309,33

5

Kamertraining

€ 115,38

€ 92,30

6

Fasehuis

€ 185,88

€ 148,70

Segment 3

7

Dagbegeleiding A

€ 59,79

€ 47,83

8

Dagbegeleiding B

€ 88,54

€ 70,83

9

Dagbegeleiding A toeslag zaterdagmiddag

€ 16,62

€ 13,30

10

Dagbegeleiding B zaterdagmiddag

€ 26,12

€ 20,90

11

Lopend vervoer

€ 9,05

€ 7,24

12

Rolstoel vervoer

€ 11,53

€ 9,22

13

Individueel vervoer

€ 11,53

€ 9,22

14

Respijtzorg A dagdeel

€ 50,42

€ 40,34

15

Respijtzorg B dagdeel

€ 73,84

€ 59,07

16

Respijtzorg A dagdeel zaterdag

€ 59,09

€ 47,27

17

Respijtzorg B dagdeel zaterdag

€ 87,43

€ 69,94

18

Respijtzorg A etmaal doordeweeks

€ 214,57

€ 171,66

19

Respijtzorg B etmaal doordeweeks

€ 298,29

€ 238,63

20

Weekend vrijdag 17:00 – zaterdag 17:00 A

€ 231,81

€ 185,45

21

Weekend vrijdag 17:00 – zaterdag 17:00 B

€ 325,91

€ 260,73

22

Weekend vrijdag 17:00 – zondag 17:00 A

€ 453,92

€ 363,14

23

Weekend vrijdag 17:00 – zondag 17:00 B

€ 641,03

€ 512,82

Segment 4 Reguliere aanbieder

24

GGZ Hoog specialistisch

€ 133,61

€ 106,89

25

GGZ specialistisch

€ 118,36

€ 94,69

26

GGZ Begeleiding

€ 85,09

€ 68,07

27

Medicatiecontrole

€ 175,60

€ 140,48

28

JOH Behandeling

€ 94,53

€ 75,62

29

JOH Begeleiding

€ 82,07

€ 65,66

30

GHZ Behandeling

€ 90,88

€ 72,70

31

GHZ Begeleiding

€ 75,20

€ 60,16

32

Verzorging / Basisondersteuning

€ 60,17

€ 48,14

33

Vaktherapie

€ 81,71

€ 65,37

 

 

Tarieven informeel

#

Omschrijving prestatie

Grondslag tarief

Tarief pgb informeel

96

Pgb begeleiding individueel per uur

Per uur

1 januari € 23,23

1 maart € 23,82

1 oktober € 24,42

97

Pgb persoonlijke verzorging individueel

Per uur

1 januari € 23,23

1 maart € 23,82

1 oktober € 24,42

Toelichting bij de Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan

Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.

Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a.

    Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • j.

    Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

  • s.

    De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgeboden budget’.

  • v.

    Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een hulpvraag.

Hoofdstuk 2 - Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.

Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daar naar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

Artikel 2.3 Criteria individuele voorziening jeugdhulp

Dit artikel geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen vaststelt.

Het twaalfde lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.

Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen

Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening.

Het eerste lid geeft aan dat in eerste instantie ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder.

In het tweede lid staan twee criteria waaronder het college een vervoersvoorziening toekent naar dagbehandeling of dagbegeleiding. Met betrekking tot de beoordeling van de zelfredzaamheid is de financiële situatie van ouders niet de enige grondslag om een vervoersvoorziening toe te kennen (lid 3). In lid vier staat dat een vervoersvoorziening altijd tijdelijk is en in lid zes staat dat het college onder meer de uitbetaling van de vergoeding alsmede de tijdsduur van de vervoersvoorziening dan wel de hoogte vergoeding bepaalt.

Hoofdstuk 3 - Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige zich rechtstreeks melden bij de jeugdhulpaanbieder. Dit is niet van toepassing als de hulpvraag hoog specialistische hulp vereist. In die gevallen dient de huisarts, medisch specialist en jeugdarts de jeugdige naar de Toegang te verwijzen. De Toegang zorgt voor verwijzing naar het samenwerkingsverband dat is gecontracteerd voor hoog specialistische hulp. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing in overleg met de jeugdige en zijn ouders beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is en in welke vorm, omvang en duur deze geboden dient te worden Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen niet verwijzen naar jeugdhulp in pgb; om een individuele voorziening in pgb te verstrekken zijn handelingen nodig zoals het opstellen van een budgetplan en voorlichting geven over de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die doorgaans geen onderdeel zijn van een dergelijke verwijzing. Daarnaast is conform de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet jeugdhulp alleen direct toegankelijk als deze verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder wordt gedaan waar het college een subsidie- of contractrelatie mee heeft.

In artikel 3.2, lid 2 staat dat het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders vastlegt. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.

In het derde lid wordt gesproken over een toets op basis van signalen en steekproeven. Met signalen wordt bedoeld alle zaken die over aanbieders, vormen van jeugdhulp en producten worden gesignaleerd. De signalen kunnen op verschillende manieren worden opgemerkt. Bijvoorbeeld vanuit materiële controle, relatiebeheer met aanbieders, data-analyse waaronder het maken van algemene prognoses en begrotingen. Signalen dient hier dus breed te worden opgevat. De steekproeven die worden bedoeld in lid 3 kunnen alle mogelijke delen zijn van de totale populatie aan jeugdhulp zoals aangevraagd als bedoeld in artikel 3.2. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in zorgsoort, aanbieder, periode van controle, etc. Een steekproef kan daarmee voor een bepaalde periode ook behelzen dat alle aanvragen worden gecontroleerd.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.

Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

Hoofdstuk 4 - Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

In dit artikel zijn verschillende procedure afspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit.

Artikel 4.2 Aanvraag

Jeugdigen of ouders kunnen een aanvraag jeugdhulp mondeling, schriftelijk of telefonisch indienen. In de Jeugdwet zelf zijn geen termijnen opgenomen voor de periode van onderzoek of het nemen van een besluit op een aanvraag jeugdhulp. Dit betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, daarbij geldt een redelijke termijn (dat wil zeggen: acht weken) voor het nemen van een besluit op een aanvraag. Deze termijn start bij het eerste contact over de aanvraag. De ervaring leert dat het onderzoek bij jeugd vaak meer tijd vraagt, zeker bij multi-problematiek. Dit wil overigens niet zeggen dat er in die periode geen ondersteuning kan worden geboden aan de jeugdige en/of ouders. Als er meer tijd nodig is voor het onderzoek, zal dit in goed overleg met de jeugdige en ouders gebeuren.

Alleen als uit het onderzoek blijkt dat er een noodzaak is voor hoog specialistische jeugdhulp wordt de jeugdige door de Toegang doorverwezen naar het Samenwerkingsverband hoog specialistische hulp. Het Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepaalt de aard en omvang van de hoog specialistische jeugdhulp. Samen wordt gekeken welke aanbieder het beste bij de problematiek van de jeugdige past. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een Persoonlijk Plan (vormt tevens de bijlage van de beschikking). In de Beleidsregels en het Besluit kan het college deze procedure nader uitwerken. Het is mogelijk (via de reguliere procedure) hier bezwaar tegen te maken. De afhandeling van bezwaarzaken wordt afgehandeld door de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Loon op Zand. In alle andere gevallen bepaalt de Toegang de aard en omvang van de jeugdzorg en stuurt de gemeente een beschikking met het Plan van Aanpak als bijlage.

Artikel 4.3 Onderzoek

Na ontvangst van de aanvraag start het (voor)onderzoek.

Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het onderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het derde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Artikel 4.4 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de aanvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het derde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan, Plan van aanpak in de wet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Artikel 4.5 Persoonlijk plan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het college verstrekt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de cliënt overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij (tweede lid).

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een aanvraag bij het college indienen of er een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen. In de beschikking staat de informatie die voor de ouder(s) en of jeugdige nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen.

Artikel 4.7 Advisering

Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. De jeugdige en/of ouders worden hiervan op de hoogte gesteld.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Regels voor Persoonsgebonden budget

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd.

In lid 4 staan de voorwaarden genoemd waaronder het college een Pgb kan verstrekken aan persoon die behoort tot het sociale netwerk.

In lid 5 staat dat jeugdhulp geleverd door bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad van de budgethouder, altijd wordt aangemerkt als informele hulp. Verwanten in de eerste graad zijn ouders of kinderen. Verwanten in de tweede graad zijn grootouders, kleinkinderen en broers en zussen. Familie in de derde graad zijn overgrootouders, ooms en tantes (broers of zussen van de ouders), neven en nichten (kinderen van broers of zussen). Jeugdhulp geleverd door een van de genoemde bloed- of aanverwanten wordt dus aangemerkt als informele jeugdhulp.

Lid 8 bepaalt dat de formele hulpverlener die in het kader van een Pgb ondersteuning verleent moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals die in de Jeugdwet zijn gesteld onder hoofdstuk 4. De afspraken moeten worden vastgelegd in de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (lid 9).

In lid 10 staat dat het college onderzoek kan doen naar de rechtmatigheid, de kwaliteit en de doelmatigheid van de Pgb-bestedingen.

In lid 11 staat dat het college ruimte heeft om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 5.2. Aanvraag Pgb

In dit artikel wordt ingegaan op de voorwaarden voor het verkrijgen van een Pgb en worden de weigeringsgronden benoemd. Daarbij wordt in lid 1 ingegaan op de kwaliteit en op het Pgb plan dat de aanvrager moet opstellen. Als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een Pgb, moet hij een budgetplan opstellen. Een aantal zaken die in het plan moeten worden opgenomen vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het Pgb plan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. In lid 4 wordt aangegeven welke kosten uitgesloten zijn c.q. niet gefinancierd mogen worden uit het Pgb. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

Artikel 5.3 Hoogte Pgb

Het eerste lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Bij het vaststellen van de hoogte van het Pgb maakt het college onderscheid tussen formele en informele hulp (lid 2 en lid 7). Voor formele hulp geldt het hogere Pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van de CAO VVT (zie ook lid 5). Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties. Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Informele hulp is dan alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.

Er gelden dus andere tarieven voor zorgverleners uit het sociale netwerk van de jeugdige en ouders (informele zorgverleners) dan voor reguliere aanbieders (formele zorgverleners).

In lid 3 staat dat de hoogte van het pgb voor formele hulp 80% bedraagt van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende pgb plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid onder b, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Desalniettemin moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht (lid 4).

In lid 5 staat dat voor informele zorgverleners bij het bestaan van een dienstbetrekking vanaf 1 januari 2024 een uurtarief geldt dat gelijk is aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren. In bijlage 1 van de verordening staan de tarieven voor zorg in natura, voor formele Pgb’s en het uurtarief voor informele Pgb’s voor 2024 opgenomen.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

De bepaling in lid 1 berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening of pgb.

De bepaling in lid 3 regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling. Verder breidt de verordening bepaling de herzienings- / intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Lid 4: in de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De Regeling Jeugdwet bepaalt dat de voor budgethouders verplicht gestelde modelzorgovereenkomsten een zogenoemd derdenbeding bevatten, waarmee het college ten onrechte gedeclareerde ondersteuning kan verhalen op de ondersteuner die jeugdhulp levert (artikel 8a, lid 2 onder c).

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb

Lid 1 bepaalt dat het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd kan verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken als er over een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d van de wet.

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen aanbieders jeugdhulp en gecertificeerde instellingen

Onder lid 1 worden de activiteiten weergegeven waardoor aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen moeten laten zien dat zij voldoen aan de kwaliteitseisen betreffende hun voorzieningen en beroepskrachten. In lid 3 staat dat het college toeziet op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek en indien nodig met de client ter plaatse de geleverde voorzieningen controleert.

Artikel 7.2 Calamiteiten en incidenten

In lid 1 is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). In lid 3 staat dat het college nadere regels kan stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Zowel gecontracteerde als pgb-jeugdhulpaanbieders vallen onder het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IG&J). De gemeente heeft in het kader van contractering en monitoring een rol bij het toezien op en controleren van de kwaliteit. Voor zover de gemeente hierbij signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde jeugdhulp, stuurt de gemeente deze door naar de IG&J.

Het kwaliteitstoezicht op mogelijke aanvullende kwaliteitseisen is aan de gemeente zelf. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders, zowel in natura als pgb. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Artikel 7.3. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 7.4 Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet. Jeugdhulpaanbieders moeten een klachtenregeling opstellen (lid 2).

Artikel 7.5 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Hoofdstuk 8 Inspraak

Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de jeugdhulpaanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 8.2 Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb.

Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 9.2. Voorwaarden

Dit artikel spreek voor zich.

Artikel 9.3 Beleidsregels

In dit artikel wordt bepaald dat het college beleidsregels jeugdhulp vaststelt. Deze documenten bevatten richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9.4. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren. Zie hiervoor ook de bijlage bij de verordening (Bijlage 1).

Artikel 9.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast.

In lid 5 wordt bepaald dat beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023, geschiedt op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 die over de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. In lid 6 staat dat het college hier ten gunste van de cliënt kan afwijken.

Artikel 9.6 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.